Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bergkamp en Van Meenen over het bericht ‘Tal van reformatorische scholen hanteren afwijzende verklaringen over LHBTI’s’
Vragen van de leden Bergkamp en Van Meenen (beiden D66) aan de Ministers voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Tal van reformatorische scholen hanteren afwijzende verklaringen over LHBTI’s» (ingezonden 6 februari 2020).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) en van Minister
Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 10 juni 2020). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1966.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Tal van reformatorische scholen hanteren afwijzende
verklaringen over LHBTI’s»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat één op de vijf reformatorische scholen de openstelling van het
burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht moreel onacceptabel vindt en dat
ook aangeeft in hun schoolprofielen met teksten als «erkenning van het huwelijk tussen
man en vrouw als enige door God ingestelde samenlevingsvorm en grondslag voor het
gezin» en «het huwelijk van man en vrouw is op grond van de Bijbel de enige geoorloofde
samenlevingsvorm. Ongehuwd samenwonen en een homoseksuele levenswijze worden als zijnde
in strijd met Gods Woord afgewezen»?2
Antwoord 2
Artikel 23 van de Grondwet biedt scholen voor bijzonder onderwijs de ruimte om vanuit
de overtuiging en opvatting van de eigen levensbeschouwing het onderwijs in te richten.
Wij hechten eraan te benadrukken dat bij de vrijheid van onderwijs ook verantwoordelijkheid
hoort. Een eenzijdig beroep op de vrijheid van onderwijs, zonder de rechten en vrijheden
van individuele leerlingen te respecteren, volstaat niet. Met andere woorden: de ruimte
die artikel 23 van de Grondwet biedt, wordt begrensd door andere grondrechten. Dat
vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid
te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele
oriëntatie en waarin onderling respect centraal staat, en waarbij er wordt voldaan
aan de wettelijke verplichtingen rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen.
Daarbij hoort respect voor de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld als het gaat om
LHBTI-rechten.
Vraag 3
Bent u het met het COC eens dat dit leidt tot een onveilig klimaat voor LHBTI-leerlingen?
Antwoord 3
Ieder kind moet kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat. Daar dient een school
voor te zorgen. Scholen worden beoordeeld op hoe zij invulling geven aan de wettelijke
verplichtingen rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder
die met betrekking tot seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze wettelijke bepalingen
zijn het kader waarbinnen de uitingen van een school worden beoordeeld. Het is aan
de inspectie om vast te stellen of een school aan deze bepalingen voldoet. Daarnaast
merken wij op dat scholen jaarlijks verplicht zijn de veiligheidsbeleving van leerlingen
te monitoren. De resultaten van deze monitoring worden meegenomen in het inspectietoezicht.
Indien deze monitoring uitwijst dat leerlingen zich onveilig voelen op school, zal
de inspectie de school daarop aanspreken.
Vraag 4
Bent u bekend met wat er gebeurt met LHBTI-leerlingen als zij eenzijdig voorlichting
krijgen over normen met betrekking tot hun seksuele identiteit en geaardheid?
Antwoord 4
Het is voor alle leerlingen belangrijk om voorlichting te krijgen over seksuele ontwikkeling,
seksualiteit en relaties, seksuele weerbaarheid én over seksuele diversiteit. Daarom
is in de huidige kerndoelen opgenomen dat leerlingen respectvol leren omgaan met seksualiteit
en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. Het geven
van eenzijdige voorlichting past daar niet bij. Zie verder het antwoord op vraag 2
en 3.
Vraag 5
Deelt u de analyse dat de vrijheid van onderwijs hier botst met het verbod op discriminatie?
Antwoord 5
Het ontstaan van spanningen tussen verschillende grondrechten is tot op zekere hoogte
inherent aan de aard van die grondrechten en aan het samenleven in een pluriforme,
democratische samenleving. Uit de volgorde, formulering of ouderdom van de grondrechten
is namelijk geen onderlinge rangorde af te leiden. Het verschijnsel van botsende grondrechten
doet zich bij uitstek voor tussen het discriminatieverbod enerzijds en de vrijheidsrechten,
zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van
onderwijs anderzijds. Het discriminatieverbod stelt grenzen aan de gegarandeerde vrijheden
of, andersom gesteld, de vrijheden bepalen mede de reikwijdte van het discriminatieverbod.
Deze wederzijdse begrenzing zal ook expliciet uitgangspunt dienen te zijn van het
onderwijs, immers geen enkel grondrecht is absoluut.
De in artikel 23 van de Grondwet verankerde vrijheid van onderwijs moet dus worden
gezien in de context van de constitutionele orde als geheel: wie zich beroept op een
grondwettelijke vrijheid erkent daarmee ook de rechten en vrijheden van een ander.
Vraag 6
Bent u het ermee eens dat deze scholen met deze schoolprofielen in feite LHBTI-leerlingen
uitsluiten van toegang? Wat gaat u daaraan doen?
Antwoord 6
Een school mag nooit een LHBTI-leerling weigeren om het feit dat het een LHBTI-leerling
betreft. Wel mogen scholen in een algemene identiteitsverklaring hun principes uitdragen,
onder andere op het gebied van relaties en samenleven. Scholen mogen ouders en leerlingen
vragen deze grondslag te onderschrijven.
Wij kunnen ons voorstellen dat deze identiteitsverklaring voor betrokken LHBTI-leerlingen
kwetsend en confronterend kan zijn. De gedachte achter de vrijheid van onderwijs is
dat ouders een school kunnen kiezen met dezelfde godsdienstige of levensbeschouwelijke
opvattingen. Andersom kan een school daarom vragen dat ouders de grondslag van de
school onderschrijven. Dat mag echter nooit betekenen dat het schoolklimaat sociaal
onveilig is of dat leerlingen op grond van seksuele oriëntatie worden geweigerd.
Vraag 7
Wat vindt u van het voorstel van het COC om de kerndoelen in het onderwijs verder
aan te scherpen en te verduidelijken, zodat ook LHBTI-leerlingen zich op reformatorische
scholen veilig kunnen voelen?
Antwoord 7
Op dit moment loopt er een curriculumherziening waarmee de kerndoelen herzien worden.
Daaronder vallen ook de kerndoelen op het gebied van seksualiteit en seksuele diversiteit.
Hierover zijn ook afspraken gemaakt in het regeerakkoord. Daarnaast ligt het wetsvoorstel
verduidelijking burgerschapsopdracht op dit moment in uw Kamer. Zie verder het antwoord
op vraag 3.
Vraag 8
Wat is er sinds het protest van het COC 10 jaar geleden gebeurd met de identiteitsverklaringen
die reformatorische scholen hanteren?
Antwoord 8
Dat protest richtte zich op het onderwijspersoneel. Per 1 juli 2015 is de zogenaamde
enkele-feit constructie uit de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verdwenen.
Sinds die wetswijziging mogen scholen alleen onderscheid maken op godsdienst, levensovertuiging
of politieke gezindheid. Een bijzondere school mag van haar leraren eisen dat hij
of zij de richting van de school onderschrijft. Artikel 5, eerste en tweede lid, van
de Awgb is in dit kader relevant. Een bijzondere school mag onderscheid maken «op grond van godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid, voor zover deze
kenmerken vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context
waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste
vormen, gezien de grondslag van de instelling.» Dit onderscheid mag echter nooit leiden tot onderscheid op andere gronden uit de
Awgb, zoals hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Vraag 9
Bent u bereid om deze scholen aan te spreken op deze verklaringen?
Antwoord 9
Scholen worden beoordeeld of zij voldoen aan de wettelijke verplichtingen voor burgerschap,
sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder die met betrekking tot seksualiteit
en seksuele diversiteit. Zij mogen daarbij niet in strijd handelen met de wettelijke
grenzen die we kennen binnen onze democratische rechtsstaat. Het is aan de inspectie
om vast te stellen of een school aan de eerder genoemde bepalingen voldoet.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Van den Hul
(PvdA) en Jasper van Dijk (SP), ingezonden 6 februari 2020 (vraagnummer 2020Z02267).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media -
Mede ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.