Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, over het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
35 470 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019
Nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 16 juni 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
over de brief van 20 mei 2020 inzake het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2019 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 2)
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Welk deel van de totale begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
is uitgegeven aan handel of handelsbevordering?
Antwoord:
De totale gerealiseerde uitgaven van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor 2019 bedragen EUR 3,47 miljard. De uitgaven op het gebied van een versterkte
Nederlandse handels- en investeringspositie (artikel 1.2) bedragen EUR 97 miljoen.
Dit aandeel beslaat drie procent van de totale begroting voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking.
2
Betekent de stijging van het Nederlandse aandeel in internationale klimaatfinanciering
door de stijging van private bijdrages dat de overheid op haar bijdrage zou kunnen
bezuinigen en tegelijkertijd aan de verplichtingen van het Parijs-akkoord blijft voldoen?
Antwoord:
In 2009 hebben de rijke landen afgesproken vanaf 2.020 USD 100 miljard per jaar te
besteden aan de ondersteuning van klimaatactie in ontwikkelingslanden. Die afspraak
is in het kader van de Overeenkomst van Parijs bevestigd. Er is geen verdeling tussen
de landen afgesproken. De Overeenkomst van Parijs gaat ervan uit dat landen hun verantwoordelijkheid
nemen om de klimaatcrisis het hoofd te bieden. Nederland heeft dit gedaan door zijn
publieke klimaatfinanciering sinds 2010 te laten toenemen en door in te zetten op
mobilisatie van private klimaatinvesteringen met (een deel van) de publieke middelen.
Publieke klimaatfinanciering zal – in elk geval voorlopig – een substantieel deel
moeten vormen van genoemde USD 100 miljard, aangezien het tot nu toe lastig is gebleken
private klimaatfinanciering te mobiliseren voor klimaatadaptatie en voor de armste
en meest kwetsbare landen en groepen. Gemobiliseerde private klimaatfinanciering fluctueert
over de jaren en er is geen garantie dat deze in de komende jaren verder zal toenemen
of op het in 2019 gerealiseerde niveau zal blijven.
3
Welke overheidsuitgaven aan internationale klimaatfinanciering zijn gekoppeld aan
welke private uitgaven?
Antwoord:
De gerealiseerde private klimaatfinanciering is gemobiliseerd door een aantal Nederlandse
programma’s, Nederlandse publiek-private partnerschappen, multi-donorfondsen, FMO
en pro rata toerekening van de mobilisatie door de multilaterale ontwikkelingsbanken.
Informatie over de gemobiliseerde private klimaatfinanciering is op deze website te
vinden: https://www.government.nl/documents/reports/2020/05/12/mobilised-privat….
4
Welke verbeteringen voor de risicoanalyse van uitvoering interne beheersmaatregelen
zijn er in 2019 getroffen? Worden er nog meer verbeteringen verwacht?
Antwoord:
In 2019 hebben diverse bijeenkomsten en workshops plaatsgevonden waarbij medewerkers
bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn voorgelicht en opgeleid met betrekking
tot het onderwerp risicoanalyse. Voor 2020 is een plan van aanpak met aanvullende
acties opgesteld. Het voornemen is om naast workshops het toezicht te verscherpen
en de verantwoordelijkheid in de lijn duidelijker te beleggen.
5
Welke verbeteringen zijn er wél doorgevoerd, aangezien de Rekenkamer in 2019 geen
significante verbetering in de risicoanalyse concludeert ten opzicht van 2018?
Antwoord:
In 2019 hebben diverse bijeenkomsten en workshops plaatsgevonden waarbij medewerkers
zijn voorgelicht en opgeleid met betrekking tot het onderwerp risicoanalyse. Deze
activiteit volgt uit de opvolging van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in
het Verantwoordingsonderzoek over het jaar 2018.
Uit eigen onderzoek van het ministerie en de Auditdienst Rijk is een verbetering in
de kwaliteit van de risicoanalyses geconstateerd, maar het vereiste niveau is op enkele
aspecten nog niet bereikt.
6
Klopt het dat het ODA-budget in 2019 0,59% van het BNI was?
Antwoord:
De ODA-prestatie is in 2019 inderdaad uitgekomen op 0,59% van het BNI.
Voor details verwijs ik naar bijlage 3 van het HGIS-jaarverslag 2020 (Kamerstuk 35 301, nr. 4)
7
Is in percentages uit te drukken hoeveel bestedingen via externe partners worden uitgegeven
om beleidsdoelen te bereiken en hoeveel in eigen beheer ligt?
Antwoord:
Voor de realisatie van beleidsdoelen wordt in beginsel samengewerkt met externe partners.
Het ministerie voert in de regel dan ook geen activiteiten in eigen beheer uit. Als
dat al gebeurt, betreft dit een op het geheel verwaarloosbaar bedrag.
8
Hoe wordt het toezicht dat de Minister bij de bijdragen aan internationale organisaties
moet houden op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven vormgegeven?
Antwoord:
Voor alle financieringen vindt het toezicht op gestandaardiseerde wijze plaats op
basis van financiële en inhoudelijke rapportages. Hierin wordt aan de hand van indicatoren
gemeten hoe de voortgang is. Daarnaast vindt regelmatig overleg plaats met de organisaties.
Belangrijke momenten hierbij zijn de board meetings waarin de opgeleverde rapporten,
strategie, begroting en dergelijke worden besproken. Daarnaast worden VN-organisaties
onderworpen aan onderzoeken door het «Multilateral Organisations Performance Assessement
Network» (MOPAN). Dit is een samenwerking van donoren die gezamenlijk de effectiviteit
van de multilaterale organisaties toetsen. Bij het vaststellen van de rechtmatigheid
wordt gebruik gemaakt van diverse instrumenten, zoals het Board of Auditors report.
9
Welke maatregelen gaat u nemen en/of welke verbeteringen gaat u doorvoeren om de fouten
en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid van de afgerekende voorschotten
in te toekomst te voorkomen?
Antwoord:
Het ministerie wil uiteraard leren van gemaakte fouten. Om deze reden worden fouten
en onzekerheden gezamenlijk met de Auditdienst Rijk geanalyseerd. Alle fouten en onzekerheden
uit deze analyse worden besproken met de betrokken dienstonderdelen (directies en
ambassades), zodat hiervan kan worden geleerd.
10
Op welke subsidieverlening ziet deze fout en/of onzekerheid toe? Is bekend aan welke
organisatie(s) deze subsidie(s) is/zijn verleend en voor welk bedrag?
Antwoord:
Deze fout en/of onzekerheid zijn te wijten aan een omissie in de administratieve verwerking
van verantwoordingsinformatie uit rapportages. De aard van de geconstateerde fouten
is divers. De individuele transacties zijn vanuit de accountantscontrole teruggekoppeld
aan de dossierhouders. Indien nodig zijn acties ondernomen ten aanzien van subsidieontvangers.
11
Waarom hebben de bevindingen van de externe accountant niet geleid tot correctie van
de subsidieafrekening?
Antwoord:
Wanneer bevindingen van de externe accountant niet juist zijn geïnterpreteerd, leidt
dit tot een omissie in de administratieve verwerking van verantwoordingsinformatie.
De individuele transacties zijn vanuit de accountantscontrole teruggekoppeld aan de
dossierhouders. Indien nodig zijn acties ondernomen ten aanzien van subsidieontvangers.
12
Welke aspecten van de risicoanalyse waren onvoldoende?
Antwoord:
De risicoanalyse bij het aangaan van nieuwe verplichtingen vindt plaats op het niveau
van de context, het programma en de organisatie. Van deze aspecten is vastgesteld
dat de diepgang en invulling niet altijd voldoet aan het vereiste niveau.
13
Is duidelijk te maken wat de grootte is van de verplichtingen die zonder een degelijke
risicoanalyse aangegaan zijn?
Antwoord:
De procedures voorzien erin dat er een risicoanalyse moet plaatsvinden, voordat een
verplichting wordt aangegaan voor de financiering van een nieuwe activiteit. Dat gebeurt
ook in de praktijk voor elke nieuwe verplichting. De conclusie van de Algemene Rekenkamer
is dat de kwaliteit van de risicoanalyses niet altijd het vereiste niveau heeft.
14
Wat gaat het ministerie doen om duidelijk inzicht te krijgen in de hefboom, zodat
voldoende geleerd kan worden van klimaatactiviteiten? Hoe gaat u ervoor zorgen dat
er beter geleerd kan worden van pogingen om private klimaatfinanciering te mobiliseren?
Antwoord:
Het ministerie zet zich al verscheidene jaren in voor mobilisatie van private financiering
voor de SDG’s, onder andere op het gebied van klimaat. De programmagroep Innovatieve
Financiering voor Ontwikkeling is opgezet om samen met de directies binnen het ministerie
aan innovatieve financieringsvormen te werken voor de mobilisatie van private financiering.
Hierbij kan tevens worden samengewerkt met private partijen. De berekening van de
gemobiliseerde private financiering voor klimaat – en voor de SDG’s in het algemeen
– is hier te vinden: https://www.government.nl/documents/reports/2020/05/12/mobilised-privat….
Om de voortgang van de mobilisatie van private financiering systematisch te monitoren
is in 2019 een indicator voor gemobiliseerde private financiering ingevoerd door het
ministerie, op basis van een in OESO-verband overeengekomen methodologie. Deze indicator
meet alle gemobiliseerde private financiering, niet alleen die voor klimaat. Over
deze indicator wordt gerapporteerd in de jaarlijkse resultatenrapportage van het ministerie.
Gebruikmakend van de indicator – die berekend wordt op basis van de cijfers die jaarlijks
door onze uitvoerders worden verstrekt – wordt inzicht verkregen in de hefboom van
bepaalde instrumenten. Deze resultaten worden meegenomen in de lessen die het ministerie
trekt op basis van het algemene resultatenraamwerk van programma’s. Zo neemt het ministerie
de lessen rond klimaat- en ontwikkelingsdoelstellingen (waaronder op het gebied van
resultaten ten gunste van de meest kwetsbare groepen en in de focusregio’s) en die
rond de mobilisatie van private financiering mee bij beslissingen over nieuwe investeringen.
15
Hoe kijkt u naar de complicatie dat sommige multilaterale ontwikkelingsbanken klimaatprogramma’s
co-financieren en het gemobiliseerde private kapitaal voor 100% claimen?
Antwoord:
De multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) passen bij de berekening van de private
mobilisatie een methode toe waarbij de volledige mobilisatie wordt toegerekend aan
de ontwikkelingsbank die de grootste financiële bijdrage levert. Door deze aanpak
zijn de bijdragen van eventuele andere deelnemende MDB’s veel minder zichtbaar.
De OESO en een grote groep donoren, waaronder Nederland, dringen daarom al enige tijd
aan op een meer gedifferentieerde berekening van de mobilisatie door MDB’s. Inmiddels
zijn de OESO en de MDB’s in gesprek over het delen van gegevens, waarbij de OESO de
mobilisatie per activiteit kan berekenen en de bijdrage van individuele ontwikkelingsbanken
zichtbaar wordt. Dan wordt de toerekening van de bijdrage aan multilaterale klimaatactie
van individuele donoren (zoals Nederland) ook preciezer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier