Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (35470-VI, nr. 2)
35 470 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019
Nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 juni 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 20 mei 2020 inzake het
rapport van de Algemene Rekenkamer over resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij
het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 470 VI, nr. 2).
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de vragen beantwoord bij brief van 10 juni
2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Vraag (1):
Op welke wijze bent u voornemens de geconstateerde problemen in de afpakketen aan
te pakken?
Antwoord:
Voor het oplossen van door de Algemene Rekenkamer geconstateerde problemen in de afpakketen
is door het OM een plan van aanpak vastgesteld met daarin zeven actielijnen om tot
verbetering van het beslagproces te komen. Op basis hiervan worden onder andere uniformering
en verbeteringen van de registratievoorschriften en de procesbeschrijvingen doorgevoerd.
Ook vinden er verbeteringen plaats in de administratieve organisatie en interne controlfunctie.
Verder is een vooronderzoek inzake versterking van het beslagproces in april 2020
door een extern bureau opgeleverd. Dat onderzoek richt zich op het vaststellen wat
nodig is voor een versterkte keteninformatie-voorziening inzake het beslagproces inclusief
optimalisering van werkprocessen in de hele keten en het realiseren van een track-and-trace
systeem voor het volgen van in beslag genomen vermogensbestanddelen. De opvolging
hiervan wordt op dit moment voorbereid.
De Tweede Kamer wordt in het najaar 2020 geïnformeerd over de voortgang van de hiervoor
genoemde stappen om de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde knelpunten op te
lossen.
Vraag (2):
Is er bij de helft van de onderzochte organisaties die hun informatiebeveiliging niet
op orde hebben, sprake van concentratie bij bepaalde departementen of is deze groep
Rijksbreed verspreid?
Antwoord:
De vraag is niet gericht op het verantwoordingsonderzoek bij JenV, maar op het Rijksbrede
perspectief. De Algemene Rekenkamer kan een oordeel vellen in hoeverre er een concentratie
is bij bepaalde departementen aangaande het niet op orde hebben van de informatiebeveiliging.
Vraag (3):
Welke rol heeft u als coördinerend Minister voor wat betreft het op orde hebben van
de informatiebeveiliging? Is uw rol departementoverstijgend?
Antwoord:
De Minister is verantwoordelijk is voor informatiebeveiliging van het ministerie zelf.
De informatiebeveiliging van het Rijk als geheel is belegd bij BZK (Rijks CIO). De
Minister van BZK is coördinerend bewindspersoon voor informatiebeveiliging.
Vraag (4):
Op grond van welke gegevens hebt u na het toepassen van hoor en wederhoor over het
conceptrapport verzocht het percentage van kinderen dat in aanraking komt met de Raad
voor de Kinderbescherming, de kinderrechter en een gecertificeerde instelling voor
jeugdbescherming te verlagen tot 0,5%?
Antwoord:
Jaarlijks komt naar schatting iets meer dan 1% van de circa 3,5 miljoen kinderen in
Nederland onder de 18 jaar in aanraking met de Raad voor de Kinderbescherming. Dit
percentage is van toepassing op alle raadsbemoeienis (bijvoorbeeld ook straf, schoolverzuim,
adoptiegerelateerde activiteiten) niet alleen op beschermingszaken. Beschermingszaken
beslaan ongeveer de helft van de onderzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming,
ca. 17.500 zaken op jaarbasis. Uit het systeem van de Raad blijkt dat het in ruim
2/3 van die gevallen tot een rekest om een kinderbeschermingsmaatregel komt. Dan komt
de kinderrechter in beeld, en na diens (positieve) besluit een gecertificeerde instelling
voor jeugdbescherming. Het gaat hier om een schatting, de aantallen schommelen.
Vraag (5):
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar een voorlopige ondertoezichtstelling opgelegd?
Antwoord:
De kinderrechter legt de voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS) op. De Gecertificeerde
Instellingen (GI’s) voeren de VOTS uit. Bij deze vraag gaan we uit van de cijfers
van de GI’s. Bijgaande cijfers (van CBS statline) zien op het aantal VOTS trajecten
dat in de afgelopen 5 jaren gestart is bij de GI.
Jaar instroom GI
2015
2016
2017
2018
2019
VOTS_begonnen trajecten
1.340
1.560
1.550
1.710
1.920
Vraag (6):
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar een machtiging tot uithuisplaatsing van het
kind opgelegd?
Antwoord:
De kinderrechter spreekt de machtiging uithuisplaatsing (MUHP) uit. Hoe vaak de Raad
voor de Kinderbescherming (RvdK) bij een rekest tot voorlopige ondertoezichtstelling
(VOTS) een machtiging UHP heeft gevraagd en hoe vaak deze is uitgesproken is weergegeven
in de tabel. Er is hierbij uitgegaan van MUHP’s in het kader van acute jeugdbescherming,
aangezien het rapport van de Algemene Rekenkamer zich daarop richtte.
2015
2016
2017
2018
2019
MUHP bij VOTS gevraagd
1.003
1.244
1.299
1.322
1.267
MUHP bij VOTS uitgesproken
946
1.185
1.248
1.271
1.207
Vraag (7):
Hoe vaak werd in de afgelopen vijf jaar meer dan tweemaal een voorlopige ondertoezichtstelling
verlengd?
Antwoord:
De voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS) wordt niet verlengd. Indien de Raad voor
de Kinderbescherming (RvdK) binnen de termijn van de VOTS een definitief verzoek heeft
gedaan voor een kinderbeschermingsmaatregel, dan loopt het door tot beslist is op
dat verzoek. Als de RvdK geen verzoek doet, dan vervalt de maatregel.
Vraag (8):
Hoe vaak is in de afgelopen 5 jaar na een opgelegde machtiging tot uithuisplaatsing
van het kind, een voorlopige ondertoezichtstelling of een ondertoezichtstelling, het
kind op een later moment weer teruggeplaatst in een stabiele en veilige thuissituatie?
Antwoord:
Deze gegevens heeft de Raad voor de Kinderbescherming niet. Hier worden verschillende
soorten maatregelen en machtigingen aan elkaar gekoppeld. Bij een ondertoezichtstelling
is uithuisplaatsing in veel gevallen niet aan de orde; bij een voorlopige ondertoezichtstelling
veelal wel maar ook niet in alle gevallen; een machtiging uithuisplaatsing kan door
de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd worden of door de gecertificeerde instelling.
De Raad voor de Kinderbescherming wordt meestal niet bericht over het verloop van
een maatregel en het terugplaatsen van een kind.
Vraag (9):
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde
tekorten aan te pakken in aanbod van jeugdhulp en begeleiding door wachtlijsten en
in aanbod van vervolgzorg?
Antwoord:
Het door de Algemene Rekenkamer geconstateerde knelpunt is ons bekend. De Minister
van VWS en de MRb hebben in de brief van 20 maart jl. (Kamerstukken II, 2019/2020,
31 839, nr. 723) aangegeven dat de continuïteit van bepaalde hoogspecialistische functies onder druk
staat, met als risico dat jeugdigen te laat passende hulp ontvangen, vaker worden
doorgeplaatst en er meer crisisincidenten en langere behandeltijden zijn. Dit is een
onwenselijke situatie. Daarom hebben we uw Kamer laten weten de randvoorwaarden te
willen verbeteren om het jeugdstelsel beter te laten werken. Voor de maatregelen wordt
verwezen naar eerdergenoemde brief. Deze brief staat op de agenda van het notaoverleg
Jeugd van de Tweede Kamer op 23 juni aanstaande.
Vraag (10):
Hoe verhouden het budget van het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC)
en het budget van het Regionaal Informatie en Expertise Centra (RIEC) zich tot het
totale budget van het RIEC/LIEC budget in 2019?
Antwoord:
De totale bijdrage vanuit JenV voor de RIEC’s en het LIEC bedraagt € 47,2 miljoen.
Hiervan is € 820.000 voor het LIEC bestemd. Ieder RIEC draagt jaarlijks € 60.000 bij
aan het LIEC. De totale jaarlijkse bijdrage van de RIEC’s aan het LIEC bedraagt dus
€ 600.000.
In 2019 hebben de RIEC’s gezamenlijk € 110.000 extra aan het LIEC bijgedragen ten
behoeve van het professionaliseringstraject van het RIEC-LIEC-bestel en de doorontwikkeling
van het RIEC- informatiesysteem.
Vraag (11):
Hoe verhouden de taken van de RIEC’s zich tot de taken van het LIEC?
Antwoord:
Het LIEC zorgt voor verbinding tussen de RIEC’s onderling en met de landelijke partners.
Het LIEC signaleert en inventariseert ontwikkelingen op het gebied van ondermijnende
criminaliteit. Bij regio-overstijgende criminaliteitsproblemen, zoals bij criminele
motorbendes, coördineert het LIEC de landelijke aanpak. Het LIEC ondersteunt de RIEC’s
op het gebied van juridisch advies, communicatie en ICT.
De RIEC’s werken binnen regionale grenzen en onder aansturing van een zelfstandige
regionale stuurgroep. Zij vormen het informatieknooppunt voor casuïstiek voor regionale
partners. Aanvullend stellen zij handhavingsadviezen op en stemmen projectmatig bestuursrechtelijke,
strafrechtelijke en fiscale interventies af met regionale partners.
Vraag (12):
Hoeveel werknemers telt het LIEC?
Antwoord:
Het LIEC heeft op dit moment 11 medewerkers. Daarnaast zijn er momenteel twee vacatures.
Vraag (13):
Hoeveel werknemers tellen de RIEC’s in totaal? Hoeveel werknemers telt iedere afzonderlijke
RIEC?
Antwoord:
Bij de RIEC’s werken 327 medewerkers. Dit zijn voornamelijk tijdelijke krachten en
detacheringen vanuit de partners. RIEC’s hebben geen rechtspersoonlijkheid en kunnen
daarom geen vast dienstverband aangaan met medewerkers. Medewerkers worden op projectbasis
aangetrokken en hebben een contract voor de duur van een project. Daarnaast worden
medewerkers vanuit de partners tijdelijk bij de RIEC’s gedetacheerd.
Het aantal medewerkers per RIEC is als volgt:
RIEC Limburg: 42
RIEC Rotterdam: 29
RIEC Noord: 34
RIEC Oost-Nederland: 32
RIEC Amsterdam: 18
RIEC Den Haag: 15
RIEC Midden-Nederland: 25 plus 30 bij districtelijke teams
RIEC Noord-Holland: 44
RIEC Oost-Brabant: 29
RIEC Zeeland West-Brabant: 29
Vraag (14):
Is bij de huidige capaciteitsverdeling van de RIEC’s rekening gehouden met de specifieke
omstandigheden en problematiek van de regio’s?
Antwoord:
De RIEC’s zijn zelf verantwoordelijk voor het aannemen en inzetten van capaciteit.
De financiële bijdragen vanuit JenV aan de RIEC’s worden evenredig over de RIEC’s
verdeeld uitsluitend ten behoeve van het bestrijden en voorkomen van ondermijnende
criminaliteit. Alleen het RIEC Oost-Nederland ontvangt sinds 2019 een jaarlijkse extra
bijdrage van € 390.000 vanwege de omvang van het gebied dat RIEC Oost-Nederland bestrijkt.
Vraag (15):
Worden de samenwerkingsverbanden RIEC’s tussentijds geëvalueerd en wordt daarbij gekeken
naar eventuele uitbreiding van de samenwerkingsverbanden?
Antwoord:
Er staat op dit moment geen evaluatie van het RIEC samenwerkingsverband gepland. In
2016 zijn twee grote onderzoeken uitgevoerd het terrein van de bestuurlijke aanpak
van georganiseerde criminaliteit, te weten Bestuurlijke aanpak van georganiseerde
criminaliteit. Onderzoek naar de stand van zaken in 2016, uitgevoerd door het WODC
en De aanpak van ondermijning door de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s)
en het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), uitgevoerd door de Inspectie
Veiligheid en Justitie.
Mede op basis van de conclusies en aanbevelingen van beide onderzoeken is ingezet
op een verdere professionalisering van het RIEC-LIEC-bestel.
Vraag (16):
Welke specifieke maatregelen en/of strategieën zetten RIEC’s in om het zogenaamde
«waterbedeffect» terug te dringen?
Antwoord:
De inzet van het RIEC-LIEC-bestel is om ondermijnende criminaliteit landelijk te voorkomen
en te bestrijden. De RIEC’s en het LIEC werken nauw samen bij het in kaart brengen
van onder meer drugscriminaliteit, fraude met voorzieningen en grensoverschrijdende
criminaliteit en bij het afstemmen van mogelijke interventies. Vanuit regionale kennis
en inzichten is de inzet te allen tijde om criminaliteit grondig aan te pakken in
heel Nederland
Vraag (17):
Waaruit bestaat het screeningproces van RIEC en LIEC medewerkers?
Antwoord:
Momenteel worden medewerkers van de RIEC’s gescreend door de politie. Het betreft
een Betrouwbaarheids- en Geschiktheidsonderzoek kort (BGO kort). De medewerkers van
het LIEC worden niet gescreend, zij overhandigen bij indiensttreding een Verklaring
Omtrent Gedrag (VOG).
Begin 2021 treedt de Wet VOG Politiegegevens in werking. Deze wet maakt het mogelijk
VOG Politiegegevens aan te vragen voor medewerkers bij een organisatie voor wie een
VOG als screening te licht wordt ervaren. Vanaf het moment van inwerkingtreding van
de Wet VOG Politiegegevens stopt de politie met de screening voor medewerkers van
de RIEC´s. Het RIEC/LIEC bestel acht het noodzakelijk dat voor een aantal RIEC-functies
het huidige screeningsbeleid wordt aangevuld met de VOG Politiegegevens.
Het LIEC voert momenteel gesprekken met JenV en BZK over toepassing van de VOG politiegegevens
voor de medewerkers van de RIEC´s. Het LIEC inventariseert met de RIEC’s de functies
waarvoor een VOG Politiegegevens noodzakelijk is. Het screeningsbeleid van RIEC/LIEC
wordt dus vanaf inwerkingtreding van de Wet VOG Politiegegevens aangevuld met een
VOG Politiegegevens.
Vraag (18):
Op welke wijze is de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer overgenomen dat er ruimte
moet blijven voor sturing op een wijze die volgens de afzonderlijke RIEC’s het effectiefst
is in de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden?
Antwoord:
De RIEC’s zijn betrokken bij de totstandkoming van de WGS. Ook nu de wet aan de Tweede
Kamer is aangeboden, blijven de RIEC’s betrokken om ervoor te zorgen dat de wet zo
goed mogelijk uitvoerbaar is voor de RIEC’s. Zodra het wetstraject is afgerond zal
het LIEC in samenwerking met de RIEC’s informatietrainingen over informatiedeling
voor RIEC-medewerkers voorbereiden.
Vraag (19):
Kunt u een overzicht geven van de OM-investeringen in de afpakketen van de afgelopen
jaren? Kunt u het plan van aanpak van de overkoepelende werkgroep voor verdere verbetering
van het beslagproces naar de Kamer sturen? Wat vindt u van de suggestie een ketenverantwoordelijke
in te stellen?
Antwoord:
De investeringen die de afgelopen jaren in de afpakketen hebben plaatsgevonden hadden
betrekking op het generiek versterken van de afpakketen. Het beslagproces is daar
een onderdeel van. Een overzicht van specifieke OM-investeringen in de afpakketen
ten aanzien van het beslag kan dan ook niet worden gegeven.
Om de geconstateerde tekortkomingen in het beslagproces aan te pakken wordt momenteel
het Beslagplan 2020 door het OM samen met ketenpartners uitgevoerd. Het plan van aanpak
richt zich op uitvoering van actielijnen:
1. versterking van de governance;
2. uniforme registratie en het realiseren en uitvoeren van procesafspraken;
3. invoering van een nieuwe werkwijze beslag voor de parketten met als doel het sneller
laten nemen van een beslissing inzake in beslag genomen voorwerpen, (inclusief een
pakket aan stimulansen voor het bespoedigen en borgen van die nieuwe werkwijze);
4. hernieuwing van het convenant met Domeinen Roerende Zaken voor het beheer van in beslag
genomen voorwerpen mede met als doel hogere vervreemdingsopbrengsten en het sluiten
of formaliseren van afspraken met andere bewaarders;
5. verhogen van de kwaliteit van de kennis- en informatie-uitwisseling over het beslagproces
ondersteund door een nieuwe keten-informatievoorziening;
6. herinrichten van de landelijke beslagautoriteit die onderdeel uitmaakt van het Functioneel
Parket;
7. herijken en invoeren van de afspraken met opsporing met betrekking tot de registratie
en verwerking van beslag.
Het OM heeft inmiddels een landelijk coördinator beslag aangesteld, die onder aansturing
van de Hoofdofficier van het Functioneel Parket en onder verantwoordelijkheid van
het College van Procureurs-Generaal, belast is met uitvoering van het plan van aanpak.
De aanbeveling van de ADR tot het instellen van een ketenverantwoordelijke voor de
afpakketen die ondersteund wordt door een stuurgroep is begrijpelijk en wordt momenteel
nader bekeken door het Ministerie van JenV, en ook in overleg met het OM. Daarbij
is van belang dat rekening wordt gehouden met de wettelijk vastgestelde verantwoordelijkheden
en taken van betrokken partijen.
Vraag (20):
Wat vindt u van de constatering dat er onvoldoende gekwalificeerde kinderrechters
voorhanden zijn?
Antwoord:
De Raad voor de rechtspraak constateert geen specifiek tekort aan kinderrechters.
Wel kampt de rechtspraak met een algeheel tekort aan rechters. Jeugdbeschermingszaken
waarin spoedmaatregelen moeten worden getroffen worden met voldoende bemensing adequaat
behandeld, zoals ook de Algemene Rekenkamer in het Verantwoordingsonderzoek (pg. 35)
constateert. De rechtspraak werft nieuwe rechters, waaronder rechters met als aandachtsgebied
familie- en jeugdrecht. Deze rechters worden zowel ingezet als kinderrechter als op
andere terreinen van het familierecht.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier