Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Dam over het bericht ‘Politie stelt onderzoek in naar misstanden binnen Landelijke Eenheid’
Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Politie stelt onderzoek in naar misstanden binnen Landelijke Eenheid» (ingezonden 28 april 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 10 juni 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2876.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Politie stelt onderzoek in naar misstanden binnen Landelijke
Eenheid»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat er een onderzoek is gestart en dat dit onderzoek wordt uitgevoerd
door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de eenheid Oost-Nederland
en door de Inspectie Justitie en Veiligheid? Wat zijn de (afzonderlijke) onderzoeksopdrachten?
Wat is de termijn waarbinnen het onderzoek moet zijn afgerond en in welke mate gaat
dit vertraging oplopen door de huidige coronacrisis? Waarom is de afdeling VIK van
de eenheid Oost-Nederland hiervoor ingezet?
Antwoord 2
Momenteel wordt door de Inspectie van Justitie en Veiligheid onderzoek verricht. De
centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: In hoeverre raken de gesignaleerde problemen met betrekking tot de onderdelen van
de DLIO en de DLOS de kwaliteit van hun eigen taakuitvoering en die van andere onderdelen
van de NP en welke handvatten zijn er te geven om de problemen op te lossen? Dit onderzoek heeft enige vertraging opgelopen als gevolg van de coronamaatregelen,
maar is zeer recent weer opgestart. Er wordt geen onderzoek verricht naar misstanden
binnen de Landelijke Eenheid door de afdeling VIK van de Eenheid Oost. Als bedoeld
is te vragen naar het onderzoek naar de zelfdoding van medewerker van de Landelijke
Eenheid, dan is in het multidisciplinair onderzoeksteam onder andere een medewerker
van VIK Oost Nederland betrokken.
Vraag 3
Waarom is er niet voor gekozen om – zoals politiebonden ACP en NPB in eerste instantie
wilden – een extern onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden? Denkt u niet dat
de omvangrijkheid van de problematiek, in combinatie met de kennelijke vertrouwenscrisis
tussen medewerkers en leidinggevenden, daartoe aanleiding had gegeven?
Antwoord 3
De Inspectie van Justitie en Veiligheid doet onderzoek naar de geconstateerde problematiek
bij de Landelijke Eenheid (zie hiervoor ook het antwoord bij vraag 2). Dit is een
onafhankelijk onderzoek.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven (geen inhoudelijke informatie) van het aantal tuchtzaken,
disciplinaire onderzoeken en strafzaken dat thans loopt binnen de Landelijke Eenheid,
uitgesplitst per dienst? Kunt u daarbij aangeven wat de startdatum is en wat de (verwachte)
einddatum is van elk onderzoek? Kunt u aangeven welke organisatie (VIK, Rijksrecherche)
het onderzoek uitvoert?
Antwoord 4
Bij de afdeling VIK van de Landelijke Eenheid lopen momenteel 13 disciplinaire onderzoeken
en 20 strafrechtelijke onderzoeken. Na de onderzoeksfase volgt de beoordelings- en
afdoeningsfase bij het bevoegd gezag. Bij disciplinaire onderzoeken is het bevoegd
gezag binnen de politie hiervoor verantwoordelijk. Bij strafrechtelijke onderzoeken
is dat het Openbaar Ministerie.
Vraag 5
Hoeveel medewerkers van de Landelijke Eenheid zitten op dit moment thuis, in het kader
van een schorsing of in het kader van een buitenfunctiestelling? Kunt u dit uitsplitsen
per dienstonderdeel? Kunt u per huidig geval aangeven wanneer de buitenfunctiestelling
en/of schorsing gestart is?
Antwoord 5
Momenteel zitten er vier medewerkers van de Landelijke Eenheid thuis vanuit disciplinair
oogpunt vanwege een buitenfunctiestelling en/of schorsing. Ik ga niet in op individuele
casuïstiek. Daarom zal ik geen nadere informatie over de vier medewerkers verstrekken
die momenteel thuis zitten.
Vraag 6
Klopt het dat in een aantal gevallen de duur van de schorsing (al dan niet in combinatie
met buitenfunctiestelling) soms langer dan 1,5 à 2 jaar duurt? Hoe verhoudt zich dit
tot artikel 84, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) waarin
bepaald wordt dat de duur van een schorsing maximaal zes maanden is, bij zwaarwegende
belangen te verlengen met telkens maximaal zes maanden? Van wat voor «zwaarwegende
belangen» is sprake bij een herhaalde verlenging? Op welke wijze wordt de proportionaliteit
van deze maatregel bewaakt? Is dit aan de direct leidinggevende van betrokkene, aan
de eenheidsleiding of is er binnen het korps een centraal mechanisme dat hier een
toetsende rol in heeft? Is er beleid ten aanzien de toepassing van artikel 84 Barp
of wordt dit telkens in het individuele geval bepaald?
Antwoord 6
Het klopt dat in een aantal gevallen de opgelegde ordemaatregelen langer duren dan
1,5 jaar. Dit heeft veelal te maken met het feit dat gelijktijdig een strafrechtonderzoek
lopende is. Er zijn situaties waarin een disciplinaire afdoening namelijk pas kan
plaatsvinden als het strafrechtelijk onderzoek (grotendeels) is afgerond, bijvoorbeeld
om belemmering van de rechtsgang en doorkruising van dit onderzoek te voorkomen. Of
een verlenging van de schorsing op basis van zwaarwegende belangen aan de orde is,
wordt per dossier bekeken. De verlenging van een schorsing is uiteindelijk een beslissing
van het bevoegd gezag. Bij deze beslissing worden de feiten, omstandigheden en jurisprudentie
meegewogen.
Vraag 7
Bent u bekend met het «Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie» uit 2018?
Kan uit paragraaf 3.2.3 van dit protocol afgeleid worden dat de standaardtermijn van
een disciplinair onderzoek intentioneel acht weken bedraagt? Waarom duren veel disciplinaire
onderzoeken – zeker binnen de Landelijke Eenheid – veel langer dan acht weken?
Antwoord 7
Ja, ik ben met dit protocol bekend. De algemene regel die de politie hanteert is dat
een onderzoek zo snel mogelijk wordt ingesteld en afgerond, het liefst binnen een
termijn van acht weken. Het kan echter voorkomen dat onderzoeken langer duren. Dit
kan meerdere oorzaken hebben zoals de complexiteit van de casus en/of de betrokkenheid
van meerdere personen. Ook de beschikbare onderzoekscapaciteit speelt een rol. Binnen
de Landelijke Eenheid is bijvoorbeeld besloten meer capaciteit beschikbaar te stellen
voor het uitvoeren van dergelijke onderzoeken.
De betrokkene wordt over het onderzoek geïnformeerd en wordt tevens tijdig geïnformeerd
over de reden van de opgelopen vertraging en binnen welke termijn het onderzoek naar
verwachting zal worden afgerond.
Vraag 8
Op welke wijze is binnen de Landelijke Eenheid de afdeling VIK ingebed in de organisatie?
Welk lid van de eenheidsleiding of van de diensthoofden stuurt de afdeling VIK aan?
Is geborgd dat de afdeling VIK in onafhankelijkheid – ook ten opzichte van de diensthoofden
– onderzoek kan doen? Klopt het dat diensthoofden die ontevreden zijn over de uitkomst
van een VIK-onderzoek zelf nadere aanwijzingen kunnen geven over het vervolg van een
onderzoek of buiten het VIK-onderzoek om zelf nader onderzoek kunnen verrichten?
Antwoord 8
De ophanging van het VIK is beschreven in het Inrichtingsplan van de Nationale Politie
en is ondergebracht bij de Staf van de politie. De Directeur Operatien van de Eenheidsleiding
Landelijke Eenheid heeft de Staf in portefeuille.
Voor de beantwoording van de vraag ten aanzien van de processen binnen interne onderzoeken
verwijs ik u graag naar mijn brief van 15 januari 2019 over interne onderzoeken en
strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 In deze brief sta ik uitgebreid stil bij het proces van de disciplinaire onderzoeken
en het proces van de strafrechtelijke onderzoeken. Daarnaast verwijs ik u ook graag
naar het Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie uit 2018. Hierin staat
dat een onderzoeker onafhankelijk en onbevooroordeeld hoort te zijn in zijn werk.
De rol van het bevoegd gezag als opdrachtgever van een oriënterend of een disciplinair
onderzoek is vastgelegd in eerder genoemd onderzoeksprotocol. Alleen het bevoegd gezag
kan de onderzoeksopdracht verstrekken, uitbreiden of aanwijzingen geven aan de onderzoekers.
Het bevoegd gezag is daarmee ook verantwoordelijk voor het begrenzen van het onderzoek.
In voornoemd protocol is daarover onder meer vastgelegd: «Het bevoegd gezag verstrekt opdracht of verleent toestemming tot in te zetten of
te gebruiken methoden of middelen en waakt ervoor dat deze niet in strijd zijn met
wettelijke bepalingen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gebruik
van ingezette middelen of gebruikte methodes wordt in de rapportage verantwoord.».Ook de betrokken medewerker naar wie het onderzoek zich richt kan invloed uitoefenen
op de begrenzing van het onderzoek. Daarover is het volgende vastgelegd: «Voorafgaand aan het afronden van het onderzoek vraagt de onderzoeker betrokkene
uitdrukkelijk of naar zijn mening de feiten en omstandigheden voldoende onderzocht
zijn en of het onderzoek volledig is. De onderzoeker neemt de reactie van betrokkene
op in het rapport.»
Vraag 9
Hebben de medewerkers van de afdeling VIK een specifieke opleiding voor hun werkzaamheden
genoten? Is er aan de Politieacademie een leergang voor VIK-medewerkers? Welke «opsporingsmethoden»
gebruikt de afdeling VIK van de Landelijke Eenheid? Zijn deze methoden vastgelegd
en wordt de naleving daarvan getoetst en door wie? In hoeverre passen deze methoden
in een arbeidsrechtelijk onderzoek wat een disciplinair onderzoek de facto is? Wordt
er informatie uitgewisseld door de politie – vanuit disciplinaire onderzoeken zonder
strafrechtcomponent – naar het openbaar ministerie (OM)? Hoe verhoudt zich dit tot
de rechtszekerheid van politiemensen?
Antwoord 9
Binnen de Politieacademie is een basisopleiding ontwikkeld voor de medewerkers van
VIK. Daarnaast is per discipline een aparte opleiding ontwikkeld. De medewerkers van
VIK volgen deze opleidingen.
Het bevoegd gezag geeft in de opdrachtformulering toestemming alle informatie uit
politiesystemen te raadplegen en te gebruiken ten behoeve van het disciplinaire onderzoek.
Hierbij wordt rekening gehouden met proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten aanzien van strafrechtelijke onderzoeken gebruikt de afdeling VIK – in opdracht
en onder de verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie – de opsporingsmethoden
conform het wetboek van Strafvordering.
In mijn brief van 15 januari 2019 over interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken
bij de politie sta ik uitgebreid stil bij het proces van disciplinaire onderzoeken
en het proces van strafrechtelijke onderzoeken. Een oriënterend- en een disciplinair
onderzoek vallen buiten het gezagsbereik van het Openbaar Ministerie. Er wordt op
zo’n moment dan ook geen informatie met het Openbaar Ministerie uitgewisseld. Een
oriënterend en een disciplinair onderzoek kunnen starten zonder strafrecht-component
maar in de loop van het onderzoek kunnen verdenkingen van gepleegde strafbare feiten
rijzen die onder het bereik van de aangifteplicht artikel 160 of 162 Wetboek van Strafvordering
vallen. In die gevallen wordt alsdan wel overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie.
Vraag 10 en 11
Kunt u uiteenzetten op welke wijze afstemming en overleg plaatsvindt tussen het OM
en de leiding van de Landelijke Eenheid inzake de keuzes en de routering van disciplinaire
dan wel strafrechtelijke onderzoeken? Is er frequent sprake van overleg tussen het
Landelijk Parket en de afdeling VIK van de Landelijke Eenheid? Wie bepaalt op welke
wijze onderzoeken worden opgepakt? Worden er afspraken gemaakt tussen het OM en de
politie over hoe zaken worden afgedaan, bijvoorbeeld door een forse tuchtrechtelijke
afhandeling als voorwaarde te stellen voor een sepot van de strafzaak?
Zijn er landelijk afspraken over de wijze waarop het OM en de politie samenwerken
als het gaat om de afhandeling van disciplinaire onderzoeken en strafzaken tegen medewerkers
van de politie? Staat deze werkwijze op papier? Hoe is die tot stand gekomen? In hoeverre
krijgen politiemensen te maken met diverse trajecten rondom hun functioneren en optreden?
Hoe verhoudt zich dit tot de rechtszekerheid van politiemensen?
Antwoord 10 en 11
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u graag naar mijn brief van 15 januari
2019 over interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.3 In deze brief sta ik uitgebreid stil bij het proces van de disciplinaire onderzoeken
en het proces van de strafrechtelijke onderzoeken. Zoals ik in de genoemde brief meld
zijn het strafrechtelijke en het disciplinaire regime twee verschillende trajecten,
waarbij sprake is van een ander gezag, andere status, andere weging/beoordelingskader
én ander rechtsgevolg. Hoewel één en dezelfde gedraging van een ambtenaar van politie
zowel strafrechtelijk als disciplinair kan worden onderzocht, beoordeeld en bestraft,
staan het strafrechtelijke en disciplinaire regime los van elkaar. Transparant en
duidelijk communiceren, zoals hierboven ook beschreven, naar de betrokken ambtenaar
door zowel het Openbaar Ministerie als de politie is hierbij essentieel om onduidelijkheden
te voorkomen. Een disciplinair onderzoek en een strafrechtelijk onderzoek staan los
van elkaar en zijn daarmee twee gescheiden procedures. Desondanks kan het OM de uitkomsten
van een disciplinair onderzoek mee laten wegen in de afdoeningsbeslissing en/of de
strafeis die het uiteindelijk stelt.
Vraag 12
Bent u bekend met een onderzoek binnen de Landelijke Eenheid waarin het OM weigerde
om een financieel onderzoek in Spanje te laten verrichten (naar aangenomen mag worden
in het kader van een strafrechtelijk onderzoek) waarna de dienstleiding dit onderzoek
alsnog op eigen titel heeft laten uitvoeren? Is dit onderzoek door de afdeling VIK
verricht? Kunt u uitleggen welke juridische basis u ziet om in het kader van een disciplinair
onderzoek een (financieel) onderzoek door de Spaanse autoriteiten te laten uitvoeren?
Waarom is deze medewerker al meer dan twee jaar buiten functie gesteld terwijl het
onderzoek naar hem al lang is afgerond? Is hier nog sprake van een onbevangen opstelling
aan de zijde van de leiding van de Landelijke Eenheid?
Antwoord 12
U vraagt mij naar een specifieke individuele casus. Ik kan hier niet inhoudelijk op
ingaan.
Vraag 13
Heeft u enig besef wat een schorsing of buitenfunctiestelling voor politiemensen en
hun directe omgeving betekent? Kunt u zich voorstellen in welk sociaal isolement betrokkenen
terecht komen, wat de psychische belasting is van dat isolement in combinatie met
langdurige, bijtende onzekerheid, zeker als een schorsing of buitenfunctiestelling
wordt gecombineerd met een spreek- en/of contactverbod, opgelegd aan betrokkene of
aan de medewerkers van de dienst of afdeling waar betrokkene werkzaam was? Deelt u
de opvatting dat langdurige schorsingen en/of buitenfunctiestellingen zoveel mogelijk
voorkomen moeten worden en dat beter actief gezocht kan worden naar een tijdelijke
andere werkplek voor betrokkene? Is hier landelijk beleid voor?
Antwoord 13
Ik ben mij zeker bewust van de impact die een schorsing of buitenfunctiestelling kan
hebben voor ambtenaren van de politie en hun omgeving en ben het met u eens dat dit
zoveel als mogelijk voorkomen moet worden. Ik weet dat de korpschef langdurige schorsingen
en buitenfunctiestellingen zoveel mogelijk wenst te voorkomen, maar dat dit niet altijd
mogelijk is. Het is wel mogelijk een medewerker, gedurende het onderzoek, te belasten
met andere werkzaamheden. Dit heeft geen consequenties voor de rechtspositie van die
medewerker.
Vraag 14
Welke begeleiding krijgen politiemedewerkers die geschorst worden of die buiten functie
worden gesteld? Is er persoonlijke, menselijke aandacht voor deze medewerkers? Hoe
wordt die georganiseerd naast het onderzoek dat plaatsvindt? Kunt u deze vraag ook
specifiek beantwoorden voor de Landelijke Eenheid?
Antwoord 14
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik graag naar het document «protocol:
onderzoek in disciplinaire zaken politie, 2018»4. In paragraaf 2.4 staat aangegeven dat de direct leidinggevende tijdens het onderzoek
in disciplinaire zaken verantwoordelijk blijft voor het bieden van goede personeelszorg
aan betrokkene en diens omgeving. Dit geldt ook voor de Landelijke Eenheid.
Daarnaast krijgt de betrokkene in een disciplinair onderzoek de mogelijkheid aangeboden
om in gesprek te gaan met een bedrijfsmaatschappelijk werker van de eenheid en ontvangt
hij van VIK Landelijke Eenheid hierover een informatiefolder.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.