Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. Jaarverslag Ministerie van Defensie 2019
35 470 X Jaarverslag en slotwet Ministerie van Defensie 2019
Nr. 6
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 juni 2020
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Defensie over de brieven van 20 mei 2020 over het Jaarverslag
Ministerie van Defensie 2019 (Kamerstuk 35 470 X, nr. 1) en het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Defensie
van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 35 470 X, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2020 aan de Minister van Defensie voorgelegd.
Bij brief van 10 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, A. de Vries
De griffier van de commissie, De Lange
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het jaarverslag
van het Ministerie van Defensie en het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer.
Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Jaarverslag
van het Ministerie van Defensie 2019 en Verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene
Rekenkamer.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het Jaarverslag
2019, het ARK-rapport en de slotwet. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de Minister
en de Staatssecretaris. Het doet deze leden goed om te zien dat Defensie hard werkt
aan herstel. Desalniettemin maken de leden van D66-fractie zich nog steeds zorgen
over de daadwerkelijke progressie die hierbij gemaakt wordt. De afgelopen jaren is
er na een duidelijke noodkreet van Defensie structureel EUR 1.5 miljard extra per
jaar bijgekomen om de krijgsmacht weer robuust en slagvaardig te maken. In het regeerakkoord
is met name ingezet op het in orde brengen van de basis. Ook dit jaar zien deze leden
weer in de verantwoordingsstukken terugkomen dat er nog veel stappen te zetten zijn
om deze basis volledig op orde te krijgen. Het bespreken van het jaarverslag, verantwoordingonderzoek
en de slotwet, gaat voor de leden van de D66-fractie langs drie lijnen: de prestaties,
de mensen en de (financiële) middelen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag en danken
de betrokken ambtenaren voor het opstellen ervan. Deze leden hebben desalniettemin
enkele vragen die zij graag nog beantwoord zouden zien.
Jaarverslag 2019
De leden van de VVD-fractie lazen in het jaarverslag over een totaal aantal uitgezonden
militairen. Zij vragen welk percentage van het aantal bij Defensie werkzame militairen
in 2020 gemiddeld op uitzending was?
Volgens het jaarverslag is er geïnvesteerd in het op sterkte brengen van de veiligheidsorganisatie.
Wanneer gaan deze versterkingen gereed zijn, vragen de leden van de VVD-fractie. Voorts
heeft de Kamer naar aanleiding van de commissie-Giebels gevraagd om een visitatiecommissie.
Welke zaken heeft deze visitatiecommissie waargenomen en kan de Kamer daar op korte
termijn over worden geïnformeerd door de Minister?
Voorts vragen deze leden of de Minister kan zeggen waaruit de (beoogde) bijdrage aan
de enhanced NRF en het NATO Readiness Initiative gaat bestaan? Wat is de bijdrage
die Nederland op grond van de grootte van de economie en het bevolkingsaantal relatief
zou moeten leveren binnen de enhanced NRF en het NATO Readiness Initiative?
Tot slot maakt het jaarverslag op pagina 12 melding van «investeringen in het cyber-
en informatiedomein door het versterken van onze IT-infrastructuur.» De leden van
de VVD-fractie vragen om wat voor investeringen het hier gaat. Hoe verhoudt zich dit
tot het uitstel van GrIT?
Defensie had in 2019 gemiddeld 1000 militairen uitgezonden op missie, waarvan grotere
eenheden in een vierslag elkaar afwisselen. Op een totaal personeelsbestand van grofweg
40.000 militairen komt het percentage op 7,5 tot 10%. Dit percentage houdt geen rekenschap
met de verhouding gevechtseenheden versus ondersteunende eenheden, uitzendbescherming,
opleidingen en arbeidsvoorwaardelijke uitzonderingen. Het percentage houdt bovenal
geen rekenschap met gereedstaande troepen voor onze Snel Inzetbare Capaciteiten (SIC)
zoals de NATO Response Force en European Union Battlegroup die weliswaar niet op missie
zijn, maar wel klaar staan om ingezet te worden. Daarnaast wordt een voornaam deel
van onze troepen zeer frequent ingezet in het kader van nationale bijstand. In het
geval dat gereedstaande eenheden en nationale bijstand meegeteld worden stijgt het
percentage al snel richting 25%.
De versterking van de veiligheidsorganisatie vindt enerzijds plaats bij de defensieonderdelen
met de veiligheidsdeskundigen bij de staven en de operationele eenheden en anderzijds
bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en het Coördinatiecentrum
Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). De vulling van de veiligheidsorganisatie
bij de defensieonderdelen is grotendeels gerealiseerd. Defensie had de realisatie
van de versterking in de jaren 2018 tot en met 2020 gepland. Een enkel defensieonderdeel
loopt in verband met een lopend reorganisatietraject achter in de realisatie. Naar
verwachting is ook dit traject uiterlijk in 2021 gerealiseerd. De versterking van
de COID en het CEAG is naar verwachting eind 2020 gerealiseerd.
Het jaarrapport 2020 van de Visitatiecommissie wordt op 15 juni a.s. aan Defensie
aangeboden door de commissie, waarna Defensie het op dezelfde dag aan de Tweede Kamer
zal aanbieden.
In 2019 bestond de bijdrage aan de enhanced NRF uit capaciteiten uit zowel het land-,
lucht- als maritieme domein. Dit geldt ook voor het jaar 2020. Vanaf 2021 zal Nederland
enkel nog landgebonden en maritieme capaciteiten leveren aan de enhanced NRF. De bijdragen
aan het NRI starten vanaf het jaar 2020 met capaciteiten in het maritieme domein;
deze bijdrage blijft doorlopen tot minimaal 2025. Vanaf 2022 zal Nederland ook capaciteiten
in het Land en lucht domein leveren aan het NRI. Details over de omvang en aard van
deze bijdragen zijn vertrouwelijk.
Binnen de NAVO wordt geen gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde verdeelsleutel
om een bijdrage aan de enhanced NATO Response Force of het NATO Readiness Initiative
te bepalen. De bijdrage is afhankelijk van een divers aantal factoren, waardoor gevraagde
en geleverde bijdragen kunnen variëren. Een factor is bijvoorbeeld dat niet alle bondgenoten
over dezelfde capaciteiten beschikken, waardoor niet eenzelfde bijdrage aan alle bondgenoten
kan worden gevraagd. Verder kan door nationale taken een bepaalde capaciteit voor
een bepaalde rotatie niet beschikbaar zijn. Bovendien speelt personele vulling en
gereedheid een rol, omdat deze op orde moet zijn voordat de bijdrage kan worden geleverd.
Er wordt van bondgenoten verwacht dat zij naar vermogen bijdragen. In de praktijk
kan Nederland, omdat we onvoldoende in staat zijn invulling te geven aan onze capaciteitendoelstellingen,
niet volledig aan deze verwachting voldoen.
Het kabinet heeft, bovenop de intensivering uit het regeerakkoord, met de voorjaarsnota
in mei 2019 extra geld uitgetrokken om een start te maken met de uitvoering van de
prioriteiten uit het nationaal plan voor de NAVO (Kamerstuk 28 676, nr. 308). De vraag van de VVD ziet op één van deze prioriteiten. Het gaat hier om € 500 miljoen
die geïnvesteerd wordt in het vermogen om informatie gestuurd te kunnen optreden.
Dit heeft geen relatie met de pauze van GrIT en de start van het heroverwegingstraject.
De leden van de CDA-fractie constateren dat uitgaven aan kennis en innovatie volgens
het jaarverslag in 2019 zijn uitgekomen op 1,2% van de defensiebegroting, ruim onder
de gestelde norm van 2%. In het najaar van 2019 was de inschatting nog dat de uitgaven
aan kennis en innovatie uit zouden komen op 1,8% van de Defensiebegroting (Kamerstuk
35 300 X, nr. 15, antwoord op vraag 163). Ten opzichte van die schatting zijn de daadwerkelijke uitgaven
dus fors lager uitgekomen. Wat is de verklaring hiervoor? Wat gaan de bewindslieden
doen om de uitgaven voor kennis en innovatie zo snel mogelijk op de norm te krijgen?
Zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Defensie telt hierbij niet alleen de uitgaven vanuit het centraal budget voor wetenschappelijk
onderzoek, maar ook uitgaven binnen investeringsprojecten. De norm waar de EDA-landen
zich aan hebben verbonden (2% van de Defensiebegroting) geldt specifiek voor uitgaven
aan Research & Technology. Dat is een deel van de uitgaven binnen de bredere categorie
Research & Development. De definities die EDA voor beide hanteert zijn als volgt:
Defence Research and Development (R&D) expenditure: any R&D programmes up to the point
where expenditure for production of equipment starts to be incurred. R&D includes
R&T.
Defence Research and Technology (R&T) expenditure: expenditure for basic research,
applied research and technology demonstration for defence purposes. It is a subset
of R&D expenditure. (https://www.eda.Europa.eu/info-hub/defence-data-portal/Definitions)
Uit het jaarverslag wordt volgens de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of de
kpi voor kennis en innovatie gaat over alle R&D-uitgaven of alleen de R&T-uitgaven.
Betreft het hier uitsluitend uitgaven aan Defensie Research and Technology (R&T),
en niet het gehele, bredere terrein van Defensie Research and Development (R&D)? In
hoeverre sluit de kpi voor uitgaven aan kennis en innovatie aan bij de EDA-norm en
gehanteerde definities?
De lee van de CDA-fractie verwelkomen de IT strategie 2019 – 2024 (Naar een informatiegestuurde,
technologisch hoogwaardige en toekomstbestendige krijgsmacht) die in 2019 is uitgebracht. Zorgelijk is dat
gesteld wordt dat «Het gebrek aan financiële middelen een beperkende factor is binnen
de IT-band» (blz. 76 Jaarverslag). In de Defensienota is opgenomen dat dit tussen
de € 100 en € 250 miljoen per jaar is. Onduidelijk is hoe groot het gebrek aan financiële
middelen binnen deze zogenoemde IT-band daadwerkelijk is. De leden van de CDA-fractie
vragen of dit komt door hoger uitvallende kosten van het programma Grensverleggende
IT of doordat er ook tekorten bij andere IT-uitgaven zijn. Deze leden vragen een nadere
uitleg hiervan. Wanneer is de heroverweging van GrIT afgerond? Wanneer komt er een
duidelijk beeld van de totale kosten, planning en personele capaciteit om GrIT goed
aan te kunnen sturen – waar de AR terecht op wijst?
Opvallend is dat er € 1,8 miljard minder verplichtingen zijn aangegaan dan ten tijde
van de Najaarsnota werd verwacht en waarmee de Kamer heeft ingestemd. In de Slotwet
is gemeld dat de aangegane verplichtingen maar liefst € 1,757 miljard lager zijn uitgevallen
dan werd verwacht ten tijde van de Najaarsnota, en waarvoor de Kamer de Minister had
geautoriseerd. In de brief van 16 december 2019 (Beleidsmatige mutaties na Najaarsnota
2019, Kamerstuk 35 300 X, nr. 48) is hierover ook niets aangekondigd. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre
deze onderuitputting te voorzien was? Was het nodig om voor een dergelijk bedrag autorisatie
aan de Kamer te vragen?
Het eerder veronderstelde effect van de stijging bij investeringsprojecten (een IQ
van 23,9% voor 2019) op kennis en innovatie bleef achter bij de verwachtingen. De
extra uitgaven aan defensieonderzoek en technologieontwikkeling, via het centrale
budget (doelfinanciering kennisinstituten TNO, NLR en Marin) en contractonderzoek
(eveneens bij de instituten) zijn weliswaar gestegen, maar konden dat verschil niet
goedmaken. Met het inrichten van een administratie voor de uitgaven aan Research and
Technology (R&T), conform de toezegging aan de Kamer, is dit jaar voor het eerst mogelijk
om de KPI mede op basis van de realisatie van het voorgaande jaar vast te stellen.
Defensie blijft onverminderd gecommitteerd aan het streven om de EDA-norm te halen.
In dat kader hebben defensieonderzoek en technologieontwikkeling nadrukkelijk de aandacht,
zowel bij de opstelling van de Defensievisie als – vanzelfsprekend – bij de actualisering
van de strategische Kennis- en Innovatie Agenda. Zij plaatsen daarbij, net als in
de uitvoeringsagenda, de kanttekening dat net als elk ander aandachtsgebied ook onderzoek
en technologie ontwikkeling onderdeel zijn van breder te maken afwegingen.
Defensie hanteert de EDA-norm voor Research & Technology (R&T), dat wil zeggen de
uitgaven aan defensie onderzoek en technologie ontwikkeling. De KPI en het gerealiseerde
percentage (1,2%) hebben uitsluitend betrekking op de uitgaven aan R&T en dus niet
op alle uitgaven aan R&D. Bij de categorie investeringsprojecten gaat het uitsluitend
om kennisgebruik, waarbij een beroep wordt gedaan op de kennisinstellingen van Defensie.
Het programma GrIT bevindt zich in een heroverwegingstraject (brief van 2 juli 2019,
Kamerstuk 31 125, nr. 104). Het scenario dat uiteindelijk de voorkeur krijgt doorloopt de gebruikelijke interne
controlemechanismen. Dat betekent onder meer dat de contractdocumenten getoetst worden
door de ADR, ook wordt zoals toegezegd een externe validatie uitgevoerd. Daarnaast
wordt een BIT-toets uitgevoerd op het uiteindelijke scenario, een contractset en de
businesscase. Zodra het BIT zijn bevindingen kenbaar maakt worden deze, inclusief
appreciatie en het betreffende scenario, aangeboden aan uw Kamer. Naar verwachting
zullen de resultaten van het BIT uiterlijk eind 2020 beschikbaar komen. Vanwege de
coronacrisis is deze planning met enige onzekerheid omkleedt. Voordat tot de beoogde
gunning wordt overgaan, wordt de definitieve business case vertrouwelijk aan uw Kamer
voorgelegd, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg IT van 13 juni 2018 (Kamerstuk
31 125, nr. 89). Onderdeel van deze businesscase zijn de totale kosten, planning en personale capaciteit.
Ook wordt uw Kamer nog voor het zomerreces geïnformeerd over de financiële IT-band
binnen de Krijgsmacht in bredere zin.
Uiterlijk op 28 oktober 2019 moest Defensie de verwachtingen voor de Najaarsnota 2019
aangeven. Het gaat in dit geval om de raming van de verplichtingen, die geen of vrijwel geen gevolgen hebben voor de uitgaven in hetzelfde jaar: het moment van opdrachtverstrekking is bepalend en niet het moment
van betalen. Beleidsmatige mutaties na Najaarsnota zijn ongewenst en een niet aan
het parlement gemelde overschrijding van de verplichtingenbegroting kan leiden tot
een onrechtmatigheidsoordeel. Daarom maakt Defensie voor de ruim twee maanden die
nog na de Najaarsnota volgen voorzichtigheidshalve een schatting van welke contracten
nog een goede kans maken om aan te gaan en neemt dit op in de 2e suppletoire begroting zodat het parlement over het voornemen van het aangaan van
de verplichting in ieder geval tijdig is geïnformeerd. Defensie beseft dat er een
kans is dat deze niet alle verplichtingen in die laatste periode van dat jaar zullen
worden aangegaan. Immers, de afronding van onderhandelingen kan complex zijn en is
niet exact te voorspellen. De lange afstandsraketten voor de F35 (€ 74 miljoen), het
Combat Support Ship (€ 242 miljoen) en de vervanging van het 127 mm-kanon van het
LCF (€ 103 miljoen) zijn voorbeelden van verplichtingen die niet meer in 2019, maar
begin 2020 zijn aangegaan. Ook administratieve redenen kunnen in een jaar tot lagere
verplichtingen leiden. Zo werd een meerjarig onderhoudscontract voor de instandhouding
van Patriot en het motorenonderhoud van de Cougar verwacht. Omdat dit de vorm kreeg
van een raamcontract, waarbij de afroep als verplichting wordt vastgelegd en niet
het meerjarig raamcontract, werd in 2019 € 350 miljoen minder als verplichting aangegaan.
Deze verplichtingen zullen in latere jaren alsnog worden aangegaan.
De leden van de D66-fractie zijn zich er van bewust dat er een moeilijke taak ligt
voor Defensie om de prestaties van het departement op peil te brengen. Afgelopen jaren
heeft Defensie op vele fronten progressie laten zien, maar zijn er ook nog veel problemen
te constateren, zoals bij gereedstelling en inzetbaarheid, bij de bedrijfsvoering
op IT gebied, vastgoed en het personeelsbestand. Inmiddels zijn we drie jaar verder
en is het volgens deze leden van belang om te zien of het ingezette beleid en de inzet
van het kabinet ook heeft geleid tot verbeteringen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd over het feit dat er voor het eerst over
de energietransitie wordt gerapporteerd. De leden kijken uit naar het plan van aanpak
voor het energiegebruik en de energietransitie van Defensie. Deze leden kijken dan
ook uit naar het vastgoedoverleg, waarin deze zaken ook aan bod zullen komen.
De KPI’s over 2018 en 2019 geven een negatieve trend aan met betrekking tot de inzetbaarheid,
veiligheid en militaire vulling. De leden van de D66-fractie vragen hoe dit kan.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de gereedheidsrapportage
onvoldoende betrouwbaar en onvolledig is. Er wordt ten eerste vermeld dat de beperkingen
van eenheden slechts kort worden toegelicht in de vertrouwelijke bijlage. Ten tweede
blijkt de beeldvorming te rooskleurig doordat niet alle onderdelen en al het materieel
worden meegenomen. Transparantie over de inzetbaarheid van de krijgsmacht is cruciaal
voor de controlerende rol van de Kamer met betrekking tot missies en inzet. Deze leden
vragen waarom niet alle ondersteunende eenheden en materieel zijn meegenomen in de
inzetbaarheidsrapportage? Om welke ondersteunende eenheden en materieel gaat dit?
Wordt naar uniformiteit in het invoeren van gegevens over operationele gereedheid
gestreefd? Zo ja, hoe?
Binnenkort staat een overleg over het personeel van Defensie op stapel. Desalniettemin
gaan de leden van de D66-fractie kort in op de problematiek rondom het personeel.
Deze leden verzoeken om een verklaring van een toename van 17% van meldingen van ernstige
veiligheidsincidenten. De leden van de D66-fractie maken zich, net als vorig jaar,
nog steeds zorgen over de personeelstekorten bij Defensie. Wat is het plan om dit
personeelstekort structureel op te lossen? Behelst dit plan ook een diversiteitsaanpak?
Deze leden vragen uitleg waarom er inmiddels meer burgers bij Defensie werken dan
militairen en waarom er inmiddels 150 burgers op militaire functies zitten?
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog een aantal vragen en opmerkingen over
de financiële huishouding van Defensie en de bijbehorende Slotwet. Vorig jaar werd
door de rapporteurs opgemerkt dat door een kasschuif in 2018 van € 1,2 miljard het
investeringsquota achterbleef, en dat deze schuif naar 2020 en 2021 gegaan is. Zodoende
is 2019 bewust overgeslagen. Nu er in de Slotwet te lezen valt dat er sprake was van
een onderbesteding van € 1,8 miljard hebben de leden van de D66-fractie de volgende
vragen: er is voor € 1,8 miljard minder verplichtingen aangegaan dan ten tijde van
de Najaarsnota begroot. Wat is de verklaring voor dit verschil? Aangezien dit een
aanzienlijk bedrag is, waarom werd dit niet voorzien? En waarom is de Kamer hier niet
over geïnformeerd? Zijn de aanbestedingskalender, het contractenregister en de analyses
op inkoopuitgaven in orde bij de afdeling inkoopbeheer? Heeft de onderbesteding op
artikel 6 Investeringen (€ – 1, 2 miljard) te maken met lange wachttijden bij leveranciers?
Is er een helder overzicht van potentieel nieuwe leveranciers en worden deze overwogen
om investeringsprocessen te versnellen? Zo vragen de leden van de D66-fractie.
Achtereenvolgens wordt hier ingegaan op de KPI’s inzetbaarheid, veiligheid en militaire vulling. De KPI inzetbaarheid geeft aan hoeveel procent van de capaciteiten uit de opdrachtenmatrix
aan de norm Operationele Gereedheid voldoet, op koers is richting de norm Operationele
Gereedheid, was ingezet of stand-by stond. Zoals in de inzetbaarheidsrapportage is
toegelicht is, in tegenstelling tot wat de KPI doet vermoeden, in 2019 het percentage
capaciteiten op norm gestegen. Dit is mede een gevolg van de investeringen, waarmee
de krijgsmacht moderniseert en personeel de beschikking krijgt over nieuw materieel.
Het percentage capaciteiten dat ingezet is of stand-by staat voor inzet, is nagenoeg
gelijk gebleven. Het percentage capaciteiten dat op koers is voor herstel is aanzienlijk
gedaald ten opzichte van eind 2018. In enkele gevallen is de gereedheid van deze capaciteiten
daadwerkelijk gedaald, maar het merendeel van deze capaciteiten kleurt nu rood omdat
het herstel langer nodig heeft dan aanvankelijk gepland. Het langzamere herstel is
vooral een gevolg van de problemen die zich in 2019 binnen de essentiële randvoorwaarden
(personeel, reservedelen, voorraden) hebben voorgedaan.
Zoals uit de KPI veiligheid blijkt is er in de afgelopen jaren een toename in het
aantal meldingen zichtbaar. De cijfers lijken te duiden op een stijging van de meldingsbereidheid.
Dit zou passen bij het ingezette beleid van de afgelopen jaren: het verhogen van de
meldingsbereidheid en de kwaliteit van de meldingen maken onderdeel uit van het plan
van aanpak «Een veilige defensieorganisatie».
De KPI personele vulling van de militaire functies is gedaald. Toch boekt Defensie
ondanks een krappe arbeidsmarkt steeds betere wervingsresultaten. De instroom van
militairen is in 2019 voor het vijfde jaar op rij gestegen met drie procent (van 3.747
naar 3.864). Ook overstijgt de instroom voor het eerst sinds 2006 de uitstroom. Echter
is die groei van de instroom niet voldoende om de formatiegroei van militair personeel
met ruim vier procent (van 43.927 naar 45.833) op te vangen, waardoor de KPI is gedaald
met 1,3 procent.
Het bereiken van een hogere instroom en lagere uitstroom is vaak van een zeer groot
aantal factoren tegelijk afhankelijk. Op sommige factoren heeft Defensie geen invloed
zoals de hoogconjunctuur en de effecten daarvan op de arbeidsmarkt, of zijn er afhankelijkheden
zoals het aantal schoolverlaters of technisch geschoold personeel. Evenmin heeft Defensie
invloed op de impact van de COVID-19-crisis op de Nederlandse arbeidsmarkt.
In 2020 gaan we verder met noodzakelijke maatregelen om te komen tot herstel van de
personele vulling. Arbeidsmarktcampagnes worden voortgezet en mogelijk opgeschaald
naar aanleiding van de COVID-19-crisis. De maatregelen op het gebied van behoud kosten
vaak meer tijd omdat hierover rechtspositionele afspraken met de centrales van overheidspersoneel
gemaakt moeten worden. Een van deze maatregelen is het toekennen van een vaste aanstelling
aan FPS fase 2 militairen bij voldoende functioneren; deze maatregel geldt tot de
invoering van een nieuw personeelssysteem en gaat zich hopelijk de komende jaren «uitbetalen»
met een lagere uitstroom. Ook heeft Defensie met het afsluiten van een nieuw arbeidsvoorwaardenakkoord
in de zomer van 2019 een belangrijke stap gezet in het behoud van personeel. Andere
maatregelen, die samenhangen met de modernisering van het personeelsbeleid, zullen
in 2021 stapsgewijs worden geïmplementeerd.
Defensie kiest voor een ketenbenadering van diversiteit & inclusiviteit met maatregelen
in ieder onderdeel van de keten zoals werving, selectie en doorstroom. Ook worden
militaire functies die al enige tijd niet gevuld zijn, waar mogelijk tijdelijk gevuld
met burgerpersoneel. Bij DOSCO loop een pilot waarbij momenteel 147 burgers op functies
zijn aangesteld waarvoor voorheen alleen militairen in aanmerking kwamen. Dit draagt
bij aan herstel van de personele vulling. Het betekent geenszins dat er bij Defensie
meer burgers dan militairen werken, wel is de personele vulling van burgerfuncties
procentueel hoger dan die bij militaire functies.
De commandanten van de defensieonderdelen geven met een integrale appreciatie de status
van de capaciteiten aan. In deze integrale beoordeling worden ondersteunende eenheden
en benodigd materieel dat van invloed is op de inzetbaarheid van een capaciteit meegewogen.
Ondersteunende eenheden zijn bijvoorbeeld genie-, vuursteun-, of inlichtingencapaciteit.
Bij materieel gaat het bijvoorbeeld om de benodigde transportcapaciteit of ICT-systemen.
Voor het bepalen van de mate van gereedheid wordt de status van de meest bepalende
ondersteunende eenheden en materieel meegewogen. Zowel in het meewegen van de ondersteunende
eenheden, het materieel als de uniformiteit van de rapportagegegevens kan defensie,
in lijn met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, wel verbeteren. Defensie evalueert
hiervoor haar systematiek.
Waar het om een toename gaat van het aantal meldingen over ernstige voorvallen1 binnen Defensie, betreft dat met name de subcategorieën: Arbomiddelen/machines, Luchtvaart
gerelateerd, Munitie, Valschermspringen, Voedselveiligheid en Werken op hoogte. Ernstige
incidenten worden altijd onderzocht, intern dan wel extern. Een meerjarige overkoepelende
analyse is op dit moment nog niet beschikbaar, mede omdat een aantal van deze onderzoeken
nog lopen. Voor de overkoepelende analyse moet tevens de verhouding van het aantal
meldingen (van een incident kunnen meerdere meldingen worden gedaan, door verschillende
personen) in relatie tot de (sub)categorieën incidenten en de oorzaak en toedracht
daarvan worden onderzocht. Defensie is bezig met het verbeteren van het melding voorval
systeem, waarmee beter en sneller trends kunnen worden onderkend en dubbeltelling
wordt voorkomen. De nieuwe IT ondersteuning van het veiligheidsrisicomanagementsysteem
zal naar schatting nog 2 à 3 jaar tijd kosten. In de tussentijd wordt het huidige
systeem aangepast. De snelheid daarvan hangt af van het besluitvormingsproces over
de aanpassingen en de benodigde capaciteit.
Voor de beantwoording van uw vragen over het aangaan van verplichtingen verwijs ik
naar de antwoorden op de vragen van de CDA-fractie (pag. 6).
Defensie heeft een centraal contractenregister waarin de initiële looptijd inclusief
de optiejaren van verlenging en de hernieuwingsdatum per contract is opgenomen, zodat
tijdig actie kan worden genomen de verlenging of hernieuwing rechtmatig te laten plaatsvinden.
In 2019 zijn niet alle contracten in dit register vastgelegd. Het betreft met name
nog (het restant) contracten waarvan de inkoop niet via het ERP M&F systeem van Defensie
verloopt. Hierdoor was de volledigheid van het centraal contractenregister nog niet
geborgd. Alle inkooppunten van Defensie hebben een aanbestedingskalender die periodiek
wordt geactualiseerd. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer luidt de huidige aanbestedingskalender
te gebruiken om soortgelijke inkoopbehoeften samen te voegen om één aanbesteding uit
te voeren. Hoewel dit reeds in de bedrijfsvoering van Defensie nagenoeg is afgedekt,
zal hieraan aantoonbaar aandacht worden gegeven bij het opstellen van de aanbestedingskalenders.
Defensie heeft verschillende acties ondernomen voor het uitvoeren van spendanalyses
op inkopen. De uitvoering van de spendanalyse voldoet nog niet volledig aan de vereisten
om potentiële rechtmatigheidsrisico’s (achteraf) zoals splitsingsrisico’s of aanschaffen
buiten de afgesloten overeenkomsten te kunnen signaleren. De verwachting is in 2020
de spendanalyse zodanig uit te kunnen voeren dat aan de genoemde vereisten wordt voldaan.
Defensie beoordeelt periodiek haar investeringsprocessen op product, tijd en geld.
In deze bijzondere periode waarin effecten van COVID-19 zich economisch sterk doen
voelen, wordt samen met de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid
(NIDV) beschouwd of en zo ja welke investeringsbehoeften in tijd versneld kunnen worden
uitgevoerd. Defensie heeft geen overzicht van potentieel nieuwe leveranciers, omdat
dat niet uitvoerbaar is gezien de dynamiek in behoeften en de omvang van mogelijke
leveranciers.
De leden van de SP-fractie hebben met groeiende verbazing kennisgenomen van het Jaarverslag
2019. Daarbij gaat onze verbazing over de «onvolkomenheden» die de AR over de gerapporteerde
gereedheidsinformatie zo eufemistisch signaleert, (jaarverslag onvoldoende betrouwbaar,
onvolledig en té rooskleurig), én ook over het missen van – vrijwel – alle doelstellingen
in het kader van de kpi’s. In ieder geval het missen van in de ogen van de SP-fractie
relevante kpi’s.
Deze leden vragen naar aanleiding van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer aangaande
gereedheidsformatie het volgende. Hoe gaat de kritiek van de Algemene Rekenkamer worden
ondervangen? Wordt de opvatting gedeeld dat «onvoldoende betrouwbaar» een erg slecht
oordeel is? Wordt tevens de opvatting gedeeld dat «onvolledig» een belediging is voor
het parlement? Zo nee, waarom niet?
Het was de leden van de SP-fractie al eerder opgevallen dat het Defensie geen moeite
kostte het Defensiematerieelquotum te halen, ruim te halen zelfs. Maar dat is precies
wat de Defensieorganisatie het minste nodig had, ondanks alle bezweringsformules over
de lastige bezuinigingen uit het verleden aldus deze leden. De leden van de SP-fractie
hebben altijd gesteld dat het ambitieniveau moet worden aangepast naar een veel bescheidener
niveau, ook indertijd tijdens de bezuinigingen. Deze leden zijn ervan overtuigd dat
de bewapeningsprogramma’s die worden ondernomen een groeistuip vormen die niet door
de rest van de organisatie kan worden bijgebeend. Zij vragen een reactie op deze analyse.
In het jaarverslag wordt opgemerkt dat «te veel voorbehouden moet(en worden gemaakt)
bij onze internationale verplichtingen. De internationale verplichtingen blijven hoog,
ondanks dat het aantal militairen dat is ingezet in het buitenland relatief laag was».
Wordt de conclusie gedeeld dat een bescheidener ambitieniveau de enige reële conclusie
is, omdat, indien dat niet wordt bijgesteld, het personeel overbelast wordt, wat immers
ook tot uiting komt in afnemende vullingscijfers? Zo nee, welke conclusie wordt dan
getrokken?
De leden van de SP-fractie interpreteren het uitstel van de beoogde datum dat krijgsmacht
volledig inzetbaar moet zijn tot «midden jaren 20» en niet in 2021 een bewijs dat
het beleid faalt.
Wat Defensie nodig heeft, personeel, loopt nog steeds harder weg dan erbij komt. Dat
verandert niet, ondanks alle hightech wapens die worden aangeschaft en besteld. Dat
is en blijft het oordeel van de leen van de SP-fractie en deze leden voelen zich in
hun oorspronkelijke analyses gesterkt door dit Jaarverslag. Welke conclusies trekt
de Minister uit deze grote discrepantie tussen het ruim halen van materieelquotum
en het missen van zowel alle relevante kpi’s? Is deze discrepantie aanleiding om het
ambitieniveau bij te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Hoe denkt de Minister de gerealiseerde inzetbaarheidsdoelen die 2019 67% bedroegen
voort te stuwen naar de beoogde 100% in enkele jaren, 2023? De leden van de SP-fractie
vragen hierop een toelichting?
Zij vragen een verklaring van de sterke toename van ernstige incidenten, alsmede een
toelichting daarop. Om hoeveel incidenten gaat het en welk soort incidenten zijn te
onderscheiden? Kan daarvan een grafisch overzicht worden gegeven? Beoordeelt de Minister
de toename als «incidentele piek» of ziet zij een structuur? Zo ja, welke?
Hoe worden de militaire vullingscijfers verhoogd? Waarom is dat niet in het Jaarverslag
aangegeven?
Voor de leen van de SP-fractie is het hoog tijd dat de dwingende norm van 2% BBP wordt
losgelaten, hoog tijd dat het ambitieniveau wordt aangepast en hoog tijd dat er evenwicht
komt in de diverse noodzakelijke indicatoren die een functionerende krijgsmacht vereist.
Als dat evenwicht er niet is, gaat het door zoals het nu gaat. Een geforceerd optreden
om de bondgenoten te plezieren en personele uitputting in tal van facetten van de
krijgsmacht.
In de inzetbaarheidsrapportage met de vertrouwelijke bijlagen wordt een zo goed mogelijk
en reëel beeld van de status van capaciteiten en inzetbare eenheden gegeven. Tot 2018
werd gerapporteerd over losse bouwstenen, maar hierdoor was de samenhang tussen eenheden
niet duidelijk. De huidige systematiek om te rapporteren over samengestelde capaciteiten
en inzetbare eenheden komt voort uit eerdere aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer
en in overleg met de Kamer is in 2017 IBO Zicht op Gereedheid opgesteld. Deze systematiek
wordt gehanteerd sinds de Inzetbaarheidsrapportage over de eerste helft van 2018.
Defensie werkt, in lijn met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, aan het verder
verbeteren van de rapportage. Het gaat daarbij in ieder geval om aanpassingen van
de in de inzetbaarheidsrapportage gebruikte kleuren, het uniformeren van definities
en het verduidelijken van de status van de ondersteunende eenheden.
De verander(en)de veiligheidssituatie geeft geen aanleiding om de huidige – politiek
vastgestelde – inzetbaarheidsdoelen te verlagen en de inrichting van de defensieorganisatie
daarop aan te passen. Niet voor niets heeft het kabinet afscheid genomen van de term
«ambitieniveau»: de inzet van de krijgsmacht is namelijk geen ambitie, maar noodzaak.
Defensie werkt hard aan het herstel en de modernisering van de organisatie, maar dit
kost tijd. Om er als Defensie te kunnen staan als dat nodig is, is ook voldoende hoogwaardig
materieel nodig. Het feit dat de investeringsquote stijgt is dus zeer positief en
tekent het herstel en de modernisering van Defensie. Het maakt uiteindelijk mede dat
we op termijn onze, door de politiek vastgestelde, inzetbaarheidsdoelen kunnen behalen.
De inzetbaarheidsdoelen zijn de politieke opdracht voor Defensie, die o.a. is gebaseerd
op de bedreigingen van de Nederlandse belangen. Defensie heeft natuurlijk mensen en
middelen nodig om deze doelen te behalen. Er wordt momenteel hard gewerkt aan het
herstel en de modernisering van Defensie, waardoor ook de druk op personeel en materieel
bij het realiseren van de inzetbaarheidsdoelen moet afnemen.
Er wordt momenteel hard gewerkt aan het herstel en de modernisering van Defensie,
maar dit is niet eenvoudig en kost tijd. Het halen van de investeringsquote is in
het kader van het herstel zeer belangrijk. Defensie wil en verwacht dat dit herstel
zich de komende jaren ook gaat manifesteren op andere essentiële punten die de benodigde
gereedheid mogelijk maken.
Bij het herstel van de operationele gereedheid is nadrukkelijk aangegeven dat dit
herstel afhankelijk is van missiedruk en verplichtingen van eenheden, de ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van schaarse ondersteunende eenheden. Met
name door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot nu toe (door COVID-19 kan daar
verandering in komen) duurt het herstel om de norm operationele gereedheid te behalen
langer dan verwacht. Ook in de komende jaren blijven de genoemde factoren van invloed
op de snelheid van herstel. Een extra toelichting waarbij ingegaan kan worden welke
eenheden dit betreft kan gegeven worden middels een technische briefing aan de leden
van de commissie voor Defensie.
De verklaring voor de toename van het aantal meldingen over ernstige voorvallen is
opgenomen in de reactie op de D66-vragen (pag. 9).
Verantwoordingsonderzoek 2019
De leden van de VVD-fractie merken op dat het onderzoek melding maakt van een moeizaam
herstel van de operationele gereedheid. De Minister blijkt genoodzaakt de streefdatum
voor het op orde hebben van de gereedheid wederom uit te stellen, nu tot midden jaren
20. Hier hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over. Ten eerste, wat is
de oorzaak van het uitstel volgens de Minister? Ten tweede, wat zegt het telkens vooruitschuiven
van de streefdatum voor het op orde hebben van de gereedheid over de kwaliteit en
haalbaarheid van de plannen op dit terrein? Tot slot, wat is er dit keer anders aan
de plannen voor het op orde hebben van de gereedheid ten opzichte van de vorige plannen,
waardoor het niet nodig zal zijn de streefdatum opnieuw vooruit te schuiven?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over een passage op pagina
43 uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (AR): «de Minister van Defensie [neemt]
niet alle ondersteunende eenheden en al het materieel mee in haar rapportage. Dit
zorgt voor een onvolledig beeld van de gereedheid van de krijgsmacht. Dit kan betekenen
dat het het parlement ontbreekt aan voldoende informatie om zijn controlerende taak
uit te oefenen. Daarnaast bestaat het risico dat bij parlementaire discussie over
bijvoorbeeld inzet bij missies van een rooskleurig beeld wordt uitgegaan.» Als bij
rapportages over capaciteiten en gereedheid niet alle ondersteunende eenheden en materiaal
zijn meegewogen, zou het volgens de Minister dan mogelijk zijn dat er in rapportages
eenheden als gereed staan vermeld, terwijl zij door het ontbreken van ondersteuning
en materiaal in de praktijk niet inzetbaar zijn in alle mogelijke conflictsituaties?
De leden van de VVD-fractie wijzen de Minister op het belang van transparantie voor
het afwegingsproces bij uitzendingen van de Kamer. Erkent de Minister dat dit bemoeilijkt
kan worden indien de rapportage een onvolledig beeld van de gereedheid geeft?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over het antwoord van de
Minister op de aanbevelingen van de AR rond gereedheidsrapportages. Zij schrijft dat
het meewegen van de gereedheid van alle ondersteunende eenheden een inspanning vergt
die niet opweegt tegen de verwachte verbetering. Hoe groot is die inspanning dan,
gemeten in FTE? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat een parlementaire
discussie over missies op basis van een compleet beeld over de gereedheid van eenheden
een forse verbetering is, die best inspanning waard is?
Rond dit punt vragen de leden van de VVD-fractie ook waarom het meewegen van alle
ondersteunende eenheden rond een gereedheidsrapportage zoveel inspanning vergt. Betekent
dit dat Defensie op dit moment niet over die informatie beschikt, maar het eerst nog
in kaart moet brengen? En als Defensie zelf geen goed beeld heeft van de gereedheid
van ondersteunende eenheden en materieel dat nodig is om andere eenheden uit te zenden,
hoe kan Defensie dan zelf een goede afweging maken over welke eenheden wanneer uitgezonden
kunnen worden?
De Minister schrijft in het antwoord op de AR vervolgens dat zij wel «meegaat in uw
oproep om de status van de ondersteunende eenheden mee te nemen in het totaaloordeel
van de gereedheid van de capaciteit.» Kan de Minister toelichten hoe dit meewegen
eruit ziet, als het kennelijk niet bestaat uit alle ondersteunende eenheden?
Tot slot wijzen de leden van de VVD-fractie erop dat de AR nog steeds tekortkomingen
in de administratie voor munitiebeheer heeft geconstateerd. Dat is zorgelijk, omdat
dit volgens de OVV ook een van de problemen was die ten grondslag lag aan het dodelijke
mortierongeval in Mali. Deze leden vragen welke veiligheidsrisico’s voor het personeel
er aan de nog steeds aanhoudende tekortkomingen bij de munitieadministratie kleven.
Is er ook al een plan met concreet tijdpad om dit op orde te hebben? Zo ja, wanneer
moet dit gebeurd zijn?
Bij het herstel van de operationele gereedheid is nadrukkelijk aangegeven dat dit
herstel afhankelijk is van de missiedruk en verplichtingen van eenheden, de ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van schaarse ondersteunende eenheden. Met
name door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt duurt het herstel langer dan verwacht.
Ook in de komende jaren blijven de genoemde factoren van invloed op de snelheid van
herstel.
Defensie onderschrijft de aanbevelingen van de AR en werkt in lijn met deze aanbevelingen
aan verbetering van de inzetbaarheidsrapportage. Uiteraard is het doel in de vertrouwelijke
bijlage van de inzetbaarheidsrapportage een zo goed mogelijk en reëel beeld van de
status van capaciteiten en inzetbare eenheden te geven. De rapportage over de status
van capaciteiten en inzetbare eenheden gaat over samengestelde eenheden die nodig
zijn om de inzetbaarheidsdoelen te realiseren. Deze rapportage maakt gebruik van een
appreciatie van de commandant, waarin alle aspecten die invloed hebben op de gereedheid
worden meegewogen. Als voorbeeld: Een commandant van de maritieme taakgroep weegt
de essentiële ondersteuning mee in zijn appreciatie. De beschikbaarheid van gedegen
helikoptercapaciteit of inlichtingencapaciteit is essentieel om de status Operationele
Gereedheid op norm weer te kunnen geven. Door gebruik te maken van de appreciatie
van de commandant over de status van een capaciteit of inzetbare eenheid kan een goede
afweging gemaakt worden om tot inzet over te gaan. Het komt voor dat niet alle componenten
op hetzelfde niveau van gereedheid zijn. Indien dit een beperking oplevert voor de
inzetbare eenheid of capaciteit wordt dit als zodanig vermeld in de vertrouwelijke
bijlage van de inzetbaarheidsrapportage. In de bestuurlijke reactie op het VO heeft
Defensie aangegeven niet alle ondersteunende eenheden en materieel mee te willen wegen
in de inzetbaarheidsrapportage. Wel werkt Defensie aan verduidelijking van de status
van ondersteunende eenheden zodat deze beter meegewogen kan worden in het bepalen
van de status van de capaciteiten.
Het is niet mogelijk om het aantal VTE aan te geven dat gemoeid is met het inzichtelijk
maken van de status van alle ondersteunende eenheden en materieel. Het inzichtelijk
maken van alle ondersteunende materieel zou op het laagste aggregatieniveau moeten
gebeuren en daarom een aanzienlijke inspanning vergen. Evenals voorgaande jaren bied
ik aan een extra toelichting te geven middels een technische briefing aan de leden
van de commissie voor Defensie.
De maatregelen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid
(OvV) inzake het mortierongeval in Mali ten aanzien van veiligheid in de munitieketen
zijn gereed dan wel in uitvoering. Over de stand van zaken van de implementatie van
de aanbevelingen uit de onderzoeken van de OvV is uw Kamer op 15 april jl. geïnformeerd
met de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 29 668, nr. 53).
Ten aanzien van de munitieadministratie geldt een apart verbeterproces. Defensie heeft
mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de AR (en ADR) een verbeterplan opgesteld
om de geconstateerde tekortkomingen in de munitieadministratie op te lossen. De meeste
verbetermaatregelen zijn reeds uitgevoerd en worden gemonitord. De laatste verbetermaatregel,
die ziet op de herstructurering van de munitieregelgeving en -documentatie, is naar
verwachting eind 2021 voltooid. De geconstateerde administratieve tekortkomingen in
de administratie voor munitiebeheer leveren geen onacceptabele veiligheidsrisico’s
voor het personeel op.
De leden van CDA-fractie zijn verheugd over de bevindingen van de AR dat de bedrijfsvoering
bij Defensie is verbeterd. Het opheffen van twee onvolkomenheden – logistieke keten
reserveonderdelen en informatiebeveiliging – verdient een pluim.
Het financieel beheer is op orde. Het is positief dat de investeringen van dit kabinet
in de mensen, middelen en manieren van de Defensie hun vruchten afwerpen. Dat gezegd
hebbende, zal het herstel van Defensie nog vele jaren vergen. Zo is er een onvolkomenheid
bij gekomen, op het vlak van autorisatiebeheer, en is een bestaande onvolkomenheid
uitgebreid. Overige onvolkomenheden op het terrein van de IT-vernieuwing, inkoopbeheer
en vastgoedmanagement, blijken hardnekkig. Volgens de AR zal het «nog jarenlang grote
inspanningen en investeringen vragen om de problematiek aan het fundament van de organisatie
te verhelpen.» Daar waar de situatie van het Ministerie van Defensie op een aantal
plekken niet verbetert of zelfs verslechtert, stelt de AR dat dit niet alleen te wijten
is aan bedrijfsvoering die niet op orde is, maar ook «waar onvoldoende geld beschikbaar
is om problemen te verhelpen» (blz. 6)
De noodzaak van investeringen is een belangwekkende constatering, die de AR volgens
de leden van de CDA-fractie niet eerder zo openlijk deed.
Het sluit aan bij de reactie van de Minister dat «de financiële middelen, de achterstanden
binnen het vastgoed en de personeelstekorten, zowel kwalitatief als kwantitatief,
daarbij knelpunten zijn.» Knelpunten die in de nog op te stellen begroting 2021 en
Defensievisie belangrijke aandachtspunten vormen. De leden van de CDA-fractie kijken
hier met grote belangstelling naar uit.
Deze leden zijn er verheugd over dat de Defensie-uitgaven als percentage van het BBP
in 2019 zijn uitgekomen op 1,3% van het bbp; een forse stijging ten opzichte van 2018
(1,17%). Klopt het echter dat het gemiddelde van de Europese NAVO-lidstaten óók gestegen
is, naar ca. 1,6% in 2019 en inclusief Canada en de VS naar 2,5%? Ziet de Minister
hier nog een forse uitdaging weggelegd, ook in het licht van de afspraken van Wales?
De AR constateert terecht dat de Minister staat voor een lastige opgave staat. Zij
balanceert voortdurend tussen herstel, modernisering en inzet van haar organisatie.
Uit het overzicht van kritieke prestatie indicatoren (kpi’s) dat in het Jaarverslag
is opgenomen blijkt dat Defensie in 2019 met geen enkele kpi aan de gestelde norm
voldeed, met uitzondering van de vulling van burgerpersoneel. De financiële indicatoren
bewogen zich in de richting van de norm. Voor de inzetbaarheid, het aantal ernstige
incidenten en de militaire vulling is de trend negatief.
De kpi «gerealiseerde inzetbaarheidsdoelen» is fors lager uitgevallen. Volgens de
Minister laat de daling laat zien dat, onder andere door het personeelsgebrek, de
capaciteiten langzamer herstellen dan gepland. De Minister stelt daarbij dat een nieuw
tijdspad van herstel niet te geven is, doordat nog niet aan te geven is wanneer de
personele vulling verbetert, is (blz. 26 Jaarverslag). De AR spreekt echter van uitstel
van het geplande moment waarop de inzetbaarheid van de krijgsmacht volledig op orde
zou zijn (2021) naar midden jaren 20 (blz. 7 Jaarverslag). De leden van de CDA-fractie
vragen hierop een nadere toelichting?
Deze leden achten het zorgelijk dat de AR oordeelt dat de gereedheidsinformatie in
de bij het Jaarverslag behorende inzetbaarheidsrapportage onvoldoende betrouwbaar,
onvolledig en te rooskleurig is.
Te meer nu de Minister in het Jaarverslag spreekt van spanning die blijft bestaan
op de inzetbaarheidsdoelen en dat Defensie eerlijke en realistische grenzen moet blijven
aangeven en keuzes maken, ook in internationaal verband, zodat Defensie waar kan maken
wat wordt toegezegd, hetgeen van belang voor het vertrouwen, zowel binnen als buiten
de Defensieorganisatie. Defensie moet nu te veel voorbehouden maken bij onze internationale
verplichtingen. De leden van de CDA-fractie sporen de bewindslieden aan om onverminderd
te blijven werken aan verbetering van de gereedheid en inzetbaarheid. Wat gaat de
Minister doen om de gereedheidsinformatie te verbeteren?
De leden van de CDA-fractie complimenteren de bewindslieden met het behalen van een
investeringsquote die in 2019 is uitgekomen op 23,9%, een flinke stijging ten opzichte
van 2018 (18,9%). Het is mooi dat de bewindslieden het beschikbare geld in 2019 daadwerkelijk
(grotendeels) wisten te besteden, in tegenstelling tot voorgaande jaren. De investeringen
zijn fors toegenomen, tot meer dan € 2,5 miljard. Met deze uitgaven konden broodnodige
investeringen gedaan worden en kon nieuw en gemoderniseerd de krijgsmacht instromen.
Het herstel en de modernisering krijgt zo daadwerkelijk gestalte. Het is van groot
belang deze positieve trend door te zetten.
Daarbij blijft aandacht voor de verwervingsketen nodig – dit blijft een zwakke schakel
die onder druk staat.
De leden van de CDA-fractie vragen of de bewindslieden zich herkennen in de zorgen
van de AR dat deze hogere druk kan leiden tot problemen als vertraging, kostenoverschrijding
en onvoldoende aansluiting op de behoefte (blz. 35 Verantwoordingsonderzoek)? De maatregelen
die de Minister heeft aangekondigd worden nog niet overal structureel doorgevoerd.
Wat gaan de bewindslieden daaraan doen? De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen
over de constatering van de AR dat de bewindslieden de personeelstekorten in de uitvoeringsorganisatie
van het verwervingsproces nog niet hebben kunnen oplossen. Er is met name een tekort
aan personeel met technische en logistieke kennis. Ook blijken lang niet alle projectleiders
even ervaren of te beschikken over de juiste kwaliteiten of diploma’s voor projectmanagement.
Herkennen de bewindslieden zich in de diverse risico’s hiervan, die zich manifesteren
in een gebrek aan projectbeheersing en daardoor uitloop in tijd en geld? Erkennen
zij dat er een groter risico ontstaat dat het Defensie niet gaat lukken om de modernisering
van de krijgsmacht tijdig, effectief en efficiënt te realiseren?
De leden van de CDA-fractie maken zich in het bijzonder zorgen over de capaciteit
bij Defensie, in het bijzonder DMO, om invulling te geven aan de verwervingsstrategie
bij de vervanging van de onderzeebootcapaciteit, zoals beschreven in de B-brief. Te
meer daar Defensie kiest voor internationale concurrentiestelling met drie werven,
vanuit «asymmetrie» in de kennispositie met de werven. Hiervoor moet Defensie zelfs
haar toevlucht nemen tot externe inhuur, in een schaarse markt. Kan de Defensie dit
proces met drie werven wel aan, met alle geconstateerde problemen en knelpunten? Kan
de Staatssecretaris hier nader op ingaan, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie vragen een reactie op de constatering van de AR dat evaluaties
van verwervingsprojecten nauwelijks worden uitgevoerd, en dat een structurele vergelijking
van ramingen en realisaties niet plaatsvindt? Deze leden of dit in de toekomst meer
zal worden gedaan.
De AR constateert terecht dat de vastgoedportefeuille een voorwaarde is voor een goed
functionerende krijgsmacht; een veilige werk- en leefomgeving is essentieel voor de
inzetbaarheid van mensen en materieel.
De leden van de CDA-fractie zijn geschrokken van de problemen bij het vastgoed. De
problemen in de aansturing van vastgoedbeheer zijn niet opgelost. Dat blijkt onder
meer uit de evaluatie van het opdrachtgever-opdrachtnemersconvenant tussen het Ministerie
van Defensie en het RVB. De evaluatie concludeert dat de sturing van het Ministerie
van Defensie van het RVB vooral financieel gericht is en nauwelijks gericht op resultaten.
Daarnaast kan het RVB als opdrachtnemer voor onderhoud van het vastgoed de vraag vanuit
het Ministerie van Defensie niet aan. Verder is de communicatie met het Ministerie
van Defensie voor het RVB niet optimaal; dit geldt ook voor de informatievoorziening
door het RVB aan het Ministerie van Defensie. Ten slotte was het plan voor duidelijker
beleggen van taken en verantwoordelijkheden in 2019 nog niet gereed. De leden van
de CDA-fractie vragen een beoordeling van deze evaluatie? Wat wordt gedaan met de
kritiek? Wat wordt gedaan aan de geconstateerde kloof tussen beleid op strategisch
niveau en uitvoering op operationeel niveau?
De AR constateert dat er al jarenlang onvoldoende budget en onvoldoende capaciteit
beschikbaar is voor het vastgoed. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt
dat het budget voor onderhoud net als in 2018 ook in 2019 vooral ingezet is om storingen
te verhelpen, terwijl dat budget daar niet voor bedoeld is? Klopt het dat dit ten
koste van het preventieve onderhoud, met als gevolg dat ook het achterstallige onderhoud
onvoldoende wordt weggewerkt? Zijn de onderhoudsachterstanden verder opgelopen? Herkent
de Staatssecretaris zich in de waarschuwing van de Rekenkamer uit 2015 dat een lager
niveau van onderhoud kan leiden tot extra kosten in de toekomst en dat dit toen geschetste
risico nu werkelijkheid wordt?
Klopt het dat het voorgestelde revitaliseringsprogramma voor het vastgoed een financieel
tekort ten opzichte van het beschikbare budget kent van € 220–280 miljoen per jaar
voor de komende 15 tot 20 jaar? En dat een plan B – wat te doen als er inderdaad te
weinig budget beschikbaar zou komen – vooralsnog ontbreekt? Zo vragen de leden van
de CDA-fractie.
Vorig jaar is al een bedrag van € 700 miljoen weggehaald bij broodnodige investeringen
in materieel, om de ergste gaten bij het vastgoed te dichten. Dreigen nu nog meer
middelen vanuit materieel naar vastgoed verschoven te worden? Hoe gaan de bewindslieden
dit uitleggen aan de NAVO? Hoe verhoudt zich dit tot de motie van het lid Van Helvert
c.s. (Kamerstuk 35 300 X, nr. 27) om verder invulling te geven aan het Nationaal Plan bij de NAVO? Hoe verhoudt zich
dit bovendien tot het pleidooi van de leden van de CDA-fractie om materieelprojecten
waar mogelijk naar vóren te halen, in verband met de coronacrisis?
Het klopt dat het gemiddelde van de Europese NAVO-lidstaten – inclusief de bijdragen van Canada – is gestegen naar 1,57%. Wanneer daar de bijdragen van de VS bij opgeteld worden,
stijgt het gemiddelde naar 2,52%. Deze cijfers zijn door NAVO berekend en terug te
vinden in de Defence Expenditure of NATO Countries (2013–2019) (NAVO-rapportage, 29 november 2019).
De NAVO-bondgenoten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de veiligheid van het bondgenootschap.
Daarvoor is afgesproken dat iedere bondgenoot een naar draagkracht eerlijk deel (fair
share) van de last op zich neemt die dat met zich meebrengt. Nederland voldoet hier
niet aan en onze bondgenoten verwachten dan ook meer van ons.
Overigens bestaat de lastenverdeling binnen het bondgenootschap niet alleen uit een
financiële component (cash). Het gaat ook om bijdragen aan missies en operaties (contributions)
en capaciteiten (capabilities). De NAVO stelt op basis van een analyse van de veiligheidssituatie
doelstellingen op voor capaciteiten die nodig zijn om de gezamenlijke veiligheid te
beschermen. Deze capaciteitendoelstellingen worden verdeeld onder de bondgenoten,
en ook Nederland heeft deze geaccepteerd. Met het nationaal plan heeft het kabinet
de politieke intentie uitgesproken om structureel te investeren in een aantal prioritaire
capaciteiten die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen van de NAVO. Met de
extra middelen die het kabinet heeft vrijgemaakt kan een deel van de prioriteiten
uit het nationaal plan worden ingevuld. We investeren in 9 extra F-35»s, de ondersteuning
en inzetbaarheid van onze special forces en in het cyber- en informatiedomein. Ook
investeren we in ons personeel. Op dit moment geeft Defensie daarmee deels invulling
aan het nationaal plan. Ook aan de overige capaciteitendoelstellingen geeft Nederland
thans nog geen volledige invulling.
Een toelichting op het herstel van de operationele gereedheid wordt gegeven bij de
antwoorden op de vragen van de SP-fractie (pag. 12).
Zoals in de bestuurlijke reactie op het VO aangegeven onderkent Defensie dat de inzetbaarheidsrapportage
verbeterd kan worden. In lijn met aanbevelingen van de AR werkt Defensie momenteel
aan deze verbeteringen. Het gaat daarbij in ieder geval om aanpassingen van de in
de inzetbaarheidsrapportage gebruikte kleuren, het uniformeren van definities en het
verduidelijken van de status van de ondersteunende eenheden.
Het aantal DLP-projecten is aanzienlijk toegenomen sinds het verschijnen van de Defensienota
2018. In de Defensiebegroting 2020 staan bij beleidsartikel 6 algemene risico’s genoemd
waardoor afwijkingen van de initiële planning kunnen voorkomen. Specifiekere risico’s
per project staan vermeld in het Defensie Projecten Overzicht. In de afgelopen jaren
is een forse stijging waarneembaar in de uitgaven en verplichtingen bij groot materieel.
De expertise binnen Defensie, zowel op het gebied van techniek als projectmanagement,
is schaars ten gevolge van personele reducties in de achterliggende jaren. Bovendien
vergt het werven en opleiden van nieuw personeel tijd. Het neemt dus enige tijd in
beslag voordat de investering in nieuw personeel rendeert. Defensie heeft hier inmiddels
(forse) stappen gezet zowel in kwantiteit als kwaliteit. Zoals door de AR reeds geconstateerd
zijn als gevolg van het onderzoek planningssystematiek en investeringsbeheer (PS&IB),
diverse verbeteringen in het behoeftestellingsproces doorgevoerd. Echter is effect
hiervan pas na geruime tijd (5 tot 7 jaar, de duur van gemiddeld project) merkbaar.
De verbeteringen betreffen onder meer het vroegtijdig betrekken van alle belanghebbenden
bij het tot stand komen van de behoeftestelling en het werken met risicoreserveringen
om tegenvallers gedurende het proces te kunnen opvangen.
Defensie boekt ondanks een krappe arbeidsmarkt steeds betere wervingsresultaten. Tegelijkertijd
zal het COVID-19 virus van invloed zijn op het behalen van de doelstellingen van Defensie.
Zo konden keuringen en opleidingen van personeel niet of beperkt doorgang vinden.
Op korte termijn zal er dan ook sprake zijn van een daling van het aantal nieuwe medewerkers.
De impact van COVID-19 op de middellange en lange termijn is nu nog niet goed te voorspellen.
De uitstroom van militairen is nog steeds hoog (maar neemt wel licht af). De uitstroom
van militairen heeft eind 2019 een trendbreuk laten zien waardoor voor het eerst sinds
2006 de instroom de uitstroom overstijgt. De maatregelen op het gebied van behoud
van personeel kosten vaak meer tijd omdat hierover rechtspositionele afspraken met
de centrales van overheidspersoneel gemaakt moeten worden. Een van deze maatregelen
is het toekennen van een vaste aanstelling aan FPS fase 2 militairen bij voldoende
functioneren; deze maatregel geldt tot de invoering van een nieuw personeelssysteem
en gaat zich hopelijk de komende jaren «uitbetalen» met een lagere uitstroom.
Het proces met drie kandidaat-werven bij de vervanging onderzeebootcapaciteit werkt
in het voordeel van Defensie. Met concurrentiestelling in combinatie met een dialoog
met meerdere kandidaat-werven is het doel informatie uit de markt te verkrijgen voor:
• een beter beeld krijgen van hetgeen realistisch gezien haalbaar is voor:
– de dimensies product/kwaliteit, tijd en geld;
– het borgen van de wezenlijke belangen van nationale veiligheid gericht op de nieuwe
onderzeebootcapaciteit.
• het beter beheersen van de risico’s voor product/kwaliteit, tijd en geld;
• het verstevigen van de onderhandelingspositie ten opzichte van de kandidaat-werven;
• een meer evenwichtige relatie met de winnende kandidaat-werf qua informatie- en kennispositie
gedurende de periode van detail engineering en bouw van de onderzeeboten na het afsluiten
van de overeenkomst(en).
Door het programma van eisen functioneel te specificeren en de technische oplossing
om in deze functionele behoefte te voorzien door de kandidaat-werven aan te laten
leveren, wordt Defensie in staat gesteld de informatie van meerdere aanbieders te
vergelijken. Dit leidt bij Defensie tot een versneld begrip over wat realistisch gezien
haalbaar is en wat de beste propositie oplevert. De asymmetrie in capaciteit van Defensie
versus die van de kandidaat-werven wordt op deze wijze ondervangen en risico’s in
deze categorie worden daarmee voor een belangrijk deel gemitigeerd. Daarnaast benut
Defensie de expertise van kennisinstellingen en experts om informatie uit de markt
te toetsen. Dat zouden we ook hebben gedaan bij een single source verwervingsstrategie,
echter de risico’s van kennis-asymmetrie zijn het beste te borgen door informatie
van meerdere kandidaten met elkaar te vergelijken.
Voor de verwervingsprojecten wordt het Defensie Materieel Proces gevolgd. Hierin is
opgenomen dat in ieder geval de projecten die de Tweede Kamer als groot project heeft
aangemerkt op grond van de Regeling Grote Projecten voorzien worden van een Evaluatiefase
(E-fase). In de E-fase wordt onder meer gekeken naar de financiële omvang van het
project en doet de ADR onderzoek naar de kwaliteit en volledigheid van de informatie.
Deze E-fase zal Defensie ook in de toekomst blijven uitvoeren. Het eerste project
dat hier voor in aanmerking komt is het project Groot Pantserwielvoertuig Boxer.
Met de vastgoedbrief van 22 mei jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 55) heeft de Staatssecretaris u een bijlage gestuurd waarin de aanbevelingen n.a.v.
de genoemde evaluatie zijn opgenomen. In de brief is toegelicht welke acties we n.a.v.
de aanbevelingen nemen. De AR constateert inderdaad dat er de afgelopen jaren een
kloof tussen beleid en uitvoering bestond en constateert tegelijkertijd dat het tactisch
vastgoedmanagement nu is ingericht en actief is. Bij de inrichting van de nieuwe vastgoed
governance aan de hand van de doorlichting van de vastgoedketen die nu plaatsvindt,
worden de verantwoordelijkheden van de verschillende niveaus – strategisch: beleid,
tactisch: aansturing van uitvoering, en operationeel: uitvoering – opnieuw vastgelegd.
Het is juist dat de verhouding tussen planbaar en niet-planbaar onderhoud uit balans
is. Dat resulteert erin dat Defensie onevenredig veel instandhoudingsbudget besteedt
aan acute problematiek zoals reparaties en het verhelpen van storingen. De uitgaven
die we aan dit niet-planbaar onderhoud moeten doen, gaan inderdaad ten koste van preventief
(planbaar) onderhoud. Defensie begrijpt de waarschuwing van de Algemene Rekenkamer
zeker. De problemen bij het vastgoed heeft Defensie zelf ook geconstateerd en hierover
bent u geïnformeerd in de vastgoedbrief van 22 mei jl. Daarom is besloten voor 2020
en 2021 280 miljoen euro toe te voegen aan het instandhoudingsbudget. Dit is nodig
om te voorkomen dat een deel van de staat van het vastgoed verder achteruit gaat,
nog voordat de eerste resultaten van de revitalisering, onze lange termijn aanpak,
zichtbaar worden.
Zoals de Staatssecretaris in haar brief van 4 juli 2019 (Kamerstuk 33 763, nr. 151) heeft aangegeven is er een mismatch tussen de nu beschikbare budgetten en de geraamde
budgetten voor revitalisering. Het revitaliseringsprogramma maakt onderdeel uit van
het Strategisch Vastgoedplan dat ik heb laten valideren door een externe partij. Over
het resultaat wordt u separaat geïnformeerd.
Zoals de Staatssecretaris heeft aangegeven in de vastgoedbrief van 22 mei jl. onderzoekt
Defensie samen met het RVB handelingsperspectieven die het verschil tussen benodigde
en beschikbare financiën kunnen verkleinen. Daarbij wordt kritisch gekeken naar ander
en zo optimaal mogelijk gebruik van het vastgoed en naar de mogelijkheden om de footprint te verkleinen. Gezien de complexiteit van de opgave en de noodzaak tot de verduurzaming
van het vastgoed wordt daarbij ook nadrukkelijk de samenwerking gezocht met andere
departementen, conform de motie van het lid Van Helvert.
Zoals de Staatssecretaris reeds heeft gemeld in juli 2019 is de kans aanwezig dat
in de toekomst een groter deel van het investerings- en instandhoudingsbudget van
de Defensiebegroting aan vastgoed moet worden besteed om het op een acceptabel niveau
te krijgen en dat tegelijkertijd keuzes nodig zijn om tot een betaalbare vastgoedportefeuille
te komen. Hierbij wordt aandacht gegeven aan prioriteitsstelling en optimalisatie
van de portefeuille om het benodigde budget voor vastgoed hanteerbaar te houden. Ook
op het gebied van personeel, materieel, voorraden en IT zijn investeringen benodigd
voor het herstellen, moderniseren en versterken van de krijgsmacht. Zoals vermeld
in de Defensienota 2018 hebben we een goed begin gemaakt maar moeten we blijven denken
in lange lijnen naar de toekomst. Er zal dus steeds een afweging moeten worden gemaakt
binnen de vele behoeftes die er zijn en de financiële middelen die Defensie ter beschikking
staan. De NAVO stelt op basis van een analyse van de veiligheidssituatie doelstellingen
op voor capaciteiten die nodig zijn om de gezamenlijke veiligheid te beschermen. De
veiligheidssituatie is niet verbeterd. Daarmee blijft het noodzakelijk om invulling
te geven aan de capaciteitendoelstellingen die Nederland heeft geaccepteerd.
Met het nationaal plan heeft het kabinet de politieke intentie uitgesproken om structureel
te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen
van de NAVO. Op dit moment geeft Defensie deels invulling aan het nationaal plan.
De noodzaak tot financiering blijft dan ook van kracht. Nederland blijft gecommitteerd
aan het geven van invulling aan het nationaal plan.
De intensiveringen uit het voorjaar 2019 zijn een stap in de lange lijnen naar de
toekomst. Er zijn echter vervolgstappen nodig om de organisatie te herstellen, te
moderniseren en aan onze bondgenootschappelijke afspraken te voldoen. Tot die tijd
zijn moeilijke keuzes noodzakelijk. Daar maakt de keuze om te investeren in ons vastgoed,
een belangrijk element om ons personeel veilig te houden, onderdeel van uit.
Naar aanleiding van de Defensienota is Defensie een omvangrijk investeringsprogramma
gestart om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Defensie
werkt daarbij al zo snel mogelijk, hetgeen zichtbaar is in de stijgende investeringsquote,
een toenemend aantal projecten en in de eerste concrete resultaten. Momenteel zijn
er veel projecten in uitvoering hetgeen veel vergt van onze voorzien-in keten. Met
nieuwe werkvormen waarbij eerder en meer geïntegreerd wordt samengewerkt, zoals concurrent
design, proberen we waar mogelijk te versnellen. Complexiteit, en schaarste aan benodigde
kennis en capaciteit, dragen echter bij aan vertragingen die zich helaas dan ook voordoen.
Tevens werken achterstanden vanuit het verleden door in de huidige materiële situatie
en levertijden van materieel en vastgoed zijn vaak lang. Herstel en modernisering
vergen tijd. De COVID-19-uitbraak heeft impact op de maatschappij, op projecten van
Defensie en op de ketens van de defensie- en veiligheidsindustrie. Defensie en het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staan hierover in contact met het bedrijfsleven
en kennisinstellingen. Defensie is in goed overleg met onze ketenpartners om te bezien
waar maatwerk een oplossing is voor de uitdagingen en knelpunten die bij bedrijven
en instellingen ervaren worden. Binnen de gegeven financiële en wettelijke kaders
betrachten wij in deze uitzonderlijke tijden de nodige coulance bij de beoordeling
van verzoeken van ondernemers. Daarnaast bekijkt Defensie de mogelijkheid om investeringen,
instandhoudingsprojecten en de betaling van facturen te versnellen.
De leden van de D66-fractie geven een compliment voor het oplossen van de onvolkomenheden
aangaande de logistieke keten reserveonderdelen en informatiebeveiliging. Er zijn
langlopende onvolkomenheden op IT-beheer, inkoopbeheer en munitievoorraden. Ook aangaande
autorisatiebeheer en vastgoed constateert de AR nog onvolkomenheden. De leden van
de D66-fractie hebben hierover een aantal specifieke vragen: Tegen welke problemen
lopen de medewerkers aan die de regels en procedures voor de centrale en decentrale
munitie voorraad moeten uitvoeren? Hoe bent u van plan deze op te lossen? Binnenkort
wordt er overlegd over het vastgoed van Defensie, maar voor nu in zijn algemeenheid:
Wat zijn de concrete plannen om een sprong voorwaarts te maken wat betreft het vastgoedmanagement
van Defensie? Wat zijn hierbij de afspraken tussen het Ministerie van Defensie en
de RVB om de communicatie en informatievoorziening te verbeteren?
Verder vragen de leden van de D66-fractie welke stappen er worden gezet om de IT-systemen
op orde te krijgen? Waarom was een volledige heroverweging van het GrIT programma
nodig? Is er inzicht in de herintroductie van dit IT-vernieuwingsprogramma? Heeft
de AR gelijk dat de beheerders van personele IT-systemen te ruime bevoegdheden hebben?
Reeds vorig jaar is de wens uitgesproken dat de betrouwbaarheid van de cijfers van
dusdanige aard moet zijn dat Kamerleden op basis van de juiste informatie het kabinet
kunnen controleren. Eveneens moet het mogelijk zijn deze informatie te kunnen betrekken
bij kabinetsbesluiten over militaire missies en inzet. De Minister geeft in reactie
op de AR aan dat wat betreft het rapporteren over capaciteiten en ondersteunende eenheden
meegewogen moeten worden, dat de inspanning niet opweegt tegen de verwachte verbetering.
Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat deze inspanning voor het
parlement wel van voldoende belang kan zijn om op een volledige manier mee te praten
over de inzet van militairen bij missies en de evaluaties daarvan?
De leden van de D66-fractie ontvangen diverse verhalen van militairen dat er in het
rapporteren discrepanties bestaan tussen zaken zoals die gemeld worden aan u en aan
de Kamer enerzijds, en zoals de situatie wordt ervaren door uitvoerders en planners
van de krijgsmacht anderzijds. Is de Minister het met de leden van de D66-fractie
eens dat dit beeld mogelijk tot veiligheidsrisico’s kan leiden, als de realiteit inderdaad
niet overeenkomt met datgene wat in de rapportages staat? De leden van de D66-fractie
vragen deze discrepanties nader te onderzoeken en wellicht over te nemen. Indien de
Minister dat niet wenst, vragen deze leden een nadere uitleg waarom niet?
De onvolkomenheid van de AR heeft o.a. betrekking op het niet volgen van regelgeving,
voorschriften en procedures waardoor de administratie van de centrale en decentrale
voorraad munitie onvolkomenheden bevatte. De bevindingen op decentraal niveau zijn
direct opgepakt en uitgewerkt in specifieke plannen voor de diverse locaties. De diepere
oorzaken ervan liggen in beperkte capaciteit, verloop, opleidingsniveau en kennis
van de medewerkers. Dit is en wordt vanuit meerdere trajecten binnen Defensie opgepakt.
Momenteel vindt een doorlichting van de vastgoedketen plaats. Aan de hand van de resultaten
richten we na deze zomer de nieuwe vastgoed governance in. Daarbij is het belangrijk
om een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden tussen Defensie en het RVB én
tussen de verschillende niveaus – strategisch (beleid), tactisch (aansturing uitvoering)
en operationeel (uitvoering) – te maken en deze vast te leggen. Vooruitlopend op deze
brede herziening van de governance zetten Defensie en het RVB al een aantal stappen.
Een van de stappen is aanpassingen in de overlegstructuur tussen Defensie en het RVB
waarbij beter wordt geborgd dat op de juiste niveaus de juiste spelers praten over
de onderwerpen die op dat betreffende niveau horen. Daarnaast werkt het RVB aan een
efficiëntieslag en kortere doorlooptijden. Een voorbeeld is het proces van «commandanten
voorzieningen», waarbij de procesverbeteringen bij onderdelen van het RVB al hebben
geresulteerd in een hogere productie en in het verminderen van doorlooptijden. Een
ander voorbeeld zijn de lean sessies die Defensie en het RVB organiseren om vergunningentrajecten
te verbeteren.
Defensie en het RVB maken daarnaast afspraken over de informatievoorziening, de overlegstructuur,
de rapportages en het zakelijk partnerschap. Daarbij is het beter borgen van strategische
afstemming tussen Defensie en het RVB en rapportages gestuurd op inhoudelijke KPI’s
van belang. Zoals aangegeven in de vastgoedbrief van 22 mei jl. worden deze afspraken
en de uitkomsten van de doorlichting van de keten waar nodig meegenomen bij de actualisatie
van het Nadere Uitwerking Opdrachtgeversconvenant Defensie die deze zomer plaatsvindt.
Het BIT concludeerde in een derde toets over het programma GrIT (brief van 2 juli
2019, Kamerstuk 31 125, nr. 104) dat Defensie nog niet klaar was om tot gunning over te gaan. De hoofdconclusie op
basis van het onderzoek was dat de risico’s van het programma GrIT nog steeds te hoog
waren. Tevens beschikte Defensie niet over de juiste stuurmiddelen om prestaties van
de leverancier af te dwingen. De conclusies van het BIT waren dermate stevig dat een
pauze is ingelast van het programma GrIT en een heroverwegingstraject is gestart.
Nadat de validatie van het plan door een extern bureau is afgerond worden u de hoofdlijnen
van de hoofdscenario’s aangeboden in een commercieel vertrouwelijke brief.
De constateringen over het autorisatiebeheer van beheerders in het personele domein
onderschrijft Defensie. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer worden momenteel
opgevolgd. Het gaat om het volgende. Volledige en juiste autorisatiematrices vaststellen,
beheerrechten inregelen op basis van actuele en juiste mandaatregisters en achteraf
of continu vaststellen dat het toekennen, muteren en intrekken van toegangsrechten
conform de vastgestelde autorisaties zijn uitgevoerd. Hiermee wordt de plan-do-check-act-cirkel
gesloten.
Defensie onderschrijft de aanbevelingen van de AR en werkt in lijn met deze aanbevelingen
aan verbetering van de inzetbaarheidsrapportage. Het gaat daarbij in ieder geval om
aanpassingen van de in de inzetbaarheidsrapportage gebruikte kleuren, het uniformeren
van definities en het verduidelijken van de status van de ondersteunende eenheden.
In de bestuurlijke reactie op het VO heeft Defensie aangegeven niet alle ondersteunende
eenheden en materieel mee te willen wegen in de inzetbaarheidsrapportage. De status
van ondersteunende eenheden wordt verduidelijkt zodat deze beter meegewogen kan worden
in het bepalen van de status van de capaciteiten. Echter zal niet al het ondersteunende
materieel worden meegewogen. Door gebruik te maken van de appreciatie commandant over
de status van een capaciteit of inzetbare eenheid kan een goede afweging gemaakt worden
voor inzet.
In het Beleid-, Planning- en Begrotingsproces (BPB-proces) binnen Defensie wordt gebruik
gemaakt van periodieke managementrapportages. Deze worden met de defensieonderdelen
besproken op werk- en topniveau. In het BPB-proces wordt besloten of en hoe onderkende
knelpunten kunnen worden opgelost. Ook worden onderkende knelpunten indien relevant
in het Veiligheidscomité besproken. Het gaat er om dat, gelet op de beschikbare middelen,
de noodzakelijke keuzes worden gemaakt, zodat er geen onacceptabele risico’s ontstaan.
Het is mogelijk, dat medewerkers niet altijd hun specifieke inbreng terugzien in rapportages,
vanwege het abstractieniveau waarop gerapporteerd wordt. Uiteraard kunnen vermeende
onjuistheden worden aangegeven.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd te lezen dat de AR tekortkomingen
signaleert als het gaat om de opslag van munitie. De Rekenkamer concludeert dat er
nog altijd tekortkomingen zijn als het gaat om munitiebeheer, en dat de Minister geen
sturing geeft op het ondernemen van actie bij geconstateerde tekortkomen. Ook ontbreekt
een structurele tweedelijnscontrole. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit
onacceptabel, mede in het licht van de twee Nederlandse militairen die in Mali zijn
omgekomen, en een derde die ernstig gewond is geraakt, door het gebruik van onveilige
munitie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de gebrekkige naleving van regels
en sturing daarop er ook aan bij heeft gedragen dat een voorraad van € 25 mln. aan
munitie bij de Enhanced Forward Presence in Litouwen moet worden vernietigd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een helder overzicht te verschaffen van
de acties die gaan worden ondernemen om de aanbevelingen van de Rekenkamer ten aanzien
van het munitiebeheer uit te voeren en in control te geraken als het gaat om de veiligheid
van munitie.
De voorraad munitie voor de Nederlandse deelname aan EFP is afgestemd met partnerlanden
en vastgesteld op de multinationale zogenaamde threat assessment. Inzake veilige opslag
is munitie gevoelig voor temperatuur en vochtcondities en moet geconditioneerd worden
opgeslagen. De aan Nederland toegewezen infrastructurele voorzieningen in Litouwen
voldoen niet aan de voorgeschreven veiligheidseisen en zijn onvoldoende geconditioneerd.
De NAVO kon geen bijdrage leveren aan het verbeteren van de munitieopslag ter plaatse.
Als mitigerende maatregel heeft Defensie daarop besloten om te voorzien in geconditioneerde
containers voor munitieopslag. Deze containers worden naar verwachting in juni 2020
geleverd en aansluitend naar Litouwen vervoerd.
Omdat het onduidelijk is of de oude voorraad munitie in Litouwen is verslechterd kan
de veiligheid en bruikbaarheid niet worden gewaarborgd. Daarnaast wegen de kosten
van herstel niet op tegen vernietiging en nieuwe aanschaf; derhalve is besloten de
ongeconditioneerd opgeslagen munitie vanuit veiligheidsoogpunt te vernietigen.
Jaarrapportage van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK)
De leden van de VVD-fractie waren verheugd om te lezen dat de IGK positief gesteld
was over de medezeggenschap. Zij willen via deze weg graag benadrukken dat zij het
verder versterken van de medezeggenschap van belang vinden.
De leden van de VVD-fractie maken zich wel zorgen dat volgens de IGK «medewerkers
van CZMCARIB ervaren aan het einde van een logistieke keten te zitten, (...) onder
meer door het uitblijven van noodzakelijke aanpassingen aan de infrastructuur.» Wat
vindt de Minister daarvan? En wat gaat zij daaraan doen, zo vragen de leden van de
VVD-fractie.
Volgens de IGK zijn er bij de opleidingseenheden van DOSCO weinig instructeurs met
(actuele) militaire ervaring beschikbaar. De leden van de VVD-fractie vragen wat het
probleem is als bij een opleiding voor paarse eenheden bij DOSCO de militaire component
onvoldoende is vertegenwoordigd. Bij welke opleidingen is dit geen probleem? Welke
mogelijkheden zijn er om deze opleidingen dan aan de civiele markt over te laten?
De leden van de VVD-fractie willen er bij de Minister op aandringen dat zij gehoor
geeft aan het advies van de IGK om zo snel mogelijk uitvoeringsrichtlijnen te geven
voor het nieuwe arbeidsvoorwaardenakkoord, teneinde recht te doen aan de gemaakte
afspraken. Is de Minister het met de IGK eens dat daarbij een selectie kan gemaakt
worden van onderwerpen die vrij risicoloos vooruitlopend op formalisering kunnen worden
ingevoerd, zogenoemde quick wins? Zo ja, binnen welke termijn gaat de Minister dat
doen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Met betrekking tot veiligheid en sociale veiligheid binnen Defensie lezen de leden
van de VVD-fractie in de jaarrapportage van de IGK dat er volgens Defensiemedewerkers
naar hun gevoel nog weinig is veranderd, ondanks de groei van het aantal betrokken
organisaties. Even verderop lezen deze leden dat volgens de IGK de veiligheid van
Defensiemedewerkers in het geding kan komen ten gevolge van langdurige vacatures.
Erkent de Minister deze problemen? Zo ja, wat is zij van plan te doen om de risico’s
te mitigeren?
Verder schrijft de IGK over de kwaliteit van de desert gevechtslaarzen. Wordt er,
aangezien DMO niet op korte termijn een «structurele oplossing» kan bieden voor de
slechte kwaliteit van de gevechtslaarzen, gewerkt met tijdelijke oplossingen? Zo ja,
welke?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister mogelijkheden ziet om de toelages
van militairen en politiemensen bij de Dienst Speciale Interventies beter op elkaar
af te stemmen. Zo ja, wat zijn die mogelijkheden?
Tenslotte vestigen de leden van de VVD-fractie aandacht op de training binnen Defensie.
Zij vonden het zorgwekkend om te lezen dat individuele militairen nog op uitzending
gaan voordat hun voorbereiding, met name de vaardigheden met het persoonlijk wapen,
is afgerond. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit geen
juiste gang van zaken is? Zo ja, per wanneer kan dit probleem opgelost zijn? De leden
van de VVD-fractie willen meer weten over de militairen waar dit betrekking op heeft.
Gaat het hier louter om militairen die niet «de poort uitgaan» of heeft het ook betrekking
op andere categorieën? Zijn militairen zonder een afgeronde voorbereiding op het gebied
van schietvaardigheden ten alle tijden vergezeld van militairen die hun voorbereiding
op dit gebied wel hebben afgerond?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat de Minister er van vindt dat het volgens
de IGK ontbreekt aan «regie en juiste afstemming» in de opleidingsketen. Ook vragen
deze leden of de Minister voornemens is initiatieven op zetten om de functie van instructeur
aantrekkelijker te maken. Hoe beoordeelt zij in dat kader de aanbevelingen van de
IGK om de functie van instructeur aantrekkelijker te maken?
De leden van de VVD-fractie hechten ook zeer aan een effectief reservistenbeleid,
omdat dit de krijgsmacht de beschikking kan geven over mensen die nodig zijn bij piekmomenten
of wanneer er vraag is naar specialistische kennis. Deze leden zijn dan ook ontevreden
dat de IGK moet concluderen dat de aanbeveling van een jaar geleden om de aanstellingsprocedure
te vereenvoudigen nog niet geheel is opgevolgd. Waarom blijft het lastig om een beroepsmilitair
die ontslag heeft genomen snel een reservistenaanstelling te geven? Is er een plan
om hier verbetering in te brengen? Zo ja, op welke termijn verwacht de Minister dit
probleem opgelost te hebben?
Daarnaast hebben de leden van de VVD een vraag over de discussie rond artikel 16 bis
AMAR. Kan de Minister ingaan op de aanbevelingen van de IGK om de leeftijdsgrens voor
de opleidingen te herzien en om de opleidingen een duidelijker verband te geven met
iemands huidige functie bij Defensie of een toekomstige functie buiten Defensie?
De vastgoedportefeuille van Defensie kent na jaren van bezuinigen veel achterstallig
onderhoud, ook binnen CZMCARIB. Defensie herkent dit beeld en u bent in dat kader
geïnformeerd dat Defensie hier aanvullende middelen aan besteedt. Op dat punt is het
goed te vermelden dat een aantal noodzakelijke infrastructurele aanpassingen bij CZMCARIB
na een werkbezoek van het Defensie Ondersteuningscommando en het Commando Zeestrijdkrachten
in 2019 inmiddels in realisatie zijn. Dit laat onverlet dat, zoals ook opgemerkt in
de brief Stand van zaken vastgoed Defensie van 22 mei jl., de portefeuille niet gezond
is (Kamerstuk 34 919, nr. 55). Budgetten en capaciteit zijn beperkt waardoor bepaalde infrastructurele aanpassingen
langer op zich laten wachten; dat geldt voor de hele Defensieorganisatie. Het weer
op orde krijgen van het vastgoed is een langjarige opgave die qua financiën en capaciteit
veel van Defensie vergt.
Waar mogelijk en toegestaan worden quick wins gerealiseerd, echter de afspraken rondom
de arbeidsvoorwaarden moeten wel in de algemeen verbindende voorschriften (Besluiten,
ministeriële regelingen) worden bekendgesteld en vastgelegd. Hier is ook instemming
van de centrales van overheidspersoneel voor nodig. Dit proces vergt tijd. Zodra de
voorschriften in werking treden kunnen ook aanspraken zoals vergoedingen met terugwerkende
kracht worden toegekend. Ook bestaat de mogelijkheid om voorgenomen verhogingen van
salarisbedragen ed. bij wijze van voorschot vooruitlopend op de formalisering toe
te passen.
Defensie erkent dat het bestaan van langdurige vacante functies kan zorgen voor druk
op de werkvloer en dat dit ook impact kan hebben op de veiligheid. Door behoud en
werving en de introductie van een nieuw personeelsmodel een sterke prioriteit te geven
wordt ook ingezet op betere omstandigheden op de werkvloer en daarmee op meer aandacht
voor veiligheid. Defensie boekt gelukkig ondanks een krappe arbeidsmarkt steeds betere
wervingsresultaten. De instroom van militairen is in 2019 gestegen. Toch is die groei
niet voldoende om de formatiegroei van militair personeel op te vangen. Bij gevolg
is de personele vulling van de militaire functies gedaald. Zie ook de antwoorden op
de vragen van D66. Met het programma Behoud en Werving wordt de in- en de uitstroom
meer in balans gebracht. In de Defensiebegroting is in 2020 voor het programma Behoud
en Werving 5 miljoen euro beschikbaar, bovenop de reguliere budgetten voor behoud-
en wervingsactiviteiten. Over de voortgang van het programma is uw Kamer op 20 mei
jl. geïnformeerd (Kamerstuk 34 919, nr. 54). Daarnaast neemt Defensie meer maatregelen die de werkomstandigheden voor ons personeel
verbeteren. De verbetering van de arbeidsvoorwaarden, zoals overeengekomen met de
centrales van overheidspersoneel in de zomer van 2019, zijn daarvan een goed voorbeeld.
Naast het arbeidsvoorwaardenakkoord is de stapsgewijze introductie van een nieuw personeelsmodel
ook een belangrijke stap die de organisatie in staat moet stellen om zowel de behoeften
en professionele ontwikkeling van medewerkers, als de ambitie van de organisatie te
faciliteren.
Voor de militairen die voetklachten hebben zijn tijdelijke oplossingen beschikbaar.
Vanuit de eerstelijnszorg is een richtlijn opgesteld om de verwijzing van militairen
met dit soort klachten verder te verbeteren. Deze richtlijn bevat drie mogelijke tijdelijke
oplossingen: verwijzing naar het KPU voor een andere soort of maat laars; verwijzing
naar het Orthopedie Techniek Aardenburg (OTA) van het Militair Revalidatie Centrum
(MRC) voor steunzolen of verwijzing naar het multidisciplinair voetenspreekuur in
het Centraal Militair Hospitaal (CMH) voor complexe problematiek.
Een structurele oplossing voor de verbetering van de gevechtslaarzen is het project
Keuzeconcept Gevechtslaarzen. Hiervoor is vorig jaar extra geld ter beschikking gesteld
binnen de begroting. Dit project voorziet in een assortiment aan verschillende typen
gevechtslaarzen voor de diverse klimatologische en geografische omstandigheden waarin
militairen moeten kunnen opereren. Per type gevechtslaars heeft iedere militair de
keuze uit meerdere merken. Een specifieke doelgroep wordt eerder dan bij reguliere
vervanging voorzien van twee paar laarzen uit het keuzeconcept. De overige militairen
hebben de keuze bij de volgende reguliere vervanging. Het is voorzien dat de eerste
gevechtslaarzen uit het keuzeconcept in 2021 worden uitgeleverd.
Defensie ziet mogelijkheden om de toelages van militairen en politiemensen bij de
DSI beter op elkaar af te stemmen en werkt daar in een gezamenlijk traject met de
Politie aan. De DSI-toelages die door Defensie worden toegekend zijn identiek aan
de regeling van de Politie. Er blijven echter verschillen bestaan als gevolg van de
onderscheidenlijke functiewaarderingssystemen en verschillende salaristabellen waarop
de DSI-toelages zijn gebaseerd. Momenteel wordt er binnen de Politie een herijking
van de DSI-toelage uitgevoerd. Defensie is hierbij aangesloten. Tot slot wordt er
aan een gezamenlijke instroomopleiding voor de DSI gewerkt. Hiermee zijn een aantal
grote stappen gezet op weg naar verdere harmonisering. Er zullen echter altijd arbeidsvoorwaardelijke
verschillen blijven tussen Defensie en Politie, dit heeft mede te maken met de verschillen
in rechtspositie.
Militairen onderhouden hun schietvaardigheid door tenminste één keer per jaar schietoefeningen
te houden als onderdeel van de militaire basisvaardigheden. Personeel dat wordt uitgezonden
dient voorafgaand aan de inzet of uitzending te voldoen aan de militaire basisvaardigheden.
Het kan incidenteel, in een individueel geval, voorkomen dat een militair door omstandigheden
nog niet alle eisen van de militaire basisvaardigheden heeft behaald. Indien het niet
mogelijk is om dit voor de uitzending te organiseren, wordt de militair in het inzetgebied
op het gewenste niveau gebracht tijdens de acclimatiseringsperiode en voor aanvang
van de daadwerkelijke inzet.
Regie en sturing in de opleidingsketen zijn ingebed in de reguliere bedrijfsvoering
van Defensie en daarmee ook gekoppeld aan het systeem van vraag- en aanbod. In zijn
algemeenheid geldt voor DOSCO dat de aanwezige instructeurs over voldoende (actuele)
militaire ervaring beschikken om de militaire vorming te verzorgen. Wel is er al langere
tijd sprake van vacatures binnen het militaire instructeursbestand. Om dit tekort
op te vangen wordt voor sommige functies gekozen voor een (tijdelijke) alternatieve
vulling met een burgermedewerker. Binnen de Faculteit Militaire Wetenschappen van
de Nederlandse Defensie Academie zijn gelukkig voldoende militaire docenten beschikbaar
om het militaire deel van de wetenschappelijke opleidingen binnen Defensie te kunnen
garanderen.
Om de functie van instructeur aantrekkelijk(er) te maken lopen meerdere initiatieven.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
• Instructeurs krijgen een civiele erkenning voor hun opleidingstraject.
• Binnen het Opleidings-, Kennis- en Trainingscentrum van de KMar ontvangen de instructeurs
van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) op dit moment een bindingspremie.
Daarnaast onderzoekt de KMar of een algemene instructeurstoelage geïntroduceerd kan
worden.
• Ook CZSK, CLAS en CLSK kennen aan instructeurs in kritische functiegebieden een bindingspremie
toe.
• CLSK positioneert opleidingen dichter bij de operationele processen. Voorbeelden daarvan
zijn de vaktechnische opleidingen die op een vliegbasis worden georganiseerd in plaats
van op locatie bij een opleidingsonderdeel.
• CZSK houdt onder andere met instructeursfuncties een gezonde balans tussen operationele
varende functies en walfuncties.
• Bij CLAS heeft de instructeursfunctie een prominente positie in de loopbaan van de
onderofficier. Daarmee heeft de instructeursfunctie een positief effect op de toekomstmogelijkheden.
• Elke onderofficier volgt in relatie tot de instructeursfunctie een opleiding tot «Opleider»
(niveau MBO+). Daarmee creëert deze opleiding een meerwaarde voor arbeidsmobiliteit
zowel binnen als buiten Defensie.
In 2019 is al veel verbeterd in deze aanstellingsprocessen en deze lijn zetten we
dit jaar voort. Als een militair na uitstroom als «beroeps» reservist wil worden kan
hij/zij vrijwel gelijktijdig zonder keuring en selectie aangesteld worden als reservist.
Ook voor een voormalig beroepsmilitair die na enkele jaren weer reservist wil worden
zijn de procedures vooral qua keuring en selectie aangepast om hem of haar zo snel
mogelijk te kunnen aanstellen. Het beleid is er dus op ingesteld om dit zo soepel
mogelijk te laten verlopen. Dit laat onverlet dat in individuele gevallen soms vertraging
kan optreden, bijvoorbeeld doordat men als reservist kiest voor een functie in een
hogere fysiek cluster of langdurig in het buitenland is verbleven waardoor het verkrijgen
van een VGB lastiger is.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2017–2018 is met de sociale partners overeengekomen
om voor militairen een opleidingsaanspraak in het kader van talentontwikkeling te
stellen. Op basis van deze afspraken blijft dit budget beschikbaar tot 5 jaar voor
het leeftijdsontslag militairen. Het doel van de regeling is bij te dragen aan de
persoonlijke ontwikkeling van militairen. Defensie is van mening dat het in dat licht
doelmatig is deze opleidingen in te zetten voor militairen die nog langere tijd bij
Defensie werken. Het totaal beschikbare geld kan zo op een gelijkmatige manier over
de verschillende groepen personeel worden verdeeld. Een casus met betrekking tot artikel
16 bis is op 16 januari 2020 beoordeeld door het College voor de Rechten van de mens.
Het College volgt Defensie in zijn redenering, en stelt vast dat het gemaakte onderscheid
van 5 jaar objectief gerechtvaardigd is.
Jaarverslag van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg
In het jaarverslag van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg staat dat de inzetbaarheid
van een Role-2 hospitaal nog altijd niet kan worden gegarandeerd. De leden van de
VVD-fractie vragen de Minister apart in te gaan op ieder van de onvolkomenheden die
op pagina 13 worden beschreven en daarbij aan te geven of, en zo ja op welke termijn,
zij van plan is deze te verhelpen?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over de keuringen. Kan
de Minister ingaan op de aanbevelingen van de IMG op pagina 22? Daarnaast vragen deze
leden waarop de eis om verklaringen na een half jaar te vernietigen is gebaseerd.
Is dit een wettelijke eis waarbij er geen mogelijkheden tot afwijken voor defensie
bestaan, is dit een interpretatie die Defensie geeft van een wettelijke regel, of
gaat het hier om intern beleid?
Volgens het jaarverslag van de IVD komt er een evaluatie aan. Wanneer is deze evaluatie
klaar en wanneer komt deze naar de Kamer, vragen de leden van de VVD-fractie.
Op uw verzoek ga ik eerst in op de onvolkomenheden en vervolgens op de aanbevelingen.
Onvolkomenheden:
– Het bataljon beschikt niet over (voldoende) eigen transportmiddelen om het eigen materieel
van de Role 2 te verplaatsen.
Op dit moment beschikt het bataljon over onvoldoende transportcapaciteit om het eigen
materieel van de Role 2 zelfstandig te verplaatsen. Materieel wordt bij behoefte verplaatst
door andere eenheden op basis van een steunverleningsverzoek. Op dit moment wordt
personeel geworven/opgeleid zodat met uitlevering van de voertuigen/containers uit
het project Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW) vanaf 2021
de transportcapaciteit wordt verhoogd.
– Aan inzetbare gewonden transportmiddelen zijn voor Single Service Management (SSM)
400 Gnkbat op het moment van schrijven slechts 18 Mercedes Benz gewondentransportvoertuigen
beschikbaar. De geneeskundige keten is echter afhankelijk van voldoende kwalitatief
goede geneeskundige afvoermiddelen.
De vervanging van de huidige Mercedes Benz gewondentransportvoertuigen maakt deel
uit van het project Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen. De instroom
van deze nieuwe gewondentransportmiddelen is voorzien in 2025. De bemerking van de
IMG moet worden bezien in het licht van het kunnen uitvoeren van de eerste hoofdtaak
waarbij de afvoer van grote aantallen gewonden reëel is. Wat betreft de aantallen
gewondentransportmiddelen wordt daarbij opgemerkt dat de afvoermiddelen zijn verspreid
over de Role 1 en de Role 2 eenheden. CLAS voert op dit moment een studie uit om te
bezien op welke wijze er beter regie kan worden gevoerd over de geneeskundige afvoerketen.
De studie is naar verwachting vierde kwartaal 2020 afgerond.
– Niet duidelijk is in hoeverre er in het oefenscenario is nagedacht over de wijze waarop
overleden militairen worden terug vervoerd.
De oefening was gericht op het testen van twee mogelijke configuraties voor een Role
2 hospitaal, het omgaan met overledenen maakte derhalve geen onderdeel uit van de
oefendoelstellingen. Hoewel een Role 2 hospitaal doorgaans beschikt over mortuariumvoorzieningen
is de afvoer van overledenen niet een geneeskundige taak, maar wordt deze door logistieke
eenheden uitgevoerd onder leiding van de gravendienst.
– Om de Role 2B licht en verplaatsbaar te houden zijn een aantal modules niet op locatie
waaronder bloedbank en sterilisatie. Deze zijn ondergebracht bij een voorraadcentrum
volgens het fysieke (push systeem) concept van CLAS
Een Role 2B beschikt over capaciteiten die zijn gericht op het leveren van damage control surgery (DCS) in een hoog geweldsspectrum. Planmatig wordt de Role 2B voor maximaal 48 uur ingezet
en beschikt dan ook over beperkte medische voorraden gericht op de behandeling van
acht tot twaalf traumaslachtoffers (T1) per 24 uur. Om het gevecht in het hoge geweldsspectrum
te kunnen volgen moet de Role 2B dus licht en verplaatsbaar zijn. In de oefening is
daarom geoefend met het onderbrengen van de statischere modules (bloedbank en sterilisatie)
bij een voorraadcentrum.
– Het blijkt dat er per module (IC, OK, SEH), voorraad is voor 24 uur behandelen. Dit
vraagt goed getimede logistiek, zeker in een combat situatie met een bewegelijk gevechtsveld
waarbij de Role 2 MTF ook nog wordt verplaatst. Zonder opvoer van bloed, steriel OK
materiaal en genees- en verbandmiddelen kan een MTF geen patiënten behandelen.
In de oefening Medic Diamond werd een mogelijk concept van de Role 2B getoetst. Voor
deze oefening in een scenario met een hoog geweldsspectrum is de afweging gemaakt
tussen zelfstandigheid (hoeveelheid voorraad) en de wendbaarheid. In deze specifieke
oefening is geëxperimenteerd met een voorraad van 24 uur en de opvoer van geneeskundige
verbruiksartikelen en bloed via een voorraadcentrum.
– Tijdens een rondgang in beide hospitalen werd geconstateerd dat er sprake is van verschillende
merken apparatuur voor hetzelfde doel (onder meer spuitenpompen, monitors). Om alle
zorgpersoneel veilig te kunnen laten werken is het beperken van deze apparatuur (cave
opleidingen ten behoeve van het juist en veilig gebruiken van medische apparatuur)
tot een soort en type gewenst/noodzakelijk.
In de oefensituatie is inderdaad van verschillende merken apparatuur gebruik gemaakt,
juist om proefondervindelijk te komen tot de meest ideale configuratie van een Role
2B. De keuze voor eventuele verwerving van toekomstig apparatuur wordt mede gemaakt
op basis van dergelijke evaluaties. Het uitgangspunt blijft uiteraard dat uiteindelijk
voor zoveel mogelijk dezelfde appratuur en merken gekozen wordt. De eerste stappen
op het vlak van betere systeemmanagement voor de militaire gezondheidszorg zijn daarmee
gezet.
– Er is geconstateerd dat er voor de Role 2B MTF nog geen standaard operation procedures/instructions
(SOP/SOI) beschikbaar zijn. Voor de Role 2E zijn er wel SOP/SOI beschikbaar voor de
verschillende modules. Niet duidelijk is waarom deze niet worden overgenomen waar
de modules dezelfde functie hebben.
De doorontwikkeling van de Role 2B MTF is nog volop in ontwikkeling. De reeds aanwezige
kennis over onder meer de procedures binnen een Role 2E wordt uiteraard gebruikt voor
het door ontwikkelen van de SOP/SOI van de Role 2B. Daarbij is het van belang op te
merken dat vergelijkbare modules verschillende zorgtaken kunnen hebben en SOP/SOI’s
daarom niet één op één zijn over te nemen.
Aanbevelingen:
– Er dient een adequaat kwaliteitssysteem te komen met duidelijke kwaliteitsnormen en
goed functionerende kwaliteitskringen
Op het gebied van het kwaliteitssysteem hebben al een aantal vorderingen plaatsgevonden.
Zo vinden inmiddels bij de sectie medische keuringen gestructureerd interne kwaliteitscontroles
en (kwaliteits) overleg plaats, zijn een kwaliteitsmedewerker en bedrijfsarts aangesteld
en is het kwaliteitshandboek geactualiseerd naar de nieuwe keuringssystematiek. Verder
zal naar alle verwachting dit jaar het keuringsproces extern gecertificeerd zijn conform
ISO 9001: 2015. Wat betreft de kwaliteitskringen wordt het vormgeven en functioneren
van de regelkringen op korte termijn opgestart. Momenteel vinden al regelmatig werkbezoeken
plaats vanuit de opkomst/opleidingseenheden. Bovendien start binnenkort de Adviescommissie Keuring & Selectie onder leiding
van een onafhankelijk voorzitter. Deze Adviescommissie zal naast een evaluatie ook
het integrale Defensie Keuring & Selectietraject beschouwen.
– Bij negatief keuringsresultaat dient de eventuele geschiktheid voor een lager functiecluster
te worden overwogen en besproken
In navolging van de Wet op de medische keuringen (Wmk) verricht Defensie een aanstellingskeuring
voor het functiecluster waar een kandidaat voor solliciteert. Als een kandidaat niet
de medische geschiktheid bezit om aan de eisen van dat functiecluster te voldoen,
dan mag de bedrijfsarts (wederom in navolging van de Wmk) niet aan Defensie doorgeven
voor welk functiecluster de kandidaat dan wel geschikt is. Dit betreft dus een wettelijke
eis. Dit is echter te ondervangen door aan de kandidaten voorafgaande aan de keuring,
(bijvoorbeeld in de informatiebrochure die zij thuis krijgen opgestuurd/gemaild) hierover
te informeren. Zij kunnen dan vast nadenken of ze de bedrijfsarts toestaan om de geschiktheid
voor een lager functiecluster aan Defensie door te geven. Dan kunnen de kandidaten
thuis, dus in volledige vrijheid, beslissen of zij wel of niet aan de keuring willen
deelnemen. Deze handelwijze zullen we de komende maanden invoeren. We nemen dit voorstel
van de IMG dan ook ter harte.
– Het doel van de keuring dient zodanig te worden omschreven, dat bewaring van de keuringsgegevens
mogelijk is ter toetsing van de kwaliteit op kortere en langere termijn
De aanbeveling om het doel van de keuring zodanig te omschrijven dat bewaring van
de keuringsgegevens mogelijk is ter toetsing van de kwaliteit op kortere en langere
termijn wordt meegenomen in het evaluatieonderzoek van de Adviescommissie Keuring
& Selectie en maakt onderdeel uit van de interdepartementale afstemming over dit onderwerp.
Vooralsnog bewaren we de aanstellingskeuringsdossiers totdat een definitieve oplossing
is gevonden.
De eis rondom de bewaartermijn komt voort uit de Wet op de medische keuringen en de
daarop gebaseerde regelgeving van de Autoriteit Persoonsgegevens en de beklagtermijn
ten behoeve van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen. De ruimte
voor Defensie om hiervan af te wijken, is onderdeel van het onderzoek van de adviescommissie
Keuring & Selectie.
De evaluatie van de IVD vindt plaats in de eerste helft van dit jaar. Het evaluatierapport
wordt vervolgens aan uw Kamer aangeboden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
T.N.J. de Lange, griffier