Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake planning landelijk wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho (Kamerstuk 29323-137)
29 323 Prenatale screening
Nr. 138
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 juni 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd over de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport van 21 april 2020 inzake de Planning landelijk wetenschappelijk onderzoek
13-wekenecho (Kamerstuk 29 323, nr. 137).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 april 2020 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 11 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «planning
landelijk wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho» (hierna: de brief) over prenatale
screening en hebben daarover enkele vragen.
Ten eerste hebben deze leden vragen over het proces. In onderhavige brief stelt de
Staatssecretaris dat er een gebrek aan draagvlak is voor de capaciteitsberekening
van het RIVM. Dit is tegenstrijdig met de eerdere brief van 3 juli 20191 waarin staat dat de meeste betrokken veldpartijen positief zijn over de verkenning
en de invoering van het onderzoek haalbaar achten. Wat is er gebeurd met deze steun
en bij wie is er geen draagvlak? Hoe en wanneer is de Staatssecretaris door deze partijen
ervan op de hoogte gesteld dat zij zich niet (meer) in het onderzoek kunnen vinden?
Op 19 februari 20202 vermeldde de Staatssecretaris dat in maart een nieuwe analyse van de capaciteitsberekening
naar de Kamer zou worden toegestuurd. Wanneer is dit besluit genomen en waarom is
de Kamer hier pas een maand voor publicatie over geïnformeerd? Waarom heeft de Staatssecretaris
in deze brief niet vermeld dat de nieuwe resultaten mogelijk gevolgen zouden hebben
voor de planning? Daarnaast vragen deze leden waarom het uitvoeren van de tweede analyse
acht maanden in beslag heeft genomen gezien de onzekerheid rondom het capaciteitsvraagstuk
sinds juli 2019 bij het ministerie bekend is.
Ten tweede hebben deze leden vragen over de capaciteitsberekening van KPMG. Kan de
Staatssecretaris toelichten in hoeverre in de huidige praktijk verwijzingen plaatsvinden
na afwijkingen die zijn geconstateerd bij vroege echo’s? Zullen verwijzingen voor
afwijkingen die vroeg in de zwangerschap worden gevonden (bij de 13-wekenecho) niet
in de plaats komen van late verwijzingen (na de 20-wekenecho)? Kan de inschatting
worden gemaakt dat door het opleiden van echoscopisten verantwoordelijk voor de 13-wekenecho
en de meer gestructureerde werkwijze, immers 13-wekenecho voor alle zwangeren, een
deel van de vroege verwijzingen (fout positieve gevallen) komt te vervallen?
Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven hoeveel extra druk op de PND-centra (Prenatale
Diagnostiek) afkomstig is van de nevenbevindingen van de NIPT (niet-invasieve prenatale
test)? Is dit al meegenomen in de berekening van KPMG, waarbij de aanname wordt gedaan
dat het testen van nevenbevindingen als de standaard wordt beschouwd? Kan de Staatssecretaris
aangeven wat de impact is van het testen van NIPT-nevenbevindingen op deze extra druk in de PND-centra? Indien het huidige testbeleid
(TRIDENT-2) in de berekening is meegenomen vragen deze leden of er dan niet onterecht
vooruitgelopen wordt op een nog te geven advies van de Gezondheidsraad over de implementatie
van nevenbevindingen van de NIPT.
Daarnaast merken voornoemde leden op dat toen in 2017 de NIPT werd ingevoerd, door
een verandering in GUO1 indicaties het aantal verwijzingen naar de PND-centra aanzienlijk
is verminderd. Dit heeft destijds niet geresulteerd in een aanpassing van de formatie.
Zijn de berekeningen van KPMG daardoor niet te pessimistisch en valt daarmee het argument
van te geringe capaciteit niet enigszins weg? Deze leden ontvangen graag een reactie
op dit punt.
Tot slot hebben deze leden de vraag of de Staatssecretaris er een risico in ziet dat
door te hoge eisen van de PND-centra we van uitstel naar afstel gaan in dit onderzoek
naar de 13-wekenecho. Kan de Staatssecretaris aangeven of het mogelijk is om het onderzoeksontwerp
aan te passen naar gelang de beschikbare capaciteit bij PND-centra zodat deze alsnog
tijdig van start kan gaan, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de brief van
de Staatssecretaris over de planning van het landelijk wetenschappelijk onderzoek
naar de 13-wekenecho. Deze leden pleiten al twee jaar voor invoering van deze 13-wekenecho
en waren al niet tevreden met de invoering eind 2020. Nu er opnieuw uitstel dreigt
tot de tweede helft van 2021 hebben deze leden enkele nadere vragen.
Deze leden lezen dat er onvoldoende capaciteit bij de PND-centra beschikbaar is om
de totale vraag aan te kunnen. Deze leden vragen of er in bepaalde regio’s wel voldoende
capaciteit is. Kan de Staatssecretaris hier inzicht in geven? Het is deze leden bekend
dat in Groningen jarenlang onderzoek is gedaan en genoeg expertise is opgebouwd omtrent
de 13-wekenecho. Zou hier de screening wellicht eerder van start kunnen? Heeft de
Staatssecretaris dit überhaupt overwogen? Zo nee, waarom niet?
Is de Staatssecretaris het met voornoemde leden eens dat groeiachterstand een van
de mogelijke oorzaken is van de hoge babysterfte in Nederland en dat er alles aan
gedaan moet worden om groeiachterstand zo vroeg mogelijk op te sporen? Deze leden
willen in dit kader weten of zwangere vrouwen die zich zorgen maken over mogelijke
groeiachterstand van hun baby toch in aanmerking kunnen komen voor een 13-wekenecho?
Wat is dan de procedure, wat zijn hierbij de eventuele knelpunten en hoe zijn die
op te lossen? Deze leden ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris.
Tot slot willen deze leden benadrukken dat de maatregelen die worden ingezet voor
de bestrijding van het coronavirus en de behandeling van patiënten met dit virus grote
prioriteit hebben. Desondanks willen genoemde leden de Staatssecretaris oproepen om
alvast te starten met de 13-wekenecho daar waar het kan en niet te wachten met de
invoering tot halverwege 2021.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van onderhavige
brief, met name omdat de invoering van het landelijk wetenschappelijk onderzoek verdere
vertraging lijkt op te lopen. Deze leden constateren dat de Staatssecretaris geen
uitvoering geeft aan de zeer breed gesteunde gewijzigde motie van de leden Bergkamp
en Tellegen3. Deze leden vragen allereerst een uitgebreide reflectie over het proces rondom de
invoering van het landelijk wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho, waarbij in wordt
gegaan op deze motie en het reeds in 2016 verschenen advies van de Gezondheidsraad4. Over onderhavige brief en het proces hebben deze leden nog enkele vragen.
Allereerst hebben deze leden enkele vragen over de alhier besproken brief in relatie
tot de eerder uitgekomen verkenning van het RIVM5. De Staatssecretaris schrijft dat «[...] in de verkenning geconcludeerd is dat het niet nodig zou zijn om extra capaciteit
bij de PND-centra te realiseren.» Graag vernemen deze leden op basis van welke passage de Staatssecretaris deze uitspraak
doet. Immers lezen deze leden in de verkenning dat er wel degelijk «extra capaciteit» nodig is en zien in bijlage 3 van de verkenning (Overzicht activiteiten nodig voor landelijke wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho) ruimte voor bijvoorbeeld «Onderwijs», «Deskundigheidsbevordering» en «Capaciteit». Derhalve was reeds in de verkenning van het RIVM voorzien dat aan de capaciteit
nog gewerkt diende te worden. Ook hebben deze leden vragen over het gebrek aan draagvlak
over «de berekening van de te verwachten extra werkdruk bij de PND-centra» waar de Staatssecretaris over schrijft. Deze leden constateren dat in de bijgevoegde
bestuurlijke reacties op de verkenning in bijlage 4 noch de Coöperatie Landelijk Beheer
Prenatale Screening (CLBPS), noch de Vereniging Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostiek
(VGKL), noch de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN), enige signalen naar
voren komen dat er geen draagvlak aanwezig zou zijn voor de berekening van de werkdruk.
Gezien de uitkomst van de verkenning van het RIVM (op 24 mei 2019 uitgekomen) en de
brief die in dit overleg besproken wordt (van 21 april 2020) en de ruim 330 dagen
die tussen deze momenten zitten, ontvangen deze leden graag een gedetailleerde tijdlijn
aangaande het capaciteitsvraagstuk voor de invoering van het landelijke wetenschappelijk
onderzoek 13-wekenecho. Hierin willen de aan het woord zijnde leden onder andere zien,
welke (bestuurlijke)organisaties wanneer en bij wie hebben aangegeven dat zij geen
vertrouwen hebben in de berekeningen aangaande de capaciteit en op welke wijze is
dat gebeurd. Wanneer is er contact geweest tussen het ministerie en het RIVM over
deze capaciteit en van wie kwam het idee om KPMG te vragen hier aanvullend onderzoek
naar te doen? Wanneer is deze onderzoeksaanvraag naar KPMG gestuurd en wil de Staatssecretaris
deze ook aan de Kamer doen toekomen? Welke deadlines zijn bij het onderzoek gehanteerd?
Klopt het dat de Kamer, per brief van 19 februari 20206, is geïnformeerd over dit toen al lopende KPMG-onderzoek of heeft de Staatssecretaris
de Kamer al eerder hiervan op de hoogte gesteld? Waren er, toen de Staatssecretaris
deze brief schreef, al (voorlopige) conclusies met de Staatssecretaris gedeeld uit
het onderzoek?
Ten tweede hebben deze leden enkele vragen over de activiteiten die tot nog toe al
ondernomen zijn in het kader van de invoering van het landelijke wetenschappelijk
onderzoek 13-wekenecho. In bijlage 3 van de verkenning van het RIVM7, staat een overzicht met allerlei activiteiten die op diverse momenten ondernomen
dienen te worden om landelijke invoering eind 2020 te laten plaatsvinden. Een aantal
van deze activiteiten diende januari 2020 afgerond te zijn. Graag ontvangen deze leden,
per activiteit (zijnde vijf activiteiten onder het kopje «Kwaliteitsstandaard», vijf activiteiten onder het kopje «Onderzoeksproject», zes activiteiten onder het kopje «Financiering», twee activiteiten onder het kopje «Kwaliteitsborging», een activiteit onder het kopje «Onderwijs», vier activiteiten onder het kopje «Capaciteit» en twee activiteiten onder het kopje «Informatiehuishouding») of dit ook daadwerkelijk is gebeurd? Indien dit niet het geval is, horen deze leden
graag per activiteit, waarom dit niet gebeurd is, en of dit ondertussen (in april
2020) wel is gebeurd en zo niet, wanneer het afronden van de activiteit voorzien is.
Ook constateren deze leden dat een aantal activiteiten voor of in januari 2020 van
start zouden gaan. Uiteraard hebben deze leden er begrip voor dat, als gevolg van
de coronacrisis, bepaalde werkzaamheden langer zullen duren. Maar deze leden ontvangen
wel graag, gelijk aan de vorige vraag, een overzicht van alle activiteiten die voor
of in januari 2020 van start zouden gaan waarin per activiteit wordt aangegeven of
de start ook daadwerkelijk op het geplande moment plaatsvond, zo niet waarom niet
en het moment dat er wel gestart is met deze activiteit (of wanneer voorzien wordt
dat hiermee gestart gaat worden).
Voornoemde leden hebben in de brieven van de Staatssecretaris niks terug kunnen lezen
over een bestuurlijk overleg met partijen betrokken bij de invoering van het landelijke
wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho dat op een regelmatige basis plaatsvindt.
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat er wel een bestuurlijk overleg (op regelmatige
basis) plaatsvindt over de invoering van het landelijke wetenschappelijk onderzoek
13-wekenecho? Indien een dergelijk overleg plaatsvindt, kan de Staatssecretaris toelichten
welke partijen hierbij aanwezig zijn? Indien een dergelijk overleg plaatsvindt, kan
de Staatssecretaris daarnaast toelichten hoe er, vanuit de verschillende partijen
gereageerd is op het KPMG-onderzoek?
Over het KPMG-onderzoek hebben deze leden ook nog enkele vragen. Allereerst over de
aannames in Bijlage B (Aannames rekenmodel) van het onderzoek. Deze aannames zijn
van groot belang voor de uitkomsten van het capaciteitsvraagstuk. Derhalve ontvangen
deze leden graag, per aanname uit het KPMG-onderzoek, hoe deze verschilt van de eerder
gedane aannames in de RIVM-verkenning. Daarbij ontvangen zij ook graag meer informatie
over hoe, op basis van hetzelfde wetenschappelijke onderzoek (Kenkhuis, M. J. A.,
et al. «Effectiveness of 12–13–week scan for early diagnosis of fetal congenital anomalies
in the cell–free DNA era.» Ultrasound in Obstetrics & Gynecology 51.4 (2018): 463–469.),
de aannames voor eenzelfde afwijking (een verdikte nekplooi) kunnen verschillen. Ook
zien deze leden dat bepaalde aannames, gemaakt door Dr. M. Knapen, bestuurder Stichting
Prenatale Screening Zuidwest Nederland (SPSZN), gynaecoloog-perinatoloog in het ErasmusMC
voor de RIVM-verkenning, in zijn geheel niet terug komen in het KPMG-onderzoek, bijvoorbeeld
aangaande een afname van de hoeveelheid GUO1 als gevolg van een nieuwe leidraad. Graag
ontvangen deze leden hierover een toelichting. Aan de hand van informatie van de PND-centra
zijn schattingen gemaakt aangaande het effect in fte voor perinatologen, echoscopisten
en indirect personeel als gevolg van een stijging van de hoeveelheid GUO’s. Graag horen deze leden allereerst hoeveel perinatologen, echoscopisten
en indirect personeel er op dit moment in totaal werkzaam zijn. Daarbij ontvangen
deze leden ook graag een uitsplitsing naar de diverse PND-centra. Zijn er (grote)
verschillen waarneembaar tussen de diverse PND-centra qua personeelssamenstelling
en welke verklaringen zijn hiervoor te vinden? Daarnaast ontvangen deze leden graag,
op basis van de tabel op pagina 18 van het rapport, wat het effect in fte voor perinatologen,
echoscopisten en indirect personeel (zowel totaal als per PND-centrum) als gevolg
van een stijging van de hoeveelheid GUO’s waarbij gekeken wordt naar de totale stijging
van het GUO’s als gevolg van (1) het eerste scenario van het KPMG-onderzoek, (2) het
tweede scenario van het KPMG-onderzoek en (3) de originele verkenning van het RIVM.
Bij het uitsplitsen per PND-centrum begrijpen deze leden, ingevolge de derde overweging
van pagina 21 van het KPMG-onderzoek, dat het om een schatting gaat. In de eerste
overweging van pagina 21 lezen de leden dat «Het verwachte aantal extra GUO’s dat wordt uitgevoerd na invoering van het eerste
trimester SEO is hoog. De afweging wanneer een GUO ingezet wordt moet gemaakt worden
door de beroepsgroep.» Begrijpen deze leden het goed dat, wanneer deze keuze door de beroepsgroep (in
de vorm van een leidraad) op een bepaalde wijze genomen zal worden, deze ook kan leiden
tot een minder groot aantal extra GUO’s, zoals ook het RIVM en Dr. M. Knapen stellen
in de RIVM-verkenning? Wat zegt dat in een dergelijk geval over het KPMG-onderzoek
en de conclusies die de Staatssecretaris hier nu uit trekt?
De aan het woord zijnde leden lezen in voetnoot (**) op pagina 4 dat op 17 december
2019 KPMG een onderzoek heeft uitgebracht getiteld «Kostenonderzoek eerstetrimester-structureel echoscopisch onderzoek» . Klopt het dat dit het onderzoek is waarnaar op pagina 65 van de RIVM-verkenning
wordt verwezen onder het kopje «Financiering» sub kopje «Besluitvorming financiering onderzoek»? Klopt het daarnaast dat dit onderzoek niet met de Kamer is gedeeld? Als dit het
geval is, kan de staatsecretaris aangeven waarom hij dat niet met de Kamer heeft gedeeld
en is de Staatssecretaris bereid dit alsnog te doen? Daarnaast horen deze leden graag
wat de stand van zaken is aangaande het door de Staatssecretaris te nemen besluit
over financiering van het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho.
Deze leden constateren dat hierover niks geschreven wordt in onderhavige brief, terwijl
de Staatssecretaris in het eerdere schriftelijke overleg8 over de RIVM-verkenning aan deze leden had toegezegd in het voorjaar van 2020 terug
te komen met informatie aangaande de financiering en het besluit hierover. Deze leden
wijzen er graag op dat een aantal zaken, zoals bijvoorbeeld de aanschaf van nieuw
materiaal en personeel, afhankelijk is van het besluit aangaande de financiering, een besluit dat volgens de RIVM-verkenning eigenlijk in zijn geheel
genomen zou moeten zijn in oktober 2019 (kopje «Financiering», pagina 65 en 66).
Tot slot, vragen deze leden, gelijk aan hun eerdere vraag tijdens het eerdere schriftelijke
overleg9, of de Staatssecretaris, in het licht van de vertraging die de invoering van een
landelijk wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho zoals reeds in december 2016 aanbevolen
door de Gezondheidsraad reeds heeft opgelopen, bereid is de Kamer vanaf nu per kwartaal
te informeren over de stand van zaken rondom de invoering. Kan de Staatssecretaris
allereerst bevestigen dat, ondanks een eventuele vertraging aangaande personeel/capaciteit,
alle andere voorbereidende activiteiten wel doorgang vinden. Ten aanzien van de gevraagde
kwartaalrapportage zouden deze leden graag zien dat de Staatssecretaris aangeeft per
activiteit zoals weergegeven in bijlage 3 van de RIVM-verkenning (Overzicht activiteiten nodig voor landelijke wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho) of deze op schema ligt en indien dat niet het geval is, waarom dit zo is en hoe
de Staatssecretaris werk gaat maken van het wel tijdig afronden van deze activiteit.
Deze leden ontvangen op dit punt graag een toezegging.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie willen allereerst hun waardering uitspreken voor
de onvermoeibare inzet die zorgpersoneel en ambtenaren tonen om ook tijdens deze crisis
de best mogelijke zorg te verlenen. Inmiddels kan, dankzij die inzet, heel langzaam
de tot nu toe uitgestelde zorg weer op gang komen. Deze leden zijn zich ervan bewust
dat op dit moment de eerste aandacht uit moet blijven gaan naar de meest acute vormen
van (crisis)zorg, inclusief de geestelijke gezondheidszorg. Voorgenoemde leden hebben
kennisgenomen van onderhavige brief en hebben hier nog enkele vragen over.
Als gezegd hebben deze leden alle begrip voor het feit dat prioritering binnen de
zorg op dit moment noodzakelijk is. Tegelijkertijd vernemen de leden dat enkele vormen
van preventieve zorg weer langzaam doorgang kunnen gaan vinden. Zij willen dan ook
graag weten wat dit betekent voor het onderzoek naar de 13-wekenecho. Is het zo dat
op dit moment alle voorbereidingen voor dit onderzoek stilgelegd zijn? Wordt er bijvoorbeeld
geen (extra) personeel meer geworven en opgeleid voor de PND-centra? Kan de Staatssecretaris
een overzicht geven van de voorbereidingen die op dit moment nog wél getroffen worden
om het onderzoek voor de 13-wekenecho doorgang te laten vinden, en welke voorbereidingen
(noodgedwongen) zijn stilgelegd? Zo nee, waarom niet?
Is de Staatssecretaris bereid om middels een vaste periodiek, bijvoorbeeld een tijdperiode
van elke drie maanden, te bekijken of eventueel gemaakte vorderingen het mogelijk
maken de implementatie van het wetenschappelijk onderzoek van de 13-wekenecho te vervroegen?
Zo nee, waarom niet?
Tevens vragen deze leden of er alternatieven mogelijk zijn die minder ingrijpend zijn
dan een heel jaar uitstel van implementatie. Is de Staatssecretaris in gesprek met
relevante stakeholders, zoals het RIVM, om te verkennen wat mogelijke tussenvormen
kunnen zijn? Zo ja, kan de Staatssecretaris hiervan alvast enkele contouren schetsen,
zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige
brief en hebben naar aanleiding van deze brief alvast onderstaande opmerkingen en vragen.
Deze leden herhalen hun opmerking uit de eerdere schriftelijke inbreng10 op dit thema dat zij het van belang vinden dat vrouwen en hun partner de mogelijkheid
krijgen om gebruik te maken van de 13-wekenecho en tevens het belang begrijpen van
een breed gedragen en goed voorbereid en uitgevoerde verkenning en wetenschappelijk
onderzoek. Deze leden betreuren het desondanks dat de startdatum van het onderzoek
uitgesteld wordt tot (in ieder geval) de tweede helft van 2021, in plaats van eind
2020. Deze leden vragen in dat kader wat precies de gevolgen zijn voor vrouwen en
hun partner die tot half 2021 al graag een 13-wekenecho zouden krijgen. Wat zijn vervolgens
de verwachtingen met betrekking tot de vervroeging van de 20-wekenecho, zo vragen
deze leden.
Voornoemde leden lezen dat tijdens de voorbereidingen voor het landelijke wetenschappelijke
onderzoek naar de 13-wekenecho gebleken is dat er onvoldoende draagvlak is voor de
door het RIVM gedane berekening met betrekking tot de te verwachten extra werkdruk bij de PND-centra. Deze leden
lezen dat het onvoldoende draagvlak veroorzaakt werd door de gehanteerde aannames
en omdat er geen rekening is gehouden met een verandering in het aantal centra. Deze
leden vragen hoe het kan dat er gebruik is gemaakt van niet gedeelde aannames en dat
het nut van een eventuele uitbreiding in het aantal centra niet is meegenomen in het
onderzoek. Hoe kan het dat er zo’n essentieel verschil bestaat tussen de eerdere verkenning
van het RIVM en de analyse van KPMG wat betreft de effecten op de werkdruk die te
verwachten is zodra de 13-wekenecho in onderzoeksverband beschikbaar wordt gesteld?
In tegenstelling tot de eerdere verkenning blijkt uit dit onderzoek immers dat er
wél sprake is van een stijgende werkdruk. Deze leden vinden dit verschil zeer ernstig
en vragen wat het gevolg was geweest als deze vervolg-analyse niet was uitgevoerd.
Om de extra werkdruk op te vangen is extra capaciteit bij de PND-centra nodig anders
kan vervolgonderzoek na de echo in het geding komen. Wat is het plan van aanpak aangaande
het zorgen voor voldoende capaciteit? Hoe wordt de capaciteit vergroot en welk budget
is daarmee gemoeid? Volgens de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra
(NFU) is er ook onvoldoende fysieke ruimte, welke acties worden ondernemen om deze
tekorten weg te nemen?
Tenslotte vragen de aan het woord zijnde leden over de verwachtingen met betrekking
tot het aantal onterechte foutvaststelling dat zal ontstaan door introductie van de
13-wekenecho. Wat is de verwachting op dit gebied en wat wordt er ondernomen om het
aantal onterechte foutvaststellingen zo laag mogelijk te houden, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over
de planning van het landelijk wetenschappelijk onderzoek van de 13-wekenecho. De vragen
van deze leden richten zich met name op de capaciteitsproblemen bij de centra voor
prenatale diagnostiek die een tijdige invoer van de 13-wekenecho in de weg staan en
de gevolgen daarvan.
Kan de Staatssecretaris inzicht geven in de mate van capaciteitsproblemen bij de PND-centra
en hoe deze verholpen dienen te worden? Kan worden toegelicht hoe het kan dat de eerste
verkenning van het RIVM met betrekking tot de capaciteit van PND-centra zo sterk afwijkt
van latere berekeningen?
Sinds wanneer is de Staatssecretaris op de hoogte van de capaciteitsproblemen bij
de PND-centra? Hadden capaciteitsproblemen eerder kunnen worden ondervangen? Hoe spant
de Staatssecretaris zich in om de capaciteitsproblemen zo snel mogelijk weg te werken
en het onderzoek naar de 13-wekenecho zo snel mogelijk aan te laten vangen? In hoeverre
is inmiddels begonnen met het opleiden en aantrekken van perinatologen en GUO-2-echoscopisten?
Kan de Staatssecretaris inzicht geven in de impact die de bestrijding van het COVID-19
virus heeft op de uitbreiding van de capaciteit van PND-centra en de start van het
landelijke wetenschappelijke onderzoek naar de 13-wekenecho?
Kan de Staatssecretaris aangeven wat de mogelijke gevolgen van uitstel van de start
van het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho zijn op de gezondheid
van het ongeboren kind, daar de Gezondheidsraad stelde in 2016 dat «veel van de zeer ernstige afwijkingen die nu worden ontdekt bij de «20-wekenecho»
al aan het einde van het eerste trimester van de zwangerschap op te sporen zouden
zijn
11»?
Kan de Staatssecretaris tot slot aangeven of de mogelijkheid bestaat om het wetenschappelijk
onderzoek naar de 13-wekenecho per 1 januari 2021 op een kleinere schaal te laten
aanvangen? Kan worden toegezegd dat het wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho
uiterlijk op 1 juli 2021 van start gaat? In hoeverre kan een nieuwe invoeringsdatum
door de Staatssecretaris gegarandeerd worden, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de planning
van het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho. Deze leden willen
de Staatssecretaris hierover enkele vragen stellen.
Deze leden begrijpen dat de aanleiding voor de aanvullende analyse door KPMG is gelegen
in het feit dat er onvoldoende draagvlak was voor de RIVM-berekening van de te verwachten
extra werkdruk bij de PND-centra. Kan de Staatssecretaris toelichten waarin beide
berekeningswijzen van elkaar verschillen?
Deze leden vinden het belangrijk dat, alvorens met het onderzoek begonnen wordt, gewaarborgd is dat vrouwen en hun partners de goede begeleiding en zorg
krijgen, de capaciteit moet hiervoor op orde zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven
welke capaciteitsuitbreiding er nodig is en wat hiervan de extra kosten zullen zijn?
Kan de Staatssecretaris ook aangeven wat deze capaciteitsuitbreiding betekent voor
de totale kosten die gemoeid zijn met het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar
de 13-wekenecho?
De Staatssecretaris geeft aan verdringing in de geboortezorg te willen voorkomen en
de uitvoering van de 13-wekenecho inpasbaar te willen maken in de bredere geboortezorg,
voordat met de uitvoering gestart wordt. Heeft de Staatssecretaris hierbij ook oog
voor het risico op verdringing door de prenatale screening ten koste van de middelen
voor de reguliere geboortezorg, zo vragen deze leden.
Voornoemde leden vragen of de Staatssecretaris onderschrijft dat ook de reguliere
geboortezorg een kwaliteitsverbetering behoeft, zoals ook bepleit door Nederlandse
Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie
van Verloskundigen (KNOV). Is de Staatssecretaris bereid om, in overleg met de Minister
voor Medische Zorg, te bezien welke investeringen er nodig zijn voor de implementatie
van de Zorgstandaard ter verbetering van de kwaliteit van de geboortezorg?
Deze leden vragen of de Staatssecretaris bereid is om, nu uitstel van de invoering
van de 13-wekenecho onvermijdelijk is, deze periode van uitstel te benutten door te
bekijken hoe de 13-wekenecho zich verhoudt tot de integrale visie op de geboortezorg
en screening die door het kabinet is toegezegd voor de zomer van 2020.
II Reactie van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie
In onderhavige brief stelt de Staatssecretaris dat er een gebrek aan draagvlak is
voor de capaciteitsberekening van het RIVM. Dit is tegenstrijdig met de eerdere brief
van 3 juli 201912 waarin staat dat de meeste betrokken veldpartijen positief zijn over de verkenning
en de invoering van het onderzoek haalbaar achten. Wat is er gebeurd met deze steun
en bij wie is er geen draagvlak? Hoe en wanneer is de Staatssecretaris door deze partijen
ervan op de hoogte gesteld dat zij zich niet (meer) in het onderzoek kunnen vinden?
Naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Bergkamp en Tellegen (Kamerstuk
32 279, nr. 145) heb ik het RIVM gevraagd om in een kort tijdsbestek een verkenning uit te voeren
naar het invoeren van landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho. Onderdeel
van deze verkenning was een consultatie bij betrokken veldpartijen. Er was bij deze
betrokken veldpartijen in grote lijnen draagvlak voor de uitkomsten van de verkenning.
De bestuurlijke reacties van enkele veldpartijen zijn te lezen in bijlage 4 van de
verkenning (bijlage bij Kamerstuk 29 323, nr. 125). Hieruit blijkt dat het RIVM in staat is geweest in korte tijd de expertise van
deze verschillende partijen samen te brengen tot een gedeeld beeld van de gezamenlijke
inspanningen die nodig zijn om de 13-wekenecho beschikbaar te stellen onder de vlag
van een landelijk wetenschappelijk onderzoek. In mijn brief van 3 juli 2019 (Kamerstuk
29 323, nr. 127) wees ik uw Kamer in algemene zin op de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor
Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)en Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
(KNOV) in hun reactie op de verkenning uitten over de druk die het invoeren van de
13-wekenecho zou leggen op de algehele capaciteit in de geboortezorg.
Op dat moment was er geen concrete aanleiding om te vermoeden dat specifiek bij de
Prenatale Diagnostische centra (PND-centra) de beschikbare capaciteit een probleem
zou kunnen worden. Met de verkenning was een globale inschatting gedaan op basis waarvan
de verwachting was dat de eventuele extra zorgvraag als gevolg van de 13-wekenecho
op te vangen zou zijn. Deze inschatting is gedaan door een expert die een zo goed
mogelijk beeld heeft geprobeerd te geven in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar
was. In bijlage 2 van de verkenning is uiteengezet welke uitgangspunten en aannames
bij de berekening zijn gehanteerd.
In hun reacties op de verkenning hebben de besturen van de betrokken veldpartijen
niet op dit specifieke punt gereageerd. Na de publicatie van de verkenning en mijn
reactie daarop aan uw Kamer zijn de voorbereidingen voor de 13-wekenecho voortgezet.
Na de zomer zijn signalen binnengekomen bij het RIVM van experts vanuit de PND-centra
dat er twijfels waren over de aannames die in de verkenning zijn gehanteerd.
Op 19 februari 202013 vermeldde de Staatssecretaris dat in maart een nieuwe analyse van de capaciteitsberekening
naar de Kamer zou worden toegestuurd. Wanneer is dit besluit genomen en waarom is
de Kamer hier pas een maand voor publicatie over geïnformeerd? Waarom heeft de Staatssecretaris
in deze brief niet vermeld dat de nieuwe resultaten mogelijk gevolgen zouden hebben
voor de planning? Daarnaast vragen deze leden waarom het uitvoeren van de tweede analyse
acht maanden in beslag heeft genomen gezien de onzekerheid rondom het capaciteitsvraagstuk
sinds juli 2019 bij het ministerie bekend is.
De eerste geluiden over een mogelijk capaciteitstekort bij de PND-centra zijn na de
zomer van 2019 bij het RIVM binnengekomen. Naar aanleiding daarvan heeft het RIVM
allereerst in september 2019 alle PND-hoofden benaderd met de vraag of zij zich konden
vinden in de capaciteitsberekening in de verkenning. In oktober zijn alle reacties
ontvangen en hieruit bleek dat er onvoldoende draagvlak was voor de berekening. RIVM
heeft toen direct een opdracht uitgezet om het mogelijke capaciteitstekort nader te
onderzoeken. De voorbereidingen voor het onderzoek vonden plaats in november. In december
2019 is KPMG gestart met de interviews met de PND-hoofden. Nog voor de kerstvakantie,
ondanks grote drukte in de PND-centra, hebben de eerste interviews met de PND-hoofden
plaatsgevonden. Eind januari vonden de bijeenkomsten met de PND-hoofden plaats waar
de eerst resultaten zijn besproken en waar gezocht is naar oplossingen. In februari
2020 was het conceptrapport klaar en werd er getoetst of de PND-centra zich konden
vinden in dit rapport. Naar aanleiding van deze uitkomsten is vervolgens in maart
aan de PND-centra gevraagd om een inschatting te maken van de tijd die zij nodig hebben
om de capaciteit naar het niveau te krijgen dat uit het onderzoek nodig blijkt te
zijn. Tegelijkertijd is het conceptrapport ook gedeeld met de NVOG (Nederlandse Vereniging
voor Obstetrie en Gynaecologie) en de NFU (Nederlandse Federatie van Universitaire
Medische Centra).
Op het moment dat ik uw Kamer op 19 februari 2020 informeerde over de stand van zaken
was het onderzoek van KPMG nog niet afgerond. De signalen op dat moment waren dat
de invoering van de 13-wekenecho gevolgen zou gaan hebben voor de benodigde capaciteit
bij de PND-centra. Op dat moment was echter nog niet bekend welke eventuele gevolgen dit zou
hebben voor de planning, omdat de betrokken partijen zich nog bogen over het conceptrapport.
Uit de reacties van de PND-centra op het definitieve rapport is gebleken dat invoering
eind 2020 niet haalbaar is. Direct daarna heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onvermijdelijke
vertraging.
Kan de Staatssecretaris toelichten in hoeverre in de huidige praktijk verwijzingen
plaatsvinden na afwijkingen die zijn geconstateerd bij vroege echo’s? Zullen verwijzingen
voor afwijkingen die vroeg in de zwangerschap worden gevonden (bij de 13-wekenecho)
niet in de plaats komen van late verwijzingen (na de 20-wekenecho)? Kan de inschatting
worden gemaakt dat door het opleiden van echoscopisten verantwoordelijk voor de 13-wekenecho
en de meer gestructureerde werkwijze, immers 13-wekenecho voor alle zwangeren, een
deel van de vroege verwijzingen (fout positieve gevallen) komt te vervallen?
In de huidige praktijk vindt in het eerste trimester de termijnecho plaats. Daarnaast
kan een echo plaatsvinden op basis van medische indicatie (vitaliteitsecho). Ik heb
geen data over hoe vaak deze echo’s, die niet zijn gericht op het opsporen van aangeboren
aandoeningen en afwijkingen, alsnog leiden tot een doorverwijzing naar een PND-centrum.
Mij is ook niets bekend over het aantal fout-positieve verwijzingen dat nu op deze
wijze plaatsvindt, en ik kan dan ook geen uitspraak doen over of de invoering van
de 13-wekenecho tot een vermindering hiervan gaat leiden, maar het is zeker denkbaar
dat dit het geval zal zijn. Het is daarbij ook denkbaar dat de 13-wekenecho zelf in
een aantal gevallen zal leiden tot een fout-positieve doorverwijzing. Door aandacht
te besteden aan de opleiding van de 13-wekenechoscopisten wordt getracht dit tot een
minimum te beperken. Conform het advies van de Gezondheidsraad (aan uw Kamer aangeboden
met Kamerstuk 29 323, nr. 107) wordt in het landelijk wetenschappelijk onderzoek onder andere gekeken naar het
aantal fout-positieve doorverwijzingen. De eventuele vervroeging van een doorverwijzing
na een 13-wekenecho ten opzichte van de doorverwijzing na een 20-wekenecho is door
KPMG meegenomen in de berekening van de benodigde capaciteit bij de PND-centra. Het
is denkbaar dat een deel van de verwijzingen die straks na een 13-wekenecho worden
gedaan in de plaats komt van verwijzingen die anders rond 20 weken waren gedaan. Daarbij
is wel de verwachting van de PND-centra dat bij een verwijzing bij 13 weken meer vervolgonderzoek
nodig zal zijn om duidelijkheid te krijgen over een eventuele diagnose, dan dat bij
20 weken het geval is.
Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven hoeveel extra druk op de PND-centra (Prenatale
Diagnostiek) afkomstig is van de nevenbevindingen van de NIPT (niet-invasieve prenatale
test)? Is dit al meegenomen in de berekening van KPMG, waarbij de aanname wordt gedaan
dat het testen van nevenbevindingen als de standaard wordt beschouwd? Kan de Staatssecretaris
aangeven wat de impact is van het testen van NIPT-nevenbevindingen op deze extra druk in de PND-centra? Indien het huidige testbeleid
(TRIDENT-2) in de berekening is meegenomen vragen deze leden of er dan niet onterecht
vooruitgelopen wordt op een nog te geven advies van de Gezondheidsraad over de implementatie
van nevenbevindingen van de NIPT.
In het onderzoek is KPMG uitgegaan van het huidige aanbod aan prenatale screening
en is gekeken welke extra doorverwijzingen erbij komen als de 13-wekenecho beschikbaar
wordt. De onderzoekssetting van de NIPT loopt door tot 1 april 2023. In deze setting
wordt de rapportage van nevenbevindingen aan zwangeren die dat willen, onderzocht.
De leden van de fractie van de VVD stellen terecht dat de Gezondheidsraad nog moet
adviseren over de rapportage van nevenbevindingen bij een eventuele implementatie
van de NIPT in het programma van prenatale screening na 1 april 2023. Na dit advies
moet ook nog besluitvorming plaatsvinden over deze eventuele implementatie. Dit wil
ik niet afwachten alvorens het onderzoek naar de 13-wekenecho te starten. Overigens,
vergeleken met het aantal te verwachten doorverwijzingen vanuit de 13-wekenecho is
het aantal zwangeren dat nu wordt doorverwezen met een nevenbevinding uit de NIPT
gering.
Daarnaast merken voornoemde leden op dat toen in 2017 de NIPT werd ingevoerd, door
een verandering in GUO1 indicaties het aantal verwijzingen naar de PND-centra aanzienlijk
is verminderd. Dit heeft destijds niet geresulteerd in een aanpassing van de formatie.
Zijn de berekeningen van KPMG daardoor niet te pessimistisch en valt daarmee het argument
van te geringe capaciteit niet enigszins weg? Deze leden ontvangen graag een reactie
op dit punt.
Het onderzoek van KPMG is met de nodige zorgvuldigheid en in samenwerking met de PND-centra
tot stand gekomen. Het is daarmee op dit moment de meest betrouwbare bron van informatie
die ik heb. Ik heb geen signalen dat er vanwege beleidswijzigingen in het verleden
nu al extra capaciteit beschikbaar is bij de PND-centra. Voor mij staat als een paal
boven water dat zwangeren die zich laten screenen verzekerd moeten zijn van tijdige
en goede vervolgzorg als zij dat nodig hebben. Daarom handel ik naar de uitkomsten
van het KPMG-onderzoek en geef ik de PND-centra nu de tijd om hun capaciteit op peil
te brengen. Ik roep ze daarbij op dit zo snel mogelijk te doen, zodat de start van
het onderzoek naar de 13-wekenecho geen verdere vertraging oploopt. Ik heb geen intentie
om de invoering te vertragen, zoals ik eerder stelde.
Tot slot hebben deze leden de vraag of de Staatssecretaris er een risico in ziet dat
door te hoge eisen van de PND-centra we van uitstel naar afstel gaan in dit onderzoek
naar de 13-wekenecho. Kan de Staatssecretaris aangeven of het mogelijk is om het onderzoeksontwerp
aan te passen naar gelang de beschikbare capaciteit bij PND-centra zodat deze alsnog
tijdig van start kan gaan, zo vragen deze leden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat de PND-centra inzetten op afstel van de 13-wekenecho.
Ik zie evenwel geen weg om het onderzoeksvoorstel aan te passen zodat de benodigde
vervolgzorg binnen de bestaande capaciteit van de PND-centra past, als ik zo de vraag
van de leden van de VVD-fractie mag interpreteren. Zowel het Gezondheidsraadadvies
(bijlage bij Kamerstuk 29 323, nr. 107) als de motie van de leden Bergkamp en Tellegen gaan immers uit van een landelijk
en uniform aanbod. De deelnamegraad is de belangrijkste factor voor de hoeveelheid
doorverwijzingen naar de PND-centra. Bij prenatale screening geldt dat zwangeren zelf
kiezen of ze deelnemen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de deelnamegraad hoog
zal zijn, zoals bij de 20-wekenecho. Gelet op de vrije keuze van zwangeren en hun
partners ligt het niet voor de hand om te sturen op deelname. De wijze waarop de echo’s
worden uitgevoerd, wanneer er wordt doorverwezen en hoe de vervolgzorg eruitziet,
zijn medisch-inhoudelijke keuzes die door de relevante beroepsgroepen worden gemaakt.
Deze keuzes kunnen van invloed zijn op het aantal doorverwijzingen, maar voor de kwaliteit
en het draagvlak van het onderzoek is het belangrijk dat de beroepsgroepen deze keuzes
maken.
Reactie op de vragen van de leden van de PVV-fractie
Deze leden lezen dat er onvoldoende capaciteit bij de PND-centra beschikbaar is om
de totale vraag aan te kunnen. Deze leden vragen of er in bepaalde regio’s wel voldoende
capaciteit is. Kan de Staatssecretaris hier inzicht in geven? Het is deze leden bekend
dat in Groningen jarenlang onderzoek is gedaan en genoeg expertise is opgebouwd omtrent
de 13-wekenecho. Zou hier de screening wellicht eerder van start kunnen? Heeft de
Staatssecretaris dit überhaupt overwogen? Zo nee, waarom niet?
De motie van de leden Bergkamp en Tellegen vraagt om een landelijk wetenschappelijk
onderzoek, in lijn met het advies van de Gezondheidsraad. Een regionale aanpak is
daarmee niet aan de orde. Overigens variëren de capaciteitstekorten per regio, maar
er zijn geen regio’s waarin het tekort niet speelt. Ook in Groningen, waar mogelijk
meer echoscopisten ervaring hebben met de 13-wekenecho, heeft het PND-centrum op dit
moment – uitgaande van de KPMG-berekening – onvoldoende capaciteit om de vervolgzorg
te bieden die bij een breed aanbod van de 13-wekenecho in die regio nodig zou zijn.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat de 13-wekenecho en de vervolgzorg worden
uitgevoerd door verschillende professionals.
Is de Staatssecretaris het met voornoemde leden eens dat groeiachterstand een van
de mogelijke oorzaken is van de hoge babysterfte in Nederland en dat er alles aan
gedaan moet worden om groeiachterstand zo vroeg mogelijk op te sporen? Deze leden
willen in dit kader weten of zwangere vrouwen die zich zorgen maken over mogelijke
groeiachterstand van hun baby toch in aanmerking kunnen komen voor een 13-wekenecho?
Wat is dan de procedure, wat zijn hierbij de eventuele knelpunten en hoe zijn die
op te lossen? Deze leden ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris.
Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport in de kamerbrief van 25 november 2019
over de stand van zaken in de geboortezorg heeft aangegeven, zijn door de inzet van
partijen in de geboortezorg de perinatale sterftecijfers de afgelopen jaren gedaald.
Uit de cijfers van 2018 blijkt dat deze daling stagneert. Een eerste duiding van de
cijfers laat zien dat inzetten op het terugdringen van vroeggeboortes en/of een laag
geboortegewicht bijdraagt aan het verder terugdringen van de perinatale sterfte. De
13-wekenecho heeft echter niet als doel om groeiachterstanden op te sporen, maar om
aangeboren aandoeningen en afwijkingen op te sporen.
Met het programma «Kansrijke start» van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport en het «Preventieakkoord» worden vele acties ingezet op het terugdringen van
vroeggeboortes en/of een laag geboortegewicht. In zijn brief van 25 november 2019
over de stand van zaken geboortezorg (Kamerstuk 32 279, nr. 179) noemt de Minister voor Medische Zorg en Sport het stopadvies en geleiding om aanstaande
ouders te helpen te stoppen met roken en trainingen voor zorgverleners om problematisch
alcoholgebruik bespreekbaar te maken.
Tot slot willen deze leden benadrukken dat de maatregelen die worden ingezet voor
de bestrijding van het coronavirus en de behandeling van patiënten met dit virus grote
prioriteit hebben. Desondanks willen genoemde leden de Staatssecretaris oproepen om
alvast te starten met de 13-wekenecho daar waar het kan en niet te wachten met de
invoering tot halverwege 2021.
De gevolgen van Covid-19 voor de verdere planning zijn op dit moment nog onbekend,
maar ik kan de leden van de PVV-fractie verzekeren dat ik er alles aan doe om het
onderzoek naar de 13-wekenecho zo snel mogelijk te laten starten. Daarbij ga ik wel
uit van een landelijke start, in lijn met het advies van de Gezondheidsraad, de motie
van de leden Bergkamp en Tellegen en het algemene beleid dat het aanbod van prenatale
screening in Nederland landelijk uniform is. De vertraging die nu optreedt is dan
ook niet gerelateerd aan Covid-19, maar aan de uitdagingen om een extra zorgaanbod
tot stand te brengen in een sector waar de arbeidsmarkt gespannen is en capaciteit
over de hele linie schaars is. Zoals ik in mijn brief van 21 april 2020 (Kamerstuk
29 323, nr. 137) aangeef, kan Covid-19 wel gevolgen hebben voor de snelheid waarmee de PND-centra
hun capaciteit kunnen uitbreiden. Dit is op dit moment nog onzeker.
Reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie
Deze leden constateren dat de Staatssecretaris geen uitvoering geeft aan de zeer breed
gesteunde motie van de leden Bergkamp en Tellegen14. Deze leden vragen allereerst een uitgebreide reflectie over het proces rondom de
invoering van het landelijk wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho, waarbij in wordt
gegaan op deze motie en het reeds in 2016 verschenen advies van de Gezondheidsraad15.
In mijn brief van 17 december 2018 (Kamerstuk 29 323, nr. 122) heb ik gewezen op de verschillende onzekerheden rond de uitvoerbaarheid van een
landelijk onderzoek naar de 13-wekenecho. Ik heb aangegeven dit nader te willen onderzoeken
en een motie op dit punt ontraden. Op 18 december 2018 heeft uw Kamer de aangepaste
motie van de leden Bergkamp en Tellegen aangenomen (Kamerstuk 32 279, nr. 145) en vanaf dat moment doe ik er alles aan om deze zo goed mogelijk uit te voeren.
Op 24 mei 2019 bood ik uw Kamer de verkenning van het RIVM aan (Kamerstuk 29 323, nr. 125). In de verkenning concludeert het RIVM dat het onderzoek naar de 13-wekeneecho op
zijn vroegst eind 2020 van start kan gaan. In mijn beleidsreactie van 3 juli 2019
(Kamerstuk 29 323, nr. 127) neem ik deze conclusie over. Daarbij heb ik als voorbehoud wel aangegeven dat de
financiële gevolgen duidelijk moeten zijn en dat het onderzoek naar de 13-wekenecho
inpasbaar moet zijn in de bredere geboortezorg. In mijn reactie op de vragen van uw
Kamer over de verkenning (Kamerstuk 29 323, nr. 129) herhaal ik dit meermaals. Op 19 februari 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 134) informeerde ik uw Kamer over de voortgang. Een aantal belangrijke stappen die in
de verkenning zijn geïdentificeerd waren in gang gezet conform de planning. Zoals
ik in mijn antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie aangeef, wachtte
ik op dat moment nog op de KPMG-analyse en de duiding door de PND-centra van de gevolgen
hiervan voor de planning. Hieruit is gebleken dat, terwijl de voorbereidingen voor
het onderzoek naar de 13-wekenecho op schema lopen, er onvoldoende capaciteit in de
vervolgzorg beschikbaar is. In het antwoord op de betreffende vraag van de VVD-fractie
geef ik per maand aan wat voorafging aan deze KPMG-analyse. Voldoende capaciteit voor
de vervolgzorg vind ik een belangrijke voorwaarde voor de invoering van de 13-wekenecho,
omdat voor mij als paal boven water staat dat zwangeren die zich laten screenen verzekerd
moeten zijn van tijdige en goede vervolgzorg als zij dat nodig hebben.
De Staatssecretaris schrijft dat «[...] in de verkenning geconcludeerd is dat het
niet nodig zou zijn om extra capaciteit bij de PND-centra te realiseren.» Graag vernemen
deze leden op basis van welke passage de Staatssecretaris deze uitspraak doet. Immers
lezen deze leden in de verkenning dat er wel degelijk «extra capaciteit» nodig is
en zien in bijlage 3 van de verkenning (Overzicht activiteiten nodig voor landelijke
wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho) ruimte voor bijvoorbeeld «Onderwijs», «Deskundigheidsbevordering»
en «Capaciteit». Derhalve was reeds in de verkenning van het RIVM voorzien dat aan
de capaciteit nog gewerkt diende te worden.
Bijlage 2 (pagina 64) van de verkenning bevat een analyse van de capaciteit bij PND-centra
voor vervolgonderzoek en diagnose wanneer afwijkingen worden geconstateerd bij de
13-wekenecho. Het gaat daarbij onder andere om de capaciteit van gynaecologen en perinatologen.
Dit is de basis voor mijn uitspraak. De andere passages waar de leden van de fractie
van D66 naar verwijzen doelen op de capaciteit die nodig is om de 13-wekenecho zelf
uit te voeren. Dit wordt gedaan door echoscopisten die hiervoor een nadere opleiding
zullen volgen. Het opleiden van deze echoscopisten is inderdaad voorzien in de voorbereidingen
en bijbehorende planning die in de verkenning zijn omschreven. Als gevolg van het
feit dat het onderzoek pas later kan starten zal de planning van de opleiding van
de 13-wekenechoscopisten (en counselors) wel aangepast worden. Dit om te voorkomen
dat recent opgeleide 13-wekenechoscopisten vervolgens een tijd moeten wachten voordat
ze de opleiding in de praktijk kunnen brengen.
Ook hebben deze leden vragen over het gebrek aan draagvlak over «de berekening van
de te verwachten extra werkdruk bij de PND-centra» waar de Staatssecretaris over schrijft.
Deze leden constateren dat in de bijgevoegde bestuurlijke reacties op de verkenning
in bijlage 4 noch de Coöperatie Landelijk Beheer Prenatale Screening (CLBPS), noch
de Vereniging Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostiek (VGKL), noch de Vereniging
Klinische Genetica Nederland (VKGN), enige signalen naar voren komen dat er geen draagvlak
aanwezig zou zijn voor de berekening van de werkdruk. Gezien de uitkomst van de verkenning
van het RIVM (op 24 mei 2019 uitgekomen) en de brief die in dit overleg besproken
wordt (van 21 april 2020) en de ruim 330 dagen die tussen deze momenten zitten, ontvangen
deze leden graag een gedetailleerde tijdlijn aangaande het capaciteitsvraagstuk voor
de invoering van het landelijke wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho. Hierin willen
de aan het woord zijnde leden onder andere zien, welke (bestuurlijke)organisaties
wanneer en bij wie hebben aangegeven dat zij geen vertrouwen hebben in de berekeningen
aangaande de capaciteit en op welke wijze is dat gebeurd. Wanneer is er contact geweest
tussen het ministerie en het RIVM over deze capaciteit en van wie kwam het idee om
KPMG te vragen hier aanvullend onderzoek naar te doen? Wanneer is deze onderzoeksaanvraag
naar KPMG gestuurd en wil de Staatssecretaris
deze ook aan de Kamer doen toekomen? Welke deadlines zijn bij het onderzoek gehanteerd?
Klopt het dat de Kamer, per brief van 19 februari 202016, is geïnformeerd over dit toen al lopende KPMG-onderzoek of heeft de Staatssecretaris
de Kamer al eerder hiervan op de hoogte gesteld? Waren er, toen de Staatssecretaris
deze brief schreef, al (voorlopige) conclusies met de Staatssecretaris gedeeld uit
het onderzoek?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen van de fractie van de VVD. Als
bijlage treft u de onderzoeksvraag van het RIVM aan KPMG. In eerste instantie is KPMG
gevraagd de analyse voor 1 februari op te leveren, maar dit is met enkele weken uitgesteld
om de PND-centra tijd te geven te reageren.
In bijlage 3 van de verkenning van het RIVM17, staat een overzicht met allerlei activiteiten die op diverse momenten ondernomen
dienen te worden om landelijke invoering eind 2020 te laten plaatsvinden. Een aantal
van deze activiteiten diende januari 2020 afgerond te zijn. Graag ontvangen deze leden,
per activiteit (zijnde vijf activiteiten onder het kopje «Kwaliteitsstandaard», vijf
activiteiten onder het kopje «Onderzoeksproject», zes activiteiten onder het kopje
«Financiering», twee activiteiten onder het kopje «Kwaliteitsborging», een activiteit
onder het kopje «Onderwijs», vier activiteiten onder het kopje «Capaciteit» en twee
activiteiten onder het kopje «Informatiehuishouding») of dit ook daadwerkelijk is
gebeurd? Indien dit niet het geval is, horen deze leden graag per activiteit, waarom
dit niet gebeurd is, en of dit ondertussen (in april 2020) wel is gebeurd en zo niet,
wanneer het afronden van de activiteit voorzien is.
Zoals ik aangaf in mijn brief van 19 februari 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 134), zijn er al veel voorbereidende werkzaamheden verricht. Zo is de vraagstelling van
het onderzoek bepaald en werkt ZonMw op dit moment aan de selectieprocedure van de
binnengekomen subsidieaanvragen. Het RIVM heeft eind 2019 in samenwerking met de verschillende
beroepsgroepen een kwaliteitsstandaard18 vastgesteld voor de 13-wekenecho. Daarnaast is ook het kostenonderzoek afgerond op
basis waarvan het tarief voor de 13-wekenecho is vastgesteld. Op dit moment werkt
het RIVM aan de opleiding voor echoscopisten en counselors.
De inrichting hiervan is grotendeels afgerond en nu wordt de inhoud verder uitgewerkt.
De vergunningaanvraag op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (Wbo) voor de
opleidingen is in behandeling, ik heb de Gezondheidsraad, zoals de Wbo voorschrijft,
gevraagd hierover advies uit te brengen. Voor wat betreft de informatiehuishouding
zijn de datasets gedefinieerd en wordt er nu gewerkt aan het doorvoeren van de nodige
aanpassingen in de ICT-systemen. De voorbereidingen voor het onderzoek naar de 13-wekenecho
liggen verder dus helemaal op schema. Wel wordt met het oog op het verschuiven van
de startdatum nu bezien of de planning van verschillende onderdelen aanpassing behoeft.
Ook constateren deze leden dat een aantal activiteiten voor of in januari 2020 van
start zouden gaan. Uiteraard hebben deze leden er begrip voor dat, als gevolg van
de coronacrisis, bepaalde werkzaamheden langer zullen duren. Maar deze leden ontvangen
wel graag, gelijk aan de vorige vraag, een overzicht van alle activiteiten die voor
of in januari 2020 van start zouden gaan waarin per activiteit wordt aangegeven of
de start ook daadwerkelijk op het geplande moment plaatsvond, zo niet waarom niet
en het moment dat er wel gestart is met deze activiteit (of wanneer voorzien wordt
dat hiermee gestart gaat worden).
Zoals ik hierboven aangeef lopen de voorbereidingen helemaal op schema en vooralsnog
heeft Covid-19 niet geleid tot vertraging. Het overzicht dat het RIVM in de verkenning
heeft opgenomen is nooit bedoeld als een planning waarmee op de voortgang wordt gestuurd,
maar meer als een overzicht van alle noodzakelijke voorbereidingen. Gaandeweg kunnen
inzichten ontstaan waardoor er gekozen wordt voor een iets andere volgorde in de verschillende
voorbereidingen. Zoals ik hierboven aangeef zal vanwege de opgelopen vertraging de
opleiding van de 13-wekenechoscopisten en counselors later gepland worden om goed
aan te sluiten op de start van het onderzoek. Indien opportuun kan de planning ook
op andere punten wijzigen wanneer dat betekent dat onderdelen beter op elkaar kunnen
aansluiten. In alle gevallen geldt dat er geen enkele intentie is om welk onderdeel
ook te vertragen of niet conform planning te laten plaatsvinden.
Voornoemde leden hebben in de brieven van de Staatssecretaris niks terug kunnen lezen
over een bestuurlijk overleg met partijen betrokken bij de invoering van het landelijke
wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho dat op een regelmatige basis plaatsvindt.
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat er wel een bestuurlijk overleg (op regelmatige
basis) plaatsvindt over de invoering van het landelijke wetenschappelijk onderzoek
13-wekenecho? Indien een dergelijk overleg plaatsvindt, kan de Staatssecretaris toelichten
welke partijen hierbij aanwezig zijn? Indien een dergelijk overleg plaatsvindt, kan
de Staatssecretaris daarnaast toelichten hoe er, vanuit de verschillende partijen
gereageerd is op het KPMG-onderzoek?
Het RIVM heeft, als regisseur van de bevolkingsonderzoeken, opdracht om met de betrokken
partijen afspraken te maken. Er vindt afstemming plaats over de 13-wekenecho met alle
betrokken partijen via de reguliere overlegstructuur van het RIVM. Hierin zitten vertegenwoordigers
van de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie), KNOV (Koninklijke
Nederlandse Organisatie van Verloskundigen), VKGL (Vereniging Klinisch Genetische
Laboratoriumdiagnostiek), VKGN (Vereniging Klinische Genetica Nederland), Patiëntenorganisaties
(VSOP), BEN (Beroepsvereniging Echoscopisten), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG),
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) en de Regionale Centra prenatale
screening. Daarnaast zijn specifieke projectgroepen ingericht waarin ook experts en
opleidingsinstituten voor het structureel echoscopisch onderzoek deelnemen. Deze overlegstructuur
sluit aan bij de wijze waarop de sturing bij de andere bevolkingsonderzoeken en screeningen
is geregeld.
Het RIVM heeft de NVOG en de NFU (Nederlandse Federatie van Universitaire Medische
Centra) gevraagd om een reactie op het rapport van KPMG. Zij hebben beiden aangegeven
zich te kunnen vinden in de uitkomsten van het rapport. De NFU en de NVOG wijzen daarbij
wel op de onzekerheden die de gespannen arbeidsmarkt met zich meebrengt. De NVOG geeft
aan dat ze de cijfers mogelijk nog een onderschatting vinden.
Over het KPMG-onderzoek hebben deze leden ook nog enkele vragen. Allereerst over de
aannames in Bijlage B (Aannames rekenmodel) van het onderzoek. Deze aannames zijn
van groot belang voor de uitkomsten van het capaciteitsvraagstuk. Derhalve ontvangen
deze leden graag, per aanname uit het KPMG-onderzoek, hoe deze verschilt van de eerder
gedane aannames in de RIVM-verkenning. Daarbij ontvangen zij ook graag meer informatie
over hoe, op basis van hetzelfde wetenschappelijke onderzoek (Kenkhuis, M. J. A.,
et al. «Effectiveness of 12–13–week scan for early diagnosis of fetal congenital anomalies
in the cell–free DNA era.» Ultrasound in Obstetrics & Gynecology 51.4 (2018): 463–469.),
de aannames voor eenzelfde afwijking (een verdikte nekplooi) kunnen verschillen. Ook zien
deze leden dat bepaalde aannames, gemaakt door Dr. M. Knapen, bestuurder Stichting
Prenatale Screening Zuidwest Nederland (SPSZN), gynaecoloog-perinatoloog in het ErasmusMC
voor de RIVM-verkenning, in zijn geheel niet terug komen in het KPMG-onderzoek, bijvoorbeeld
aangaande een afname van de hoeveelheid GUO1 als gevolg van een nieuwe leidraad. Graag
ontvangen deze leden hierover een toelichting.
Bij de RIVM-verkenning is een grofmazige berekening gemaakt uitgaande van het aantal
zwangeren. Op basis van literatuur zijn uitgangspunten geformuleerd over het aantal
herhaalonderzoeken als gevolg van een afwijkende uitslag van de 13-wekenecho. Bij
de analyse van KPMG is behalve literatuur ook gebruik gemaakt van data over doorverwijzingen
van de PND-centra. Hieruit komt het beeld naar voren dat er substantieel meer herhaalonderzoeken
nodig zullen zijn dan bij de verkenning werd verondersteld. Daarmee zijn de verschillen
tussen de verkenning van het RIVM en de analyse van KPMG niet te verklaren met een
vergelijking van de aannames, de berekeningswijze is immers ook geheel anders. Dit
verklaart ook waarom op basis van dezelfde cijfers over bijvoorbeeld de prevalentie
van een verdikte nekplooi, andere conclusies getrokken worden over het aantal vervolgonderzoeken.
Bij de KPMG-analyse is uitgegaan van de vigerende leidraden van de beroepsgroepen.
De onzekerheid rond het toekomstige beleid voor zwangeren met een medische indicatie
is ondervangen door te werken met scenario’s zoals beschreven in bijlage B van het
KPMG-rapport.
Aan de hand van informatie van de PND-centra zijn schattingen gemaakt aangaande het
effect in fte voor perinatologen, echoscopisten en indirect personeel als gevolg van
een stijging van de hoeveelheid GUO’s. Graag horen deze leden allereerst hoeveel perinatologen,
echoscopisten en indirect personeel er op dit moment in totaal werkzaam zijn. Daarbij
ontvangen deze leden ook graag een uitsplitsing naar de diverse PND-centra. Zijn er
(grote) verschillen waarneembaar tussen de diverse PND-centra qua personeelssamenstelling
en welke verklaringen zijn hiervoor te vinden? Daarnaast ontvangen deze leden graag,
op basis van de tabel op pagina 18 van het rapport, wat het effect in fte voor perinatologen,
echoscopisten en indirect personeel (zowel totaal als per PND-centrum) als gevolg van een stijging van de hoeveelheid GUO’s waarbij gekeken wordt naar
de totale stijging van het GUO’s als gevolg van (1) het eerste scenario van het KPMG-onderzoek,
(2) het tweede scenario van het KPMG-onderzoek en (3) de originele verkenning van
het RIVM. Bij het uitsplitsen per PND-centrum begrijpen deze leden, ingevolge de derde
overweging van pagina 21 van het KPMG-onderzoek, dat het om een schatting gaat.
De KPMG-analyse gaat niet in op de bestaande personeelsbestanden van de PND-centra.
Op pagina 18 van het rapport wordt in tabellen 3 en 4 per PND-centrum uitgewerkt hoeveel
extra handelingen zullen moeten worden verricht en hoe zich dat vertaalt in aantal
fte perinatologen, echoscopisten en overig personeel. Dit is inderdaad een schatting
die de PND-centra kunnen gebruiken om hun capaciteitsbehoefte verder in beeld te brengen
en te gaan werven. Overigens geldt daarbij dat ook wanneer de capaciteitsbehoefte
minder groot zou zijn, zoals bij scenario 1 van het KPMG-onderzoek, er nog altijd
geworven en opgeleid moet worden. Ook dan hebben de PND-centra hier tijd voor nodig.
In de eerste overweging van pagina 21 lezen de leden dat «Het verwachte aantal extra
GUO’s dat wordt uitgevoerd na invoering van het eerste trimester SEO is hoog. De afweging
wanneer een GUO ingezet wordt moet gemaakt worden door de beroepsgroep.» Begrijpen
deze leden het goed dat, wanneer deze keuze door de beroepsgroep (in de vorm van een
leidraad) op een bepaalde wijze genomen zal worden, deze ook kan leiden tot een minder
groot aantal extra GUO’s, zoals ook het RIVM en Dr. M. Knapen stellen in de RIVM-verkenning?
Wat zegt dat in een dergelijk geval over het KPMG-onderzoek en de conclusies die de
Staatssecretaris hier nu uit trekt?
Het KPMG-onderzoek behelst ook een conservatief scenario, waarbij de capaciteitsvraag
inderdaad significant lager ligt. Ook hier geldt echter dat bij alle PND-centra extra
capaciteit geworven en opgeleid moet worden. Voor de doorloop zijn de duur van de
wervingsprocedure en opleiding bepalend en heeft het aantal benodigde extra mensen
een beperktere invloed. De wervingsprocedure en opleidingsduur zijn niet afhankelijk
van de keuze die de beroepsgroep maakt voor de inzet van een GUO bij 13-weken voor
vrouwen met een medische indicatie.
De aan het woord zijnde leden lezen in voetnoot (**) op pagina 4 dat op 17 december
2019 KPMG een onderzoek heeft uitgebracht getiteld «Kostenonderzoek eerstetrimester-structureel
echoscopisch onderzoek». Klopt het dat dit het onderzoek is waarnaar op pagina 65
van de RIVM-verkenning wordt verwezen onder het kopje «Financiering» sub kopje «Besluitvorming
financiering onderzoek»? Klopt het daarnaast dat dit onderzoek niet met de Kamer is
gedeeld? Als dit het geval is, kan de staatsecretaris aangeven waarom hij dat niet
met de Kamer heeft gedeeld en is de Staatssecretaris bereid dit alsnog te doen?
Deze voetnoot verwijst inderdaad naar het KPMG-kostenonderzoek19. Dit kostenonderzoek had tot doel tot een passend tarief te komen voor de 13-wekenecho
op basis waarvan middelen op de begroting konden worden gereserveerd. Met mijn brief
van 19 februari 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 134) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat het kostenonderzoek was afgerond.
Op dit moment buigt de NZa zich nog over de gevolgen van de 13-wekenecho voor het
tarief voor de counseling. Ik heb het kostenonderzoek niet met uw Kamer gedeeld omdat
de uitkomsten geen betrekking hadden op het beleid rond de 13-wekenecho en ook geen
gevolgen hadden voor de capaciteit die hiervoor nodig is of de planning van de start
van het onderzoek. Dat is anders bij de KPMG-analyse van de capaciteitsvraag bij de
PND-centra die op 16 maart is opgeleverd. Deze analyse heb ik dan ook na overleg met
het RIVM over de gevolgen op 21 april 2020 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 323, nr. 137).
Daarnaast horen deze leden graag wat de stand van zaken is aangaande het door de Staatssecretaris
te nemen besluit over financiering van het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar
de 13-wekenecho. Deze leden constateren dat hierover niks geschreven wordt in onderhavige
brief, terwijl de Staatssecretaris in het eerdere schriftelijke overleg20 over de RIVM-verkenning aan deze leden had toegezegd in het voorjaar van 2020 terug
te komen met informatie aangaande de financiering en het besluit hierover. Deze leden
wijzen er graag op dat een aantal zaken, zoals bijvoorbeeld de aanschaf van nieuw
materiaal en personeel, afhankelijk is van het besluit aangaande de financiering,
een besluit dat volgens de RIVM-verkenning eigenlijk in zijn geheel genomen zou moeten
zijn in oktober 2019 (kopje «Financiering», pagina 65 en 66).
Met zijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 450, nr. 1) heeft de Minister van Financiën uw Kamer de voorjaarsnota aangeboden. Als onderdeel
hiervan zijn middelen op de begroting gereserveerd voor het uitvoeren van de 13-wekenecho
zelf en worden er middelen toegevoegd aan het kader Medisch Specialistische Zorg om
de vervolgzorg te financieren. Behalve het beschikbaar stellen van middelen moest
ook een besluit worden gemaakt over hoe het betalingsverkeer voor de 13-wekenecho
ingericht zou worden. Dit is het besluit waar het RIVM naar verwijst in de verkenning.
Inmiddels is besloten dat de regionale centra de taak zullen krijgen om de uitvoerders
van de 13-wekenecho te vergoeden.
Tot slot, vragen deze leden, gelijk aan hun eerdere vraag tijdens het eerdere schriftelijke
overleg21, of de Staatssecretaris, in het licht van de vertraging die de invoering van een
landelijk wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho zoals reeds in december 2016 aanbevolen
door de Gezondheidsraad reeds heeft opgelopen, bereid is de Kamer vanaf nu per kwartaal
te informeren over de stand van zaken rondom de invoering.
Zoals ik op 10 september 2019 (Kamerstuk 29 323, nr. 129) reeds aangaf naar aanleiding van vragen van uw Kamer, zal ik ervoor zorgen dat uw
Kamer goed geïnformeerd wordt over de stappen die worden gezet en betrokken wordt
wanneer er knelpunten optreden. Met mijn brieven van 19 februari 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 134) en 21 april 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 137) geef ik hier reeds invulling aan. Voor de zomer zal ik uw Kamer integraal informeren
over de laatste stand van zaken.
Kan de Staatssecretaris allereerst bevestigen dat, ondanks een eventuele vertraging
aangaande personeel/capaciteit, alle andere voorbereidende activiteiten wel doorgang
vinden.
Ja, dat kan ik bevestigen. Er wordt alles aan gedaan om te zorgen dat als de PND-centra
er klaar voor zijn, ook alle andere betrokken partijen voorbereid zijn om het onderzoek
te starten. Zoals ik hierboven aangeef zijn er nog geen signalen dat er vertraging
optreedt als gevolg van Covid-19, maar dit blijft natuurlijk een risico.
Ten aanzien van de gevraagde kwartaalrapportage zouden deze leden graag zien dat de
Staatssecretaris aangeeft per activiteit zoals weergegeven in bijlage 3 van de RIVM-verkenning
(Overzicht activiteiten nodig voor landelijke wetenschappelijk onderzoek 13-wekenecho)
of deze op schema ligt en indien dat niet het geval is, waarom dit zo is en hoe de
Staatssecretaris werk gaat maken van het wel tijdig afronden van deze activiteit.
Deze leden ontvangen op dit punt graag een toezegging.
Zoals ik hierboven aangeef zal ik uw Kamer blijven informeren aan de hand van de ontwikkelingen.
Daarbij staat voorop dat uw Kamer op de hoogte wordt gesteld als er veranderingen
plaatsvinden die gevolgen hebben voor de overall planning van de start van het onderzoek,
zoals nu ook is gebeurd. Dit heb ik reeds op 10 september 2019 toegezegd in mijn antwoorden
op de vragen van uw Kamer (Kamerstuk 29 323, nr. 129). Het overzicht dat het RIVM in de verkenning heeft opgenomen diende om op een rij
te zetten welke voorbereidingen nodig zijn en hoe deze samenhangen in de tijd. Dit
is nooit bedoeld als een planning waarmee op de voortgang wordt gestuurd.
Reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
Als gezegd hebben deze leden alle begrip voor het feit dat prioritering binnen de
zorg op dit moment noodzakelijk is. Tegelijkertijd vernemen de leden dat enkele vormen
van preventieve zorg weer langzaam doorgang kunnen gaan vinden. Zij willen dan ook
graag weten wat dit betekent voor het onderzoek naar de 13-wekenecho. Is het zo dat
op dit moment alle voorbereidingen voor dit onderzoek stilgelegd zijn? Wordt er bijvoorbeeld
geen (extra) personeel meer geworven en opgeleid voor de PND-centra? Kan de Staatssecretaris
een overzicht geven van de voorbereidingen die op dit moment nog wél getroffen worden
om het onderzoek voor de 13-wekenecho doorgang te laten vinden, en welke voorbereidingen
(noodgedwongen) zijn stilgelegd? Zo nee, waarom niet?
De voorbereidingen voor het onderzoek zijn zeker niet stilgelegd, op alle vlakken
lopen de werkzaamheden door. Wel is het natuurlijk zo dat bijvoorbeeld het werven
en opleiden van extra personeel voor de PND-centra bemoeilijkt kan worden door de
situatie rond Covid-19. Ook op andere vlakken kan Covid-19 gevolgen hebben voor de
planning. Op dit moment is het nog niet mogelijk hiervan een beeld te geven, omdat
er te veel onduidelijkheden zijn over hoe de situatie rond Covid-19 zich verder ontwikkelt.
Zoals ik ook in mijn brief van 21 april 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 137) heb aangegeven, heb ik het RIVM gevraagd om, zodra er meer duidelijkheid is over
de gevolgen van Covid-19, een nadere planning uit te werken in overleg met de PND-centra.
Ik zal uw Kamer voor de zomer hierover informeren.
Is de Staatssecretaris bereid om middels een vaste periodiek, bijvoorbeeld een tijdperiode
van elke drie maanden, te bekijken of eventueel gemaakte vorderingen het mogelijk
maken de implementatie van het wetenschappelijk onderzoek van de 13-wekenecho te vervroegen?
Zo nee, waarom niet?
Indien er mogelijkheden ontstaan om de start van het onderzoek te vervroegen, zal
ik die kans zeker benutten. Op dit moment voorzie ik een dergelijke kans niet, mede
gelet op de uitdaging om de substantiële uitbreiding bij de PND-centra te realiseren
tegen de achtergrond van de huidige arbeidsmarkt. Ik hou dit voortdurend in de gaten
en mocht een dergelijke kans zich voordoen zal ik uw Kamer uiteraard meteen informeren.
Tevens vragen deze leden of er alternatieven mogelijk zijn die minder ingrijpend zijn
dan een heel jaar uitstel van implementatie. Is de Staatssecretaris in gesprek met
relevante stakeholders, zoals het RIVM, om te verkennen wat mogelijke tussenvormen
kunnen zijn? Zo ja, kan de Staatssecretaris hiervan alvast enkele contouren schetsen,
zo vragen deze leden.
In mijn brief van 3 juli 2019 (Kamerstuk 29 323, nr. 127) met de beleidsreactie op de verkenning van het RIVM heb ik aangegeven dat het onderzoek naar de 13-wekenecho op zijn vroegst eind 2020 van start kon gaan. Op basis van
de nu beschikbare feiten verwacht ik dat het onderzoek in de tweede helft van 2021
van start kan gaan. Ik streef ernaar de vertraging zoveel mogelijk te beperken en
het onderzoek zo snel mogelijk te laten starten. Daarvoor heb ik het RIVM gevraagd
om met de PND-centra een realistische planning op te stellen. Ik zal uw Kamer op basis
van deze planning voor de zomer nader informeren.
De tijd die de PND-centra nodig hebben voor het werven en opleiden van extra personeel
is leidend voor de verdere planning. Ik roep de PND-centra op om hierin ambitieus
te zijn. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat deze werving moet plaatsvinden
in een gespannen arbeidsmarkt en dat de werkzaamheden in de centra specialistisch
zijn en dus alleen kunnen worden gedaan door mensen met een passende opleiding. Het
onderzoek kan wat mij betreft niet van start gaan, voordat de deelnemende vrouwen
verzekerd zijn van adequate vervolgzorg. Dat houdt in dat deze zorg van hoge kwaliteit
is en tijdig kan plaatsvinden door gekwalificeerde professionals.
Reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie
Deze leden herhalen hun opmerking uit de eerdere schriftelijke inbreng22 op dit thema dat zij het van belang vinden dat vrouwen en hun partner de mogelijkheid
krijgen om gebruik te maken van de 13-wekenecho en tevens het belang begrijpen van
een breed gedragen en goed voorbereid en uitgevoerde verkenning en wetenschappelijk
onderzoek. Deze leden betreuren het desondanks dat de startdatum van het onderzoek
uitgesteld wordt tot (in ieder geval) de tweede helft van 2021, in plaats van eind
2020. Deze leden vragen in dat kader wat precies de gevolgen zijn voor vrouwen en
hun partner die tot half 2021 al graag een 13-wekenecho zouden krijgen. Wat zijn vervolgens
de verwachtingen met betrekking tot de vervroeging van de 20-wekenecho, zo vragen
deze leden.
Het onderzoek kan pas in de tweede helft van 2021 van start gaan omdat tot die tijd
onvoldoende capaciteit beschikbaar is bij de PND-centra voor de vervolgzorg. Om diezelfde
reden kunnen zwangere vrouwen tot die tijd geen gebruik maken van een 13-wekenecho.
De 20-wekenecho is uiteraard wel beschikbaar, waarmee eveneens aangeboren aandoeningen
en afwijkingen worden opgespoord. De 20-wekenecho is inmiddels vervroegd. Hierover
heb ik uw Kamer op 3 juli 2019 en 10 september 2019 (Kamerstuk 29 323, nrs. 127 en 129) geïnformeerd.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de gevolgen voor de zwangere vrouwen
en hun partners nu het onderzoek later van start gaat. Dit is op dit moment moeilijk
in te schatten. Voor verreweg de meeste zwangeren en hun partners heeft het uitstel
van het onderzoek naar de 13-wekenecho uiteindelijk geen gevolgen, indien er – zoals
bij de meeste zwangerschappen – bij de 20-wekenecho geen afwijkingen worden geconstateerd
en zij dus niet worden geconfronteerd met vervolgdiagnostiek. Voor een deel van de
zwangeren wordt bij de 20-wekenecho wel een afwijking geconstateerd waarvoor vervolgonderzoek
nodig is. Weer een deel van deze afwijkingen had mogelijk al bij 13 weken gesignaleerd
kunnen worden, waardoor die zwangeren en hun partners meer tijd zouden hebben gehad
voor het vervolgtraject. Daar staat tegenover dat de 13-wekenecho ook fout-positieve
uitkomsten kan geven, in welk geval een zwangere vervolgonderzoek ondergaat dat haar
bespaard was gebleven als ze als ze alleen de 20-wekenecho had gehad. Het onderzoek
naar de 13-wekenecho zal een beeld moeten geven van hoe de verschillende opbrengsten
en gevolgen van de 13-wekenecho tot uiting komen, zodat een goede afweging kan worden
gemaakt over de meerwaarde van de 13-wekenecho als onderdeel van het aanbod van prenatale
screening.
Voornoemde leden lezen dat tijdens de voorbereidingen voor het landelijke wetenschappelijke onderzoek naar de 13-wekenecho gebleken is dat er onvoldoende
draagvlak is voor de door het RIVM gedane berekening met betrekking tot de te verwachten
extra werkdruk bij de PND-centra. Deze leden lezen dat het onvoldoende draagvlak veroorzaakt
werd door de gehanteerde aannames en omdat er geen rekening is gehouden met een verandering
in het aantal centra. Deze leden vragen hoe het kan dat er gebruik is gemaakt van
niet gedeelde aannames en dat het nut van een eventuele uitbreiding in het aantal
centra niet is meegenomen in het onderzoek. Hoe kan het dat er zo’n essentieel verschil
bestaat tussen de eerdere verkenning van het RIVM en de analyse van KPMG wat betreft
de effecten op de werkdruk die te verwachten is zodra de 13-wekenecho in onderzoeksverband
beschikbaar wordt gesteld? In tegenstelling tot de eerdere verkenning blijkt uit dit
onderzoek immers dat er wél sprake is van een stijgende werkdruk.
In aanvulling op mijn antwoorden op vergelijkbare vragen van de leden van de fracties
van VVD en D66 meld ik dat mij geen uitbreiding van het aantal centra bekend is. Echter,
ook wanneer het aantal centra toe zou nemen, zouden deze nieuwe centra bemenst moeten
worden met gekwalificeerd personeel. Ook dan zou er dus tijd nodig zijn voor werving
en opleiding.
Deze leden vinden dit verschil zeer ernstig en vragen wat het gevolg was geweest als
deze vervolg-analyse niet was uitgevoerd. Om de extra werkdruk op te vangen is extra
capaciteit bij de PND-centra nodig anders kan vervolgonderzoek na de echo in het geding
komen. Wat is het plan van aanpak aangaande het zorgen voor voldoende capaciteit?
Hoe wordt de capaciteit vergroot en welk budget is daarmee gemoeid? Volgens de Nederlandse
Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) is er ook onvoldoende fysieke ruimte,
welke acties worden ondernemen om deze tekorten weg te nemen?
Als de vervolganalyse niet was uitgevoerd dan was kort na de start van het onderzoek
naar de 13-wekenecho duidelijk geworden dat de PND-centra de extra werkdruk niet zouden aankunnen, met vermoedelijk wachtlijsten tot
gevolg. Dit zou voor mij dan zeker aanleiding zijn geweest om het onderzoek direct
stop te zetten. Het is daarom goed dat het RIVM voortvarend heeft gereageerd op de
signalen vanuit het veld. Hierdoor konden de gevolgen tijdig in beeld gebracht worden
en kunnen de PND-centra nu de benodigde voorbereidingen treffen voordat het onderzoek
van start gaat. Daarmee voorkomen we dat vrouwen na een 13-wekenecho (of een andere
vorm van prenatale screening) in onzekerheid verkeren en te lang moeten wachten op
vervolgonderzoek. Dat hiermee het onderzoek vertraging oploopt had ik niet voorzien
noch gepland.
Met de voorjaarsnota die de Minister van Financiën op 24 april 2020 (Kamerstuk 35 450, nr. 1) uw Kamer heeft toegestuurd zijn extra middelen beschikbaar gesteld om de uitbreiding
van de capaciteit bij de PND-centra te kunnen bekostigen. De kosten voor de extra
vervolgzorg worden vooralsnog geraamd op ca. € 10 miljoen per jaar. De PND-centra
zijn nu aan zet om in kaart te brengen wat ze nodig hebben om de zorg te kunnen leveren
en om dit te realiseren, in termen van personeel maar ook andere randvoorwaarden zoals
ruimtes,. Het RIVM heeft hierover met de PND-centra contact en ondersteunt hierin
waar dat nodig is.
Tenslotte vragen de aan het woord zijnde leden over de verwachtingen met betrekking
tot het aantal onterechte foutvaststelling dat zal ontstaan door introductie van de
13-wekenecho. Wat is de verwachting op dit gebied en wat wordt er ondernomen om het
aantal onterechte foutvaststellingen zo laag mogelijk te houden, zo vragen deze leden.
Het aantal onterechte foutvaststellingen (oftewel fout-positieve uitslagen) is onderwerp
van het onderzoek. De Gezondheidsraad adviseert dit nauwkeurig bij te houden en ook
te kijken naar de impact van een dergelijke uitslag voor de zwangere vrouw en haar
partner. Bij het opstellen van de kwaliteitsstandaard hebben de betrokken beroepsgroepen
kritisch gekeken welke afwijkingen naar verwachting goed kunnen worden waargenomen
bij 13 weken zwangerschap, om zo het aantal fout-positieve uitslagen zo laag mogelijk
te houden.
Reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie
Kan de Staatssecretaris inzicht geven in de mate van capaciteitsproblemen bij de PND-centra
en hoe deze verholpen dienen te worden? Kan worden toegelicht hoe het kan dat de eerste
verkenning van het RIVM met betrekking tot de capaciteit van PND-centra zo sterk afwijkt
van latere berekeningen?
In het rapport van KPMG dat ik op 21 april 2020 aan uw Kamer aanbood (Kamerstuk 29 323, nr. 137) wordt per PND-centrum uitgewerkt welke extra capaciteit nodig is om de werkdruk
aan te kunnen die het onderzoek naar de 13-wekenecho in de toekomst zal teweegbrengen.
Daarbij wil ik benadrukken dat er op dit moment geen sprake is van capaciteitsproblemen
bij de PND-centra. In mijn antwoorden op de vragen van de leden van de fractie van
D66 ga ik in op de verschillen tussen de verkenning van het RIVM en de nadere analyse
van KPMG.
Sinds wanneer is de Staatssecretaris op de hoogte van de capaciteitsproblemen bij
de PND-centra? Hadden capaciteitsproblemen eerder kunnen worden ondervangen? Hoe spant
de Staatssecretaris zich in om de capaciteitsproblemen zo snel mogelijk weg te werken
en het onderzoek naar de 13-wekenecho zo snel mogelijk aan te laten vangen?
In mijn antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie ga ik in op hoe het
één en ander is verlopen. Het is de vraag of deze capaciteitsproblemen eerder hadden
kunnen worden ondervangen. Ook wanneer de verkenning al had uitgewezen dat het onderzoek
naar de 13-wekenecho grote gevolgen zou hebben voor de werkdruk bij de PND-centra,
dan nog was een nadere analyse nodig geweest om dit per centrum in kaart te brengen,
zoals nu door KPMG is gedaan. Een dergelijke analyse vergt tijd, mede omdat de betrokken
PND-centra dit naast hun reguliere werkzaamheden moeten doen. Dat geldt overigens
voor alle voorbereidingen die nu worden getroffen voor het onderzoek naar de 13-wekenecho.
Alle betrokken partijen spannen zich ervoor in om het onderzoek zo snel mogelijk van
start te laten gaan. De PND-centra zijn nu aan zet om extra personeel te werven en
op te leiden. Met de voorjaarsnota die de Minister van Financiën op 24 april 2020
naar uw Kamer stuurde (Kamerstuk 35 450, nr. 1) zijn extra financiële middelen beschikbaar gekomen om de kosten van de extra vervolgzorg
te dekken.
In hoeverre is inmiddels begonnen met het opleiden en aantrekken van perinatologen
en GUO-2-echoscopisten? Kan de Staatssecretaris inzicht geven in de impact die de
bestrijding van het COVID-19 virus heeft op de uitbreiding van de capaciteit van PND-centra
en de start van het landelijke wetenschappelijke onderzoek naar de 13-wekenecho?
Zoals ik in mijn brief van 21 april 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 137) aangaf, heb ik het RIVM gevraagd om met de PND-centra een realistische planning
uit te werken voor de uitbreiding van de capaciteit. Daarbij moet rekening gehouden
worden met de mogelijke gevolgen van het Covid-19 virus. Ik verwacht uw Kamer voor
de zomer hierover nader te informeren.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat de mogelijke gevolgen van uitstel van de start
van het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho zijn op de gezondheid
van het ongeboren kind, daar de Gezondheidsraad stelde in 2016 dat «veel van de zeer
ernstige afwijkingen die nu worden ontdekt bij de «20-wekenecho» al aan het einde
van het eerste trimester van de zwangerschap op te sporen zouden zijn23»?
Prenatale screening op aangeboren aandoeningen en afwijkingen richt zich niet primair
op gezondheidswinst voor het ongeboren kind, maar op handelingsopties voor de ouders
die dit willen. Voor de gevolgen voor ouders verwijs ik naar de antwoorden op de vragen
van de SP-fractie.
Kan de Staatssecretaris tot slot aangeven of de mogelijkheid bestaat om het wetenschappelijk
onderzoek naar de 13-wekenecho per 1 januari 2021 op een kleinere schaal te laten
aanvangen? Kan worden toegezegd dat het wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho
uiterlijk op 1 juli 2021 van start gaat? In hoeverre kan een nieuwe invoeringsdatum
door de Staatssecretaris gegarandeerd worden, zo vragen deze leden.
Zoals ik aangeef in de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van de
VVD en de PVV ga ik uit van een landelijk onderzoek waarbij zwangeren een vrije keuze
maken om wel of niet deel te nemen. Dit is in lijn met het advies van de Gezondheidsraad
(bijlage bij Kamerstuk 29 323, nr. 107), de motie van de leden Bergkamp en Tellegen (Kamerstuk 32 279, nr. 145) en het algemene beleid dat het aanbod van prenatale screening in Nederland landelijk
uniform is. Op basis van de deelname bij de 20-wekenecho ga ik ervan uit dat de meeste
zwangere vrouwen ook deelnemen aan de 13-wekenecho. Daarbij is de schaal van het onderzoek
een gegeven. Zoals ik in mijn brief van 21 april 2020 (Kamerstuk 29 323, nr. 137) aangeef, vraag ik het RIVM om met de PND-centra een realistische planning te maken.
In afwachting hiervan kan ik nu geen toezeggingen doen over een definitieve startdatum.
Vooralsnog wordt er gericht op de tweede helft van 2021. Daarbij wijs ik nogmaals
op de onzekerheid die het Covid-19 virus met zich meebrengt.
Reactie op de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Deze leden begrijpen dat de aanleiding voor de aanvullende analyse door KPMG is gelegen
in het feit dat er onvoldoende draagvlak was voor de RIVM-berekening van de te verwachten
extra werkdruk bij de PND-centra. Kan de Staatssecretaris toelichten waarin beide
berekeningswijzen van elkaar verschillen?
In mijn antwoorden op de vragen van de D66-fractie ga ik in meer detail in op de verschillen.
Op hoofdlijnen is het belangrijkste verschil dat de verkenning onder tijdsdruk is
uitgevoerd en daarbij noodzakelijkerwijs gebruik is gemaakt van zogenaamde expert judgement, dat ook naar eer en geweten is gegeven. De PND-centra hebben later aangegeven twijfels
te hebben bij deze berekening. Daarom heeft het RIVM KPMG gevraagd om een diepgaandere
analyse te doen en daarbij de PND-centra te betrekken. In deze analyse is naar voren
gekomen dat de PND-centra verwachten dat er meer vervolgonderzoek nodig zal zijn na
een 13-wekenecho.
Deze leden vinden het belangrijk dat, alvorens met het onderzoek begonnen wordt, gewaarborgd
is dat vrouwen en hun partners de goede begeleiding en zorg krijgen, de capaciteit
moet hiervoor op orde zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven welke capaciteitsuitbreiding
er nodig is en wat hiervan de extra kosten zullen zijn? Kan de Staatssecretaris ook
aangeven wat deze capaciteitsuitbreiding betekent voor de totale kosten die gemoeid
zijn met het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho?
In het rapport van KPMG dat ik uw Kamer op 21 April 2020 toestuurde (Kamerstuk 29 323, nr. 137) staat uitgewerkt welke capaciteitsuitbreiding nodig is voor de vervolgzorg na een
13-wekenecho. Op basis hiervan werkt het RIVM met de PND-centra nader uit hoe deze
uitbreiding gerealiseerd kan worden en welke termijn hiervoor realistisch is. Op dit
moment wordt geraamd dat de extra vervolgzorg die vanwege het onderzoek naar de 13-wekenecho
nodig zal zijn circa € 10 miljoen per jaar extra zal kosten. Dit bedrag bevat nog
een significante marge van onzekerheid, mede omdat de beroepsgroep nog moet beslissen
hoe om te gaan met vrouwen die een medische indicatie hebben. Met de voorjaarsnota die de Minister van Financiën op 24 april 2020 (Kamerstuk 35 450, nr. 1) uw Kamer heeft toegestuurd zijn deze extra middelen reeds beschikbaar gesteld om
de uitbreiding van de capaciteit bij de PND-centra te kunnen bekostigen.
De Staatssecretaris geeft aan verdringing in de geboortezorg te willen voorkomen en
de uitvoering van de 13-wekenecho inpasbaar te willen maken in de bredere geboortezorg,
voordat met de uitvoering gestart wordt. Heeft de Staatssecretaris hierbij ook oog
voor het risico op verdringing door de prenatale screening ten koste van de middelen
voor de reguliere geboortezorg, zo vragen deze leden.
Ik heb hier zeker oog voor. In de vraagstelling van het onderzoek wordt dan ook expliciet
naar de belevingen en ervaringen van zorgverleners gevraagd. Indien er verdringing
plaatsvindt zal dit uit het onderzoek blijken.
Voornoemde leden vragen of de Staatssecretaris onderschrijft dat ook de reguliere
geboortezorg een kwaliteitsverbetering behoeft, zoals ook bepleit door Nederlandse
Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie
van Verloskundigen (KNOV). Is de Staatssecretaris bereid om, in overleg met de Minister
voor Medische Zorg, te bezien welke investeringen er nodig zijn voor de implementatie
van de Zorgstandaard ter verbetering van de kwaliteit van de geboortezorg?
De kwaliteit van de integrale geboortezorg heeft de aandacht van de Minister voor
Medische Zorg en Sport. Daarnaast zetten ook de partijen in de geboortezorg zich in
om te zorgen voor goede integrale zorg voor moeder en kind. Op diverse manieren worden
deze partijen ondersteunt in het verbeteren van de integrale geboortezorg. Via het
College Perinatale Zorg (CPZ) ondersteunt de Minister voor Medische Zorg en Sport
de partijen in de integrale geboortezorg ook waar het gaat om de implementatie van
de zorgstandaard. Het CPZ biedt een uitgebreid instrumentarium van hulpmiddelen en
ondersteunende tools en verbindt de partijen in het geboortezorgveld.
Via Perined worden kwaliteitsgegevens beschikbaar gesteld en worden regio’s ondersteund
in het uitvoeren van de perinatale audit.
Daarnaast heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport een ondersteuningsprogramma
opgesteld voor de geboortezorg in het digitaal uitwisselen van gegevens via het programma
Babyconnect. Dit is een landelijk actieprogramma om digitale informatie-uitwisseling
tussen cliënten en zorgverleners, en zorgverleners onderling mogelijk te maken. Het
digitaal uitwisselen van gegevens is een belangrijke randvoorwaarde voor integrale
geboortezorg. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport biedt regio’s sinds
1 juli 2019 subsidie aan ter ondersteuning van de implementatie van een oplossing
voor digitale gegevensuitwisseling en het – via MedMij – ontsluiten van de gegevens
aan de zwangere.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris bereid is om, nu uitstel van de invoering
van de 13-wekenecho onvermijdelijk is, deze periode van uitstel te benutten door te
bekijken hoe de 13-wekenecho zich verhoudt tot de integrale visie op de geboortezorg
en screening die door het kabinet is toegezegd voor de zomer van 2020.
Ik bereid nu een brief voor over de relatie tussen geboortezorg en prenatale screening,
die rond de zomer naar de Kamer zal worden gestuurd. Deze brief gaat echter niet in
op de keuzes die zijn gemaakt over de inhoud van het aanbod van het programma van
prenatale screening. Dat laat onverlet dat ik altijd bereid ben om met uw Kamer het
gesprek aan te gaan over het huidige programma van prenatale screening.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport