Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
35 470 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019
Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van de Algemene
Rekenkamer van 20 mei 2020 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2019 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 35 470 VII, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van10 juni 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Vraag 1:
Kan per aanbeveling van de Algemene Rekenkamer concreet worden aangegeven op welke
wijze het ministerie deze aanbeveling gaat uitvoeren en wat het tijdpad is om tot
de uitvoering van de aanbeveling te komen?
Antwoord:
In lijn met de bestuurlijke reactie heb ik aangegeven dat ik de aanbevelingen van
de Algemene Rekenkamer ter harte neem. Momenteel wordt de opvolging van de bevindingen
van de Algemene Rekenkamer nader uitgewerkt. Uw Kamer zal daar na de zomer nader over
geïnformeerd worden.
Vraag 2:
Deelt u de mening van de Algemene Rekenkamer dat het toezicht op het Kadaster moet
worden verbeterd? Zo neen, waarom niet? Hoe kan het toezicht op het Kadaster worden
verbeterd?
Antwoord:
Verbetering van het toezicht acht ik niet noodzakelijk. De aspecten waaraan de Algemene
Rekenkamer refereert (hoogte tarieven, hoogte eigen vermogen en kruissubsidiering
tussen de strategische eenheden van het Kadaster) zijn tot stand gekomen in overleg
en afstemming met zowel het voormalig Ministerie van Infrastructuur en Milieu, als
met BZK. Inmiddels heeft BZK met Kadaster aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt
over zowel de toegestane hoogte van het eigen vermogen als de kostendekkendheid binnen
de eenheid budgetfinanciering waar het de taken betreft die het Kadaster uitvoert
in het kader van de Nationale Geo-Informatie-infrastructuur. Dit onderdeel zal ook
betrokken worden bij de wettelijke evaluatie van het Kadaster dit jaar. In overleg
met Kadaster zal ik bezien welke vervolgstappen verder ondernomen moeten worden.
Vraag 3:
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de middelen die gemeenten beschikbaar worden gesteld
voor het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) ook op rechtmatige wijze aan dit doel
worden uitgegeven?
Antwoord:
In de eerste tranche proeftuinen is de bijdrage vanuit het rijk beschikbaar gesteld
door middel van een decentralisatie-uitkering. Gemeenten hoeven bij deze uitkeringsvorm
over de uitgaven geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De financiële verantwoording
verloopt via de jaarrekening van de gemeente. Daarnaast zijn met alle proeftuingemeenten
bestuurlijke afspraken gemaakt en vastgelegd in een convenant. Deze afspraken hebben
betrekking op het aardgasvrij maken van de proeftuin, de opbouw van kennis en ervaring
met betrekking tot het aardgasvrij maken van de wijk, het leveren van een bijdrage
aan het Kennis- en Leerprogramma en het verwerven van inzicht in de condities die
nodig zijn om de gekozen aanpak te consolideren, op te schalen en elders toe te passen.
De gemeente spant zich vanuit haar rol als regisseur in om de proeftuinwijk conform
de aanpak in het uitvoeringsplan en binnen de daarin genoemde termijn aardgasvrij
te maken. De convenanten zijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Vraag 4:
Waarom is er niet voor gekozen de middelen van de PAW uit te keren via een specifieke
uitkering?
Antwoord:
In de eerste tranche proeftuinen aardgasvrije wijken is gekozen voor een decentralisatie-uitkering
omdat ik dit passend achtte bij de regiefunctie van de gemeenten bij de wijkenaanpak
die in het Klimaatakkoord is afgesproken. Hierbij zijn in de convenanten goede afspraken
gemaakt, zie onder vraag 3. In reactie op de gemaakte opmerkingen door de Algemene
Rekenkamer over de toepassing van de decentralisatie-uitkering voor de bekostiging
van het programma, zal voor de komende periode gekozen worden voor het gebruik van
de specifieke uitkering.
Vraag 5:
Kunt u nader uiteenzetten hoe het vliegwieleffect dat van de PAW uitgaat in zijn werk
gaat?
Antwoord:
Het vliegwieleffect is niet operationeel gemaakt in termen van afrekenbare doelen
en is ook zo niet bedoeld. In de kern wordt hiermee bedoeld dat op basis van de kennis
en ervaringen die worden opgedaan met de proeftuinen en gedeeld via het Kennis- en
Leerprogramma, zoveel mogelijk gemeenten en betrokkenen bij de wijkgerichte aanpak
aan de slag gaan met het aardgasvrij maken van hun wijken en buurten. De resultaten
van het programma worden bovendien openbaar gemaakt via www.aardgasvrijewijken.nl en jaarlijks gebundeld in een voortgangsrapportage. De eerste voortgangsrapportage
van het programma is op 22 januari 2020 aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstuk 32 847, nr. 587). In deze rapportage is onder meer aangegeven dat de betrokken gemeenten ervaren
dat het uitvoeren van een proeftuin een positieve impuls geeft binnen de gehele gemeente
en dat het in die zin fungeert als vliegwiel richting andere wijken, maar ook bewonersinitiatieven.
Vraag 6:
Kunt u aangeven hoe veel woningen onder het PAW inmiddels aardgasvrij zijn gemaakt,
en voor hoeveel woningen dit in de planning staat?
Antwoord:
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen.
In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase
en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen
woningen aardgasvrij.
Voor de tweede uitvraag is ongeveer € 100 mln. beschikbaar voor circa 25 proeftuinen.
Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd
voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer € 100 mln. beschikbaar. Het gaat om gemiddeld
500 woningen en andere gebouwen per proeftuin. De verwachting is dat met de proeftuinen
in totaal ca. 50.000 woningen en andere gebouwen aardgasvrij of aardgasvrij-ready
worden gemaakt.
In de tweede helft van dit jaar wordt opnieuw gemonitord wat de voortgang is. Ik zal
de Tweede Kamer hierover informeren middels de tweede voortgangsrapportage begin 2021.
Hierin zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije
woningen de komende jaren.
Vraag 7:
Hoe gaat u invulling geven aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om doelen
te concretiseren en te kwantificeren?
Antwoord:
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te
leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Deze
doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten
uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden
gemaakt. Vanaf 2021 worden uitvoeringsplannen voor de wijken opgesteld en uitgevoerd.
De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
De doelen van het programma worden gemonitord middels een jaarlijkse monitor. Naast
(meer kwalitatieve) leerervaringen worden ook kwantitatieve gegevens over de proeftuinen
in beeld gebracht zoals het aantal aardgasvrije woningen, de mate van energiebesparing
en de kosten per woning. Ik zal voor de zomer van 2020 het plan naar uw Kamer sturen
waarin dit nader is uitgewerkt.
Vraag 8:
Hoe gaat u invulling geven aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de Kamer
tijdig op de hoogte te stellen van veranderingen in het beeld of de doelstellingen?
Antwoord:
Jaarlijks wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Programma Aardgasvrije
Wijken en in het bijzonder over de proeftuinen en het Kennis- en Leerprogramma. Ieder
jaar wordt hiermee gerapporteerd wat de stand van zaken is, welke leerervaringen zijn
opgedaan en welke aanpassingen worden doorgevoerd. In 2022 vindt een evaluatie van
het programma plaats. Met deze evaluatie wordt ook bepaald of de doelstellingen en
de wijze van de inrichting van het programma dienen te worden bijgesteld. De Tweede
Kamer zal over de wijze van uitvoering van de evaluatie in de tweede helft van 2021
worden geïnformeerd.
Vraag 9:
Op welke termijn wordt het onderzoek naar de onafhankelijke positie van taxateurs
binnen het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) verwacht?
Antwoord:
De uitkomsten van het onderzoek naar de onafhankelijke positionering van de taxatie-eenheid
binnen het Rijkvastgoedbedrijf (RVB) worden uiterlijk januari 2021 aan de Kamer gezonden.
Vraag 10:
Kunt u aangeven wat u tot het moment van evaluatie gaat doen om ervoor te zorgen dat
het PAW op concrete wijze bijdraagt aan de doelstelling om tot 1,5 miljoen aardgasvrije
huizen te komen in 2030?
Antwoord:
Zie de antwoorden op de vragen 6 t/m 8.
Vraag 11:
Op basis van welke maatstaven en gronden wordt de evaluatie van het PAW in 2022 vormgegeven?
Antwoord:
Aan de Tweede Kamer is eerder aangegeven dat de monitoring en evaluatie van het PAW
zal bestaan uit een kwalitatieve reflectieve monitor, een kwantitatieve monitor en
een wetenschappelijke analyse. Het plan wordt vóór de zomer van 2020 vastgesteld en
aan uw Kamer gestuurd. De evaluatie van 2022 wordt nog nader ingevuld en zal op onafhankelijke
wijze worden uitgevoerd. De Tweede Kamer zal hierover in de tweede helft van 2021
worden geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier