Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 450 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN
Vastgesteld 18 juni 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 2 juni 2020 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 15 juni 2020 zijn ze door de Minister
en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vraag 1
Hoeveel kost het om loondispensatie in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
(Wajong) te vervangen door loonkostensubsidie?
Antwoord 1
Het vervangen van loondispensatie in de Wajong door loonkostensubsidie kost jaarlijks
ongeveer € 40 miljoen. Afhankelijk van de exacte invulling van de wijziging kunnen
deze kosten nog hoger of lager uitvallen. Zo wordt in deze inschatting bijvoorbeeld
nog geen rekening gehouden met een eventuele overgangsregeling.
Vraag 2
Hoeveel kost het om betaald geboorteverlof voor de partner uit te breiden naar zeven
weken, ter hoogte van 70% van het loon en met een minimum van het minimumloon?
Antwoord 2
Het verlengen van het geboorteverlof met 1 week naar 7 weken kost naar schatting € 25 miljoen.
Dit is een grove, indicatieve raming. Hierin is niet meegenomen dat iedere uitkering
tenminste het minimumloon bedraagt. UWV berekent de uitkering bij verlof op basis
van het dagloon dat niet is gerelateerd aan de arbeidsduur. Door het ontbreken van
betrouwbare gegevens is het uitvoeringstechnisch te complex om te bepalen of een werknemer
onder het minimumloon naar rato arbeidsduur terechtkomt.
Vraag 3
Hoeveel kost het om het langdurend zorgverlof betaald te maken, tegen 70% van het
loon, met een minimum van het minimumloon?
Antwoord 3
In 2019 hebben 13.000 werknemers langdurend zorgverlof opgenomen. De potentiële doelgroep
voor een betaald langdurend zorgverlof is echter veel groter. Veel werknemers maken
namelijk gebruik van andere vormen van verlof (bron: Monitor arbeid en zorg en kinderopvang
2019, CBS). Als er een betaald langdurend verlof wordt ingevoerd zal naar verwachting
substitutie plaatsvinden van andere verlofvormen.
De kosten zijn zeer afhankelijk van de aannames ten aanzien van het gebruik van verlof.
Stel dat 90.000 werknemers gebruik maken van langdurend zorgverlof indien dit betaald
is (dit is gelijk aan het huidige gebruik van kortdurend zorgverlof, hetgeen betaald
is) en zij gemiddeld 4 weken verlof opnemen (maximaal is 6 weken) tegen 70% loon dan
zijn de kosten circa € 175 mln. Als, een gebruik van 130.000 werknemers wordt verondersteld
(vertienvoudiging van huidig gebruik) met opnieuw 4 weken verlof gemiddeld dan zijn
de kosten circa € 250 mln. Om tot een preciezere raming te komen is nadere uitwerking
en analyse vereist. In de genoemde kosten is niet meegenomen dat iedere uitkering
tenminste het minimumloon bedraagt (zie ook het antwoord op vraag 2).
Vraag 4
Hoeveel kost het om het kortdurend zorgverlof uit te breiden met een extra (aantal
werkuren per) week?
Antwoord 4
Kortdurend zorgverlof wordt betaald door de werkgever (wettelijk maximaal 70% van
het maximumdagloon). Uitbreiding van dit verlof komt daarmee voor rekening van de
werkgever. Op dit moment bedraagt het recht op zorgverlof twee weken en wordt door
circa 91.000 werknemers gebruik gemaakt van dit verlof (bron: Monitor arbeid en zorg
en kinderopvang 2019, CBS). De precieze kosten van uitbreiding voor de werkgever zijn
afhankelijk van de omvang van de uitbreiding. Ter illustratie wordt uitgegaan van
één week uitbreiding. Uitgaande van het huidige gebruik en de aanname dat deze werknemers
gemiddeld 4 van de 5 extra dagen verlof opnemen, kost uitbreiding met één week werkgevers
circa 35 mln. Dit is een indicatieve raming.
Vraag 5
Is het budget dat gemeenten na 1 juli 2021 via een Specifieke uitkering (SPUK) programmamiddelen
ontvangen voor de nieuwe asielstatushouders inclusief budget maatschappelijke begeleiding?
Antwoord 5
De Specifieke uitkering (SPUK) bevat het budget voor de inburgeringsvoorzieningen,
inclusief maatschappelijke begeleiding voor asielstatushouders.
Vraag 6
a. Klopt het dat de opt-in regeling voor Turkse nieuwkomers met een asielvergunning op
1 mei 2020 afliep? B)
b. Klopt het dat deze deadline door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in hun brieven
richting deze doelgroep niet (tijdig) gecommuniceerd is?
c. Klopt het dat er pas sprake was van deze deadline in de Kamerbrief van de Minister
van 10 maart 2020 (Kamerstuk 32 824, nr. 291) en dat deze datum pas op 23 april 2020 op de website van DUO vermeld werd?
Antwoord 6
a. Ja.
b. DUO heeft Turkse asielstatushouders die reeds een aanvraag hadden ingediend of reeds
een traject als vrijwillige inburgeraar (met een lening) hadden lopen een brief gestuurd
en hen een keuze (doorgaan met vrijwillig inburgeren of kiezen voor opt-in) voorgelegd.
In deze brieven is de datum van 1 mei 2020 niet genoemd, omdat deze datum op dat moment
niet bekend was c.q. geen besluitvorming over had plaatsgevonden.
c. Met de brief van 10 maart 2020 heeft de Minister van SZW, op verzoek van de Tweede
Kamer, verder toegelicht wat de consequenties zijn van het op korte termijn invoeren
van de inburgeringsplicht van Turkse asielstatushouders en het eerder beëindigen van
de opt-in mogelijkheid. Daarin is de datum van 1 mei voor het eerst genoemd.
Daarnaast zijn er door leden van de Tweede Kamer op 6 april 2020 Kamervragen gesteld.
Op 10 april 2020 zijn deze door de Minister van SZW beantwoord en is aangegeven dat
met de (her)invoering van de inburgeringsplicht met ingang van 1 mei 2020 de opt-in
regeling per 1 mei 2020 zal komen te vervallen. Over deze besluitvorming is tegelijk
een persbericht uitgegaan. DUO heeft hierover op 16 april 2020 een eerste nieuwsbericht
op de website geplaatst, waarin ook de datum van 1 mei werd genoemd.
Vraag 7
Is het, gezien het feit dat de doelgroep aantoonbaar laat geïnformeerd is, mogelijk
de opt-in regeling te heropenen voor Turkse nieuwkomers met een asielvergunning, opdat
zij een geïnformeerde keuze kunnen maken?
Antwoord 7
De Minister ziet op dit moment geen reden om de opt-in regeling te heropenen. Turkse
asielstatushouders hebben in de periode van 12 november 2019 tot 1 mei 2020 op vrijwillige
basis gebruik kunnen maken van de opt-in mogelijkheid in het huidige inburgeringsstelsel.
DUO heeft hierover informatie opgenomen op haar website en DUO heeft Turkse asielstatushouders
waar mogelijk een brief gestuurd (zoals vermeld in de beantwoording op vraag 6b).
Ook zijn Turkse asielstatushouders die op dat moment op een van de AZC-locaties verbleven
(op eigen initiatief of desgevraagd) geïnformeerd.Daarnaast worden alle Turkse nieuwkomers
met een asielstatus, die op of na 1 mei 2020 een verblijfsvergunning verleend krijgen,
inburgeringsplichtig.
Vraag 8
Hoeveel budget wordt vanuit de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
besteed aan het platform NLWerktDoor? Vanuit welke begrotingspost wordt dit bekostigd?
Antwoord 8
Het platform NLWerktDoor is een onderdeel van het programma Perspectief op Werk dat
gericht is op een betere arbeidsbemiddeling door een hernieuwde samenwerking van publieke
en private partijen in alle 35 arbeidsmarktregio’s. Kosten voor het platform worden
vanuit de bestaande budgetten voor dat programma gedragen. Vanwege de samenhang van
NLWerktDoor en Perspectief op Werk is het lastig om de kosten te verbijzonderen en
aan te geven hoeveel wordt besteed aan het platform NLWerktDoor.
Vraag 9
Hoeveel mensen bezoeken gemiddeld per dag de website NLwerktdoor.nl?
Antwoord 9
Vanaf de livegang tot en met 4 juni 2020 zijn er op www.nlwerktdoor.nl 15.604 unieke bezoekers geweest. Op de dag van lancering (23 april) waren er 2.921
unieke bezoekers. In de weken daarna is er een duidelijke dynamiek te zien: op werkdagen
komen veel bezoekers, in het weekend en op feestdagen nauwelijks. Het gemiddeld aantal
unieke bezoekers per werkdag over de gehele periode gezien is circa 500.
Vraag 10
Hoeveel mensen hebben gebruik gemaakt van de website NLwerktdoor.nl? Kunt u een uitsplitsing per opleidingsniveau tonen?
Antwoord 10
Zie voor het aantal bezoekers het antwoord op vraag 9. Het platform NLWerktDoor heeft
als primaire doelstelling om werkgevers te verwijzen naar de juiste kanalen en verbindingen
te leggen. Het platform zorgt voor de ontsluiting van sectorale en regionale initiatieven
en (regionale) arbeidsbemiddelende organisaties (veelal de regionale werkgeversservicepunten).
Bezoekers van de site kunnen door de ontsloten informatie vervolgens zelf contact
leggen met deze organisaties. Vanwege het doorverwijzende karakter van het platform
wordt het opleidingsniveau van de bezoekers niet bijgehouden.
Vraag 11
Hoeveel budget is beschikbaar voor Leven Lang Ontwikkelen (LLO)? Hoe is dit budget
verdeeld over de verschillende onderwijsniveaus mbo-3, mbo-4, ad (associate degree),
hbo, wo? Hoe is dit budget verdeeld over de verschillende sectoren?
Antwoord 11
Het kabinet heeft in 2018 in een bijlage een overzicht gegeven van de beleidsinzet
op LLO vanuit diverse departementen (Tweede Kamer 30 012, nr. 92). Bedoeling is na de zomer te komen met een update hiervan. Daarop vooruitlopend
kan alvast worden gemeld dat vanaf 2022 jaarlijks circa € 200 miljoen beschikbaar
komt voor de uitvoering van de STAP-regeling, waarmee mensen met een band met de Nederlandse
arbeidsmarkt zich kunnen scholen en ontwikkelen. Deze STAP-regeling vervangt de scholingsaftrek
waarmee mensen nu scholingskosten in mindering kunnen brengen op hun inkomsten ten
behoeve van de inkomstenbelasting. Verder is sinds maart 2020 de SLIM-regeling in
werking getreden, waarvoor jaarlijks € 48 miljoen beschikbaar is voor MKB om scholing
en ontwikkeling te stimuleren. Er is geen LLO budget specifiek gekoppeld aan onderwijsniveaus
of sectoren.
Vraag 12
Hoeveel mensen maken jaarlijks gebruik van het Sociale Zaken en Werkgelegenheid-budget
voor Leven Lang Ontwikkelen? Hoe is de verdeling gebruikers over de verschillende
onderwijsniveaus mbo-3, mbo-4, ad, hbo, wo? Hoe is de verdeling gebruikers over de
verschillende sectoren?
Antwoord 12
Een verdeling maken is niet mogelijk. De vraag hoeveel mensen jaarlijks gebruik maken
van het budget van SZW voor LLO laat zich namelijk niet op die manier beantwoorden,
omdat dat budget op allerlei manieren ingezet wordt, bijvoorbeeld ook via samenwerkingsverbanden
of via gemeenten en UWV. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 11.
Vraag 13
Hoeveel budget blijft er jaarlijks over vanwege onderuitputting? Hoe is de verdeling
van de restbudgetten over de verschillende onderwijsniveaus mbo-3, mbo-4, ad, hbo,
wo? Hoe is de verdeling van de restbudgetten over de verschillende sectoren?
Antwoord 13
Er blijft geen budget over vanwege onder uitputting. De STAP-regeling gaat naar verwachting,
zoals gezegd bij vraag 11, pas in 2022 in werking
Vraag 14
Kunt u een overzicht geven van de raming van het budget Stimulans ArbeidsmarktPositie
(STAP-budget) vanaf 2019 tot 2025?
Antwoord 14
Naar verwachting gaat de subsidieregeling Stimulans ArbeidsmarktPositie (STAP-budget)
vanaf 2022 van start. Vanaf dat jaar komt het STAP-budget beschikbaar. Het betreft
een budget gelijk aan de kosten die gemaakt worden voor de fiscale scholingsaftrek.
Het budget voor de jaren 2022 tot en met 2024 bedraagt € 208 miljoen en in 2025 € 211 miljoen.
Dit is lager dan het structurele budget omdat een deel ervan tijdelijk gebruikt wordt
ter financiering van het actieprogramma LLO. Het structurele budget bedraagt vanaf
2026 € 218 miljoen.
Vraag 15
Hoeveel mensen maken er momenteel gebruik van het STAP-budget? Wat is hun opleidingsniveau?
Hoe is de verdeling van de gebruikers over de verschillende sectoren?
Antwoord 15
Naar verwachting gaat de subsidieregeling Stimulans ArbeidsmarktPositie (STAP-budget)
vanaf 2022 van start. De raming gaat uit van circa 260.000 gebruikers. In 2022 zal
duidelijk worden hoeveel mensen precies gebruik maken van de regeling.
Vraag 16
Is er sprake van een onderbesteding bij het STAP-budget over de jaren 2019 tot 2025?
Zo ja, hoeveel is dat? Kan dat worden toegespitst per jaar?
Antwoord 16
Er is geen sprake van een onderbesteding bij het Stap-budget. Naar verwachting gaat
de subsidieregeling Stimulans ArbeidsmarktPositie (STAP-budget) vanaf 2022 van start.
Vraag 17
Kunt u een overzicht geven van de begrote en gerealiseerde budgetten ten behoeve van
de regeling stimuleren van leren en ontwikkelen in het mkb (SLIM-regeling) over de
jaren 2019 en verder?
Antwoord 17
De SLIM-regeling is per 1 januari 2020 gestart. De verwachte uitgaven over 2020 zijn
beperkt tot 1,4 mln. Dit omdat het langlopende trajecten gaat, waarbij de subsidie
achteraf uitgekeerd wordt. De verwachte uitgaven voor 2021 en verder zijn 49,4 mln.
Vraag 18
Hoeveel mensen maken momenteel gebruik van de SLIM-regeling? Wat is hun opleidingsniveau?
Antwoord 18
Op dit moment kan nog niks gezegd worden over het gebruik van de regeling. Van 2 tot
en met 31 maart 2020 stond het eerste aanvraagtijdvak voor mkb-ondernemingen open.
Op dit moment worden de ingediende subsidieaanvragen beoordeeld. Daarnaast is momenteel
(van 1 april tot en met 30 juni) het aanvraagtijdvak voor samenwerkingsverbanden en
grootbedrijven in de sectoren horeca, landbouw en recreatie geopend. Overigens worden
geen deelnemersgegevens, zoals gegevens over opleidingsniveau, uitgevraagd. Het doel
van de regeling is het stimuleren van leren en ontwikkelen in het mkb en in grootbedrijven
in de sectoren horeca, landbouw en recreatie. De mkb-ondernemingen en de grootbedrijven
in de genoemde sectoren zijn de doelgroep.
Vraag 19
Is er budget vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat wordt
besteed aan leerwerkloketten in arbeidsmarktregio’s? Zo ja, hoeveel budget is dat?
Hoe is de verdeling over de arbeidsmarktregio’s?
Antwoord 19
SZW kent een structurele rijksbijdrage toe van € 4,5 miljoen per jaar, € 1 miljoen
voor het landelijk team Leerwerkloketten en € 3,5 miljoen voor de arbeidsmarktregio’s.
UWV faciliteert de regionale samenwerkingsverbanden leren en werken/leerwerkloketten
vanuit zijn landelijke rol in opdracht van SZW. UWV voorziet de regio’s uit de € 3,5 miljoen
in een basisfinanciering van € 100.000 per arbeidsmarktregio; de regionale samenwerkingsverbanden
organiseren hierop aanvullend met behulp van cofinanciering de samenwerking naar regionale
behoefte. Ter versterking van de regionale ondersteuningsstructuur voor (niet) werkenden
en werkgevers bij een Leven Lang Ontwikkelen is het kabinet daarnaast een drietal
leerwerkloket Plus pilots gestart. De pilots leerwerkloket Plus maken deel uit van
het meerjarig actieprogramma Leven lang Ontwikkelen van het kabinet en worden gefinancierd
door het Ministerie van OCW. Hiervoor is een budget van € 1,4 miljoen per jaar voor
drie jaar (2019–2021) beschikbaar gesteld.
Vraag 20
Welke arbeidsmarktregio’s hebben momenteel een (functionerend) leerwerkloket? Hoeveel
werkzoekenden maken daar gebruik van? Hoeveel onderwijsaanbieders zijn daarbij aangesloten?
En hoeveel werkgevers bieden leerwerkplekken aan? Hoe is de tevredenheid van de verschillende
betrokken partijen over het leerwerkloket?
Antwoord 20
Er zijn momenteel 34 functionerende leerwerkloketten. Het 35e leerwerkloket in de arbeidsmarktregio Gooi- en Vechtstreek bevindt zich in de opstartfase.
Dit betekent dat binnenkort alle 35 arbeidsmarktregio’s een functionerend leerwerkloket
hebben.
In 2019 hebben de leerwerkloketten ruim 21.000 keer advies gegeven. Dit advies kan
bestaan uit korte informatiemomenten, langere loopbaanadviesgesprekken en/of het afnemen
van competentietesten. Daarnaast zijn aan 6.502 burgers groepsvoorlichtingen gegeven.
Naast advies aan burgers, geven de leerwerkloketten advies aan werkgevers, aan partners
en aan professionals. In adviesgesprekken aan werkgevers, wordt informatie verstrekt
over de dienstverlening van het Leerwerkloket, nut en noodzaak van scholing, loopbaanadvisering,
de mogelijkheden van leerwerktrajecten, financiële regelingen voor bekostiging van
scholing, aanpak laaggeletterdheid en social return on investment (SROI). Advies over
een leerwerktraject gaat onder andere over de juiste scholing voor de deelnemers en
de werkgever om deelnemers zo duurzaam mogelijk te plaatsen.
Er is in iedere regio minimaal 1 (publieke) onderwijsaanbieder aangesloten bij het
leerwerkloket, dit is een voorwaarde voor het samenwerkingsverband. Echter laat de
praktijk zien dat dit er meestal meer zijn. Naast publieke onderwijsaanbieders zoeken
ook private aanbieders de samenwerking met leerwerkloketten.
Leerwerkloketten zijn er in eerste instantie voor burgers. Voor het aanbieden van
leerwerkplekken zijn samenwerkingsverbanden met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB) en de werkgeversservicepunten.
Met betrekking tot de tevredenheid geven de ketenpartners over het algemeen aan tevreden
te zijn met de onafhankelijke advisering die het leerwerkloket geeft. Wel is er verschil
in slagkracht tussen de leerwerkloketten. Dit heeft onder andere te maken met verschillen
in de verankering van (kern)partners in het leerwerkloket. Dit komt ook naar voren
in de eerste resultaten van de drie pilots leerwerkloket Plus. Op dit moment meten
nog niet alle leerwerkloketten structureel hoe klanten de ontvangen dienstverlening
waarderen. Dit is voor de leerwerkloketten wel een aandachtspunt. De leerwerkloketten
die dit wel meten geven in hun informatie aan het landelijk team Leerwerkloketten
aan dat vooral de onafhankelijkheid van de dienstverlening wordt gewaardeerd.
Vraag 21
Wat zijn de ervaringen van de leerwerkloketten in de regio’s Friesland, Rijnmond en
Twente? Hoeveel mensen maken hier gebruik?
Antwoord 21
Om de ondersteuning te verbeteren van (niet) werkenden en werkgevers bij een Leven
Lang Ontwikkelen, lopen er van 2019 tot en met 2021 pilots Leerwerkloket Plus in de
arbeidsmarktregio’s Fryslân, Rijnmond en Twente. In de pilots Leerwerkloket Plus werken
drie bestaande Leerwerkloketten aan het intensiveren van hun dienstverlening, aan
het vergroten van hun toegankelijkheid en zichtbaarheid, en aan het verstevigen van
de samenwerking en kennisdeling met andere landelijke en regionale partners en initiatieven.
Zo versterken zij samen met partners de regionale ondersteuningsstructuur voor (niet)
werkenden en werkgevers, om te komen tot een breed (publiek en privaat, regionaal
en sectoraal) samenwerkingsverband voor loopbaanadvisering en ondersteuning.
De eerste ervaringen zijn positief, zoals ook blijkt uit de stijging in het aantal
adviezen van de drie leerwerkloketten aan werkzoekenden, werkenden en jongeren. Leerwerkloket
Fryslân heeft in 2019, 651 individuele adviezen gegeven bestaande uit 278 loopbaanadviesgesprekken,
229 kortere informatie- en adviesmomenten en 144 afgenomen competentietesten. Dit
is een stijging van 10 individuele adviezen ten opzichte van 2018. Ook bereikte het
leerwerkloket 646 burgers via groepsvoorlichting, dit zijn er 97 meer dan in 2018.
Leerwerkloket Fryslan heeft in 2019 daarnaast 115 werkgevers voorzien van individueel
advies (47)/groepsadvies (68), dit zijn er 115 meer dan in 2018. Leerwerkloket Rijnmond
heeft in 2019, 1.368 individuele adviezen gegeven bestaande uit 625 loopbaanadviesgesprekken,
632 kortere informatie- en adviesmomenten en 111 afgenomen competentietesten. Dit
zijn 554 meer adviezen dan in 2018. Leerwerkloket Rijnmond heeft in 2019 daarnaast
105 werkgevers voorzien van groepsadvies, dit zijn er 21 meer dan in 2018. Leerwerkloket
Twente heeft in 2019, 3.776 individuele adviezen gegeven bestaande uit 3.381 loopbaanadviesgesprekken,
275 kortere informatie- en adviesmomenten en 120 afgenomen competentietesten. Dit
zijn 2.849 meer adviezen dan in 2018. Ook bereikte het leerwerkloket 766 burgers via
groepsvoorlichting, dit zijn er 716 meer dan in 2018. Leerwerkloket Twente heeft in
2019 daarnaast 110 werkgevers voorzien van individueel (10)/groepsadvies (100), dit
zijn er 105 meer dan in 2018. Het verschil in groei tussen de drie leerwerkloketten
Plus heeft onder andere te maken met verschillen in startpositie (verankering in de
regio, grootte en historie van het leerwerkloket) en de mate waarin zij konden aansluiten
bij andere regionale initiatieven.
Vraag 22
Wat is het opleidingsniveau van mensen die gebruikmaken van de leerwerklokketen in
de drie pilotregio’s?
Antwoord 22
De leerwerkloketten zijn er voor iedereen met leer- en ontwikkelvragen. De mensen
die gebruik maken van een leerwerkloket hebben voornamelijk een niveau tot en met
mbo 4. In de drie leerwerkloketten Plus is dit hetzelfde. In Rijnmond bijvoorbeeld
heeft 53% van de klanten een opleidingsniveau tot en met mbo 4 (24% onbekend, 23%
hoger).
Vraag 23
Wat zijn Duurzame inzetbaarheidsbudgetten? Zijn de Duurzame inzetbaarheidsbudget een
(budgettair) onderdeel van LLO?
Antwoord 23
Met het pensioenakkoord is er vanaf 2020 structureel 10 miljoen vrijgekomen voor een
meerjarig investeringsprogramma duurzame inzetbaarheid, als bijdrage aan het beleid
gericht op gezond doorwerken tot het pensioen. Zoals gemeld in de brief aan de Tweede
Kamer over het principeakkoord vernieuwing pensioenstelsel van 5 juni 2019 (Tweede
Kamer 32 043, nr. 457) is daarnaast voor de periode 2021 tot en met 2025 € 800 miljoen beschikbaar gesteld
voor een tijdelijke subsidieregeling die ziet op het faciliteren van sectorale maatwerkafspraken
rondom duurzame inzetbaarheid, langer doorwerken en eerder uittreden. Aangezien LLO
een belangrijk onderdeel is van het bredere beleid gericht op duurzame inzetbaarheid,
en DI en LLO elkaar inhoudelijk gezien aanvullen en versterken, wordt hiervoor in
het meerjarig investeringsprogramma een integrale aanpak gekozen. Daarnaast is er
binnen de SZW-begroting afzonderlijk budget voor LLO.
Vraag 24
Wat is de verklaring dat 40% van het Duurzame inzetbaarheidsbudget niet werd benut
in 2017? Zijn die cijfers veranderd tot aan nu?
Antwoord 24
Zie het antwoord van vraag 23.
Vraag 25
Hoeveel personen maken dit jaar gebruik van de fiscale scholingsaftrek?
Antwoord 25
De meest recente gegevens gaan over belastingjaar 2018. In dat jaar hebben tot nog
toe 376.000 belastingplichtigen gebruik gemaakt van de aftrek scholingsuitgaven.
Vraag 26
Hoeveel geld is in totaal en per werkende gereserveerd in opleidings- en ontwikkelingsfondsen
(O&O-fondsen)?
Antwoord 26
Uit de rapportage cao-afspraken 2018 blijkt dat van de 75 onderzochte fondsen er 60
fondsen uitgaven hebben gedaan aan O&O gerelateerde doelstellingen.1 De uitgaven bedragen € 115,8 miljoen en hebben betrekking op 1,8 miljoen medewerkers.
Dat komt neer op een uitgave van € 62,90 per werknemer.
Deze 60 fondsen bestaan uit 24 O&O-fondsen en 36 brede sociale fondsen die een deel
van hun uitgaven aan O&O doelstellingen hebben besteed. De O&O-fondsen geven gemiddeld
genomen afgerond € 117 per werknemer uit aan O&O doelstellingen. Bij de 36 andere
fondsen is dit bedrag € 24 per werknemer.
Het gereserveerde bedrag is niet bekend. De Minister zal bezien of dit in de rapportage
cao-afspraken 2020, die medio 2021 gepubliceerd wordt, kan worden meegenomen.
Vraag 27
Hoeveel werknemers verdienen in hun functie 100%, 110% en 120% van het wettelijk minimumloon?
Hoe is de verdeling van deze aantallen over de verschillende sectoren? In welke sectoren
vallen de meeste werknemers die 100%, 110% en 120% van het wettelijk minimumloon verdienen?
Antwoord 27
In navolgende tabel is het aantal banen in 2018 dat tot en met 100%, tussen 100 en
110% en tussen 110 en 120% van het wettelijk minimumloon vallen weergegeven, zowel
totaal als per sector. Als een persoon meer dan één werkkring heeft, telt elke werkkring
als afzonderlijke baan. In het rechterdeel van de kolom is het arbeidsvolume weergegeven.
Hierin worden banen naar rato van het aantal gewerkte uren weergeven. Er zijn dus
in totaal circa 8,3 miljoen banen die 6,2 miljoen arbeidsjaren beslaan. In dit deel
van de tabel telt een kleine deeltijdbaan dus minder zwaar meer dan een voltijdsbaan.
Tabel: Werkgelegenheid en minimumloon 20181
1 CBS Statline: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81487ned/table?ts=159…, geraadpleegd 4-6-2020.
Vraag 28
Wat is het bruto- en netto maandinkomen bij een modaal jaarsalaris? In hoeverre heeft
het huishouden dan recht op gebruik van welke toeslagen?
Antwoord 28
Het bruto modale jaarinkomen bedraagt € 36.500 in 2020. Dat komt neer op € 3.042 bruto
per maand. Het netto maandinkomen is afhankelijk van de huishoudsamenstelling. Het
netto maandinkomen bij een modaal jaarsalaris komt voor een alleenstaande uit op € 2.303.
Vanwege de overdraagbaarheid van de uitbetaling van de algemene heffingskorting bedraagt
het netto maandinkomen van een eenverdiener € 2.347. In het geval er ook recht bestaat
op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (alleenstaande ouder of minstverdienende
partner) bedraagt het netto maandinkomen € 2.534.
In hoeverre het huishouden recht heeft op toeslagen is afhankelijk van veel factoren;
de gezinssamenstelling, eventueel partnerinkomen, vermogen, of er sprake is van een
koop- of huurhuis, het al dan niet afnemen van kinderopvang, etc. Er is daardoor geen
algemene uitspraak over te doen over het recht op toeslagen voor een persoon met een
modaal jaarsalaris.
Vraag 29
Wat is het aandeel in de totale basispremie Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie)
van bedrijven met maximaal tien werknemers?
Antwoord 29
Het aandeel Aof-premie dat door werkgevers met een premieplichtig loonsom van maximaal
10 maal het gemiddelde premieplichtig loon wordt betaald, schatten we op basis van
de loonsommen in 2018 in op circa 10%.
Vraag 30
Hoeveel Aof-premie betaalt een bedrijf met 5, 10, 25, 100 en 500 werknemers gemiddeld?
Antwoord 30
Het meest recent beschikbare gemiddelde premieplichtige loon is over 2018 en bedroeg
€ 33.700. De Aof-premie bedraagt 6,77% + 0,5%-punt opslag voor kinderopvang. Op basis
van deze cijfers bedraagt de af te dragen Aof-premie bij verschillende bedrijfsgroottes
gemiddeld genomen het volgende:
Totale Aof-premie inclusief opslag kinderopvang voor bedrijven van diverse omvang
(x € 1)
aantal werknemers
totale Aof-premie
5
12.250
10
24.500
25
61.250
100
244.999
500
1.224.995
Vraag 31
Hoeveel sociale premie (inclusief pensioen) betaalt een bedrijf met 5, 10, 25, 100
en 500 werknemers gemiddeld?
Antwoord 31
De sociale premies ten laste van werkgevers waren volgens het CBS in 2018 gemiddeld
€ 12.500 per arbeidsjaar. In de CBS cijfers zit in «sociale premies ten laste van
werkgevers» ook het deel van de pensioenpremie dat de werkgever betaalt. Voor de genoemde
verschillende bedrijfsgroottes komt dat dus neer op het volgende bedrag:
Bedrijfsgrootte (arbeidsjaren)
Sociale premies t.l.v. werkgevers x 1.000 euro
5
62,5
10
125
25
312,5
100
1.250
500
6.250
Deze berekening is gebaseerd op de CBS cijfers voor alle bedrijfstakken2. De werkelijk betaalde sociale premies verschillen per bedrijfstak. Dat komt doordat
bijvoorbeeld de Whk-premie per sector verschilt, en voor grotere bedrijven individueel
wordt vastgesteld. Ook kunnen bedrijven eigenrisicodrager zijn voor de ZW en WIA,
waardoor ze geen premie betalen, maar zelf de uitkeringslasten moeten voldoen (of
zich daarvoor op de private markt verzekeren). De wettelijke sociale premies worden
betaald over het loon tot het maximumpremieloon. Het aandeel van de wettelijke sociale
premies in de loonkosten verschilt daardoor ook per sector. Ook pensioenpremies verschillen
per sector, niet alleen qua tarief, maar ook qua franchise en het maximum loon waarover
pensioen wordt opgebouwd.
Vraag 32
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Tielen over een aanvullend
voorstel voor een persoonlijk leer- en ontwikkelbudget (Kamerstuk 29 544, nr. 990)?
Antwoord 32
De motie Tielen vraagt de regering om nog deze regeerperiode met een aanvullend voorstel
te komen voor een persoonlijk leer- en ontwikkelbudget en daarmee een grotere STAP
voor te bereiden. De Kamer ontvangt na de zomer een brief, waarin onder meer wordt
opgenomen hoe het kabinet uitvoering wil geven aan de motie van het lid Tielen. Naar
aanleiding van een toezegging (Kamerstuk 29 696, nr. 7) zal het kabinet in die brief een zogenaamde routekaart voor de toekomst van LLO
opnemen. Daarin worden onder meer betrokken de LLO thema’s uit het rapport van de
commissie Borstlap en het rapport Ongekend talent van de ambtelijke werkgroep Brede
Maatschappelijke Heroverweging (BMH).
Vraag 33
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Tielen en Van Weyenberg
over extra uren voor deeltijdwerkenden (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 36)?
Antwoord 33
In de kabinetsreactie op het IBO deeltijdwerk (Kamerstuk 29 544, nr. 1006) gaat het kabinet in op deze motie. De Minister van SZW is met sociale partners in
gesprek over de onderwerpen die in het IBO Deeltijdwerk en de kabinetsreactie daarop
aan de orde komen. Het kabinet wil via dat gesprek bevorderen dat sociale partners
hun rol op dit gebied pakken en op individueel en collectief niveau het gesprek aan
blijven gaan over de arbeidsduur van de werknemer. De Stichting van de Arbeid heeft
in de gesprekken aangegeven pilots op te willen starten om belemmeringen aan te pakken
en mogelijkheden te benutten om mensen meer uren te laten werken. Samen zijn wij het
er namelijk over eens dat sectoraal maatwerk een belangrijk deel van de aanpak moet
zijn.
Vraag 34
Wanneer wordt de quickscan naar de effecten van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB)
naar de Kamer gestuurd?
Antwoord 34
De Quickscan naar de effecten van de Wet arbeidsmarkt in balans is bij brief van 5 juni
2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Vraag 35
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Tielen over de ruimte voor
vernieuwende initiatieven in de bestaande ondersteuning voor een leven lang leren
(Kamerstuk 35 300 XV, nr. 39)?
Antwoord 35
In de voorgenomen brief aan de Tweede Kamer (zie ook het antwoord op vraag 32) wordt
ook ingegaan op de ruimte voor vernieuwende initiatieven.
Vraag 36
Wat zijn de verwachte financiële gevolgen voor de begroting van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de coronamaatregelen op het gebied van schuld
en armoede?
Antwoord 36
De Staatssecretaris van SZW heeft de Tweede Kamer op 23 april jl. geïnformeerd over
de maatregelen die het kabinet treft op het terrein van armoede en schulden als gevolg
van de coronacrisis.3 In deze brief is onder meer gemeld dat het kabinet vier miljoen euro beschikbaar
heeft gesteld aan Voedselbanken Nederland als vangnet voor hun calamiteitenfonds.
De precieze gevolgen, ook op financieel gebied, van de coronacrisis zijn nog niet
bekend. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van armoede en schulden
nauwlettend volgen in overleg met betrokken partijen als VNG en Divosa.
Vraag 37
Zijn in voorgaande jaren ook budgettair neutrale herschikking zonder toelichting gedaan?
Is dit gebruikelijk? Waarom is hiervoor gekozen?
Antwoord 37
In voorgaande jaren zijn ook budgettair neutrale herschikkingen gedaan zonder verdere
toelichting. Dit is een gebruikelijk werkwijze. Het gaat hier om mutaties binnen één
artikel of meerdere artikelen naar gelijksoortige financiële instrumenten. De aard
van de uitgaven verandert niet. Er is voor gekozen om deze mutaties geen verdere toelichting
te geven om het aantal mutaties waarbij wel een toelichting staat overzichtelijk te
houden.
Vraag 38
Hoeveel bedrijven ontvangen het lage-inkomensvoordeel (LIV), jeugd-LIV of loonkostenvoordeel
(LKV) in de bijgestelde raming? Hoeveel geld ontvangen deze bedrijven gemiddeld?
Antwoord 38
De voorlopige berekening in 2020 (over 2019) laat zien dat de Wtl-tegemoetkomingen
(LIV, Jeugd-LIV en LKV’s) aan circa 145.000 bedrijven wordt uitgekeerd. Een onderverdeling
naar LIV, J-LIV en LKV is nog niet beschikbaar. Het gaat gemiddeld om circa € 5.000
per bedrijf. Dit betreffen voorlopige cijfers. Definitieve cijfers worden na afloop
van het kalenderjaar 2020 bekend bij de publicatie van het jaarverslag van UWV.
Vraag 39
Hoeveel bedrijven ontvingen het LIV, jeugd-LIV of LKV per jaar sinds 2017? Hoeveel
geld ontvingen deze bedrijven in de verschillende jaren gemiddeld?
Antwoord 39
Tabel: Aantal bedrijven en gemiddeld bedrag per jaar
2018 (over 2017)
2019 (over 2018)
2020 (over 2019)
Aantal bedrijven
94.0001
145.500
145.000
Gemiddeld bedrag (€)
5.000
5.500
5.000
X Noot
1
2018 betreft alleen bedrijven die LIV hebben ontvangen. LKV en J-LIV is namelijk een
jaar later ingevoerd.
De cijfers in 2020 (over 2019) betreffen voorlopige cijfers. Definitieve cijfers worden
na afloop van het kalenderjaar 2020 bekend bij de publicatie van het jaarverslag van
UWV.
Vraag 40
Voor hoeveel arbeidsplaatsen wordt het LIV, jeugd-LIV of LKV uitgekeerd in de bijgestelde
raming? Hoe is de verdeling van deze arbeidsplaatsen over de verschillende sectoren?
Antwoord 40
In 2020 (over 2019) gaat het om ruim 884.000 werknemers. De verdeling over de sectoren,
net als de definitieve cijfers, worden bekend na afloop van het kalenderjaar 2020
bij de publicatie van het jaarverslag van UWV.
Vraag 41
Voor hoeveel arbeidsplaatsen per jaar werd het LIV, jeugd-LIV of LKV uitgekeerd sinds
2017? Hoe was de verdeling van deze arbeidsplaatsen over de verschillende sectoren?
Antwoord 41
Tabel: Aantal werknemers per jaar
2018 (over 2017)
2019 (over 2018)
2020 (over 2019)
Aantal werknemers
413.500
907.000
884.000
De cijfers in 2020 (over 2019) betreffen voorlopige cijfers. Definitieve cijfers worden
na afloop van het kalenderjaar 2020 bekend bij de publicatie van het jaarverslag van
UWV.
De verdeling over sectoren is niet bekend voor het jeugd-LIV en LKV. De verdeling
over de sectoren van de LIV-gelden over 20181 is als volgt:
Aantal werkgevers
2018
LIV HOOG
LIV LAAG
1. Agrarisch bedrijf
1.970
3.288
2. Tabakverwerkende industrie
4
5
3. Bouwbedrijf
419
733
4. Baggerbedrijf
8
10
5. Houten emballage-industrie, houtwaren- en Borstelindustrie
114
199
6. Timmerindustrie
77
143
7. Meubel- en orgelbouwindustrie
226
416
8. Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie
52
120
9. Grafische industrie
184
397
10. Metaalindustrie
231
423
11. Elektrotechnische industrie
31
60
12. Metaal- en technische bedrijfstakken
4.302
7.277
13. Bakkerijen
462
701
14. Suikerverwerkende industrie
32
49
15. Slagersbedrijven
131
471
16. Slagers overig
133
256
17. Detailhandel
7.574
11.700
18. Reiniging
421
1.242
19. Grootwinkelbedrijf
480
782
20. Havenbedrijven
436
668
21. Havenclassificeerders
17
40
22. Binnenscheepvaart
240
295
23. Visserij
7
12
24. Koopvaardij
25
28
25. Vervoer KLM
3
5
26. Vervoer NS
2
1
27. Vervoer Posterijen
29
32
28. Taxivervoer
72
246
Vraag 42
Voor welke precieze regelingen, doelen en jaren worden de middelen uit de «stimuleringsregeling
LLO in MKB» na mutatie ingezet?
Antwoord 42
De SLIM-regeling is in werking getreden met ingang van 1 januari 2020. Op dit moment
worden de aanvragen die door mkb-ondernemingen zijn ingediend in het eerste aanvraagtijdvak
(2 tot en met 31 maart 2020) beoordeeld en staat eveneens het aanvraagtijdvak voor
samenwerkingsverbanden en grootbedrijven in de sectoren horeca, landbouw en recreatie
open (van 1 april tot en met 30 juni).
De verwachte uitgaven over 2020 zijn naar beneden bijgesteld en beperkt tot € 1,4 miljoen.
Dit omdat het om langlopende trajecten gaat, waarbij de subsidie achteraf (naar verwachting
in 2021) uitgekeerd wordt. Dat betekent dus niet dat er geen activiteiten zijn in
2020. Het doel van deze regeling is om door middel van subsidie een bijdrage te leveren
aan initiatieven in mkb-ondernemingen en in grootbedrijven in de genoemde drie sectoren,
gericht op het stimuleren van leren en ontwikkelen. Subsidie kan verstrekt worden
voor het bekostigen van een viertal activiteiten die uiting geven aan het genoemde
doel: a) de doorlichting van de onderneming uitmondend in een opleidings- of ontwikkelplan
gericht op het inzichtelijk maken van de scholingsbehoefte vanuit het perspectief
van de onderneming; b) het verkrijgen van loopbaan- of ontwikkeladviezen ten behoeve
van werkenden in de onderneming, of in geval van een samenwerkingsverband werkenden
in andere mkb-ondernemingen; c) het ondersteunen en begeleiden bij het ontwikkelen
of invoeren van een methode in de onderneming die werkenden in de onderneming stimuleert
hun kennis, vaardigheden en beroepshouding verder te ontwikkelen tijdens het werk;
en d) het gedurende enige tijd bieden van praktijkleerplaatsen ten behoeve van een
beroepsopleiding of een deel daarvan in de derde leerweg bij een erkend leerbedrijf.
Vraag 43
Waarom zijn de ontvangsten van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
met betrekking tot het wagenpark overgeheveld van artikel 98 naar dit artikel (0,9 miljoen
euro)? Is hiermee geld gehaald uit de kas van de Inspectie SZW en overgeheveld naar
algemene middelen? Is in voorgaande jaren ook op dergelijke wijze geld vanuit de Inspectie
SZW overgeheveld? Wat is de rechtvaardiging, aangezien de Inspectie al met tekorten
zit en is dit in lijn met de eerdere afspraken?
Antwoord 43
Vanuit het oogpunt van eenduidigheid is ervoor gekozen om alle beleidsuitgaven en
-ontvangsten van de Inspectie SZW op één artikel te plaatsen, namelijk artikel 1 Arbeidsmarkt.
De apparaatsuitgaven van de Inspectie SZW staan op artikel 96.
De boeteontvangsten stonden al op artikel 1. Omdat de overige uitgaven en ontvangsten
(waaronder wagenpark) van de Inspectie een raakvlak met arbeidsmarkt hebben, zijn
deze verplaatst van artikel 98 naar artikel 1. Deze overheveling heeft geen gevolgen
voor de kas van de Inspectie SZW. Alle overgehevelde middelen blijven beschikbaar
voor de Inspectie SZW.
Vraag 44
Waar ging de beroepszaak inzake het LIV over?
Antwoord 44
Op 7 november 2019 is er door de rechter uitspraak gedaan in een beroepszaak over
de toekenning van het lage-inkomensvoordeel (LIV) over 2017 (zaaknummer SGR 19/2985).
De betreffende werkgever is volledig in het gelijk gesteld met als resultaat dat deze
werkgever recht heeft op een hogere tegemoetkoming in het kader van het LIV, omdat
in de zaak voldaan is aan de voorwaarden om als werknemer te worden aangemerkt, namelijk
voor een of meer van de werknemersverzekeringen verzekerd zijn. Dit heeft gevolgen
voor werkgevers die op basis van dezelfde gronden ten onrechte geen LIV hebben ontvangen.
Alle benadeelde werkgevers ontvangen dit jaar een nieuwe beschikking. De herziening
beperkt zich tot het kalenderjaar 2017, omdat de rekenregels van 2018 reeds eerder
zijn aangepast. De getroffen groep werkgevers wordt medio juni 2020 geïnformeerd en
nabetaald. Het gaat om een totaalbedrag van circa € 1,8 miljoen.
Vraag 45
Wat zijn de redenen dat het aantal aanvragen voor LKV achterblijft bij de verwachting?
Antwoord 45
De uitgaven aan de LKV's over 2019 waren lager dan begroot, doordat het gebruik van
de LKV’s achterbleef bij de verwachting. Het betreft een relatief nieuw instrument,
waarvan de bekendheid nog aan het toenemen is.
Vraag 46
Is er al een bestemming voor de 79,6 miljoen euro dat niet is uitgegeven aan de LKV?
Antwoord 46
De lagere uitgaven aan de LKV’s zijn bij Voorjaarsnota (Tweede Kamer 35 450, nr. 1) ingezet ter dekking van tegenvallers op de begroting van SZW.
Vraag 47
Aan hoeveel bedrijven is de verwachting dat een compensatie voor de transitievergoeding
na twee jaar ziekte wordt uitgekeerd? En om hoeveel ziektegevallen gaat het?
Antwoord 47
De verwachting is dat structureel in circa 17.000 gevallen compensatie van de transitievergoeding
na twee jaar ziekte aan de orde is. Het aantal bedrijven dat hierbij betrokken is,
is niet in kaart gebracht.
Vraag 48
In welke gevallen kan UWV de compensatie voor de transitievergoeding na twee jaar
ziekte als voorschot uitkeren aan bedrijven? En hoe vaak wordt dit daadwerkelijk gedaan?
Antwoord 48
UWV keert de compensatie niet als voorschot uit. Ter voorkoming van fraude geldt als
voorwaarde voor compensatie dat de transitievergoeding daadwerkelijk door de werkgever
is betaald. De werkgever moet daarom bij de compensatieaanvraag met een betalingsbewijs
aantonen dat de transitievergoeding is betaald.
Vraag 49
Wordt bij een formeel ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid dezelfde transitievergoeding
uitbetaald als bij een gewoon ontslag, ondanks dat er geen transitie naar ander werk
kan plaatsvinden en de werkgever de betreffende persoon moet ontslaan? Zo ja, wat
is daarvoor dan de wettelijke grondslag?
Antwoord 49
Het recht op een transitievergoeding volgt uit artikel 7:673 lid 1 BW. De werknemer
heeft recht op een transitievergoeding als door de werkgever is opgezegd, op verzoek
van de werkgever is ontbonden of na het einde van rechtswege op initiatief van de
werkgever niet wordt verlengd. Ook als de werknemer op dat moment ziek is, bestaat
recht op de transitievergoeding. Ook een werknemer die volledig arbeidsongeschikt
is en wiens arbeidsovereenkomst om die reden wordt beëindigd, heeft recht op een transitievergoeding.
Het doel van de transitievergoeding is tweeledig, namelijk een compensatie voor de
financiële gevolgen van het baanverlies en bevorderen van de transitie naar ander
werk.
Vraag 50
Kan, aangaande de transitievergoeding na 2 jaar ziekte, worden toegelicht dat «de
impact van de WAB groter is dan eerder voorzien»?
Antwoord 50
Een werkgever kan als een werknemer 2 jaar ziek is en er geen mogelijkheden zijn tot
herplaatsing, overgaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Eerder is aangenomen
dat werkgevers hiertoe zodra deze mogelijkheid zich voordoen, snel zouden overgaan.
Inmiddels is, op basis van signalen uit de praktijk, duidelijk dat een aantal werkgevers
hiermee gewacht heeft tot 1 januari 2020 of later. Met ingang van 1 januari 2020 is
met invoering van de WAB en het vervallen van de overbruggingsregeling de opbouw en
hoogte van de transitievergoeding gewijzigd. In veel gevallen zal de transitievergoeding
dan lager uitvallen. De compensatieregeling is ingegaan per april 2020 en geldt met
terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. Wanneer de werknemer voor 1 januari 2020 2 jaar
ziek was en de werkgever op dat moment tot beëindiging had kunnen overgaan, maar daarmee
wacht tot na 1 januari 2020, dan bepaalt het overgangsrecht dat de transitievergoeding
conform de nieuwe WAB-regels wordt gecompenseerd. Dit zal veelal leiden tot een veel
lagere compensatie. Dit leidt tot een incidentele vrijval van 34 miljoen in 2020.
Vraag 51
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie van de leden
Tielen en Palland (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 37)?
Antwoord 51
Zie het antwoord op vraag 34. Zoals aangegeven in de brief «Quickscan naar de effecten
van de Wet arbeidsmarkt in balans» zullen de resultaten betrokken worden bij de opvolging
van de Commissie Regulering van Werk. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van
de leden.
Vraag 52
Waar is de gemuteerde 1 miljoen euro onder «sectorplannen» precies voor bestemd?
Antwoord 52
In 2019 zijn de laatste subsidies Sectorplannen op één na vastgesteld. Deze laatste
subsidie werd in januari jl. vastgesteld en daarop werd ruim € 1 miljoen nabetaald.
Hiermee lopen er geen activiteiten meer voor de sectorplannen en is het subsidieproces
van de sectorplannen afgerond.
Vraag 53
Welke activiteiten lopen er nog voor de sectorplannen?
Antwoord 53
Zie antwoord van vraag 52.
Vraag 54
Hoeveel aanvragen voor de subsidie «Armoedeschulden» zijn door maatschappelijke organisaties
gedaan?
Antwoord 54
In totaal hebben 448 maatschappelijke organisaties subsidies aangevraagd voor projecten
in het kader van armoede- en schuldenproblematiek over de periode 2014 tot en met
2019. Van deze aanvragen zijn er 92 toegekend.
Vraag 55
Hoeveel personen zijn door het verstrekken van de subsidie «Armoedeschulden» langdurig
uit de armoede dan wel schulden gekomen?
Antwoord 55
De subsidieregeling had als doel het stimuleren van activiteiten die een duurzame
bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Met de subsidieregeling
zijn projecten gesubsidieerd die een diversiteit aan maatschappelijk betrokken organisaties
in staat stelden hun meerwaarde bij het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek
te vergroten. Het ontwikkelen van nieuwe vormen van dienstverlening was hierbij een
belangrijk doel.
Op 28 juni 2018 is een tussentijdse evaluatie van de subsidieregeling aan de Tweede
Kamer aangeboden.1 Hierin is onder meer ingegaan op de resultaten en effectiviteit van de projecten.
In deze rapportage geeft Bureau Bartels aan dat via de diverse trajecten op het moment
van de tussentijdse evaluatie (deze gaat in op de eerste twee tijdvakken van de subsidieregeling
in de periode 2014–2017) minimaal 41.000 personen in armoede en schulden (of met een
risico daarop) zijn bereikt.
Thans loopt een eindevaluatie. Voorzien is dat deze in het derde kwartaal van dit
jaar wordt afgerond. De resultaten van deze evaluatie zullen met uw kamer worden gedeeld.
Vraag 56
Hoeveel kinderen zijn in het kader van de subsidie «Regionale kansen voor kinderen»
geholpen?
Antwoord 56
De subsidieregeling Kansen voor alle kinderen is in 2018 geëvalueerd, waarbij is ingegaan
op de situatie in Europees Nederland en Caribisch Nederland. Het evaluatierapport
is op 21 november 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden.1 In dit rapport is ingegaan op het bereik van de kinderen per project tot op dat moment.
Er bleek een sterke variatie in het bereik, variërend van 50 tot 10.000 kinderen per
project. Er is geen overzicht van het totaal aantal bereikte kinderen voor de gehele
looptijd van de subsidieregeling. Op grond van de evaluatie is besloten om vanaf 2019
(voor Europees Nederland) en 2020 (voor Caribisch Nederland) geen nieuwe aanvraagronde
meer open te stellen en de middelen voortaan op andere wijze in te zetten.
Vraag 57
Hoeveel kinderen beoogt het programma «Regionale kansen voor kinderen» in 2019 te
helpen en in hoeverre ligt deze doelstelling op schema?
Antwoord 57
Zie het antwoord op vraag 56.
Vraag 58
Hoeveel kinderen zijn in het kader van de subsidie «Alle Kinderen doen mee» bereikt?
Antwoord 58
De subsidie «alle kinderen doen mee» aan de vier partijen verenigd onder de naam SAM&
(Jarige Job, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Nationaal Fonds Kinderhulp en Vereniging
Leergeld Nederland) is gericht op de groei van het aantal te bereiken kinderen in
armoede en op de uitbreiding van de voorzieningen per kind, zodat zij mee kunnen doen
op school, aan sport, aan cultuur en sociale activiteiten. De partijen ontvangen subsidie
vanaf 2017. Uit voorlopige cijfers die de gesubsidieerde partijen hebben verstrekt
blijkt dat, mede als gevolg van de subsidie, het aantal geleverde voorzieningen aan
kinderen is toegenomen van 264.000 in 2016 tot 315.000 (in 2017), 368.000 (in 2018)
en 398.170 (in 2019). De subsidie aan de partijen loopt tot en met 2020 en zal met
een jaar worden verlengd. De partijen rapporteren jaarlijks over de voortgang en dienen
in 2022 een eindverantwoording in.
Vraag 59
Hoeveel kinderen beoogt het programma Alle Kinderen doen mee» in 2019 te helpen en
in hoeverre ligt deze doelstelling op schema?
Antwoord 59
Zie het antwoord op vraag 58.
Vraag 60
Hoe kan het dat het Macrobudget participatiewetuitkeringen door verwerking van conjunctuureffecten
is verlaagd?
Antwoord 60
Het Macrobudget participatiewetuitkeringen is in de eerste suppletoire begroting 2020
conform gebruikelijke systematiek bijgesteld t.o.v. het budget uit de begroting 2020.
Een deel van de bijstelling is het gevolg van de verwerking van conjunctuureffecten.
De verwerkte conjunctuurraming betreft de CEP-stand uit begin maart. In die stand
is nog geen rekening gehouden met de nieuwe economische ontwikkelingen als gevolg
van corona. De impact van corona op de werkloosheid en daarmee op het Macrobudget
participatiewetuitkeringen is dus nog niet in de eerste suppletoire begroting 2020
verwerkt, dit volgt in de begroting 2021. Daarbij wordt uitgegaan van de huidige conjuncturele
situatie voor het Macrobudget van 2020 en latere jaren.
Vraag 61
Wat is de voortgang van het scholingstraject Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten
(WGA)?
Antwoord 61
Het beleid is erop gericht sterker in te zetten op scholing van mensen met een WGA-uitkering.
Om het beoogde experiment vorm te geven, is gestart met nader verkennend onderzoek.
In februari 2020 is een onderzoek afgerond waarmee in kaart is gebracht welke factoren
bepalend zijn voor een succesvolle implementatie van arbeidsmarktgerichte scholing
voor deze specifieke groep (link). Rond de zomer verschijnt een rapport van UWV dat
zicht geeft op de huidige inkoop van scholing. Na de zomer van 2020 wordt toegewerkt
naar een advies. Het advies biedt antwoord op de vraag voor welke WGA’ers en in welke
situaties een leerwerk- of scholingstraject van toegevoegde waarde kan zijn voor de
re-integratie. Hierbij wordt overeenkomstig de motie van het lid Tielen (Kamerstuk
29 544, nr. 957) bezien in welke mate er sprake is van laaggeletterdheid en welke belemmeringen voor
werkhervatting worden ondervonden met betrekking tot het niet (voldoende) beheersen
van de Nederlandse taal. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken informeer
ik uw Kamer dit najaar hoe we effectief invulling kunnen gaan geven aan de beleidsinzet
om met gerichte scholing de arbeidsmarktkansen van meer mensen met een WGA-uitkering
te vergroten.
Vraag 62
Hoeveel mensen stromen naar verwachting dit jaar in de Inkomensvoorziening Volledig
en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA) en WGA? Hoeveel was dit vorig jaar?
Antwoord 62
Naar verwachting stromen in 2020 12.600 mensen de IVA in en 33.300 de WGA in. In 2019
stroomden 11.900 mensen de IVA in en stroomden 33.100 de WGA in (UWV januarinota 2020).
Vraag 63
Hoe lang ontvangen mensen gemiddeld een IVA of WGA-uitkering? Wat is de gemiddelde
hoogte van deze uitkering per ontvanger per jaar?
Antwoord 63
De gemiddelde duur van in 2019 beëindigde uitkeringen bedroeg 5,2 jaar voor de IVA
en 5,0 jaar voor de WGA. Deze duur zal met de tijd gaan stijgen. De WIA bestaat sinds
2006 en verblijfsduren langer dan 14 jaar komen daarom nog niet voor. De gemiddelde
uitkering per persoon in de IVA bedroeg in 2019 ca. € 23.500 per jaar. De gemiddelde
uitkering per persoon in de WGA bedroeg in 2019 ca. € 16.000 per jaar.
Vraag 64
Wat is de verhouding tussen psychische en lichamelijke klachten bij de instroom in
de IVA en WGA?
Antwoord 64
In 2019 vielen 14.815 van de 34.077 nieuwe WGA-uitkeringen onder de diagnosehoofdgroep
«psychische stoornissen». 1.906 van de nieuwe uitkeringen vielen onder de diagnosehoofdgroep
«onbekend». Van nieuwe IVA-uitkeringen vielen 1.400 van de 11.733 onder de diagnosehoofdgroep
«psychische stoornissen». 894 van de nieuwe uitkeringen vielen onder de diagnosehoofdgroep
«onbekend». (UWV, Kwantitatieve informatie 2019).
Vraag 65
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Tielen (Kamerstuk 29 544, nr. 957) over laaggeletterdheid en taalachterstanden bij WGA-uitkeringsgerechtigden?
Antwoord 65
Zie het antwoord op vraag 61.
Vraag 66
Hoeveel werkgevers zijn eigen risicodrager voor de WGA? Wat is de omvang (aantal werknemers)
van deze bedrijven of organisaties?
Antwoord 66
In 2019 was van alle werkgevers (exclusief starters) 6% eigenrisicodrager voor de
WGA. Als percentage van de loonsom was 38% eigenrisicodrager. Het aandeel eigenrisicodragers
neemt toe met de bedrijfsomvang. Bij kleine bedrijven is 7% van de loonsom eigenrisicodrager,
bij middelgrote bedrijven 16% en bij grote bedrijven 51% (UWV, Gedifferentieerde premies
WGA en Ziektewet 2020, paragraaf 5.1)
Vraag 67
Waarom is sprake van een budgettair neutrale herschikking binnen de begroting van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van premiegefinancierd naar begrotingsgefinancierd
(-/- 0,4 miljoen euro)? Betekent dit dat er geld uit de premiekas is gehaald? Komt
dit vaker voor en wat zijn de regels hieromtrent?
Antwoord 67
De overboeking is ten behoeve van het verlengen van de tijdelijke scholingsregeling
WW met 1 jaar in 2021 met € 8 mln. Daarvoor is € 4 mln. uit 2020 en € 4 mln. in 2021
op beleidsartikel 5 geplaatst en in het juiste kasritme gezet.
Deze overboeking betekent niet dat er geld «uit de premiekas» is gehaald. Die omschrijving
impliceert dat de premies zijn verhoogd om deze uitgaven te financieren. Daar is geen
sprake van, en dat is volgens de begrotingsregels ook niet toegestaan. De scheiding
van inkomsten en uitgaven houdt immers in dat er aparte kaders zijn voor de uitgaven
en de inkomsten. De uitgaven vallen onder het uitgavenplafond, en alle mutaties (waaronder
deze) moeten dus worden ingepast onder het uitgavenplafond. De inkomsten zijn vastgelegd
in het inkomstenkader, en kunnen dus niet beleidsmatig worden verhoogd om extra uitgaven
te financieren. Binnen het uitgavenplafond kunnen wel verschuivingen plaatsvinden
tussen premiegefinancierde uitgaven en begrotingsgefinancierde uitgaven. Dit komt
vaker voor. De overboeking waar het hier om gaat zorgt er voor dat er in 2020 minder
uitgaven ten laste van de sociale fondsen worden geboekt dan eerder geraamd. De geraamde
premie-inkomsten van de fondsen veranderen niet. Daar staat tegenover dat er meer
uitgaven ten laste van de rijksbegroting komen. De geraamde belastinginkomsten veranderen
niet. Voor de collectieve sector als geheel veranderen de geraamde inkomsten en uitgaven,
en dus het geraamde EMU-saldo niet. Onderliggend zorgt deze overboeking wel voor een
kleine verbetering van het geraamde EMU-saldo van de sociale fondsen, en een kleine
verslechtering van het geraamde EMU-saldo van het Rijk.
Vraag 68
Betreft de verwachte terugbetaling Wajong van 22 miljoen onterecht uitgekeerde bedragen?
Wat wordt gedaan om te voorkomen dat Wajongers geld moeten terugbetalen? Hoe verhoudt
het terug te betalen bedrag zich tot voorgaande jaren?
Antwoord 68
Het gaat hier niet om een terugbetaling van onterecht uitgekeerde bedragen, maar betreft
het verschil tussen het voorschot dat in 2019 door SZW aan UWV is overgemaakt en het
bedrag dat uiteindelijk daadwerkelijk door UWV is besteed aan de Wajong en re-integratie
Wajong in 2019.
Vraag 69
Waarom is het re-integratie budget Wajong naar beneden bijgesteld met 3,8 miljoen
euro? Om wat voor soort integratie gaat het en waarom wordt er minder gebruik van
gemaakt dan gedacht? Is onderzocht waar het aan ligt dat er minder gebruik wordt gemaakt
van re-integratie?
Antwoord 69
Bij de besteding van het re-integratiebudget staan de doelmatigheid van de re-integratietrajecten
en voorzieningen voorop. UWV maakt op verzoek van het Ministerie van SZW op basis
van een prognose van het aantal werkenden met een structureel functionele beperking
een inschatting van het budget dat nodig is voor de benodigde werkvoorzieningen. Werkenden
met een structureel functionele beperking die niet onder de verantwoordelijkheid van
de Participatiewet vallen hebben recht op noodzakelijke voorzieningen om aan de slag
te blijven op hun werkplek. SZW stelt het resterende re-integratiebudget beschikbaar
voor het inkopen van onder andere re-integratietrajecten en scholing. UWV maakt vervolgens
een inschatting van het aantal mensen dat zij naar een re-integratietraject kunnen
begeleiden, gebaseerd op de beschikbare capaciteit voor dienstverlening en de kenmerken
van de doelgroep die zij in dienstverlening hebben. Naar aanleiding van ramingen van
het UWV is het bedrag dat initieel in de begroting stond begin 2020 naar beneden bijgesteld.
Vraag 70
Op basis van welke wetswijziging wordt vanaf 2021 een private aanvulling op de Werkloosheidswet
(WW) meegerekend?
Antwoord 70
De mogelijkheid om de verkorting van de duur van de wettelijke WW (en van de loongerelateerde
WGA) uit de WWZ via cao’s te repareren, is afgesproken in het Sociaal Akkoord van
11 april 2013. Dit wordt bedoeld met «private aanvullingen op de WW-uitkering». Inkomen
uit een private aanvulling WW is inkomen volgens artikel 2:4, eerste lid van het Algemeen
inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Dit moet dus met de uitkering worden verrekend.
We verwachten dat dit vanaf 2021 materiële financiële effecten gaat hebben op de IOW.
Vraag 71
Hoe leidt de voorgenomen verlaging van de Regeling vervroegd uittreden-heffing (RVU-heffing)
tot hogere uitgaven aan de WW? Op welke manier ontstaat daarbij een recht op WW?
Antwoord 71
De versoepeling van de RVU-heffing leidt er naar verwachting toe dat de komende jaren
meer mensen vervroegd uittreden. Het grootste deel van deze vervroegde uittreders
komt naar verwachting niet in aanmerking voor een WW-uitkering. Het is namelijk aannemelijk
dat zij niet voldoen aan de voorwaarden dat zij beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt
en niet verwijtbaar werkloos zijn. Een kleiner deel van deze mensen zal naar verwachting
wel aanspraak maken op een WW-uitkering, omdat zij wel voldoen aan beide voorwaarden.
Bij ontslag met wederzijds goedvinden, waarbij werknemer en werkgever alle afspraken
over het ontslag schriftelijk vastleggen in een vaststellingsovereenkomst (ook wel
beëindigingsovereenkomst genoemd), is doorgaans geen sprake van verwijtbare werkloosheid.
Als deze werknemer vervroegd uittreedt omdat hij een zwaar beroep had, maar wel voor
een lichter beroep beschikbaar blijft voor de arbeidsmarkt, kan voldaan zijn aan de
voorwaarden van de WW.
Vraag 72
Is bekend waarom zoveel meer uitzendkrachten een beroep hebben gedaan op de Ziektewet
(ZW)?
Antwoord 72
Doordat het aantal mensen dat als uitzendkracht werkt is gegroeid, worden er ook meer
mensen ziek vanuit een uitzendbaan. Daarnaast blijkt uit UWV-cijfers dat de stijging
van het aantal ZW-uitkeringen aan uitzendkrachten in 2019 versterkt is doordat een
deel van de uitzendbedrijven, die voorheen eigenrisicodrager ZW waren, hun uitzendkrachten
onderbrengen in andere sectoren. En die sectoren zijn publiek verzekerd voor de ZW.
Dat betekent dat ziekmeldingen van eigenrisicodragers dalen terwijl de ziekmelding
van publiek verzekerde uitzendbedrijven stijgen. Alleen dat laatste zie je in de cijfers
terug, omdat de ZW-cijfers een beeld geven van de door UWV verstrekte uitkeringen.
Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de achterliggende oorzaken waarom er meer
uitzendkrachten een beroep doen op de Ziektewet (ZW).
Vraag 73
Hoeveel mensen stromen in de bijgestelde raming de ZW in? Hoeveel waren dit er vorig
jaar? Hoeveel mensen stromen de ZW uit? Hoeveel waren dit er vorig jaar? Hoeveel mensen
stromen de ZW uit om weer gewoon werknemer te zijn, en hoeveel stromen een andere
uitkering in?
Antwoord 73
Uit de Kwantitatieve Informatie van UWV blijkt dat in 2019 297.972 ZW-uitkeringen
zijn toegekend. In de begrotingsraming wordt het gemiddeld aantal lopende uitkeringen
per dag als voorspelling gebruikt voor het beroep op de ZW. Gemiddeld hadden dagelijks
zo’n 98,4 duizend personen een ZW-uitkering in 2019. In de huidige tussenstand van
de begroting wordt verwacht dat in 2020 het gemiddeld aantal ZW-uitkeringen per dag
zal uitkomen op 98,9 duizend. Ten behoeve van de begrotingsraming wordt geen instroom
geraamd. Dat komt, omdat veel ziekten kortdurend van karakter zijn en personen hierdoor
in de praktijk enkele dagen een beroep doen op de ZW. Ook kunnen dezelfde personen
meerdere keren per jaar ziek worden en op verschillende momenten in het jaar een ZW-uitkering
ontvangen.
Uit de Kwantitatieve Informatie van UWV blijkt dat 2019 335.069 ZW-uitkeringen zijn
beëindigd. Bij het merendeel van de beëindigingen was sprake van herstel. Het is niet
bekend of deze personen een baan hebben gevonden of een beroep hebben gedaan op een
andere uitkering. 25.022 personen bereikten de maximale uitkeringstermijn van 104
weken van de Ziektewet. Daarna kunnen zij mogelijk aanspraak maken op een WIA-uitkering.
Personen die bij de WIA-beoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt worden verklaard,
komen hiervoor niet in aanmerking. Als zij aan de voorwaarden voldoen, kunnen zij
een beroep doen op de WW of Bijstand.
Vraag 74
Hoe hoog is de gemiddelde ZW uitkering nu?
Antwoord 74
Ten tijde van de eerste suppletoire begroting bedraagt de gemiddelde hoogte van de
ZW-uitkering op jaarbasis € 17.563 in 2020.
Vraag 75
Hoeveel mensen die onder de no-riskpolis vallen stromen de ZW in?
Antwoord 75
Op basis van de Kwantitatieve Informatie van UWV zijn in 2019 89.234 ZW-uitkeringen
verstrekt aan personen op grond van de no-riskpolis. Hierin bevinden zich ook dezelfde
personen die zich vaker per jaar ziek melden.
Vraag 76
Wat betekent de lagere raming voor de Wet arbeid en zorg (Wazo) aanvullend geboorteverlof
partners voor de raming van de kosten van betaald ouderschapsverlof?
Antwoord 76
De raming voor het aanvullend geboorteverlof is aangepast aan de nieuwe geboorteprognose
van het CBS. Ook voor de raming van het betaald ouderschapsverlof is gebruik gemaakt
van deze nieuwe prognose. De lichte daling van het aantal geboorten is in de WAZO-raming
verwerkt.
Vraag 77
Wat zijn de extra uitgaven voor de kinderopvangtoeslag naar aanleiding van de «Adviescommissie
uitvoering en het IBO Toeslagen»?
Antwoord 77
De Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (commissie Donner) en het IBO Toeslagen bevelen
een aantal aanpassingen in het toeslagenstelsel aan. Het gaat hierbij onder andere
om uitbreiding van de hardheidsclausule in de Awir en mogelijke oplossingen voor schrijnende
gevallen als gevolg van het partnerbegrip (Tweede Kamer, 2019–2020, 31 066, nr. 613), alsmede voor verhoging van het drempelbedrag voor kleine nabetalingen en terugvorderingen
(Tweede Kamer, 2019–2020, 31 066, nr. 624). Deze aanpassingen leiden tot beperkte extra uitgaven. Het gaat daarbij om grofweg
€ 2,5 miljoen voor de kinderopvangtoeslag vanaf 2021 en dit is in de eerste suppletoire
begroting 2020 verwerkt.
Vraag 78
Wat is de doelgroep van de Overbrugginsuitkering AOW (OBR)? Om hoeveel personen gaat
dit?
Antwoord 78
Sinds 1 januari 2013 vindt de verhoging van de AOW-leeftijd stapsgewijs plaats. De
OBR is ingevoerd voor een personen die op of vóór 1 januari 2013 al in een VUT-/prepensioenregeling
(of een daarmee vergelijkbare regeling) zaten en die zich niet hebben kunnen voorbereiden
op de AOW-leeftijdsverhoging. De OBR is bedoeld voor mensen met een laag inkomen en
weinig vermogen, die geconfronteerd worden met inkomensverlies als gevolg van de verhoging
van de AOW-leeftijd. De OBR vult het overig inkomen tijdens de uitkeringsduur aan
tot het minimumniveau. De doelgroep van de OBR betreft dan ook een specifiek deel
van de populatie die op of vóór 1 januari 2013 in een VUT-/prepensioenregeling zaten.
Op basis van de huidige inschatting van het gebruik en het niet-gebruik van de regeling
in combinatie met CBS gegevens wordt de doelgroep over de gehele periode (2013–2022)
geschat tussen 30.000 en 40.000 personen. De omvang van de doelgroep loopt per definitie
af omdat de regeling per 1 januari 2023 eindigt.
Vraag 79
Hoe hoog is een uitkering op basis van de OBR?
Antwoord 79
De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk
minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde
leeftijd. Het maximale bruto maandbedrag (exclusief vakantietoeslag) is voor alleenstaanden
€ 1.219,05 en voor gehuwden € 775,94. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen
uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering.
De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren en de opbouwperiode
overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen
uit VUT-of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.
Vraag 80
Hoeveel personen ontvangen een uitkering uit de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAOW)? Hoeveel procent van de
algemene ouderdomswetgerechtigden (AOW-gerechtigden) is dit?
Antwoord 80
De Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW)
en de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) zijn twee verschillende regelingen met een
verschillende doelgroep. In 2019 ontvingen gemiddeld 3.423.000 personen een AOW-uitkering.
Gemiddeld circa 3.241.000 personen ontvingen inkomensondersteuning AOW (IOAOW). Dat
is 99,94%. Met uitzondering van AOW-gerechtigden in niet-verdragslanden ontvangen
alle AOW-gerechtigden ook een IOAOW-uitkering. Ontvangers van de Inkomensvoorziening
voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW) hebben geen recht
op een AOW-uitkering.
Vraag 81
Voor welke voorziene uitgaven worden de extra middelen in het kader van werk aan uitvoering
bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Welk deel van de gereserveerde middelen is
nog onbestemd?
Antwoord 81
Deze middelen worden ingezet voor de ICT bij de SVB. De uitdaging op ICT-gebied blijft
ook de komende jaren onverminderd groot om te kunnen blijven voldoen aan de afgesproken
prestaties. De gereserveerde middelen zijn toegekend aan de SVB en maken deel uit
van het budgettaire meerjarenkader van de SVB. Er is geen sprake van een onbestemd
deel van deze middelen.
Vraag 82
Uit welke begrotingspost komt de 3,1 miljoen euro extra voor het Inlichtingenbureau
(IB)?
Antwoord 82
Binnen het totaalbeeld van de SZW-begroting is bij 1e suppletoire begroting € 3,1 miljoen
beschikbaar gesteld voor de implementatie van de Vereenvoudiging Beslagvrije voet
door het Inlichtingenbureau en het vergroten van de projectenafdeling van het IB.
Vraag 83
Wat is de reden dat de premie-inkomsten van het ouderdomsfonds met het omvangrijke
bedrag van 3,3 miljard euro dalen?
Antwoord 83
De rijksbijdrage ter dekking van het vermogenstekort is gestegen met 3,3 miljard.
Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste worden de geraamde premie-inkomsten geactualiseerd.
Dat gebeurt op basis van de CEP raming van het CPB. Ten opzichte van de voorgaande
CPB raming dalen de verwachte premie-inkomsten in 2020 met ongeveer 2,5 miljard euro.
Dat komt niet alleen doordat er dit jaar naar verwachting minder premies worden afgedragen,
maar ook vanwege nabetalingen die volgen uit de loonheffing en inkomensheffing van
eerdere jaren. Ten tweede worden bij de 1e suppletoire begroting de voorlopige realisatiecijfers van het voorgaande jaar verwerkt.
Het Ouderdomsfonds had in 2019 weliswaar een overschot, maar dat is kleiner dan vorig
jaar nog werd geraamd. Ook dat komt voornamelijk doordat de premie-inkomsten ook in
2019 lager uitvielen. Door dit kleiner dan verwachte overschot is de vermogenspositie
van het Ouderdomsfonds dus eind 2019 ook slechter dan verwacht. De rijksbijdrage aan
het Ouderdomsfonds van 2020 wordt daarom verhoogd om het vermogenstekort van het Ouderdomsfonds
eind 2019 weer aan te vullen.
Overigens heeft een fondstekort of -overschot, en dus ook de hoogte van de jaarlijkse
rijksbijdrage geen enkele invloed op de mogelijkheid van de SVB om de AOW-uitkeringen
te blijven betalen.
Vraag 84
Wat is de oorzaak, of zijn de oorzaken voor het lager jaarlijks opgenomen leenbedrag
bij DUO? Kunt u dit uitsplitsen per oorzaak?
Antwoord 84
Het huidige leenstelsel is in 2013 van start gegaan. De inburgeraars doen in meerdere
jaren een beroep op de aan hen toegekende lening. Bij de groepen die in de eerste
jaren (cohorten 2013–2016) zijn gestart lag de grootste belasting van de lening in
jaar 2 en 3. Deze belasting van de lening voor inburgeraars die in latere jaren een
lening toegekend hebben gekregen, is naar voren verschoven. Dit heeft geleid tot een
piek in de in de uitgaven. Ook het volume inburgeraars speelt daarbij een rol. In
de jaren 2015 en 2016 was er sprake van een verhoogde instroom, die inmiddels aan
het afnemen is. De eerste groepen verdwijnen langzamerhand uit het leenstelsel, waardoor
het jaarlijks opgenomen leenbedrag daalt (combinatie van verschuiving van moment van
opname van leningen en van lagere instroom).
Vraag 85
Kunt u aangeven hoe het staat met de voorwaarden voor inburgeringsonderwijs op afstand
en de financiële positie van taalaanbieders?
Antwoord 85
Gezien de oproep van het kabinet tot sociale terughoudendheid, was het voor inburgeringsplichtigen
tot 1 juni van dit jaar feitelijk onmogelijk om klassikale inburgeringslessen te volgen.
In de brief van 27 maart jl. (32 824, nr. 292) is het beleid rondom afstandsonderwijs toegelicht. In mijn brief van 10 april (32 824, nr. 295) zijn de voorwaarden voor afstandsonderwijs aangepast. Het nieuwe beleid houdt in
dat het per 6 april tot nader order is toegestaan om ook voor inburgeringsplichtige
analfabeten afstandsonderwijs te betalen vanuit de DUO-lening. Daarnaast wordt het
tijdelijk toegestaan om de gevolgde uren via afstandsonderwijs onder bepaalde voorwaarden
mee te tellen voor een urenverklaring (64-uursverklaring ONA, verlenging inburgeringsplicht
en ontheffing inburgeringsplicht) met terugwerkende kracht tot en met 16 maart jongstleden.
Zie voor een toelichting op de voorwaarden de website van de rijksoverheid. Deze voorwaarden
zijn na overleg met de vertegenwoordigers van de taalscholen en met de BV NT2 tot
stand gekomen. Uit een inventarisatie onder de inburgeringstaalscholen over de financiële
positie is gebleken dat taalscholen sinds de coronamaatregelen te maken hebben van
een omzetterugval van minimaal 50%.
Vraag 86
Klopt het dat een asielstatushouder zijn vergunning kan ontvangen voor 1 juli 2021
en daarna een lening aanvragen, en dat hij/zij deze lening in principe gedurende de
hele inburgeringstermijn van minimaal drie jaar nog voor een eerste keer kan aanvragen?
Is daarmee de zinsnede zoals in de memorie van toelichting gesteld «het nieuwe inburgeringsstelsel
(VOI) treedt in werking op 1 juli 2021. Als gevolg hiervan stopt de instroom van asielmigranten
in het leenstelsel per 1 juli 2021» niet feitelijk onjuist?
Antwoord 86
Asielstatushouders die vóór 1 juli 2021 inburgeringsplichtig worden kunnen gebruik
maken van het leenstelsel. Deze inburgeringsplichtigen kunnen ook na 1 juli 2021 voor
het eerst een aanvraag doen. Met de genoemde zinsnede wordt bedoeld dat asielstatushouders
die op of na 1 juli 2021 inburgeringsplichtig worden geen gebruik maken van het leenstelsel.
In de raming van de post «leningen» wordt al rekening gehouden met het feit dat alle
asielstatushouders die vóór 1 juli 2021 inburgeringsplichtig worden ook daarna nog
enkele jaren zullen lenen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier