Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2020
35 450 Voorjaarsnota 2020
Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 17 juni 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 20 mei 2020 inzake de Voorjaarsnota 2020 (Kamerstuk
35 450, nrs. 1 en 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 juni 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Hoeveel bedraagt het bbp in 2020 en 2021? Wat betekent dit voor official development
assistance (ODA) en de EU-afdracht?
Vraag 60
Hoe komt het dat Nederland meer gaat bijdragen aan ontwikkelingshulp, terwijl het
bruto nationaal inkomen (bni) juist daalt?
Antwoord op vragen 1 en 60
De ramingen in de Voorjaarsnota zijn gebaseerd op de cijfers uit het Centraal Economisch
Plan van het CPB. In deze cijfers is nog geen rekening gehouden met de effecten van
de corona-crisis. Sindsdien heeft het CPB nog geen nieuwe raming gepubliceerd. In
de Miljoenennota wordt een geactualiseerd beeld van de ODA en de EU-afdrachten gepresenteerd,
mede op basis van de actuele cijfers van het bruto nationaal inkomen (BNI).
Bij Voorjaarsnota voorzag het CEP groei van het BNI. De ontwikkeling van het budget
voor ontwikkelingssamenwerking is gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI. Als gevolg
hiervan leiden de CEP-cijfers tot een stijging van het ODA-budget.
Vraag 2
Waarom telt de 34 miljard euro aan uitgestelde belastingen mee voor het EMU-saldo?
Antwoord op vraag 2
In de Voorjaarsnota is een grove inschatting gemaakt voor het saldo, waarbij voor
uitstel een bedrag van 32 miljard euro is berekend. Deze inschatting is met grote
onzekerheid omgeven en onder meer afhankelijk van de economische ontwikkelingen en
het gebruik van de uitstelregeling. In principe benadert Eurostat en CBS met het EMU-begrip
het transactiebegrip. Voor het transactiebegrip maakt het moment van betaling in de
kas niet uit, maar is het moment van de onderliggende economische transactie leidend.
Voor veel belastingsoorten is dat geoperationaliseerd als de «een-maands-verschoven-kas».
Dat zijn alle belastingsoorten exclusief de schenk- en erfbelasting, dividendbelasting,
inkomensheffing, de vennootschapsbelasting en de btw. Voor de schenk- en erfbelasting,
dividendbelasting, inkomensheffing en de vennootschapsbelasting is het kasbegrip (moment
van ontvangst) gelijk aan het EMU-begrip. Dus deze belastingsoortontvangsten in de
kas van januari tot en met december 2020 vormen de ontvangsten voor het EMU-saldo
van 2020. Voor de btw is de kas van januari 2020 tot en met december 2021, wat toegerekend
wordt aan de transacties van 2020, relevant voor het EMU-saldo van 2020.
Voor de belastingsoorten waarvan sprake is van een verschoven kas zijn de kasdata
van februari 2020 tot en met januari 2021 relevant voor het EMU-saldo van 2020. Deze
definities zijn ook aangehouden voor deze Voorjaarsnota. Evenwel kan CBS/Eurostat
besluiten tot aparte opslagen of verminderingen op de kasdata om tot het EMU-saldo
te komen. Uitstel van belastingbetaling kan tot een dergelijke opslag en vermindering
leiden.
Voor de hoogte van de EMU-schuld op 31 december 2020 zijn dergelijke opslagen of verminderingen
niet relevant. Voor de EMU-schuld zijn namelijk de daadwerkelijke kasontvangsten leidend.
Uitstel dat over de jaargrens heen gaat, pakt dan negatief uit voor de hoogte van
de schuld.
Vraag 3
Waarom wordt het uitstel van belastingen voor de tweede periode van juni t/m augustus
geschat op 1,5 miljard euro?
Antwoord op vraag 3
De beleidsmaatregel ter grootte van 1,5 miljard euro behelst verlenging van de aanmeldperiode
van 19 juni tot 1 oktober. Na aanmelding, via een (digitaal) verzoek om uitstel van
de ondernemer, gaat het traject van uitstel van belastingbetaling lopen. De centrale
aanname in de raming van 1,5 miljard euro is dat de meeste ondernemers die door de
corona-crisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen al uitstel van belastingbetaling
hebben aangevraagd voor 19 juni.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven van het verwachte EMU-saldo en de EMU-schuld van alle EU-lidstaten
in 2020 (graag per lidstaat aangeven)?
Antwoord op vraag 4
Onderstaande tabel geeft een raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld voor alle 27
EU-lidstaten in procenten bbp. Alle cijfers zijn afkomstig uit de meest recente lenteraming
van de Europese Commissie, behalve voor Nederland, waarvoor de cijfers voor saldo
en schuld uit de Voorjaarsnota zijn gebruikt.
Land
Saldo
Schuld
België
– 8,9
113,8
Bulgarije
– 2,8
25,5
Tsjechië
– 6,7
38,7
Denemarken
– 7,2
44,7
Duitsland
– 7,0
75,6
Estland
– 8,3
20,7
Ierland
– 5,6
66,4
Griekenland
– 6,4
196,4
Spanje
– 10,1
115,6
Frankrijk
– 9,9
116,5
Kroatië
– 7,1
88,6
Italië
– 11,1
158,9
Cyprus
– 7,0
115,7
Letland
– 7,3
43,1
Litouwen
– 6,9
48,5
Luxemburg
– 4,8
26,4
Hongarije
– 5,2
75,0
Malta
– 6,7
50,7
Nederland
– 11,8
65,2
Oostenrijk
– 6,1
78,8
Polen
– 9,5
58,5
Portugal
– 6,5
131,6
Roemenië
– 9,2
46,2
Slovenië
– 7,2
83,7
Slowakije
– 8,5
59,5
Finland
– 7,4
69,4
Zweden
– 5,6
42,6
Vraag 5
Hoe groot is het totale pakket aan crisismaatregelen, indien ook uitgaven voor gestegen
werkloosheidsregelingen daartoe worden gerekend?
Vraag 31
Kunt u een overzicht overleggen van alle genomen steunmaatregelen en hun budgettaire
beslag?
Vraag 59
Staat het Noodpakket 2.0 vermeld in tabel 5.1? Zo nee, kunt u tabel 5.1 dan aanvullen?
Vraag 62
Kunt u een overzicht geven van alle noodmaatregelen die niet zijn meegenomen in de
Voorjaarsnota tabel 5.1? En kunt u een indicatief overzicht geven van noodmaatregelen
die het kabinet nog verwacht na het Noodpakket 2.0?
Antwoord op vragen 5, 31, 59 en 62
Een update van het tabel 5.1 bij de Voorjaarsnota is bijgevoegd als Bijlage 1. Overzicht
noodmaatregelen bij de Kamerbrief Noodpakket banen en economie 2.01. In deze bijlage zijn de uitgavenmaatregelen en de fiscale maatregelen opgenomen.
De wijzigingen in de uitgavenmaatregelen ten opzichte van de Voorjaarsnota zijn hierin
in een aparte kolom weergegeven. De budgettaire consequenties van de verlenging van
Noodpakket 2.0 van drie naar vier maanden zijn opgenomen in de Kamerbrief Noodpakket
2.0 (kamerstuk 35 420, nr. 42). Een totaal overzicht van de uitgavenmaatregelen is ook gepubliceerd op de website
www.rijksfinancien.nl. Het effect van corona op de werkloosheidsuitgaven was in de Voorjaarsnota nog niet
zichtbaar, omdat deze gebaseerd was op het economisch beeld uit het CEP. Het CPB publiceert
de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming zal ik de Tweede Kamer
per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten, EMU-saldo en EMU-schuld
voor 2020. Ik stuur deze brief voor aanvang van het debat over de Voorjaarsnota dat
is gepland op woensdag 1 juli.
Vraag 6
Zijn er al garantieregelingen waar op dit moment daadwerkelijk kosten uit zijn voortgevloeid?
Zo ja, kunt u daar een actueel overzicht van geven? Zo nee, wanneer worden kosten
als gevolg van staatsgaranties verwacht? Hoe wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Antwoord op vraag 6
Tijdens het wetgevingsoverleg over de crisismaatregel herverzekering van leverancierskredieten
op 15 april 20202 is de toezegging gedaan een overzicht te sturen van de bedragen waar de Nederlandse
Staat in totaal garant voor staat. In deze brief, die uw Kamer voorafgaand aan het
Voorjaarsnotadebat zal ontvangen, zal ook een onderscheid worden gemaakt tussen bestaande
en nieuwe garanties.
Vraag 7
Wat zijn de financieringslasten van het Noodpakket banen en economie als geheel?
Antwoord op vraag 7
De verwachte rentelasten zullen zoals gebruikelijk bij de Ontwerpbegroting 2021 worden
geactualiseerd. De financieringslasten van de noodmaatregelen lopen hierin mee via
een toegenomen financieringsbehoefte.
Vraag 8
Hoe groot is het totale bedrag dat de rijksoverheid heeft geleend ter financiering
van het Noodpakket banen en economie?
Vraag 40
Hoe groot is het totale bedrag dat de rijksoverheid heeft geleend ter financiering
van het Noodpakket banen en economie, zowel 1.0 als 2.0?
Antwoord op vragen 8 en 40
Naar aanleiding van de Voorjaarsnota heeft het Agentschap haar financieringsplan aangepast
voor 20203. De schatting van de financieringsbehoefte neemt hierin toe met 93 miljard ten opzichte
van de laatste schatting welke was gebaseerd op de Miljoenennota 2020, waarbij 56 miljard
direct te relateren is aan de noodmaatregelen in de Voorjaarsnota aan zowel de inkomsten-
als uitgavenkant.
Dit betreft een grove inschatting en de uiteindelijke financieringsbehoefte is onder
andere afhankelijk van de economische ontwikkeling en het beroep op de verschillende
regelingen. Een update van de financieringsbehoefte – waarin ook het effect van het
noodpakket 2.0 is verwerkt – zal na doorrekening van de juniraming van het CPB worden
gepubliceerd. Deze update vindt plaats voor aanvang van het debat over de Voorjaarsnota
dat is gepland op woensdag 1 juli.
Vraag 9
Wanneer kan het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte worden verwacht en hoe
worden de gevolgen van de corona-crisis daarin meegenomen?
Antwoord op vraag 9
Ik heb de 16e Studiegroep Begrotingsruimte (hierna: de Studiegroep) gevraagd om advies
uit te brengen over zowel de begrotingssystematiek als de begrotingsdoelstelling ten
behoeve van de volgende kabinetsperiode. De gevolgen van de corona-crisis zijn groot
en reiken verder dan deze kabinetsperiode, dus het lijkt mij vanzelfsprekend dat de
Studiegroep de gevolgen van deze crisis betrekt in haar analyse.
Ik heb de Studiegroep gevraagd advies uit te brengen voor het zomerreces. Van de voorzitter
van de Studiegroep heb ik begrepen dat de Studiegroep op korte termijn duidelijkheid
zal geven over haar planning. U wordt daar dan vanzelfsprekend ook over geïnformeerd.
Vraag 10
Is er een overzicht van de nog beschikbare ruimte binnen de verschillende deelbegrotingen
per ministerie?
Antwoord op vraag 10
Bij de Miljoenennota worden voor de verschillende deelbegrotingen budgetten vastgesteld
om beleidsdoelen te halen. Tijdens het begrotingsjaar kan ruimte ontstaan doordat
het begrote budget niet tot besteding komt of wanneer beleidsdoelen goedkoper gerealiseerd
kunnen worden. Deze onderuitputting komt pas volledig in beeld aan het eind van het
begrotingsjaar. De Tweede Kamer wordt over de verwachte onderuitputting al bij de
Najaarsnota geïnformeerd.
Eventuele structurele onderuitputting is onderdeel van de reguliere begrotingsvoorbereiding
in het voorjaar. De Kamer wordt via de Voorjaarsnota en de Miljoenennota geïnformeerd
over de aard van de onderuitputting en over eventuele ramingsbijstellingen.
Vraag 11
Heeft u cijfers over de invoer en uitvoer van afgelopen vier maanden gespecificeerd
binnen de EU en daarbuiten en de mate van invloed daarvan op het bnp?
Antwoord op vraag 11
Voor de invoer en uitvoer zijn enkel nog gegevens beschikbaar over het eerste kwartaal.
Groei volume uitvoer en invoer, t.o.v. voorgaande periode (in procenten)
2019Q4
2020Q1
Totale invoer
0,3
– 3,5
Invoer van goederen
1,5
– 4,2
Invoer van diensten
– 3,1
– 1,1
Totale uitvoer
0,4
– 3
Uitvoer van goederen
1
– 3,1
Uitvoer diensten
– 1,6
– 2,7
Bron: CBS, Nationale rekeningen
Bekeken vanuit de bestedingen droeg het handelssaldo (uitvoer minus invoer) per saldo
licht positief bij aan de economische groei in het eerste kwartaal van 2020. Dit omdat
de invoer harder kromp dan de uitvoer. Het aandeel van het handelssaldo in het bbp
is daarmee licht toegenomen, van 10,8 procent in het 4e kwartaal van 2019, naar 11 procent in het 1e kwartaal van 2020.
Bekeken vanuit de toegevoegde waarde van de export is er wel sprake van een negatieve
impact op het bbp. Een derde van het bbp werd de laatste jaren verdient via de export.
Gebaseerd op de toegevoegde waarde per euro export van goederen en diensten is de
toegevoegde waarde van de export met 1,1 procent gedaald. Dit is echter een eerste
ruwe schatting, gebaseerd op het invoergehalte van de uitvoer in 2017 uit Nederland
Handelsland 2019 (CBS), het meest recente jaar voorhanden.
De ontwikkeling van het aandeel van de EU in de in- en uitvoerwaarde van de goederen
ziet er als volgt uit. Deze verdeling is gebaseerd op de statistieken voor internationale
handel van het CBS, die niet overeenkomen met de Nationale rekeningen waarop de eerder
genoemde volumegroei gebaseerd is. Van de diensten was in 2019 65,7 procent van de
uitvoer binnen de EU, en 54,4 procent van de invoer. Hierover zijn nog geen data beschikbaar
voor 2020.
Aandeel EU in totale waarde, goederen (in procenten)
Januari
Februari
Maart
Invoer
52
48
49
Uitvoer
71
62
62
Vraag 12
Kunt u aangeven hoe de geografische verdeling is van de uitgaven van het eerste steunpakket
(Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid – NOW)?
Antwoord op vraag 12
De uitgaven per regio zijn niet voorhanden. Het aantal toekenningen (stand 29 mei
jl.) wel. Ca. 12 procent van de bedrijven waaraan een NOW-subsidie is toegekend bevindt
zich in de regio Groot Amsterdam, ca. 8 procent in regio Rijnmond, ca. 5 procent in
de regio Midden-Utrecht, ca. 5 procent in de regio Haaglanden en 4 procent in de regio
West-Brabant. Circa 1/3 van de bedrijven met een NOW-toekenning komt dus uit één van
deze vijf regio’s, waar ook een groot deel van de economische activiteit van Nederland
plaatsvindt. De rest van de bedrijven met een toekenning zijn verspreid over Nederland.
Vraag 13
Kunt u aangeven bij welke sectoren internationale (EU)-middelen aanvullend zijn geweest
op het Nederlandse steunpakket?
Antwoord op vraag 13
Op internationaal en Europees niveau zijn meerdere maatregelen genomen in relatie
tot COVID-19. Een deel hiervan is eerder uiteengezet in de bijlage Internationale
en Europese maatregelen om economische gevolgen COVID-19 te mitigeren» bij Kamerbrief
«Noodpakket: banen en economie»4, 5. Daarnaast is in de Eurogroep van 7 en 9 april jl. een uitgebreid pakket aan Europese
maatregelen overeengekomen. Deze maatregelen zijn voor een belangrijk deel generiek
en niet sectorspecifiek, en in algemene zin gericht op het bieden van steun aan met
name sectoren die het hardst zijn geraakt door de COVID-19 pandemie. Het is daarom
aannemelijk dat internationale- of Europese middelen aanvullend zijn geweest op het
Nederlands steunpakket.
Vraag 14
Welke reguliere overheidsuitgaven zijn in het gedrang gekomen door coronamaatregelen?
Antwoord op vraag 14
De steunmaatregelen voor het beperken van de economische en maatschappelijke gevolgen
van de coronacrisis worden gefinancierd door extra te lenen en de schuld te laten
oplopen. Het kabinet spreekt hiervoor de buffers aan. Ook de terugvallende inkomsten
als gevolg van de coronacrisis leiden niet direct tot bezuinigingen op de reguliere
overheidsuitgaven, omdat het kabinet vasthoudt aan het begrotingsprincipe van automatische
stabilisatie.
Vraag 15
Kunt u aangeven wat de huidige overheidsmaatregelen doen met de collectieve lastendruk
en wat daar de prognose van is voor 2020 en 2021?
Antwoord op vraag 15
Onderstaande tabel laat de meest recente raming (maart 2020) van de collectieve lastendruk
van het CPB zien voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Deze pre-corona raming verwacht
dat de collectieve lastendruk daalt, naar 38,6 procent in 2021.
De uitgavenmaatregelen hebben geen effect op de collectieve lastendruk. De meeste
fiscale coronamaatregelen betreffen uitstel – een kasschuif tussen 2020 en 2021 –
en hebben geen structurele impact op de collectieve lastendruk. Wel kunnen er door
de schuif verschillen ontstaan tussen 2020 en 2021. Hoe dit precies uitwerkt, is nu
nog niet duidelijk.
De collectieve lastendruk is, naast fiscaal beleid, ook afhankelijk van de economische
groei. Doordat meer mensen werken, meer mensen in hogere belastingschijven terechtkomen
en bedrijven meer winst maken, nemen de inkomsten als percentage van het bbp (de collectieve
lastendruk) normaal gesproken toe bij economische groei. Gezien de grote onzekerheid
rond de economische ontwikkeling, is ook de collectieve lastendruk op dit moment lastig
in te schatten. Bij de juniraming van het CPB (kMEV2021) zal een nieuwe inschatting
worden gegeven van de collectieve lastendruk voor 2020 en 2021. Hierin zullen de effecten
van de corona-crisis dan ook worden meegenomen.
Percentage bbp
2019
2020
2021
Collectieve lasten
39,4
39,0
38,6
Bron: CEP2020
Vraag 16
Kunt u de ontwikkeling van de individuele lastendruk schetsen sinds de overheidsmaatregelen
zijn ingesteld?
Antwoord op vraag 16
De overheidsmaatregelen hebben geen invloed gehad op de lastendruk van huishoudens;
de verhoogde uitgaven zijn niet gepaard gegaan met lastenverzwaring. Het uiteindelijke
effect zal afhankelijk zijn van de economische ontwikkeling, die op dit moment zeer
onzeker is. De lastendruk van huishoudens als aandeel van het bruto inkomen wordt
gemeten door het CBS, en komt pas achteraf beschikbaar. Het CPB geeft wel inzicht
in de belastingontwikkeling als aandeel van het bbp en de koopkrachtontwikkeling.
Over deze cijfers is door de corona-crisis nog veel onzekerheid. De meest recente
ramingen hebben de effecten van deze crisis nog niet meegenomen. Bij de volgende raming
zullen hiervoor nieuwe cijfers beschikbaar komen.
Het trendmatig begrotingsbeleid is gericht op een voorspelbare ontwikkeling van de
collectieve lasten en automatische stabilisatie. Dit wordt geoperationaliseerd door
aan het begin van de kabinetsperiode de lastenontwikkeling vast te leggen voor de
hele kabinetsperiode. Gedurende de kabinetsperiode houdt het kabinet vast aan deze
lastenontwikkeling. Bij een conjuncturele neergang gaat het kabinet dus niet de lasten
verhogen, maar laat het kabinet het EMU-saldo verslechteren en de EMU-schuld oplopen.
De vastgelegde lastenontwikkeling op macroniveau kan echter niet 1 op 1 vertaald worden
naar de lastendruk op individueel niveau. Zo is de lastendruk op individueel niveau
ook afhankelijk van persoonlijke omstandigheden, zoals een gewijzigd inkomen.
Vraag 17
Hoeveel rente zal de Nederlandse overheid naar verwachting in 2020 betalen over de
staatsschuld en hoeveel is dat als percentage van de staatsschuld? Klopt het dat dit
percentage veel hoger is dan de huidige rente op 10-jaars staatsleningen? Wat is de
verklaring?
Antwoord op vraag 17
Bij Voorjaarsnota werden de EMU saldo relevante rentelasten geraamd op 4,8 miljard euro.
Dat is 1,5 procent van de uitstaande staatsschuld. Het klopt dat dit percentage hoger
is dan de huidige rente op 10-jaars staatsleningen, deze is namelijk negatief. De
verklaring is dat de huidige lagere rente alleen gerealiseerd wordt op de schuld die
nieuw wordt aangegaan. De rente op bestaande schuld ligt veelal langdurig vast en
is in het verleden tegen hogere rentes uitgegeven. Gemiddeld genomen ligt het rentepercentage
dus hoger. Wel is het gemiddelde rentepercentage de afgelopen jaren gedaald omdat
steeds meer schuld tegen een lager percentage wordt aangegaan.
Vraag 18
Wat is de gemiddelde looptijd van de Nederlandse staatsschuld, die in een recent verleden
ongeveer zeven jaar bedroeg, op dit moment? Naar welke gemiddelde looptijd wordt gestreefd?
Antwoord op vraag 18
In de periode van 2008 tot 2012 bedroeg de gemiddelde looptijd 3,5 jaar toen nog werd
gekozen om alle schulduitgiften door middel van renteswaps om te zetten naar een 7-jaarsrente
(op elk moment liep er gemiddeld een 7-jaarsrenteswap af en werd er een nieuwe 7-jaarsrenteswap
afgesloten waardoor de gemiddelde looptijd van de portefeuille op 3,5 jaar uitkwam).
Vanaf 2012 is de gemiddelde looptijd van de staatsschuld geleidelijk verhoogd tot
6,6 jaar eind 2019. In de kabinetsreactie van de beleidsdoorlichting artikel 11 Financiering
staatsschuld is aangekondigd dat de looptijd van de schuld- en swapportefeuille de
komende jaren verder verlengd zal worden richting 8 jaar binnen een bandbreedte van
6 tot 8 jaar. Met deze verlenging wordt beoogd meer budgettaire zekerheid te creëren
voor de middellange termijn en de relatieve lage rentestand voor langere tijd vast
te leggen.
De extra financieringsbehoefte door de noodpakketten zal in eerste instantie hoofdzakelijk
gefinancierd worden op de geldmarkt (leningen met een looptijd korter dan een jaar),
omdat op deze markt het gemakkelijkst snel extra geld kan worden opgehaald. Tegelijkertijd
zullen er ook op de kapitaalmarkt meer langlopende obligaties worden uitgegeven. De
herfinanciering van de geldmarktleningen zal geleidelijk verschuiven naar financiering
op de kapitaalmarkt (leningen met een looptijd langer dan een jaar), waardoor de omvang
van de geldmarkt weer zal dalen. De doelstelling om binnen enkele jaren de looptijd
van de schuld- en swapportefeuille te verlengen richting de 8 jaar blijft dan ook
gehandhaafd. Het volgen van deze koers wordt zoals toegezegd nauwkeurig in de gaten
gehouden en mocht het nodig zijn zal tijdig gereageerd worden om de looptijd bij te
sturen.
Vraag 19
Kunt u een cijfermatige vergelijking maken of delen, van de ontwikkeling van pensioengerelateerde
overheidsuitgaven in Nederland, Frankrijk en Italië van 2010 tot 2020?
Vraag 20
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de totale overheidsuitgaven aan
zorg en sociale zekerheid in Nederland, Frankrijk en Italië van 2010 tot 2020?
Antwoord op vragen 19 en 20
Door de verschillen tussen de stelsels voor pensioenen, sociale zekerheid en zorg
is het lastig om de onderstaande cijfers onderling te vergelijken. Zo heeft Nederland
een uitgebreide private tweede pijler voor pensioenen, wat veel minder het geval is
in Frankrijk en Italië, waar veel meer sprake is van een omslagstelsel. Zodoende liggen
de overheidsuitgaven aan pensioenen in deze landen een stuk hoger. Omdat pensioenuitgaven
meegerekend worden bij de sociale overdrachten geldt ook hier dat het lastig is om
deze cijfers zonder meer met elkaar te vergelijken.
Pensioenuitgaven (percentage bbp)
2010
2015
2020
Frankrijk
14,6
14,4
14,4
Italië
15,3
14,9
14,5
Nederland
6,8
6,8
7,4
Bron: Eurostat
Uitgaven aan sociale overdrachten (zonder overdrachten in natura) (percentage bbp)
2010
2015
2020
Frankrijk
19,2
19,8
23,6
Italië
18,5
20,1
24,9
Nederland
10,8
11,3
11,4
Bron: Ameco
Uitgaven aan sociale overdrachten in natura (percentage bbp)
2010
2015
2020
Frankrijk
15,6
15,6
16,5
Italië
11,8
11,1
12,4
Nederland
17,7
16,9
18,5
Bron: Ameco
Overdrachten in natura aan huishoudens zijn transfers in de vorm van goederen en diensten
zoals sociale woningen, huisvestingstoelagen, kinderdagverblijven en beroepsopleidingen.
Deze cijfers zijn berekend volgens de in Europees verband overeengekomen methodologie.
De cijfers voor Nederland wijken daarmee af van de cijfers zoals gerapporteerd door
het kabinet in andere publicaties. De cijfers voor 2020 zijn nog gebaseerd op de toenmalig
geldende groeivooruitzichten (pre-corona).
Uitgaven aan zorg (inclusief verplichte verzekeringen) (percentage bbp)
2010
2015
2018
Frankrijk
8,6
8,8
9,3
Italië
7
6,7
6,5
Nederland
8,5
8,4
8,2
Bron: OESO
De cijfers voor Nederland wijken af van de cijfers zoals gerapporteerd door het kabinet
in andere publicaties, vanwege de verschillende gebruikte methodologieën.
Vraag 21
Hoeveel procent van de hoogste inkomensgroep volgens de boxplot van het Centraal Planbureau
(CPB), bestaat uit gepensioneerden?
Vraag 22
Hoeveel procent van de laagste twee inkomenscategorieën volgens de boxplot van het
CPB, bestaat uit gepensioneerden?
Antwoord op vragen 21 en 22
Inkomensgroep
Aandeel gepensioneerde huishoudens (in procenten)
1e (<=116% WML)
42
2e (116–184% WML)
44
3e (184–275% WML)
25
4e (275–404% WML)
11
5e (>404% WML)
6
Vraag 23
Hoeveel jaren is het sinds 2000 voorgekomen, dat de uitgaven aan AOW nominaal sneller
stegen dan het bruto binnenlands product? Wat is de totale ontwikkeling van de uitgaven
aan AOW sinds 2000, als percentage van het bbp?
Antwoord op vraag 23
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de AOW-uitgaven
in relatie tot het bbp vanaf 2000. Sinds 2000 is het elf keer voorgekomen dat de AOW-uitgaven
sneller stegen dan het bruto binnenlands product: 2002, 2003 en 2008 t/m 2016.
AOW-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product.
Percentage bbp
2000
4,2
2001
4,2
2002
4,3
2003
4,4
2004
4,3
2005
4,3
2006
4,2
2007
4,1
2008
4,2
2009
4,6
2010
4,7
2011
4,7
2012
4,8
2013
5,0
2014
5,1
2015
5,2
2016
5,2
2017
5,1
2018
4,9
2019
4,9
20201
4,8
X Noot
1
Op basis van cijfers Voorjaarsnota 2020.
Vraag 24
Hoeveel 60-plussers en hoeveel 65-plussers maken er naar verwachting eind dit jaar
gebruik van bijstand-, arbeidsongeschiktheids- en/of werkloosheidsuitkeringen? Hoeveel
is dit t.o.v. de totale groep van 60-plussers respectievelijk 65-plussers?
Antwoord op vraag 24
Onderstaande tabel biedt een overzicht per regeling voor 2019. De verwachtingscijfers
voor 2020 worden nog doorgerekend en pas bekend gemaakt bij publicatie van de begroting
2021. Op basis van de realisatiecijfers eind 2019 (Q4) kan wel een indicatie gegeven
worden voor het aantal personen dat gebruik maakt van een bepaalde uitkering binnen
de desbetreffende groepen.
Het is hier niet mogelijk een onderscheid te maken van de groep 60–65, vandaar dat
de cijfers worden gegeven voor de groep 55–65-jarigen.
Groep 55–65
Als percentage van de totale groep 55–651
Groep 65+
Als percentage van de totale groep 65+1
WGA2
68.457
2,9
8.147
0,2
IVA2
68.652
2,9
11.245
0,3
WAO2
133.767
5,7
24.675
0,7
WAZ
Niet beschikbaar per groep
Niet beschikbaar per groep
WW
65.700
2,8
2.850
0,1
IOW
7.481
0,3
2.195
0,1
Bijstand (excl. AIO)3
108.260
4,6
11.990
0,4
X Noot
1
Berekend op basis van CBS-bevolkingscijfers, via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/7461BEV/table?fromsta….
X Noot
2
Regeling wordt niet naar leeftijdsgroepen geraamd. Hier komt daar dus geen raming
van voor 2020. Bovenstaande aantallen in deze regeling zijn op basis van lopend realisatie
bestand van 2019.
X Noot
3
AIO betreft bijstand voor personen ouder dan de AOW-leeftijd. Dit wordt gemeten door
het aantal huishoudens dat hier gebruik van maakt, niet het aantal personen. Het verwachte
aantal huishoudens dat hier in 2020 gebruik van maakt is 48.800.
Vraag 25
Kunt u uiteenzetten hoe een daling van de levensverwachting in 2019 en 2020 doorwerkt
op de AOW-leeftijd en vanaf wanneer dit effect optreedt?
Antwoord op vraag 25
In de Algemene Ouderdomswet is opgenomen dat de AOW-gerechtigde leeftijd ten minste
vijf jaar van tevoren wordt vastgesteld op basis van de door het CBS geraamde macro
gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd en op basis van de formule
die in de wet is opgenomen. Voor de jaren tot en met 2025 is de AOW-gerechtigde leeftijd
reeds vastgesteld. Een daling van de levensverwachting, mogelijk als gevolg van gestegen
sterftecijfers kan 5 jaar later tot gevolg hebben dat de AOW-leeftijd minder snel
stijgt of niet stijgt. Een daling van de levensverwachting kan op basis van de systematiek
in de wet niet leiden tot een daling van de AOW-leeftijd.
Het CBS maakt jaarlijks een prognose van de meest waarschijnlijke ontwikkeling van
de levensverwachting waarbij onder meer de sterftecijfers van voorgaande jaren worden
meegewogen. Het CBS publiceert in november in opdracht van de Minister van SZW een
prognose van de levensverwachting in 2026. Op basis daarvan zal de AOW-gerechtigde
leeftijd in 2026 worden vastgesteld. Het is nog onbekend wat de exacte gevolgen zijn
van de hogere sterfte als gevolg van de coronapandemie op de levensverwachting. Opgemerkt
moet worden dat de huidige gezondheidscrisis een uitzonderlijke situatie is, en dat
een eenmalige gebeurtenis wellicht meerjarige maar geen structurele gevolgen hoeft
te hebben voor de ontwikkeling van de levensverwachting op de lange termijn. Door
de koppelingssystematiek volgt de AOW-leeftijd de meest recente inzichten omtrent
de ontwikkeling van de levensverwachting.
Vraag 26
Wat is de totale loon- en prijsbijstelling 2020? En per departement?
Antwoord op vraag 26
De totale loon- en prijsbijstelling in 2020 bedraagt 2.614 miljoen euro. Hiervan behoort
1.992 miljoen euro tot de looncomponent en 622 miljoen euro tot de prijscomponent
van de bijstelling. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijstellingen
in duizenden euro’s per hoofdstuk.
Hoofdstuk
Hoofdstuk naam
Loon- en prijsbijstelling
1
De Koning
835
2A
Staten-Generaal
4.652
2B
HCVS
4.118
3
Algemene Zaken
2.041
4
Koninkrijksrelaties
1.230
6
Veiligheid en Justitie
406.821
7
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
47.987
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1.233.343
9A
Nationale Schuld
289
9B
Financiën
111.651
10
Defensie
262.602
12
Infrastructuur & Milieu
48.069
13
Economische Zaken
52.956
14
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
27.916
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
31.166
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
120.908
50
Gemeentefonds
83.827
55
Infrastructuurfonds
116.443
64
BES-fonds
816
65
Delta Fonds
21.710
86
Aanvullende Post
34.809
Totaal
2.614.189
Vraag 27
Hoe is de loon- en prijsbijstelling in de zorg opgebouwd? Om welke bedragen gaat het
en voor wie is het bedoeld?
Vraag 29
Klopt het dat er bij de zorg slechts een loon- en prijsbijstelling is van 121 miljoen euro?
Hoe verhoudt dit zich tot de Voorjaarsnota van 2018 waar de zorg in totaal 2,2 miljard euro
kreeg?
Vraag 30
Waarom is er bij de 1e suppletoire begroting van VWS in 2018 wél een uitsplitsing
gemaakt bij de loon- en prijsbijstelling in verschillende subgroepen en in 2020 niet
(subgroepen zoals huisartsen, verloskunde, geneesmiddelen, etc.)?
Antwoord op vragen 27, 29 en 30
Met de loon- en prijsbijstelling worden de uitgaven geïndexeerd voor loonontwikkeling
en inflatie. De hoogte van de loon- en prijsontwikkeling van de zorguitgaven wordt
meerdere keren per jaar aangepast volgens de meest recente inzichten van het Centraal
Planbureau (CPB). Hierbij kan de loon- en prijscomponentverschillen per domein en
sub sector. Zo zijn in de Wlz bijvoorbeeld de persoonsgebonden budgetten loongevoeliger
dan die voor zorg in natura.
De totale loon- en prijsontwikkeling wordt bijgehouden op het artikelonderdeel nominaal
en onverdeeld. Vanuit dit artikelonderdeel vinden ieder voorjaar overboekingen van
loon- en prijsbijstelling naar de deelsectoren plaats. De loon- en prijsbijstelling
is bedoeld om zorgverzekeraars in staat te stellen zorg in te kopen tegen het voor
dat jaar geldende loon- en prijspeil en komt daarmee uiteindelijk terecht bij zorgaanbieders.
Met de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 is voor de periode 2020 -2025 een bedrag
oplopend van 1,7 naar 1,9 miljard euro gemoeid. Deze oploop wordt veroorzaakt doordat
rekening wordt gehouden met een groei van het zorgvolume. Zie onderstaande tabel voor
de loon- en prijsbijstelling tranche 2020. De genoemde 121 miljoen euro is de loon-
en prijsbijstelling van de VWS begroting. De andere loon- en prijsontwikkeling is
voor de uitgaven onder het deelplafond zorg (Zvw, Wlz en BW).
Loon- en prijsbijstelling tranche 2020 (in miljoenen euro’s)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Zvw
1.072
1.087
1.101
1.136
1.170
1.203
Wlz
542
567
589
607
625
642
Beschermd Wonen (Wmo)
59
58
61
62
64
66
Totaal
1.674
1.713
1.751
1.806
1.859
1.912
In de 1e suppletoire begroting is er voor gekozen om niet meer de verdiepende toelichting
per sub sector op te nemen om de leesbaarheid te vergroten. Omdat de uitdeling van
de loon- en prijsontwikkeling geen effect heeft de uitgavenontwikkeling, wordt deze
ook niet in bovenliggende tabellen op sectorniveau weergeven. De uitsplitsing naar
verschillende subgroepen blijft wel beschikbaar als open dataset via de website van
de rijksbegroting13.
Vraag 28
Hoeveel geld gaat het kabinet uittrekken als extra bonus voor de zorg?
Antwoord op vraag 28
Het kabinet heeft grote waardering voor alle zorgverleners die momenteel in de frontlinie
staan in de bestrijding van het coronavirus. De motie Van Kooten-Arissen (Kamerstuk
25 295, nr. 171) roept op om zorgverleners van wie extra inzet wordt gevraagd in de bestrijding van
het coronavirus een bonus toe te kennen als blijk van waardering. Op dit moment wordt
onderzocht op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze motie. Nog voor de
zomer wordt u door de Minister van VWS geïnformeerd over de invulling van deze motie.
Vraag 32
Hoeveel banen zijn er reeds verloren gegaan in de corona-crisis?
Vraag 34
Hoeveel flexkrachten hebben hun dienstverband zien aflopen in de corona-crisis? Hoeveel
personen met nulurencontracten worden niet meer ingeroepen?
Antwoord op vragen 32 en 34
Er waren in april 177 duizend minder werkenden dan in februari 2020 (CBS). De afname
zat met name in april, waarin het aantal werkenden met 160 duizend afnam.
Er zijn nog geen recente cijfers beschikbaar over het baanverlies onder flex- en oproepkrachten.
Er zijn enkel gegevens beschikbaar over het 1e kwartaal, maar de coronamaatregelen hebben alleen invloed gehad op de laatste twee
weken van dit kwartaal. Van de verschillende soorten flexibele werknemers hadden alleen
de uitzendkrachten en tijdelijke werknemers zonder vaste uren aanzienlijk vaker dan
vorig jaar van het vierde op het eerste kwartaal geen werk meer. Bij de uitzendkrachten
was dat in 2020 bijna 12 procent (tegenover 8,5 procent een jaar eerder), bij de tijdelijke
werknemers zonder vaste uren 11,6 procent (tegenover bijna 10 procent).
Wat wel vast kan worden gesteld, is dat de sectoren waarin de WW-uitkeringen het hardst
stijgen sectoren zijn waarin relatief vaak sprake is van een flexibele arbeidsmarktrelatie.
Voorbeelden zijn de schoonmaakbranche (+91 procent nieuwe WW-uitkeringen in april),
uitzendbedrijven (+87 procent), detailhandel (+69 procent), cultuur (+67 procent)
en de horeca en catering (+60 procent). Daarnaast zijn flexkrachten door de aard van
hun arbeidscontract kwetsbaarder. Deze onzekerheid uit zich ook in de verwachtingen;
ZZP’ers en flexwerkers ervaarden vaker dan gemiddeld een inkomstenverandering in maart
en april en verwachten ook vaker, zowel in positieve als negatieve zin, een inkomstenverandering
in 2020. Zo verwacht 52 procent van de ZZP’ers dat inkomsten zullen dalen, maar voorziet
16 procent een inkomstenstijging. Van de flexwerkers en uitzendkrachten verwacht 30 procent
een stijging en 26 procent een daling (bron: Corona en Economie, I&O Research, 13 mei).
Vraag 33
Hoeveel faillissementen zijn er uitgesproken in de corona-crisis?
Antwoord op vraag 33
In de eerste 22 weken van 2020 zijn er 1.651 bedrijven en instellingen failliet verklaard
(inclusief eenmanszaken). Dat zijn er 53 meer dan in dezelfde periode van 2019. Sinds
week 12 (16 tot en met 22 maart, de week waarin de landelijke coronamaatregelen ingingen)
zijn er 851 bedrijven en instellingen failliet verklaard, 21 meer dan dezelfde periode
vorig jaar.
Tussen de aanvraag en het uitspreken van een faillissement kunnen enkele weken zitten.
Ook houden de rechtbanken de rekesten (als een andere partij de rechter verzoekt om
een bedrijf failliet te laten verklaren) momenteel voor ten minste vier weken aan,
tenzij er sprake is van spoed.
Vraag 35
Klopt het dat het CPB in minder dan een halfjaar tijd het houdbaarheidstekort van
de overheidsfinanciën heeft gehalveerd (tussen de vergrijzingsstudie en het Centraal
Economisch Plan CEP)?
Antwoord op vraag 35
In november 2019 raamde het CPB een houdbaarheidssaldo van –1,6 procent bbp, in maart
2020 raamde het CPB een houdbaarheidssaldo van –0,8 procent bbp. Deze bijstelling
0,8 procentpunt is ten eerste het gevolg van de bij CEP verwachte verbetering van
de overheidsfinanciën in de periode 2022–2025. Het EMU-saldo in 2025 verbeterde met
0,4 procent bbp ten opzichte van de voorgaande MLT, het primair saldo (exclusief rentebetalingen)
met 0,5 procent bbp. Deze verbetering wordt vooral veroorzaakt doordat de nieuwe bevolkingsprognose
van het CBS (december 2019) leidt tot een opwaartse herziening van het arbeidsaanbod
in 2022–2025. Een groter arbeidsaanbod leidt tot een hoger bbp en hogere belastingopbrengst.
Dit zorgt voor een opwaartse bijstelling van het begrotings- en het houdbaarheidssaldo.
Daarnaast raamde het CPB in maart 2020 ook een verbetering van de overheidsfinanciën
in de jaren na 2025. Ook deze verbetering hangt samen met de bevolkingsprognose van
het CBS uit december 2019. Tussen 2025 en 2060 verwacht het CBS een grotere toename
van de bevolking, dit leidt tot een groter arbeidsaanbod in die periode. De toename
van het arbeidsaanbod is groter dan die van de bevolking, omdat de bevolking in de
nieuwe prognose jonger is en daarom relatief meer werkt.
Vraag 36
Waarom is de berekening van de discontovoet gewijzigd? Wat zijn de verschillen met
voorheen?
Antwoord op vraag 36
Bij de doorrekening van het houdbaarheidssaldo heeft het CPB een reële discontovoet
gehanteerd van 2,5 procent. Het CPB heeft de discontovoet geactualiseerd omdat de
rentes zijn gedaald en er nieuwe informatie is over de rendementen op verschillende
activa, waaronder aandelen. De discontovoet voor het houdbaarheidssaldo wordt bepaald
op basis van het rendement op het eigen vermogen van huishoudens. Dit rendement geeft
aan hoeveel compensatie men verlangt voor uitstel van consumptie en dus hoe een toekomstige
euro gemiddeld gewaardeerd wordt ten opzichte van een huidige.
Het CPB heeft eveneens een wijziging toegepast door naar het eigen vermogen van huishoudens
in plaats van het bruto vermogen te kijken. Bij zowel het vermogen als de schulden
gaat het om het totale vermogen van Nederlandse burgers, waarbij in aanvulling op
het private vermogen en schuld van huishoudens ook de claims op pensioenfondsen en
levensverzekeraars worden meegenomen. Omdat het om het totale vermogen van het collectief
van huishoudens gaat, valt de schuld van het ene huishouden (bijvoorbeeld een hypotheeklening)
voor zover deze schuld in het bezit is van een ander huishouden (via een pensioenfonds)
tegen elkaar weg. Het CPB impliceert daarmee dat het een inschatting maakt van het
rendement op het eigen vermogen van huishoudens.
Vraag 37
Kunt u een actueel overzicht geven van welke incidentele suppletoire wetten de Kamer
op welk moment heeft ontvangen of nog tegemoet kan zien, tussen de Voorjaarsnota 2020
en Prinsjesdag (c.q. de ontwerpbegrotingen 2021 met daarin de vermoedelijke uitkomsten
voor 2020)?
Antwoord op vraag 37
Op de website rijksfinancien.nl staat sinds 8 juni jl. een overzicht van de maatregelen
die in het kader van de corona-crisis zijn genomen (zie www.rijksfinancien.nl/corona-visual). Het overzicht bevat links naar alle incidentele suppletoire begrotingen die aan
uw Kamer zijn gestuurd, alsmede links naar Kamerbrieven die maatregelen aankondigen.
Het overzicht wordt wekelijks geactualiseerd. De gevolgen voor de ontwerpbegroting
2021 en de vermoedelijke uitkomsten 2020 worden conform het reguliere proces met Prinsjesdag
aan uw Kamer gestuurd.
Vraag 38
Wat verstaat u onder kapitaalsteun?
Vraag 39
Bent u voornemens bij kapitaalsteun steeds zeggenschap terug te vragen, bijvoorbeeld
in de vorm van aandelen?
Antwoord op vragen 38 en 39
Kapitaalsteun is het verschaffen van liquiditeit in de vorm van eigenvermogensstorting.
Kapitaalsteun in ruil voor aandelen is één van de opties die ingezet kunnen worden
naar gelang de specifieke casus en het benodigde maatwerk. Zie hiervoor het afwegingskader
bij steun aan individuele bedrijven14 dat op 1 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Vraag 41
Wat is het gemiddelde uurloon van een externe? En wat van een ambtenaar?
Antwoord op vraag 41
Voor externe inhuur bij het Rijk geldt in het algemeen dat externe inhuurkrachten
recht hebben op tenminste dezelfde vergoeding als de ambtenaren bij het Rijk in gelijke
of gelijkwaardige functies (op basis van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs).
Daarnaast geldt dat er voor externe inhuur een btw-tarief in rekening wordt gebracht.
Het grootste deel van de externe inhuur bij het Rijk betreft uitzendkrachten en ICT’ers.
Voor uitzendkrachten is de beloning expliciet geregeld: zij krijgen dezelfde beloning
als een ambtenaar in een gelijkwaardige functie. Wel betaalt een ministerie bij het
inhuren van een uitzendkracht een bureaumarge (voor overheadkosten en winst) aan de
uitzendorganisatie.
Voor externe ICT’ers die het Rijk inhuurt, kan op basis van de Handleiding Overheidstarieven
(https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/handleiding-over…) een vergelijking gemaakt worden met ambtenaren. De integrale tarieven in deze handleiding
bevatten de gemiddelde loonkosten per salarisschaal en de gemiddelde generieke overheadkosten
bij het Rijk in een kantooromgeving in 2020. In vergelijking met de handleiding zijn
de tarieven van de externe ICT’ers gemiddeld gezien 10–20 procent hoger dan de tarieven
die passen bij een gelijkwaardige functie bij het Rijk.
Vraag 42
Hoeveel moet er worden geïnvesteerd om de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg
(GGZ) weg te werken?
Antwoord op vraag 42
Op dit moment wordt er een hoop gedaan om de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg
(ggz). ZN, GGZ Nederland en MeerGGZ hebben bijvoorbeeld in het kader van de aanpak
van de wachttijden een gespreksleidraad wachttijden ontwikkeld om goede afspraken
te maken in de contractering 2020 over het terugdringen van wachttijden in de ggz.
Om het oplopen van wachttijden door de huidige coronamaatregelen zoveel mogelijk te
voorkomen, coördineert de NZa het veilig op gang brengen van de reguliere zorg, ook
in de GGZ. Daarnaast werken aanbieders bijvoorbeeld met E-consulten, om zorg niet
onnodig stil te leggen.
Daarnaast is er een apart actieplan voor de aanpak van de wachttijden. Dit wordt grotendeels
gefinancierd vanuit de kwaliteitsgelden die aan partijen beschikbaar zijn gesteld
voor de uitvoering van (in eerste instantie) de Agenda voor gepast gebruik en transparantie
en (inmiddels) het Hoofdlijnenakkoord ggz. In 2017 was er vanuit deze gelden ongeveer
200.000 euro beschikbaar voor de aanpak van de wachttijden, in 2018 425.000 euro,
in 2019 500.000 euro en voor 2020 is er ongeveer 650.000 euro begroot. Aanvullend
heeft VWS in 2018 geld beschikbaar gesteld voor de opzet en ondersteuning van de regionale
taskforce wachttijden. Het gaat hier om ongeveer 263.000 euro.
Ook veel afspraken in het hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 dragen bij aan het terugdringen
van de wachttijden. Zo willen we een positieve bijdrage aan de wachttijden leveren
met het opleiden van extra ggz-professionals, het VIPP GGZ-programma en de ontwikkeling
en implementatie van zorgstandaarden.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) monitort de wachttijden in de GGZ, en hieruit
blijkt een kleine daling in het aantal hoofddiagnosegroepen dat niet aan de Treeknorm
van 14 weken voldoet. Uit de monitor blijkt ook dat de regionale verschillen nog steeds
groot zijn. De NZa geeft ook aan te verwachten dat de wachttijden in de GGZ de komende
tijd wat zullen oplopen i.v.m. inhaalzorg die geleverd moet worden. Door de bovenstaande
maatregelen wordt geprobeerd het oplopen van de wachttijden zoveel mogelijk te beperken.
Vraag 43
Hoeveel levert het op wanneer de renteaftrek voor bedrijven geheel wordt afgeschaft?
Antwoord op vraag 43
Over belastingjaar 2017 is 107 miljard euro aan rente in aftrek gebracht door vennootschapsbelastingplichtigen
(excl. banken). Het is niet mogelijk om dit bedrag eenvoudigweg met het statutaire
tarief te vermenigvuldigen om tot een budgettair belang te komen. Wanneer de renteaftrek
in zijn geheel wordt afgeschaft zal dit gevolgen hebben voor het investerings- en
vestigingsklimaat in Nederland. Het lenen van geld om investeringen te doen zal duurder
worden wat effect zal hebben op de Nederlandse economie. Het in het geheel niet in
aftrek kunnen brengen van de verschuldigde rente in combinatie met belastingheffing
over de ontvangen rentebaten zou leiden tot een omvangrijke economische dubbele belastingheffing.
Dat kan worden voorkomen door eveneens geen belasting te heffen over de ontvangen
rentebaten. Dat zou leiden tot het defiscaliseren van de rente.
Een nadeel daarvan is weer dat er mogelijkheden ontstaan om internationale mismatches
te creëren. Een maatregel waarbij alleen de kosten van vreemd vermogen niet meer aftrekbaar
zijn zal derhalve het overgrote deel van het bedrijfsleven raken, wat tot diverse
gedragseffecten en economische effecten zal leiden, wat ook de opbrengst van de vennootschapsbelasting
weer beïnvloedt. Een inschatting van het budgettaire belang van volledige afschaffing
is derhalve niet beschikbaar. Wel wordt in het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing
van multinationals aangegeven dat het aanscherpen van de earningsstrippingmaatregel van 30 naar
25 procent van de EBITDA naar schatting een budgettair effect heeft van ongeveer 300 miljoen euro.
Vraag 44
Kunt u een overzicht verstrekken van alle heffingsverminderende regelingen in de Vennootschapsbelasting
(Vpb) inclusief het budgettaire beslag?
Antwoord op vraag 44
In beantwoording op eerdere Kamervragen15 heb ik u een overzicht gestuurd van alle grondslagbedragen van de vennootschapsbelasting.
Dit overzicht is ook opgenomen in het rapport van de Adviescommissie belastingheffing
van multinationals16.
Vraag 45
Kunt u na de doorrekening van de juniraming de Tweede Kamer tijdig voor de behandeling
van de Voorjaarsnota informeren over het toegezegde actuele beeld van inkomsten, EMU-sado
en EMU-schuld?
Antwoord op vraag 45
Ja. Het CPB publiceert de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming
zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten,
EMU-saldo en EMU-schuld voor 2020. Ik stuur deze brief voor aanvang van het debat
over de Voorjaarsnota dat is gepland op woensdag 1 juli.
Deze nieuwe kabinetsraming voor 2020 is gebaseerd op het economische beeld van het
CPB uit de juniraming. Daarnaast bevat deze raming recente kabinetsbesluitvorming
over noodmaatregelen in kader van de corona-crisis en recente inzichten over het budgettaire
effect van de noodmaatregelen.
Vraag 46
Waarom werd de Voorjaarsnota onaangekondigd meer dan een maand eerder dan gebruikelijk
naar de Kamer gestuurd, mede indachtig het feit dat er natuurlijk veel actuele ontwikkelingen
zijn geweest, die daardoor niet meegenomen konden worden?
Antwoord op vraag 46
Het kabinet heeft halverwege april besluitvorming afgerond over het lopende kabinetsbeleid.
In dat kader heeft het kabinet onder andere besloten tot nieuwe maatregelen die gericht
zijn op het terugdringen van de CO2-uitstoot (Urgenda-vonnis) en de verlaging van stikstofdepositie. Het kabinet vond
het belangrijk om de besluitvorming op deze terreinen tijdig met de Kamer te delen.
Daarom is besloten om de Voorjaarsnota eind april naar de Kamer te sturen.
Vraag 47
Kunt u een financieel overzicht geven van de stand van zaken van het Noodpakket 1.0
en alle daarop aangekondigde aanpassingen, en dan zowel de uitgaven als ook de lagere
inkomsten (afgezet ten opzichte van de ramingen in de voorstellen), en ook welke uitgaven
er daadwerkelijk gedaan zijn ten opzichte van de begroting/raming? Kunt u al iets
zeggen over de effectiviteit van het Noodpakket 1.0, ook in relatie tot actuele cijfers
over WW en bijstand? Wat kan de juniraming van het CPB ons leren over de effectiviteit
van de noodpakketten?
Antwoord op vraag 47
In tabel 5.1 in de Voorjaarsnota en ook in de bijlage bij de Kamerbrief Noodpakket
banen en economie 2.017 is weergegeven welke uitgaven zijn geraamd voor de steunmaatregelen uit het Noodpakket
1.0 en de daarop volgende steunmaatregelen.
Voor de uitgavenmaatregelen is het op dit moment niet mogelijk om aan te geven welk
deel van de geraamde bedragen daadwerkelijk is uitgegeven. De budgetten voor de steunmaatregelen
zijn toegevoegd aan de reguliere begrotingen van de betrokken departementen. Monitoring
van de realisaties van de steunmaatregelen vindt plaats langs de lijn van de bredere
realisatie op de reguliere begroting. Bij Miljoenennota 2021 wordt een eerste beeld
gegeven van de vermoedelijke uitkomsten voor 2020. Daarna wordt bij Najaarsnota 2020
het beeld geactualiseerd op basis van de dan verwachte uitputting op de reguliere
begrotingen.
Het kabinet acht het van groot belang om te leren van de ervaringen die zijn opgedaan
met de eerdere steunmaatregelen, ook voor de vormgeving van eventuele toekomstige
steunmaatregelen. Hiervoor betrekt het kabinet onder meer actuele informatie van uitvoeringsorganisaties
bij de analyse naar de effectiviteit en uitputting van de genomen steunmaatregelen.
Het CPB publiceert de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming zal
ik de Tweede Kamer per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten, EMU-saldo
en EMU-schuld voor 2020. Deze nieuwe kabinetsraming voor 2020 is gebaseerd op het
economische beeld van het CPB uit de juniraming. Daarnaast bevat deze raming recente
kabinetsbesluitvorming over noodmaatregelen in kader van de corona-crisis en recente
inzichten over het budgettaire effect van de noodmaatregelen.
Vraag 48
Kan een overzicht gegeven worden van de tegenvallers, en welke gedekt worden uit meevallers
op de eigen begroting en welke uit meevallers op generale dossiers dan wel uit het
generieke beeld? Indien er geen sprake is van dekking binnen de eigen begroting, kan
daarbij worden aangegeven waarom daarvoor gekozen is, aangezien dit de afgesproken
regel is?
Antwoord op vraag 48
De grootste tegenvallers hebben zich voorgedaan bij SZW (kinderopvangtoeslag en ziektewet),
VWS (Wet langdurige zorg), OCW (referentieraming en studiefinancieringsraming), J&V
(asiel, prognosemodel justitiële ketens) en BZK (vertraging Binnenhof).
Voor deze tegenvallers geldt dat deze voor een zo groot mogelijk deel door de departementen
zelf zijn gedekt door het inzetten van meevallers en onderuitputting bij o.a. de wijkverpleging,
genees- en hulpmiddelen, wet tegemoetkomingen loondomein, eigen vermogen COA en de
huurtoeslag. Voor zover het departement onvoldoende meevallers had zijn deze kosten
gedekt met meevallers op generale dossiers (o.a. winstafdrachten DNB) en door een
algemene post met aanvullende taakstellende onderuitputting in te boeken. Bovenop
de jaarlijkse in=uittaakstelling is in 2020 een taakstellende onderuitputting ingeboekt
van 500 miljoen euro. In de afgelopen 3 jaar was er sprake van forse onderuitputting
op de departementale begrotingen. Om te voorkomen dat ruimte onder het uitgavenplafond
die gedurende 2020 ontstaat niet meer (doelmatig) kan worden ingezet, heeft het kabinet
besloten hierop te anticiperen door een taakstellende onderuitputting te verwerken.
Het kabinet creëert zo eenmalig maximale ruimte voor extra uitgaven in 2020. De taakstelling
wordt gedurende 2020 ingevuld met onderuitputting en per saldo meevallers op de begrotingshoofdstukken.
Daarnaast zijn er nog diverse kleinere tegenvallers op de departementale begrotingen
die departementen zelf hebben gedekt, hiervoor verwijs ik u naar de eerste suppletoire
begrotingen van de departementen.
Vraag 49
Is er een soortgelijke tabel beschikbaar met verschillende scenario’s over bnp-groei,
werkloosheid, EMU-saldo en EMU-schuld over andere Europese landen?
Antwoord op vraag 49
In tabel 3.1 in de Voorjaarsnota zijn de uitkomsten weergegeven van vier verschillende
scenario’s voor Nederland die het CPB heeft gepubliceerd op 26 maart. Een soortgelijke
tabel met vergelijkbare scenario’s is niet beschikbaar voor andere Europese landen,
omdat daar met verschillende methoden en aannames wordt gewerkt.
De Europese Commissie heeft wel ramingen gepubliceerd voor de EU-landen in hun lenteraming.
Hieronder de uitkomst van deze raming voor de eurozone en verschillende EU-landen.
Lenteraming
Economische groei in procenten
EMU-saldo in percentage bbp
EMU-schuld in percentage bbp
2019
2020
2021
2019
2020
2021
2019
2020
2021
Eurozone
1,2
– 7,7
6,3
– 0,6
– 8,5
– 3,5
86
102,7
98,8
Nederland
1,8
– 6,8
5
1,7
– 6,3
– 3,5
48,6
62,1
57,6
Duitsland
0,6
– 6,5
5,9
1,4
– 7
– 1,5
59,8
75,6
71,8
Frankrijk
1,3
– 8,2
7,4
– 3
– 9,9
– 4
98,1
116,5
111,9
Italië
0,3
– 9,5
6,5
– 1,6
– 11,1
– 5,6
134,8
158,9
153,6
Spanje
2
– 9,4
7
– 2,8
– 10,1
– 6,7
95,5
115,6
113,7
Vraag 50
Zijn de cijfers omtrent werkloosheid in de CPB-scenario’s inclusief de Noodpakketten
1 en 2 of anderszins ingrijpen van de overheid?
Vraag 51
Zijn de cijfers omtrent bnp-groei in de CPB-scenario’s inclusief de Noodpakketten
1 en 2 of anderszins ingrijpen van de overheid?
Antwoord op vragen 50 en 51
De scenario’s van het CPB zijn doorgerekend met het uitgangspunt dat de noodmaatregelen
uit het eerste noodpakket van kracht blijven zolang de contactbeperkingen aanblijven.
Ook is rekening gehouden met de automatische stabilisatoren. Deze scenario’s zijn
op 26 maart gepubliceerd en houden dus geen rekening met de wijzigingen in het tweede
noodpakket.
Vraag 52
Wat houdt een adaptieve aanpak nu concreet in? En hoe monitort u permanent de economische
situatie? En hoe houdt u de Tweede Kamer daarvan op de hoogte?
Antwoord op vraag 52
Deze crisis wordt gekenmerkt door grote onzekerheden, die het moeilijk maken om accuraat
te voorspellen hoe de economie zich zal ontwikkelen. Het kabinet heeft zich daarom
flexibel opgesteld met de noodpakketten, door steeds te kijken wat er de komende maanden
nodig is en vervolgens bij te sturen en verlengen waar nodig.
Het kabinet volgt de economische situatie zo goed mogelijk op, maar dit wordt bemoeilijkt
door de snelheid waarmee de economische situatie veranderd. In overleg met de planbureaus,
DNB, de sociale partners en andere maatschappelijke instellingen probeert het kabinet
een accuraat beeld te krijgen. Het kabinet houdt economische kernindicatoren in de
gaten als die worden gepubliceerd door instellingen als het CBS of UWV, maar deze
zijn doorgaans met enige vertraging beschikbaar. Er is dan ook geen afgebakende set
van indicatoren of informatiebronnen waar het kabinet het economisch beleid op dit
moment op kan baseren. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd via de reguliere publicaties,
overleggen en via Kamerbrieven
Vraag 53
Wat is de verklaring voor het verschil tussen het door u verwachte EMU-saldo in 2020,
dat een tekort laat zien van 11,8 procent bbp, en de tabel 3.1-voorspellingen?
Antwoord op vraag 53
In tabel 3.1 zijn de uitkomsten weergegeven van vier verschillende scenario’s die
het CPB heeft gepubliceerd op 26 maart. De scenario’s van het CPB zijn zo gekozen
om enkele van de voornaamste onzekerheden te illustreren, en zo een indruk te geven
van wat mogelijke economische consequenties zijn.
De grote onzekerheden zijn met name de duur en economische doorwerking van de contactbeperkende
maatregelen en de impact op de financiële stabiliteit en wereldhandel. Andere scenario’s
zijn denkbaar en de scenario’s dienen dan ook niet te worden opgevat als een onder-
of bovengrens van mogelijke uitkomsten. Deze scenario’s zijn niet bedoeld en ook niet
specifiek genoeg voor gebruik in de begroting. Daarom zijn ze niet gebruikt bij het
opstellen van de begrotingscijfers.
In tabel 4.1 is een grove inschatting opgenomen van het EMU-saldo in 2020. Dit betreft
nadrukkelijk geen gebruikelijke raming die is opgebouwd uit afzonderlijke ramingen
van inkomsten- en uitgavenposten (bottom-up), maar het betreft een inschatting op basis van de groeiverwachting van het IMF en
macro-economische verbanden uit het verleden (elasticiteiten). De inschatting is gebaseerd
op de groeiverwachting van het IMF van 14 april, omdat dat op dat moment de meest
recente raming was.
Tabel 4.1 geeft inzicht in de wijze waarop verschillende standaard macro-economische
verbanden voor de Nederlandse economie doorwerken in het EMU-saldo van Nederland.
Vanwege deze grove benadering is deze schatting met beduidend meer onzekerheid omgeven
dan voorgaande kabinetsramingen van het EMU-saldo. De onzekerheid heeft ten eerste
betrekking op de economische ontwikkeling.
Ten tweede is het denkbaar dat de reguliere verhouding tussen de economische groei
en het EMU-saldo gedurende deze uitzonderlijke crisissituatie niet opgaat mede door
de contactbeperkende maatregelen die kunnen leiden tot een andere uitwerking van de
schok op de overheidsfinanciën.
Ten derde is het gebruik van de faciliteiten en regelingen onzeker. Het kabinet gaat
in bovenstaande berekening verder uit van zeer omvangrijk gebruik van uitstel van
betaling van belasting door bedrijven. Deze regeling kent immers geen plafond. De
inschatting over het totaalgebruik van de uitstelmogelijkheid is echter zeer onzeker
omdat een dergelijke brede uitstelregeling niet eerder is getroffen. Daarbij wordt
nog bezien in hoeverre dit op langere termijn tot een derving van de inkomsten leidt.
Ten vierde is nog onduidelijk in hoeverre uitstel van betaling relevant is voor het
EMU-saldo. In de hierboven genoemde scenario’s van het CPB zit het uitstel van betaling
niet in de berekening van het EMU-saldo. Dat draagt bij aan het verschil in EMU-saldo
tussen de CPB-scenario’s en deze grove inschatting.
Vraag 54
Kunt u dezelfde grove schatting maken van het EMU-saldo en de EMU-schuld over 2021,
zoals in tabel 4.1?
Antwoord op vraag 54
In de Voorjaarsnota informeert het kabinet het parlement over de uitvoering van het
lopende begrotingsjaar. In de Miljoenennota informeert het kabinet het parlement over
de begroting van het komende begrotingsjaar. De Miljoenennota bevat een raming van
EMU-saldo en EMU-schuld over 2021.
Vraag 55
Klopt het dat het begrotingstekort bij alle kabinetsmaatregelen bij elkaar 110 miljard euro
zal zijn i.p.v. 92 miljard euro, zoals in het overzicht is vermeld? Zo ja, kunt u
dan een update geven van tabel 4.1?
Antwoord op vraag 55
In de Voorjaarsnota is een grove inschatting opgenomen van het EMU-saldo in 2020.
Dit betreft nadrukkelijk geen raming die zoals gebruikelijk is opgebouwd uit afzonderlijke
ramingen van inkomsten- en uitgavenposten (bottom-up), maar het betreft een inschatting op basis van macro-economische verbanden (elasticiteiten)
om de orde van grootte in beeld te brengen. Deze inschatting is met grote onzekerheden
omgeven. Omdat de verschillende factoren continu in beweging zijn, heeft het kabinet
ervoor gekozen om geen nieuwe raming te maken en de eerste volwaardige raming van
het CPB af te wachten.
Het CPB publiceert de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming zal
ik de Tweede Kamer per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten, EMU-saldo
en EMU-schuld voor 2020. Deze nieuwe kabinetsraming voor 2020 is gebaseerd op het
economische beeld van het CPB uit de juniraming. Daarnaast bevat deze raming recente
kabinetsbesluitvorming over noodmaatregelen in kader van de corona-crisis en recente
inzichten over het budgettaire effect van de noodmaatregelen.
Vraag 56
Kunt u een actueel overzicht geven van de gederfde inkomsten, onder meer als gevolg
van uitstel van de belastingbetaling, uitgesplitst naar de oorzaak/reden (bijvoorbeeld
uitstel, economische groei, etc.) en welke daarvan naar verwachting alsnog binnenkomen?
Aan welke terugbetalingsregeling denkt u voor de uitgestelde belastingen en wanneer
gaat u daarover duidelijkheid geven? Wat is de prognose voor de gederfde inkomsten
in de tweede helft 2020?
Antwoord op vraag 56
Het actuele overzicht van de geraamde stand van de belasting- en premieontvangsten
is beschikbaar zodra de Juniraming van het Centraal Planbureau (CPB) is verwerkt.
Deze raming van het CPB bevat de actuele raming van de macro-economische ontwikkelingen,
waaronder de economische groei. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
In beginsel komen de uitgestelde belastingbetalingen vooral in latere jaren dan 2020
binnen. Dus ook in de tweede helft van 2020 zal naar verwachting heel weinig van het
uitgestelde belastingbedrag terugbetaald worden.
Het verloop van het belastinguitstel hangt samen met twee keuzes die nog moeten worden
gemaakt. De eerste keuze betreft het moment waarop gestart moet worden met aflossing
van de opgebouwde schuld. Dit moment zou per branche kunnen verschillen en ligt in
ieder geval na 1 oktober. De tweede keuze is de termijn waarbinnen die aflossing plaats
moet vinden. Bij het maken van deze keuzes wordt onder meer rekening gehouden met
het verloop van de corona-crisis en de daarmee verband houdende beperkingen die door
het kabinet zijn opgelegd en met de uitvoerbaarheid van de verschillende opties. Uw
Kamer wordt over de concrete vormgeving hiervan geïnformeerd.
Vraag 57
Kunt u alsnog een (grove) uitsplitsing maken naar wat het kabinet zal mislopen voor
wat betreft de loonheffing en premies, de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting
(bij elkaar 32 miljard euro)?
Antwoord op vraag 57
De grove uitsplitsing van het bedrag aan uitstel van belastingbetaling in deze eerste
inschatting is als volgt. Ongeveer 46 procent zijn de loonheffing en werknemersverzekeringspremies,
ongeveer 41 procent is omzetbelasting, ongeveer 6 procent is vennootschapsbelasting
en ongeveer 7 procent is overig (bijvoorbeeld accijnzen). De raming van het totale
bedrag aan uitstel en dus ook de uitsplitsing is met grote onzekerheden omgeven. Uw
Kamer zal in juni nader geïnformeerd worden over de verwachting voor het saldo van
dit jaar naar aanleiding van de nieuwe Juniraming van het CPB.
Vraag 58
Kunt u de extra 300 miljoen euro aan «cultuur» verder onderbouwen? Waar wordt dit
precies aan uitgegeven en wat is de noodzaak hiervan?
Antwoord op vraag 58
Deze middelen zijn bedoeld om cruciale instellingen, makers en ondernemers in de culturele
en creatieve sector door de financieel zware maanden heen te helpen en in staat te
stellen te investeren voor het volgende seizoen, met een aanvullende subsidie of een
lening.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 27 mei 2020 een Kamerbrief
gestuurd met daarin een verdere uitwerking van de aanvullende ondersteuning van 300 miljoen euro
voor de culturele en creatieve sector (Kamerstukken 32 820 en 35 420, nr. 353).
Vraag 61
Hoe komt het dat Nederland meer gaat bijdragen aan de EU, terwijl het bni juist daalt?
Antwoord op vraag 61
De begrotingsplafonds (betalingenplafond) binnen een MFK-periode zijn vastgesteld
in miljarden, en niet in een percentage van het BNI. Binnen het MFK 2014–2020 is er
nog ruimte in onder dat betalingenplafond, dat de Commissie wil inzetten in het kader
van COVID-19. Dat tegelijkertijd het BNI in 2020 daalt heeft geen invloed op de omvang
van het betalingenplafond in 2020.
Vraag 63
Welke signalen heeft het kabinet over het feit dat de GO-regeling te complex is en
wat gaat u met die signalen doen?
Antwoord op vraag 63
Het kabinet heeft geen signalen dat de GO-regeling complex is. De GO-regeling is recent
geëvalueerd en het onderzoeksrapport zal deze maand naar de Kamer worden gestuurd.
Uit het onderzoek is gebleken dat de regeling beperkte administratieve lasten heeft
voor de gebruikers (financiers en ondernemingen).
Vraag 64
Kunt u een onderbouwing geven van het feit dat werkgevers 90 procent van de loonkosten
krijgen uitgekeerd in het kader van de NOW, aangezien werkgevers aangeven dat het
percentage veel lager is?
Antwoord op vraag 64
Het percentage van de loonkosten dat wordt vergoed is gerelateerd aan het omzetverlies.
Het is dus niet zo dat elke werkgever 90 procent van al zijn loonkosten krijgt vergoed.
Dat is alleen zo bij een omzetdaling van 100 procent (t.o.v. de gemiddelde omzet per
kwartaal in 2019). Bij 50 procent omzetdaling wordt 45 procent van de loonkosten vergoed
(90 procent van de 50 procent), etc.
Verder wordt de NOW-tegemoetkoming berekend aan de hand van het SV-loon (sociale verzekeringsloon).
Dit is het loon waarover de werknemer belastingen en premies betaald. 90 procent van
het SV-loon, gerelateerd aan het omzetverlies, wordt vergoed. Om de werkgever tegemoet
te komen in de werkgeverslasten die bovenop het SV-loon komen, is er in de NOW gekozen
voor een forfaitaire opslag van 30 procent (waarmee de formule uitkomt op SV-loon
x 90 procent x omzetverlies x 1,3).
De hoogte van de werkgeverslasten zijn zeer verschillend per werkgever, waardoor alleen
een generieke opslag voor elke werkgever uitvoeringstechnisch mogelijk is. In de NOW
2.0 wordt deze opslag verhoogd naar 40 procent, om ook tegemoet te komen aan een deel
van de andere vaste lasten. Tenslotte is de NOW-vergoeding per werknemer afgetopt
op 2x het maximumdagloon, is er voorlopig sprake van een voorschot van 80 procent
(20 procent wordt bij de subsidieafrekening verstrekt) en worden de loonkosten gebaseerd
op de referentiemaand januari 2020.
Vraag 65
Kunt u specificeren hoe de € 50 miljoen aan CEPI is uitgegeven?
Antwoord op vraag 65
Het bedrag wordt aan CEPI beschikbaar gesteld voor de versnelling van vaccinonderzoek
en ontwikkeling. Hoe dit door CEPI uitgegeven wordt of gaat worden uitgegeven is nog
niet bekend. Zodra hier meer duidelijkheid over komt, informeert de Minister van VWS
uw Kamer hierover.
Vraag 66
Hoe is het mogelijk dat er een hogere asielinstroom wordt verwacht, terwijl er wereldwijd
reisbeperkingen zijn opgelegd?
Antwoord op vraag 66
Bij het vaststellen van de kosten voor de asielketen is bij de voorjaarsnota gebruik
gemaakt van de meest recente asielraming van februari 2020. In deze raming werd een
stijging van de asielinstroom in 2020 verwacht. Inmiddels is duidelijk dat de corona-crisis
en de bijbehorende reisbeperkingen van invloed zijn op de hoogte van de verwachte
asielinstroom in 2020 en de verblijfsduur van asielzoekers in het COA. Op basis van
een geactualiseerde MPP zal later dit jaar worden bezien op welke wijze eventuele
budgettaire gevolgen in de departementale begrotingen verwerkt worden.
Vraag 67
Kunt u een actualisatie geven van de verwachting in 2020 van de Nederlandse EU-afdrachten?
Antwoord op vraag 67
De meest recente raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU staat in de 1e suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken, Art.3.1 en Art.3.10.
Stand 2020 1e suppletoire begroting (bedragen in miljoenen euro’s)
3.1. Afdrachten
BNI-afdrachten
4.875,6
BTW-afdrachten
584,3
Invoerrechten
3.482,8
3.10. Ontvangsten
Perceptiekostenvergoeding
689,6
Overige ontvangsten
4,0
Netto totaal (3.1 minus 3.10)
8.249,1
Vraag 68
Hoe realistisch is het dat de winstafdracht van De Nederlandsche Bank (DNB) in 2020
hoger uitvalt dan de verwachting met bijvoorbeeld het huidige ECB-beleid?
Antwoord op vraag 68
De winstraming DNB voor 2020 betreft de dividenduitkering over het jaar 2019. Deze
is derhalve niet gerelateerd aan het huidige ECB-beleid als gevolg van Covid-19.
De gevolgen van het meest recente aanvullende ECB-beleid op de winstafdracht van DNB
aan de Nederlandse staat zullen bij de Miljoenennota 2021 worden verwerkt in de Rijksbegroting.
Vraag 69
Waarom wordt de tegenvaller referentieraming en studiefinancieringsraming niet opgevangen
binnen de begroting OCW, aangezien dit toch de begrotingsregel is?
Antwoord op vraag 69
Specifieke tegenvallers op de departementale begrotingen moeten volgens de begrotingsregels
specifiek worden gecompenseerd met meevallers en /of ombuigingen. Dit jaar heeft het
kabinet gekozen om de tegenvaller op de referentieraming en studiefinancieringsraming
(structureel 510 miljoen euro) grotendeels generaal te dekken binnen het uitgavenplafond.
Conform de begrotingsregels is dit een optie die het kabinet heeft als onderdeel van
de integrale afweging die tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment plaatsvindt. Dit
laat onverlet dat de standaardsituatie is dat specifieke tegenvallers binnen de departementale
begrotingen gedekt moeten worden.
Vraag 70
Hoe realistisch is het dat er onderuitputting op de VWS-begroting is?
Antwoord op vraag 70
Het is realistisch te verwachten dat gedurende het jaar onder- of overuitputting plaatsvindt
op budgetten binnen de begroting. De meeste uitgaven op deelplafond Rijksbegroting
betreffen namelijk budgetten die in begrotingen door de Tweede Kamer worden vastgesteld;
dit zijn de maximale uitgaven bedoeld om een specifiek beleidsdoel te bereiken.
Onderuitputting kan worden veroorzaakt doordat het beleidsdoel goedkoper kan worden
gerealiseerd dan werd verwacht in de begroting. Ook kan onderuitputting veroorzaakt
worden doordat het beleidsdoel in het betreffende jaar nog niet of in mindere mate
dan voorzien kan worden gerealiseerd. De VWS-begroting kent vele subsidiebudgetten
waarop de afgelopen jaren onderuitputting is opgetreden, omdat het totale subsidieplafond
niet is benut.
Met betrekking tot onder- of overuitputting geldt in zijn algemeenheid dat pas wanneer
het uitvoeringsjaar vergevorderd is, duidelijk wordt op welke plaatsen binnen de begroting
zich dit voordoet. Het is dan over het algemeen niet meer mogelijk om de ruimte die
dan ontstaan in de resterende maanden van het kalenderjaar doelmatig en doeltreffend
in te zetten voor een ander bestedingsdoel. Daarom is dit voorjaar besloten een korting
te verwerken op diverse beleidsartikelen binnen de VWS-begroting ter dekking van problematiek
elders op de begroting.
Over de daadwerkelijke realisatie van budgetten op de begroting wordt uw Kamer bij
Najaarsnota en Financieel Jaarverslag Rijk geïnformeerd.
Vraag 71
Waarom gelden er voor de Urgenda-maatregelen specifieke afspraken met betrekking tot
de eindejaarsmarge en kasschuiven? Wat zijn de specifieke afspraken?
Antwoord op vraag 71
Bij de Voorjaarsnota zijn middelen aan de begrotingsreserve Duurzame Energie onttrokken
voor een deel van de Urgendamaatregelen. De nu onttrokken middelen worden naar verwachting
deels besteed in 2020 en deels in 2021. Indien de middelen voor 2020 onverhoopt niet
tot uitgaven leiden in 2020, dan kan een departement deze via de gebruikelijke eindejaarsmarge
meenemen naar 2021. Mocht deze gebruikelijke eindejaarsmarge ontoereikend zijn voor
het meenemen van niet-bestede Urgenda-middelen, dan zal te zijner tijd welwillend
worden bezien hoe deze middelen met een kasschuif behouden kunnen blijven, zodat het
behalen van de Urgendadoelen niet in gevaar komt. Hetzelfde zal het geval zijn mocht
er sprake zijn van een versnelling van de maatregelen van 2021 naar 2020.
Vraag 72
Waarom wordt de taakstellende onderuitputting 2020 nu nog niet ingevuld? Wanneer krijgt
de Tweede Kamer de bij de Najaarsnota 2019 toegezegde brief over de invuling van de
in=uittaakstelling (Handelingen II 2019/20, nr. 38, item 16)?
Antwoord op vraag 72
Zoals gemeld in de Voorjaarsnota was in de afgelopen drie jaar sprake van forse onderuitputting
op de departementale begrotingen. Om te voorkomen dat ruimte onder het uitgavenplafond
die in de loop van 2020 ontstaat niet meer (doelmatig) kan worden ingezet, heeft het
kabinet besloten hierop te anticiperen door bij Voorjaarsnota taakstellende onderuitputting
in te boeken. Het kabinet creëert zo eenmalig maximale ruimte voor extra uitgaven
in 2020. Deze taakstelling wordt gedurende 2020 ingevuld met onderuitputting en per
saldo meevallers op de begrotingshoofdstukken.
Tijdens het debat over de Najaarsnota 2019 heb ik aan de heer Snels van de Groenlinksfractie
en de heer Sneller van de D66-fractie toegezegd een kamerbrief te sturen over de werking
van de in=uittaakstelling. Gegeven de inhoudelijke raakvlakken tussen enerzijds de
in=uittaakstelling en anderzijds het focusonderwerp ramingen en onderschrijdingen
voor de verantwoording over 2019, heb ik besloten om in paragraaf 2.3 van het Financieel
Jaarverslag Rijk 2019 over het focusonderwerp ook uitgebreid stil te staan bij de
systematiek en invulling van de in=uittaakstelling. Daarmee heb ik invulling gegeven
aan deze toezegging aan de Kamer.
Vraag 73
Kunt u een actueel overzicht geven van de financiën met betrekking tot de uitgaven
sociale zekerheid op het terrein van de WW en de bijstand (voor de bijstand uitgesplitst
naar regelingen als de bijstand voor zelfstandigen (Bbz), Tijdelijke overbruggingsregeling
zelfstandig ondernemers (Tozo) en gewone bijstand)? En wat zijn de verwachtingen op
die onderdelen voor de rest van 2020?
Antwoord op vraag 73
Een overzicht van de stand uit de Voorjaarsnota, opgesplitst in de losse regelingen,
kunt u in de tabel hieronder vinden. De verwachtingen voor de rest van 2020 worden
bijgesteld bij de Miljoenennota 2021 en de Najaarsnota 2020 en kunt u daar te zijner
tijd vinden.
Actuele stand
2020
2021
2022
2023
2024
2025
BUIG
5.932
6.034
6.166
6.317
6.504
6.643
Bijstand
5.525
5.650
5.788
5.952
6.149
6.314
IOAW
322
303
295
281
270
243
IOAZ
30
30
32
33
34
35
Bbz
51
51
51
51
51
51
Vraag 74
In hoeverre is in de post kinderopvangtoeslag al de regeling voor de eigen bijdragen
voor ouders in het kader van corona verwerkt?
Antwoord op vraag 74
In de Voorjaarsnota en de eerste suppletoire begroting van SZW (Kamerstuk 35 450 XV) is de regeling voor de vergoeding eigen bijdrage gedeeltelijk verwerkt. Het deel
dat meeloopt heeft betrekking op de uitgaven van 175 miljoen euro voor de periode
16 maart 2020 tot en met 28 april 2020. Dit is het bedrag dat aan uw Kamer is gemeld
bij de tweede incidentele suppletoire begroting van SZW18.
Voor de periode 29 april 2020 tot en met 7 juni 2020 bedragen de kosten 158 miljoen euro.
Dit is aan uw Kamer gemeld bij de derde incidentele suppletoire begroting van SZW19. Omdat de derde incidentele suppletoire begroting later gepubliceerd is, zijn deze
uitgaven niet verwerkt in de Voorjaarsnota en de eerste suppletoire begroting van
SZW. De totale kosten van de regeling bedragen 333 miljoen euro voor de periode 16 maart
2020 tot en met 7 juni 2020.
Vraag 75
In hoeverre is de onderschrijding van het uitgavenplafond zorg van 1,025 miljard euro
realistisch? Wat is de ontwikkeling van de zorgpremie geweest voor 2020 en hoe is
dit ten opzichte van de ramingen?
Antwoord op vraag 75
De onderschrijding van het uitgavenplafond zorg in 2020 is momenteel 1,025 miljard euro.
Dit is de optelling van alle bijstellingen van het plafond zorg en de zorguitgaven
vanaf de Startnota eind 2017 die betrekking hebben op het jaar 2020 (Kamerstuk 34 775, nr. 54). De ramingen van de uitgaven onder het plafond zorg worden meerdere keren per jaar
bijgesteld, onder meer op basis van uitvoeringscijfers en ramingen van het CPB. Ten
tijde van de Voorjaarsnota zijn hiervoor de meest actuele cijfers gebruikt. De corona-crisis
vormt echter een grotere onzekerheidsfactor dan normaal, en leidt dus ook mogelijk
tot grotere bijstellingen dan in eerdere jaren. Bij de aankomende Miljoenennota wordt
u geïnformeerd over deze bijstellingen.
Net als de uitgaven zijn de Zvw-premies ook lager uitgekomen dan verwacht ten tijde
van de Startnota. Ten tijde van de Startnota werd geraamd dat de nominale premie in
2020 1.558 euro zou bedragen. Die premie is uitgekomen op gemiddeld 1.415 euro; 143 euro
lager. Deze lagere premie is enerzijds het gevolg van de onderschrijding van het plafond,
maar ook van het – vanwege lagere lonen en prijzen – lager vastgestelde plafond.
Vraag 76
In hoeverre is de meevaller bij de wijkverpleging in 2020, die gebruikt wordt ter
dekking van de structurele tegenvaller van de Wet langdurige zorg (Wlz), nog realistisch,
en in hoeverre is de meevaller bij de wijkverpleging structureel?
Antwoord op vraag 76
De verwachte structurele meevaller is gebaseerd op de onderschrijding van het kader
in 2019. De onderschrijding doet zich al enkele jaren voor. De onderschrijding is
in aanloop naar de Voorjaarsnota besproken met de HLA-partijen, waarbij ook tussentijdse
resultaten van een extern onderzoek naar de oorzaken van de onderschrijding zijn betrokken.
Naar aanleiding hiervan heeft de Minister van VWS geconcludeerd dat een deel van de
onderschrijding structureel van aard is.
De HLA-afspraken over het beschikbare budget blijven overigens leidend voor de veldpartijen;
als ontwikkelingen in de sector alsnog vragen om benutting van het volledige HLA-budget
zal dit niet leiden tot inzet van het macrobeheersinstrument.
In hoeverre de uitgaven in de wijkverpleging en andere Zvw-sectoren afwijken in 2020
van de raming afwijken als gevolg van Covid-19 is nog niet inzichtelijk. Het is mijn
ambitie bij Miljoenennota dit inzicht te kunnen geven.
Vraag 77
Wat is de oorzaak van de tegenvaller bij de Wlz?
Antwoord op vraag 77
Afgelopen maart heeft de NZa een advies opgeleverd over het tekort in het budgettair
kader Wlz. Het verwachte tekort is 550 miljoen euro als gevolg van volumegroei. Na
inzet van de herverdeelmiddelen resteert een tekort van 480 miljoen euro. Hiervan
wordt 78 miljoen euro gebruikt om wachtlijsten op te lossen.
Vraag 78
Kan een overzicht gegeven worden van de middelen die in 2020 meer of minder naar de
gemeenten gaan (incl. het Gemeentefonds)?
Antwoord op vraag 78
Een onderscheid valt te maken tussen middelen die aan gemeenten worden uitgekeerd
via het gemeentefonds of die via departementale begrotingen worden uitgekeerd. Met
verwerking van de incidentele suppletoire begroting 2020, inclusief extra middelen
voor gemeenten i.v.m. corona20, is de omvang van het gemeentefonds dit jaar 860,9 miljoen euro gegroeid ten opzichte
van de stand ontwerpbegroting 2020. Middelen bestemd voor gemeenten gereserveerd op
departementale begrotingen (o.a. specifieke uitkeringen) zijn sinds de stand ontwerpbegroting
2020 gestegen met 849,9 miljoen euro.
Vraag 79
Kunt u de uitgaven van 994 miljoen euro aan «loonbijstelling tranche 2020» verder
toelichten? Kunt u hetzelfde doen voor het bedrag van 167 miljoen euro voor «prijsbijstelling
2020»?
Antwoord op vraag 79
De loon- en prijsbijstelling voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
bedraagt in 2020 respectievelijk 995 miljoen euro en 239 miljoen euro. De prijsbijstelling
bedraagt circa 168 miljoen euro voor het plafondrelevante gedeelte van de begroting
en 71 miljoen euro voor het niet-plafondrelevante gedeelte.
Deze bijstelling volgt uit de referentiesystematiek en de ramingen van het Centraal
Planbureau van de ontwikkeling in lonen, sociale werkgeverslasten en prijzen uit het
Centraal Economisch Plan 2020. Departementen worden op deze wijze marktconform gecompenseerd
voor ontwikkelingen in lonen en prijzen.
Vraag 80
Kunt u per departement aangeven hoeveel er in 2020 en 2021 wordt uitgegeven aan asiel
(graag per onderdeel uitsplitsen)?
Antwoord op vraag 80
De ministeries houden de uitgaven aan asiel niet bij als aparte categorie.
Er bestaat wel een overzicht van de beschikbare budgetten voor het toelaten en de
opvang van vreemdelingen, waaronder asielzoekers. Dit overzicht staat op artikel 37
van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV).
Voor 2020 worden de totale uitgaven op artikel 37 geraamd op 1.521 miljoen euro. Voor
2021 is dit 1.453 miljoen euro. Hieronder vallen onder andere de uitgaven van het
COA voor de opvang van asielzoekers en de kosten van de IND. In de begroting van de
IND zijn ook kosten opgenomen die niet gerelateerd zijn aan asiel, zoals verblijfsvergunningen
voor studenten of tijdelijke werkvergunningen.
Een deel van de kosten voor de opvang van eerstejaars asielzoekers uit bepaalde landen
(DAC-landen) mogen aan ODA (official development assistance) worden toegeschreven.
Voor 2020 wordt deze toerekening geraamd op 516 miljoen euro. Voor 2021 is dit 504 miljoen euro.
Dit is inclusief de onderwijskosten voor asielzoekers in primair en voortgezet onderwijs
uit DAC-landen die in de begroting van OCW zijn verantwoord. In 2020 gaat het om 46 miljoeneuro
en in 2021 is dit 41 miljoen euro.
Vraag 81
Kunt u per departement aangeven hoeveel er in 2020 en 2021 wordt uitgegeven aan klimaat
(graag per onderdeel uitsplitsen)?
Antwoord op vraag 81
Conform de motie van het lid Leegte21 wordt jaarlijks in de EZK begroting een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen
van alle ministeries ten behoeve van het Energieakkoord, het Klimaatakkoord en de
uitvoering van het Urgenda-vonnis. In het overzicht op bladzijde 113 van de EZK begroting
2020 zijn per maatregel de jaarlijkse budgetten opgenomen voor de jaren 2018 tot en
met 2024.
Vraag 82
Zijn er gevallen bekend, en extra kosten gemaakt, bij het Ministerie van Financiën
omdat de meervoudige nationaliteit van een persoon tot complicaties heeft geleid op
het gebied van fiscale verplichtingen of het gebruik van financiële voorzieningen?
Zo ja, kan er uiteengezet worden om wat voor complicaties het gaat?
Antwoord op vraag 82
Voor de toepassing van sommige wettelijke bepalingen en verdragsbepalingen kan nationaliteit
van belang zijn. Nederlandse onderdanen vallen onder de rechtsmacht van de Nederlandse
overheid. Het bezit van een of meer andere nationaliteiten kan het ingewikkelder maken
om deze rechtsmacht uit te oefenen. Hierover wordt geen bestuurlijke informatie bijgehouden.
Vraag 83
Hoe kan het dat er in 2020 op de aanvullende post nog ruim 53 miljoen euro onbenutte
loon- en prijsbijstelling uit de tranches 2018 en 2019 stond? Waarom vervalt deze
post niet aan het einde van het jaar waar het geld voor bedoeld is?
Antwoord op vraag 83
Op de aanvullende post «algemeen» worden reserveringen geplaatst in afwachting van
een doeltreffend en doelmatig bestedingsplan. Voor veel reserveringen is het concrete
beleidsdoel en de invulling daarvan bij het moment van reserveren nog niet bekend.
Daarom maakt Financiën een inschatting of de reservering loon- en/of prijsgevoelig
is en reserveert dit per tranche op de aanvullende post. Pas bij een concreet bestedingsplan
is duidelijk waarvoor middelen van een bepaalde reservering worden ingezet. Bij de
overheveling vanaf de aanvullende post wordt daarmee het loon- en/of prijscomponent
bepaald. Hierdoor kan het ontstaan dat er meer loon- en prijsontwikkeling is gereserveerd
dan dat departementen nodig hebben. Voor de tranches 2018 en 2019 voor het begrotingsjaar
2019 bleek dit inderdaad het geval te zijn. Dit bedrag viel daarom vrij aan het einde
van het begrotingsjaar 2019. Doordat departementen tot het einde van het jaar bestedingsplannen
kunnen inleveren, wordt dit pas bij het Financieel Jaarverslag Rijk duidelijk wat
de exacte omvang van de tranches betreft.
Vraag 84
In hoeverre zijn de bedragen op de aanvullende post die zijn gereserveerd voor het
Noordzee-akkoord, voldoende, aangezien nog niet iedereen akkoord is met het Noordzee-akkoord?
Antwoord op vraag 84
In totaal is voor het nog af te sluiten Noordzeeakkoord 200 miljoen euro uitgetrokken.
Het op de aanvullende post «algemeen» gereserveerde bedrag betreft de kabinetsbreed
beschikbaar gestelde 42,8 miljoen euro. De overige middelen komen van verschillende
departementale begrotingen.
Het klopt dat op dit moment niet alle partijen akkoord zijn met het Noordzeeakkoord.
Inzet van het kabinet is om met beschikbaar gestelde middelen akkoord te bereiken.
Vraag 85
Waarom resteert er op de aanvullende post nog 285 miljoen euro voor het Regeerakkoord
(Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) en waarom zijn deze nog niet overgeheveld naar de gewone begrotingen, aangezien
2020 het laatste volledige jaar is van dit kabinet?
Antwoord op vraag 85
Bij het Regeerakkoord is een deel van de intensiveringsmiddelen op de aanvullende
post «algemeen» van Financiën geplaatst in afwachting van een doeltreffend en doelmatig
bestedingsplan. Het grootste gedeelte van de gereserveerde middelen is inmiddels overgeheveld
naar de departementale begrotingen. Voor de resterende op de aanvullende post gereserveerde
regeerakkoordmiddelen is nog geen goedgekeurd bestedingsplan ingediend dat voldoet
aan de vereiste criteria voor doelmatigheid en doeltreffendheid. Zodra het vereiste
bestedingsplan goedgekeurd is, worden de desbetreffende middelen overgeheveld van
de aanvullende post naar de departementale begroting. Departementen zijn intensief
bezig om adequate bestedingsplannen op te stellen zodat de gereserveerde middelen
kunnen worden overgeheveld. Bij de Miljoenennota 2021 ontvangt uw Kamer een nieuw
en actueel overzicht van de resterende middelen op de aanvullende post.
Vraag 86
Kan een overzicht gegeven worden van de raming van de SDE+-uitgaven 2021 en de stand
van de begrotingsreserve duurzame energie na de overheveling van 680 miljoen euro
naar de algemene middelen?
Antwoord op vraag 86
Voor 2021 resteert, na de overheveling van 680 miljoen euro naar de algemene middelen,
voor de SDE+ 1.831 miljoen euro. Hiervan is 1.641 miljoen euro bestemd voor uitbetalingen
op de SDE+-regeling zelf, 137 miljoen euro voor de aanleg door TenneT van het Net
op zee, en 53 miljoen euro voor diverse uitgaven in het kader van het flankerend beleid
rond de SDE+.
De omvang van de reserve duurzame energie zal, rekening houdend met de begrote stortingen
en onttrekkingen in 2020 en 2021, ultimo 2021 zo’n 3,3 miljard euro bedragen.
Vraag 87
Hoe komt het dat de uitgaven aan de Algemene kinderbijslagwet (Akw) naar boven zijn
bijgesteld door het aantal kinderen, maar de uitgaven aan de Wet Arbeid en Zorg (WAZO)
aanvullend partnerverlof omlaag zijn bijgesteld door het aantal kinderen?
Antwoord op vraag 87
Het verschil tussen de uitgavenontwikkeling van de AKW en de WAZO aanvullend geboorteverlof
partners komt door verschillende ontwikkelingen in leeftijdsgroepen van kinderen.
De uitgaven aan de WAZO aanvullend geboorteverlof zijn afgenomen (met 1,8 miljoen euro)
door een lager aantal geboortes. Dit effect werkt ook door in de AKW, maar desondanks
nemen de uitgaven aan de AKW licht toe (2,9 miljoen euro) door voornamelijk een groter
aantal immigranten en door toename van kinderen met recht op dubbele AKW en AKW-plus.
Vraag 88
Hoe komt het dat het macrobudget Participatiewetuitkering naar beneden is bijgesteld
voor 2020 gezien de huidige economische ontwikkelingen?
Antwoord op vraag 88
Het Macrobudget Participatiewetuitkeringen is in de eerste suppletoire begroting 2020
conform gebruikelijke systematiek bijgesteld t.o.v. het budget uit de begroting 2020.
Een deel van de bijstelling is het gevolg van de verwerking van conjunctuureffecten.
De verwerkte conjunctuurraming betreft de CEP-stand uit begin maart. In die stand
is nog geen rekening gehouden met de nieuwe economische ontwikkelingen als gevolg
van het coronavirus. De impact van de corona-crisis op de werkloosheid en daarmee
op het Macrobudget Participatiewetuitkeringen is dus nog niet in de eerste suppletoire
begroting 2020 verwerkt, dit volgt in de begroting 2021. Daarbij wordt uitgegaan van
de huidige conjuncturele situatie voor het Macrobudget van 2020 en latere jaren.
Vraag 89
Hoe groot is de bijstelling vanwege de lagere ontvangsten uit terugvorderingen kinderopvangtoeslag
precies en hoe komt het dat er voor 2020 nog wel een bijstelling omhoog geraamd wordt?
Antwoord op vraag 89
Doordat voorschotten kinderopvang beter aansluiten bij de beschikkingen dan eerder
geraamd nemen de terugontvangsten af met 57 miljoen euro. De bijstelling omhoog in
2020 (125 miljoen euro) heeft betrekking op het saldo van de uitgaven en de ontvangsten.
De uitgaven stijgen met 63 miljoen euro en de ontvangsten nemen met 62 miljoen euro
af (waarvan 5 miljoen euro beleidsmatig), waardoor het saldo van beide effecten op
125 miljoen euro uitkomt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier