Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019
35 470 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019
Nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 20 mei
2020 inzake het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2019 (Kamerstuk 35 470 VII, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Vraag:
Kunt u voor elk van de City Deals de huidige stand van zaken uiteenzetten?
Antwoord:
In totaal zijn in het kader van Agenda Stad 20 City Deals gestart, waarvan er 13 inmiddels
zijn afgerond. Er lopen momenteel nog 7 City Deals en 7 City Deals zijn in verkenning.
Op 5 maart 2020 heb ik een Kamerbrief betreft de voortgang (Europese) Agenda Stad
aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 757, nr. 100). Hierbij is een bijlage gevoegd waarin de status, betrokken partijen en concrete
resultaten van alle City Deals zijn weergegeven. Voor de huidige stand van zaken van
de City Deals verwijs ik graag naar deze bijlage.
2
Vraag:
Hoeveel werknemers (in fte’s) zijn nu werkzaam om zonnepanelen te installeren?
Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?
Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?
Antwoord:
De totale werkgelegenheid die gepaard gaat met zonne-energie bedraagt naar schatting
13.300 arbeidsjaren in 2020. Gezien de coronacrisis is het bijzonder lastig te voorspellen
wat er in 2021 gaat gebeuren. Op de middellange termijn raamt PBL de werkgelegenheid
ivm zon-PV op 12.800 arbeidsjaren in 2025 en 10.000 arbeidsjaren in 2030 (Bron KEV
2019).
Op basis van de gemiddelde loonkosten in de bouw in 2019, die € 65.200 per jaar bedroegen
(Bron CBS 2020) gaat hier ongeveer € 870 mln. aan loonkosten mee gepaard. Voor 2025
en 2030 zijn schattingen van de loonkosten met te veel onzekerheden omgeven.
3
Vraag:
Welk percentage van de daartoe geschikte daken krijgen dit jaar zonnepanelen geplaatst?
Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?
Hoeveel fte’s gaan hiermee gepaard?
Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?
Antwoord:
In 2019 zijn 8,1 miljoen zonnepanelen geplaatst. Dat is gebeurd op ongeveer 3% van
het totale geschikte dakoppervlak. (Bron: Deloitte, State of the State, 2018). De
verwachting is dat de groei van zonnepanelen voorlopig doorzet. De opgestelde capaciteit
voor zonne-energie stijgt naar schatting van 9.000 megawatt in 2020, naar 15.000 megawatt
in 2025 en 27.000 megawatt in 2030 (Bron KEV 2019). Daarvan ligt naar schatting meer
dan 60% op daken van woningen en bedrijven. Voor een schatting van de daarmee gepaarde
loonkosten verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
4
Vraag:
Hoeveel werknemers (in fte’s) zijn nu werkzaam in het isoleren van woningen?
Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?
Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?
Antwoord:
De werkgelegenheid vanwege energiebesparing bedraagt naar schatting 27.000 arbeidsjaren
in 2020, 27.300 arbeidsjaren in 2025 en 28.300 arbeidsjaren in 2030 (Bron KEV2019)
Op basis van de gemiddelde loonkosten in de bouw in 2019, die € 65.200 per jaar bedroegen
(Bron CBS 2020) gaat hier ongeveer € 1,8 mld. aan loonkosten mee gepaard. Voor 2025
en 2030 zijn schattingen van de loonkosten met te veel onzekerheden omgeven.
5
Vraag:
Hoeveel woningen worden dit jaar zodanig geïsoleerd dat er sprake is van een sprong
in energielabel?
Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?
Hoeveel fte’s gaan hiermee gepaard?
Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?
Antwoord:
Volgens de meest recente beschikbare data zijn er in 2018 in ruim 300.000 woningen
twee of meer energiebesparende maatregelen getroffen. Deze woningen zullen daarmee
een labelsprong gemaakt hebben. Het aantal huishoudens dat twee of meer maatregelen
neemt is de laatste jaren vrij stabiel, hoewel 2020 en 2021 vanwege de coronacrisis
een afwijkend patroon zouden kunnen laten zien.
6
Vraag:
Hoeveel geld is uitgegeven aan krimp- en anticipeerregio’s in 2019?
Antwoord:
In 2019 is via het gemeentefonds een decentralisatie-uitkering Bevolkingsdaling van
€ 11,2 mln. naar de krimpregio’s overgemaakt (zie onderstaand schema).
7
Vraag:
Waarom zijn 4 gemeentes niet in 2019 op het BRO aangesloten en wanneer gaat dat alsnog
gebeuren?
Antwoord:
De vier gemeenten zijn inmiddels aangesloten. Zij waren de hekkensluiters in het implementatietraject
van de Basisregistratie Ondergrond (BRO). Als reden gaven zij aan in 2019 niet over
voldoende capaciteit te beschikken om aan de wettelijke verplichting te voldoen. In
2020 is dat alsnog wel gelukt.
8
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn gebouwd in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn
er afgegeven voor sociale huurwoningen in dat jaar?
Antwoord:
In 2019 zijn achtduizend bouwvergunningen voor huurwoningen verleend aan corporaties
en overheden (CBS). Het aantal gerealiseerde sociale huurwoningen in 2019 is nog niet
bekend (wordt pas in najaar 2020 bekend).
9
Vraag:
Hoe groot was het tekort aan sociale huurwoningen in 2019?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 10.
10
Vraag:
Hoe groot was het tekort aan koopwoningen in 2019? Kunt u dit uitsplitsen in starters
en kopers die een koophuis achterlaten?
Antwoord:
Het woningtekort kan niet goed worden gesplitst naar segmenten koop en huur, omdat
de koop en huurmarkt nauw samenhangen. De samenhang blijkt onder andere uit het gegeven
dat een deel van de huishoudens met een inkomen onder de EC-toewijzingsgrens in een
koopwoning woont, terwijl in de sociale huurwoningen ook middeninkomens wonen. Het
woningtekort wordt vooral door starters op de woningmarkt ervaren. Het berekende totale
woningtekort is gebaseerd op het aantal (potentiële) starters op de woningmarkt; de
kopers die een koophuis achterlaten spelen daarbij geen rol. Bij kopers die een koophuis
achterlaten blijft het de omvang van het woningtekort gelijk, er vindt enkel een mutatie
binnen de voorraad plaats
11
Vraag:
Welke resultaten zijn tot nog toe geboekt vanuit de Nationale Woonagenda?
Antwoord:
Op 18 februari jl. heb ik u de voortgangsrapportage van de Nationale Woonagenda over
de tweede helft van 2019 gestuurd (Kamerstuk 32 847, nr. 612). Voor de zomer zal ik u informeren over de voortgang in de eerste helft van dit
jaar
12
Vraag:
Hoeveel nieuwbouwwoningen zijn in 2019 gerealiseerd door woningbouwcorporaties en
wat waren hiervan de gemiddelde stichtingskosten?
Antwoord:
Het aantal gerealiseerde nieuwbouwwoningen van woningcorporaties in 2019 is nog niet
bekend. Ook de stichtingskosten in 2019 zijn nog niet bekend. In 2018 hebben woningcorporaties
veertienduizend huurwoningen gebouwd (verantwoordingsinformatie corporaties dVi)).
De gemiddelde stichtingskosten daarvan bedroegen € 152.000 (Aedes-benchmark).
13
Vraag:
Wat is de stand van zaken omtrent de pilots die worden gedraaid in het kader van het
Groningse model met vergunningsverplichtingen voor verhuurders?
Antwoord:
In Groningen ondersteun ik een pilot waarmee de invoering en werking van het Groningse
model wordt gevolgd. Het vergunningssysteem is ingevoerd en is nu in werking zodat
ook kan worden gehandhaafd. Resultaten van de pilot wil ik betrekken bij het overwegen
van een wettelijke grondslag voor de gemeentelijke aanpak van malafide verhuurders.
14
Vraag:
In hoeverre ontstaat het enthousiasme bij regio's en gemeenten om NOVI-gebied te worden
doordat andere instrumenten zoals woondeals niet integraal genoeg werken?
Antwoord:
In de ontwerpNOVI van juni 2019 heeft het kabinet andere overheden uitgenodigd te
komen met voorstellen voor «NOVI-gebieden». Van 18 regio’s is een voorstel ontvangen.
Wat het kabinet betreft gaat het bij «NOVI-gebieden» om gebieden waar noodzakelijke
en omvangrijke transities van de fysieke leefomgeving nodig zijn en grote integrale
opgaven spelen die essentieel voor de inrichting van ons land, zoals verwoord in de
NOVI. Soms is de inzet van Rijk en regio via woondeals, bereikbaarheidsprogramma’s,
erfgoeddeal, IBP vitaal platteland, etc. al zo groot en integraal van karakter, dat
de aanwijzing tot NOVI-gebied niet nodig is, zelfs de lopende trajecten zou kunnen
verstoren of daarmee zou dubbelen. Deze lopende trajecten zijn veelal gericht, dienen
een helder doel en zijn daarmee waardevol. In een aantal gevallen vult een «NOVI-gebied»
echter nadrukkelijk aan op datgene wat al loopt, brengt het daarin meer samenhang.
Ook bij de decentrale overheden bestaat het besef dat dit in sommige gevallen noodzakelijk
en wenselijk is, bovenop dat wat al loopt. Het is dát besef dat leidde tot het indienen
van verschillende voorstellen voor «NOVI-gebieden».
15
Vraag:
Kunt de jaarlijkse toewijzing 2009 tot en met 2018 en de ontwikkeling van de sociale
huur/ corporatievoorraad splitsen in doelgroepen: migratieachtergrond (westers), migratieachtergrond
(niet-westers), statushouder, instroom uit vrouwenopvang, instroom uit daklozenopvang,
instroom uit ggz-instelling.
Antwoord:
Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden ontwikkeld en
toegewezen specifiek voor de verschillende doelgroepen. Uit een onderzoek van RIGO
uit 2019 (Stand van de woonruimteverdeling) blijkt dat 72% van de woningcorporaties
die aan de enquête deelnamen aangaf (ex) cliënten uit instelling voor de maatschappelijke
opvang met voorrang in hun werkgebied te huisvesten. Hoeveel sociale huurwoningen
dit betreft is niet bekend. Corporaties zijn ook door Rigo gevraagd om een inschatting
te geven van hoeveel procent van de woningen die zij verhuren, aan urgenten en andere
voorrangsgroepen (mensen uit de maatschappelijke opvang, statushouders) wordt toegewezen.
De meeste corporaties (62%) gaven aan in totaal 0% tot 20% van hun woningen aan voorrangsgroepen
te verhuren. Eén derde van de corporaties verhuurt 20% tot 40% aan urgenten en andere
groepen die voorrang krijgen. Een klein deel verhuurt meer dan 40% van de woningen
aan voorrangsgroepen. In gebieden met veel druk op de woningmarkt verhuren corporaties
meer woningen aan voorrangsgroepen dan in gebieden met weinig druk.
16
Vraag
Waar is de uitwerking van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 926, nr. 299) om preventieve aandacht om dakloosheid te voorkomen op te nemen in de Nationale
Woonagenda gebleven, die 2019 werd verwacht?
Antwoord:
Zoals aangekondigd rondom Prinsjesdag 2019 is gewerkt aan een brede aanpak voor het
terugdringen van dak- en thuisloosheid, waarbij ook aandacht is voor de preventie
van dakloosheid en het voorkomen van huisuitzettingen vanwege huurachterstanden. De
brede aanpak is door coördinerend bewindspersoon Staatssecretaris Blokhuis breed afgestemd
binnen het kabinet en de brief is mede namens de Staatssecretaris van SZW en mijzelf
begin juni 2020 aan de Tweede Kamer verzonden. Het kabinet stelt tot en met 2021 een
extra financiële impuls van € 200 mln. ter beschikking aan gemeenten voor de uitvoering
van regionale plannen van aanpak, gericht op het terugdringen van dak- en thuisloosheid.
17
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn in 2019 toegewezen aan mensen uit de maatschappelijke
opvang, zoals de dak- en thuislozenopvang, en welk percentage is dat van het totale
aantal toewijzingen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 15.
18
Vraag
Hoeveel koopwoningen zijn gebouwd in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven
voor koopwoningen in dat jaar?
Antwoord:
Het aantal gerealiseerde koopwoningen 2019 is nog niet bekend. Voor 45.000 koopwoningen
is een bouwvergunning afgegeven.
19
Vraag:
Wat was in 2018 de capaciteit (fte) van het expertteam woningbouw?
Antwoord:
Het Expertteam Woningbouw bestaat uit een vaste kern van elf experts met een brede
expertise. Daarnaast is er een flexibele schil van experts met specifieke kennis die
afhankelijk van de problematiek ingezet kunnen worden.
20
Vraag:
Wat kan er geleerd worden van de ervaringen van het expertteam Woningbouw uit 2019
en wat zijn de beoogde werkzaamheden van het team in 2020?
Antwoord:
De ervaringen die experts opdoen worden binnen het expertteam gedeeld en ook breder
verspreid, bijvoorbeeld op congressen of via praktijkverhalen op de website. Binnenkort
zal ik uw Kamer het jaarverslag 2019 van het Expertteam Woningbouw toesturen. In het
jaarverslag staat beschreven welke bijeenkomsten en workshops gegeven zijn, welke
projecten ondersteund zijn en hoe is omgegaan met kennisdeling vanuit de verschillende
projecten. De activiteiten van het Expertteam worden in 2020 voortgezet en kunnen
indien nodig uitgebreid worden met extra werkzaamheden (dit kan deels binnen huidig
budget expertteam en deels binnen uitvoeringskosten impuls, als het gaat om de impulskamers).
Zo zal het Expertteam in 2020 ook actief ingezet worden om gemeenten in zogenaamde
impulskamers te ondersteunen bij het opstellen van kwalitatief goede aanvragen voor
de woningbouwimpuls.
21
Vraag:
Hoeveel gemeentes heeft het expertteam kunnen helpen, buiten de stikstofproblematiek?
Antwoord:
In het jaarverslag 2019, dat ik u binnenkort zal toesturen, worden alle projecten
genoemd waarmee een samenwerkingsovereenkomst gesloten is. Bij elk project wordt kort
aangegeven op welk thema ondersteund is en wat de status hiervan is.
22
Vraag:
In hoeverre wordt bij het tegengaan van malafide verhuurders ook gekeken naar maatregelen,
zoals het proactief opsporen door gemeentes, rondom verhuurders die te hoge huren
vragen in relatie tot de waarde van de woning in het woningwaarderingsstelsel?
Antwoord:
In steden bestaat de praktijk om via data-analyse te komen tot signalering van mogelijk
malafide verhuurders. Daarbij spelen indicatoren een rol die kunnen worden betrokken
bij toezicht- en handhavingsbeleid. Die kunnen in de praktijk ook betrekking hebben
op de hoogte van de huur in relatie tot de waardering van de woning en dan bijvoorbeeld
gevoed worden door uitspraken van de Huurcommissie of meldingen die bij een huurteam worden gedaan.
23
Vraag:
Hoeveel gemeentes hebben inmiddels gebruik gemaakt van de mogelijkheid om middenhuurwoningen
toe te wijzen?
Antwoord:
Sinds 1 juli 2019 is het verduidelijkt dat gemeenten ook middenhuurwoningen op kunnen
nemen in hun huisvestingsverordening en op die manier deze woningen kunnen toewijzen
aan specifieke groepen huishoudens. Er is geen overzicht van alle huisvestingsverordeningen
in Nederland. Wel is bekend dat meerdere (grote) gemeenten, waaronder Den Haag, Amsterdam
en enkele Utrechtse gemeenten, de huisvestingsverordening heeft aangepast of in het
proces zijn om deze aan te passen.
24
Vraag:
Hoeveel middenhuurwoningen met een huurprijs tot 1.000 euro per maand zijn gebouwd
in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven voor deze woningen in dat jaar?
Antwoord:
Over het aantal gerealiseerde middenhuurwoningen 2019 en de afgegeven bouwvergunningen
zijn geen cijfers beschikbaar. Het aantal bouwvergunningen voor huurwoningen van bouwers
voor de markt en overige particuliere opdrachtgevers bedroeg elfduizend (CBS). In
de beschikbare registraties wordt niet de gevraagde huur voor de betreffende woningen
geregistreerd.
25
Vraag:
Met hoeveel procent zijn de huurprijzen voor sociale sector gestegen in 2019?
Antwoord:
In de gereguleerde (sociale) sector bleef de huurstijging voor zittende huurders bij
corporaties beperkt tot 0% boven inflatie. Bij particuliere verhuurders was de huurstijging
1,3% boven inflatie. Door huurverhogingen bij bewonerswissel kwam daar 0,3% procentpunt
bij. De inflatie in 2018 (waar de huurstijgingen in 2019 op gebaseerd zijn) bedroeg
1,7%.
26
Vraag:
Met hoeveel procent zijn de huurprijzen voor in de vrije sector gestegen in 2019?
Antwoord:
In de geliberaliseerde huursector (met woningen van zowel corporaties als private
verhuurders) bedroeg de huurstijging voor zittende bewoners 0,9% boven inflatie. Het
harmonisatie-effect in de geliberaliseerde sector bedroeg 0,7%. De inflatie in 2018
(waar de huurstijgingen in 2019 op gebaseerd zijn) bedroeg 1,7%.
27
Vraag:
Hoe zagen de wachtlijsten voor sociale huurwoningen eruit in 2019?
Antwoord:
Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april 2019 aan
uw Kamer heb aangeboden, maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsytemen
(o.a. Woningnet). Dit is de meest recente informatie waarover ik beschik dat inzicht
geeft over de duur van de wachttijd (of inschrijfduur) en de zoektijd. De wachttijd
is de periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning.
De zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot
aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen
bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur
willen opbouwen. In onderstaande tabel zijn de wacht- en zoektijden van de woonruimteverdeelsystemen
opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Binnen deze regio’s variëren de
zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype. Voor een toelichting op deze
cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.
Regio
Wachttijd (jaar)
Zoektijd (jaar)
Achterhoek
3,4
NB
Almelo
2
NB
Almere
8,6
NB
Arnhem/Nijmegen
13,7
NB
Den Bosch
7,3
2,2
Drechtsteden
5,1
2
Eemvallei
6,8
1
Groningen
4,1
2,3
Haaglanden
3,8
1,8
Hengelo
4,5
1,6
Holland Rijnland
6,1
1,2
Lelystad
5,8
1,9
Limburg
3,8
1,2
Meijerijstad e.o.
6,3
NB
Noord Kennemerland
6,5
NB
Noord Veluwe
13,3
NB
Regio Amsterdam
8,9
5,5
Regio Utrecht
8,9
4,6
Rijnmond
4,6
NB
Stedendriehoek: Apeldoorn, Deventer, Zutphen
6,5
NB
West Brabant
6,8
1,8
Woongaard (Gorinchem e.o.)
4,7
0,8
Zuid Kennemerland
7,3
4,9
Zuidoost Brabant
3,8
NB
Zwolle
5,5
3,5
In het rapport Wachtlijsten Sociale huursector; Hoge inkomens en weigeringen in de
praktijk» (Rigo, 31 december 2019), dat ik op 2 maart 2020 (bijlage bij Kamerstuk
27 926, nr. 317) aan uw Kamer heb aangeboden, wordt inzicht gegeven in het percentage actief woningzoekenden
met laag middeninkomen of hoger inkomen dat deel uitmaakt van de wachtlijsten (2018).
De meeste jaarrapportages van verdeelsystemen bevatten cijfers over «actief woningzoekenden»:
woningzoekenden die in dat jaar op ten minste één advertentie gereageerd hebben. Deze
groep actief woningzoekenden is veel kleiner dan de ingeschreven woningzoekenden.
Bij alle verdeelsystemen heeft minder dan 10% van de actieve woningzoekenden een laag
middeninkomen of een hoger inkomen. Een groot deel van deze groep actief woningzoekenden
behoort (zover bekend) tot de lage middeninkomens. In geen enkele regio waarvan cijfers
bekend zijn, is het aandeel actief woningzoekenden met een hoger inkomen groter dan
5%.
28
Vraag:
Hoe ziet de overgang van het NEF naar een Warmtefonds eruit en welke budgetten zijn
hiermee gemoeid?
Antwoord:
De overgang van het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF) naar het Warmtefonds gaat
in een aantal stappen. In februari 2020 is financiering via het NEF beschikbaar gesteld
voor woningeigenaren en VvE’s vanaf acht appartementen met een looptijd tot twintig
jaar en een rente van ongeveer 2%. Hiermee zijn de voorwaarden van het NEF verder
verbeterd en verruimd. De volgende stap is het toevoegen van financiering voor mensen
boven de 76 jaar en een maatwerkfinanciering voor mensen die niet in aanmerking komen
voor reguliere financiering met een koopwoning in een wijkaanpak of in gespikkeld bezit van een woningcorporatie dat wordt
verduurzaamd. Naar verwachting zal het Warmtefonds in juli 2020 de precieze voorwaarden
van de maatwerkfinanciering publiceren. Het Warmtefonds kan in januari 2021 starten
met het verstrekken van de maatwerkfinanciering.
Hiernaast zal de naam van het NEF stap voor stap worden omgezet tot Warmtefonds en
wordt door het NEF een tender georganiseerd om de toekomstige uitvoerder van het fonds
te werven.
Voor het Warmtefonds en aanvullende ontzorging van woningeigenaren heeft het kabinet
tot en met 2030 € 900 mln. beschikbaar gesteld. Dit budget wordt verder aangevuld
met private middelen.
29
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen en hoeveel vrije sector huurwoningen hadden een energielabel
D of lager in 2019?
Antwoord:
In 2019 hadden 554.000 van de 1,9 miljoen sociale huurwoningen met een geregistreerd
energielabel een energielabel D of lager, dat is gelijk aan 29%. Van de 0,7 miljoen
geregistreerde energielabels in de vrije sector hadden in 2019 245.000 woningen een
energielabel D of lager, dat is gelijk aan 35%.
30
Vraag:
Hoeveel koopwoningen hadden een energielabel D of lager in 2019?
Antwoord:
In 2019 hadden 402.000 van de 1,1 miljoen koopwoningen met een geregistreerd energielabel
een energielabel D of lager, dat is gelijk aan 37%.
31
Vraag:
Wat gaat u doen om de coördinatie voor een adequate rijksbrede informatiebeveiliging
verder te verbeteren?
Antwoord:
Dit jaar wordt het besluit CIO-stelsel Rijksdienst ingevoerd, zoals vorig jaar aangekondigd
in de brief van 20 december. Dit besluit zorgt voor heldere rollen en sturingslijnen
waarmee de coördinatie op informatievoorziening Rijksbreed kan worden versterkt, waarmee
de overheid meer vanuit de «één overheid»-gedachte kennis en ervaring bundelen, en
de diensten en inkoop gestroomlijnder laten verlopen.
Ook komt er een nieuwe functie van Chief Information Security Officer Rijk aan de
beveiligingskant. Dat is een nieuwe rol die recht doet aan de dreigingen die op ons
afkomen. De positie van de CIO Rijk wordt verder versterkt om goed uitvoering te kunnen
geven aan diens coördinerende rol binnen het CIO-stelsel. Bij de Citrixproblemen die
we eerder dit jaar hadden, werd ook duidelijk dat die rol in een behoefte voorziet.
32
Vraag:
Wat gaat u doen om de informatiebeveiliging van het kerndepartement BZK te verbeteren?
Antwoord:
Dit doe ik door allereerst het CIO-stelsel binnen BZK te versterken door tussen CIO-BZK
en de CIO's van de onderdelen van BZK, formele werkafspraken te maken.
De input voor de werkafspraken zal, onder andere, bestaan uit door mij opgestelde
kaders en richtlijnen, bijvoorbeeld op het gebied van het uitvoeren van technische
testen en risicomanagement. Op het gebied van incidentbeheer vind ik het vooral van
belang inzicht te hebben in de kwaliteit van het proces bij de uitvoeringsorganisaties.
De Chief Information Security Officers (CISO's) spelen bij de advisering over, en
het toezicht op naleving van de werkafspraken een belangrijke rol, zowel bij het kerndepartement
als bij de onderdelen van BZK.
33
Vraag:
Wat gaat u doen om meer heldere kaders voor een adequaat IT-beheer te scheppen?
Antwoord:
Het planmatig onderhoud van de ICT-systemen zal in de eerste plaats worden verbeterd
door middel van een handreiking beheerst vernieuwen van het ICT-landschap. In die
handreiking worden de lessen betrokken die zijn geleerd van het Bureau ICT Toetsing
(BIT) en uitvoeringsorganisaties, maar ook van parlementaire onderzoekscommissies
(zoals de commissie-Elias).
Er wordt tevens dit jaar een kwaliteitskader voor meerjarige IV-plannen opgeleverd,
waarin voor de langere termijn de plannen worden opgenomen van ministeries, inclusief
het onderhoud.
34
Vraag:
Wat gaat u doen om het IT-beheer bij SSC-ICT te verbeteren?
Antwoord:
Naar aanleiding van de externe doorlichting van SSC-ICT vindt er thans een grootschalige
verbeterslag plaats aan de hand van een programmaplan transitie SSC-ICT (zie Kamerstukken
31 490 en 26 643, nr. 274 kabinetsreactie d.d. 2 maart 2020). Dit plan kent meerdere vijf parallelle verbetersporen,
waaronder te weten, een spoor sturing, een spoor organisatie, een spoor dienstverlening,
een spoor techniek en een spoor security. Zeker de laatste drie sporen hangen nauw
met elkaar en de kwaliteit van het IT-beheer samen. In het kader van het spoor techniek
vindt een technische actualisatieslag plaats, want er is de afgelopen jaren een achterstand
ontstaan in vernieuwing van infrastructuur- en applicatielandschap (deels ook voortkomende
uit de overdracht van verouderde systemen vanuit ministeries). Het spoor dienstverlening
draagt concreet bij aan de ambities op gebied van beschikbaarheid van systemen, bekorten
van levertijden en minder storingen. In het kader van het spoor security worden diverse
maatregelen getroffen, o.a. ten aanzien van het autorisatiebeheer, de beveiliging
van infrastructurele componenten, versterking van de interne auditfunctie en opwaardering
van beheerprocessen, om de door Auditdienst Rijk (ADR) en Algemene Rekenkamer (ARK)
geconstateerde onvolkomenheden en bevindingen weg te nemen. Het programma loopt door
tot en met 2021.
35
Vraag:
Wat kan er worden gedaan opdat de Kamer niet alleen over nieuwe ICT-projecten wordt
geïnformeerd, maar ook over (de kosten van) beheer en onderhoud van ICT-projecten?
Antwoord:
In 2019 ben ik een bredere doorontwikkeling gestart voor zowel het Rijks ICT-dashboard
als de verbetering in de informatievoorziening aan de Kamer, die daar natuurlijk bij
hoort. Over de meest recente vernieuwing heb ik u geïnformeerd per brief van 4 maart
2020 [Kamerstuk 26 643, nr. 671]. Het huidige ICT-dashboard geeft informatie over nieuwe projecten van groter dan
€ 5 mln. Dat dashboard, benaderbaar via www.rijksictdashboard.nl, wordt continu verbeterd en uitgebreid.
ICT-activiteiten zoals beheer en onderhoud zullen worden opgenomen in het dashboard
van 2021. Er wordt daarvoor nog dit jaar een kwaliteitskader meerjarige IV-plannen
opgeleverd, waarin voor de langere termijn de plannen worden opgenomen van ministeries,
inclusief het onderhoud. Er is tijd nodig om dat allemaal planmatig weg te zetten.
Dan zal dat ook, nadat het Informatiestatuut is aangepast, gepresenteerd worden in
dat dashboard.
36
Vraag:
Hoe vaak is in 2019 een beroep gedaan op de Nationale Hypotheekgarantie?
Antwoord:
In 2019 heeft Nationale Hypotheek Garantie (NHG) in totaal 279 keer een restschuld
kwijtgescholden.
37
Vraag:
Hoeveel huizen stonden in 2019 onder water? En wat is de verwachting voor de toekomst?
Antwoord:
Het aantal woningen dat «onder water» staat was eind 2019 circa 4%. Dat is aanzienlijk
minder dan in 2013, toen betrof dit ruim een derde van de woningen. Hoewel de prijsontwikkeling
op de woningmarkt hier een belangrijke factor in is, hebben ook de fiscale aflossingseis
en de verlaging van de maximale loan-to-value een belangrijke bijdrage geleverd. Het
is niet mogelijk om aan te geven hoe het aantal woningen dat «onder water» staat zich
gaat ontwikkelen. De toekomstige ontwikkeling is namelijk voor een groot deel afhankelijk
van het verloop van de huizenprijzen.
38
Vraag:
Kunt u voor de afgelopen 10 jaar in zowel absolute aantallen als relatief tot het
totaalaantal kooptransacties uiteenzetten hoeveel hypotheken er met NHG zijn afgegeven?
Antwoord:
Jaar
Totaal aantal transacties bestaande woningen (Kadaster)
Aantal transacties bestaande woningen met NHG
Aandeel transacties bestaande woningen met NHG
2010
126.127
87.161
69%
2011
120.739
84.748
70%
2012
117.261
90.749
77%
2013
110.094
78.552
71%
2014
153.511
96.661
63%
2015
178.293
101.498
57%
2016
214.793
96.832
45%
2017
241.860
96.652
40%
2018
220.164
83.503
38%
2019
216.986
86.124
40%
39
Vraag:
Kunt u voor de afgelopen 10 jaar in zowel absolute aantallen als relatief tot het
totaalaantal hypotheektransacties uiteenzetten hoe vaak er een beroep is gedaan op
het WEW?
Antwoord:
Jaar
Totaal aantal hypotheektransacties bestaande woningen binnen de kostengrens
Aantal uitgekeerde garanties met verlies door NHG
Aandeel uitgekeerde garanties van het totaal aantal hypotheektransacties bestaande
woningen binnen de kostengrens
2010
100.174
1.165
1,16%
2011
91.540
1.767
1,93%
2012
91.666
3.096
3,38%
2013
81.825
4.106
5,02%
2014
102.831
4.326
4,21%
2015
110.324
3.942
3,57%
2016
110.962
3.027
2,73%
2017
113.789
1.799
1,58%
2018
99.672
778
0,78%
2019
100.521
279
0,28%
In bovenstaande tabel wordt het aantal uitgekeerde garanties met verlies afgezet tegen
het totaalaantal hypotheektransacties van bestaande woningen binnen de kostengrens.
Het aandeel uitgekeerde garanties bevat echter weinig informatieve waarde doordat
uitgekeerde garanties vaak niet in het jaar wanneer de transactie heeft plaatsgevonden
tot uiting komen. Het is informatiever om het aantal uitgekeerde garanties af te zetten
tegen het totaalaantal actieve garanties van Nationale Hypotheek Garantie. Onderstaande
tabel toont deze informatie.
Jaar
Totaal aantal actieve NHG-garanties
Aantal uitgekeerde garanties met verlies door NHG
Aandeel uitgekeerde garanties van het totaal aantal actieve NHG-garanties
2010
773.100
1.165
0,15%
2011
866.155
1.767
0,20%
2012
955.706
3.096
0,32%
2013
1.023.739
4.106
0,40%
2014
1.082.007
4.326
0,40%
2015
1.177.340
3.942
0,33%
2016
1.233.325
3.027
0,25%
2017
1.272.495
1.799
0,14%
2018
1.344.791
778
0,06%
2019
1.403.848
279
0,02%
40
Vraag:
Wat is der verwachting voor het WEW nu de Corona-crisis zich ook zal laten voelen
bij woningeigenaren die wellicht hun hypotheek niet meer zullen kunnen betalen?
Antwoord:
De Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is er om kwetsbare groepen verantwoorde toegang
tot de hypotheekmarkt te bieden en kan een vangnet bieden als het misgaat. Juist in
tijden van crisis staat NHG voor mensen klaar, zo ook bij de coronacrisis. Ook in
dit geval biedt NHG maatwerk. Samen met de geldverstrekker waar de hypotheek is afgesloten,
kijkt NHG naar oplossingen om ervoor te zorgen dat mensen in hun woning kunnen blijven.
Dit doet NHG ook als er tijdelijk financiële problemen ontstaan vanwege het coronavirus.
Afhankelijk van de situatie zijn er vanuit geldverstrekkers en vanuit NHG diverse
mogelijkheden om woningeigenaren te ondersteunen. De omvang van het garantievermogen
maakt het voor NHG mogelijk om woningeigenaren ook in de toekomst te ondersteunen
bij problemen en onder ongunstige conjuncturele omstandigheden toenemende verliezen
te kunnen opvangen.
41
Vraag:
Hoeveel WOB-verzoeken zijn in 2019 ingediend bij de rijksoverheid, hoeveel hiervan
zijn binnen de wettelijke termijn afgehandeld en kan dit per ministerie worden uitgesplitst?
Antwoord:
Ministerie
Aantal WOB-verzoeken ingediend
Aantal WOB-verzoeken binnen de wettelijke termijn afgehandeld
BZ
80
30
BZK
119
Onbekend
DEF
125
111
EZK
106
47
FIN
129
38
IenW
83
42
JenV
31
10
LNV
59
22
OCW
100
61
SZW
158
Onbekend
VWS
174
66
In het overzicht van het aantal Wob-verzoeken afgehandeld binnen de wettelijke termijn
kunnen ook zaken staan die betrekking hebben op Wob-verzoeken uit eerdere jaren en
waarbij het besluit is genomen in 2019. Ook verdient vermelding dat Wob-besluiten
in een voorkomend geval in afstemming met de verzoeker buiten de wettelijke termijn
worden afgehandeld. Over 2019 zijn er voor BZK en SZW geen betrouwbare cijfers over
afhandeling binnen de wettelijk termijn, omdat dit niet goed was ingeregeld in het
systeem. Dat is inmiddels aangepast.
42
Vraag:
Hoe beoordeelt u de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om bij het beoordelen van
bestaande en nieuwe decentralisatie-uitkeringen naar het hele proces van een voorgestelde
decentralisatie-uitkering te kijken? In hoeverre wordt dit meegenomen bij de herziening
van de financiële verhoudingen?
Antwoord:
Sinds het verschijnen van het Verantwoordingsonderzoek 2018 kijken de fondsbeheerders
bij de beoordeling van iedere nieuwe én bestaande decentralisatie uitkering, naar
het gehele (totstandkomings-)proces en alle relevante omstandigheden. Hierbij is in
de loop der tijd steeds meer aandacht gekomen voor datgene wat geen onderdeel uitmaakt
van de bestuurlijke afspraak in formele zin, maar wel van belang is bij de vormgeving
en uitvoering van de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten en provincies. De
aanbeveling van de Algemene Rekenkamer wordt dus al opgevolgd. Deze wijze van toetsen
zal voortgezet worden. Daarnaast wordt een wijziging van de Financiële-verhoudingswet
voorbereid. Voor zover de uiteindelijke wetsaanpassing de decentralisatie-uitkering
verandert, kan dit van invloed zijn op de inhoud van de toetsing. De wetsaanpassing
zal naar verwachting geen invloed hebben op het verloop van het proces of de scope
van de uitgevoerde beoordeling:
43
Vraag:
Hoe ervaren gemeenten, provincies en waterschappen volgens u de ondersteuning bij
complexe uitgaven?
NB. Op p.29 staat «complexe opgaven».
Antwoord:
Het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (DiA) biedt ondersteuning aan gemeenten,
provincies en waterschappen bij versterking en vernieuwing van de lokale democratie
(Kamerstuk 35 000 VII, nr. 100). Sinds begin 2019 zijn er in totaal 132 gemeenten ondersteund. Tientallen gemeenten
maakte gebruik van de Quick Scan Lokale Democratie, waarbij inwoners, raadsleden,
bestuurders en ambtenaren in kaart brengen hoe zij hun lokale democratie kunnen versterken.
De beschikbare ondersteuning vanuit het samenwerkingsprogramma wordt als welkom en
nuttig ervaren. Decentrale volksvertegenwoordigers in de regio West-Overijssel geven
bijvoorbeeld aan dat de gegeven ondersteuning hen helpt om te kunnen sturen op wat
er regionaal speelt bij het maken van een regionale energiestrategie (RES). In de
Groningse aardbevingsgemeenten geven griffiers aan dat extra ondersteuning hen helpt
bij een betere informatievoorziening van de raden. Daarnaast worden de congressen
goed bezocht en maken decentrale overheden veel gebruik van het centraal servicepunt.
De bijeenkomsten en kennisuitwisseling op het gebied van digitale lokale democratie
worden zeer gewaardeerd. Het in 2019 ontwikkelde ondersteuningsaanbod helpt decentrale
overheden sinds het uitbreken van de coronacrisis bij online besluitvorming en participatie.
Dit blijkt onder ander uit Webinars die door duizenden mensen zijn bekeken en gemiddeld
met een 7,9 worden beoordeeld.
44
Vraag:
Welke concrete resultaten zijn in 2019 bereikt vanuit de agenda Stad?
Antwoord:
In 2019 liepen er 7 City Deals en zijn er vanuit de diverse steden onderwerpen aangedragen
voor nieuwe City Deals. Op de Dag van de Stad 2019 op 28 oktober jl. is aangekondigd
dat er 7 nieuwe deals worden verkend met als thema’s: Smart Cities, Aardgasvrije Wijkvernieuwing,
Maatwerk bij Digitale Dienstverlening, Lokale Weerbaarheid Cybercrime, Stedelijke
Mobiliteit, Samenleven in de Wijk en Circulaire Stad (2.0). Deze worden eventueel
aangevuld met nieuwe onderwerpen.
Ik verwijs voor resultaten en meer informatie over Agenda Stad naar de Kamerbrief
over de voortgang (Europese) Agenda Stad die 5 maart 2020 aan de Kamer is verstuurd
(Kamerstuk 31 757, nr. 100). Bij deze Kamerbrief is een bijlage gevoegd waarin de status, betrokken partijen
en concrete resultaten van City Deals zijn weergegeven.
45
Vraag:
Hoeveel geld is uitgegeven aan wijken(beleid) in 2019?
Antwoord:
Eind 2013 is het wijkenbeleid van de rijksoverheid door de toenmalige Minister voor
Wonen en Rijksdienst beëindigd. In 2019 is dan ook geen geld uitgegeven aan (wijken)beleid.
In de brieven van 28 oktober 2019 en 31 maart jl. (Kamerstuk 30 995, nrs. 97 en 98) bent u overigens geïnformeerd over de start, respectievelijk de voortgang van het
interbestuurlijke programma Leefbaarheid en Veiligheid en in dat kader over de verkenning
en eerste beproeving van een inzet van de rijksoverheid met betrekking tot de integrale
aanpak van grootschalige stedelijke vernieuwingsgebieden (waaronder Rotterdam Zuid).
46
Vraag:
Met hoeveel euro aan administratieve lasten kan de lastendruk voor corporaties verminderen
als de marktverkenning wordt afgeschaft?
Antwoord:
Er is voorgesteld om de markttoets te vervangen door een eenvoudige marktverkenning.
Als in plaats daarvan de markttoets helemaal zou worden afgeschaft en er geen marktverkenning
voor in de plaats komt, wordt ingeschat dat dit een totale lastenverlichting oplevert
van € 180.000 (dit betreft de eerdere inschatting van de totale lasten van de markttoets,
zoals gemaakt in het onderzoek van Sira Consulting in opdracht van Aedes naar de effecten
van de herziene Woningwet op de administratieve lasten van woningcorporaties).
47
Vraag:
Kan worden uitgelegd waarom in 2019 op artikel 3 (woningmarkt) € 91,4 mln. minder
verplicht is dan begroot?
Antwoord:
Het betreft hoofdzakelijk € 61,9 mln. minder uitgaven bij de huurtoeslag en een neerwaartse
bijstelling van € 33,8 mln. van verplichtingen uit het verleden bij de regeling Bevorderen
Eigenwoningbezit (BEW) op basis van uitvoeringsinformatie van RVO.
48
Vraag:
Wat waren de totale huuropbrengsten van woningcorporaties in 2019? En wat is het verschil
met 2016, 2017 en 2018?
Antwoord:
De totale huuropbrengsten van toegelaten instellingen in 2016, 2017, 2018 en 2019
bedroeg (in € miljard):
2016
2017
2018
2019
14,64
15,39
15,53
15,83
Bron: De verslagleggingsgegevens (dVi) voor 2016, 2017 en 2018, en de prospectieve
informatie (dPi) voor het jaar 2019.
Hierbij wordt opgemerkt dat het bedrag voor 2019 een voorlopige realisatie betreft,
die in de definitieve vaststelling nog kan veranderen.
49
Vraag:
Wat waren de totale huuropbrengsten van verhuurders in de vrije sector in 2019? En
wat is het verschil met 2016, 2017 en 2018?
Antwoord:
Op basis van WoOn 2018 wordt de huursom voor geliberaliseerde woningen van zowel woningcorporaties
als particuliere verhuurders geschat op ongeveer € 6 mld. Het WoOn is echter een steekproef,
dus dit is geen exacte weergave van de huuropbrengsten van verhuurders in de vrije
sector. Het WoOn wordt iedere drie jaar herhaald, daarmee zijn er geen cijfers beschikbaar
voor de overige jaren waar naar wordt gevraagd.
50
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen gebouwd worden als de gehele opbrengst van de verhuurderheffing
daaraan wordt besteed en hoeveel werkgelegenheid schept dit?
Antwoord:
De verhuurderheffing bedroeg in 2019 ongeveer € 1,7 mld. Met € 1,7 mld. kunnen ongeveer
8.000 tot 9.000 sociale huurwoningen worden gebouwd. Echter, de bouw van sociale huurwoningen
wordt niet alleen bepaald door de financiële situatie van corporaties, maar ook bijvoorbeeld
door grondlocaties en de beschikbaarheid van arbeiders. Zo blijkt dat corporaties
de afgelopen jaren maar circa 2/3e van hun nieuwbouwvoornemens hebben gerealiseerd.
Het is daarom niet te bepalen hoeveel sociale huurwoningen gebouwd worden als de opbrengst
van de verhuurderheffing daaraan wordt besteed en welke werkgelegenheid dit dan oplevert.
51
Vraag:
Hoeveel verhuurderheffing is er in 2019 binnengekomen?
Antwoord:
Uit het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2019 blijkt dat de opbrengst van de verhuurderheffing
in 2019 € 1.688 mln. is.
52
Vraag:
Hoeveel VPB is er in 2019 door woningcorporaties betaald?
Antwoord:
In de brief Indicatieve bestedingsruimte Woningcorporaties van oktober 2019 (Kamerstuk
29 453, nr. 493) is aangegeven dat over het belastingjaar 2019 voor in totaal een bedrag aan € 541
mln. aan voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting is opgelegd. De bedragen in de
voorlopige aanslag vennootschapsbelasting zijn gebaseerd op eigen inschattingen van
de woningcorporatie zelf dan wel de inschattingen die door de Belastingdienst zijn
gemaakt aan de hand van de gemiddelde belastbare bedragen over de voorgaande jaren.
Het totaal te betalen definitieve bedrag aan vennootschapsbelasting over belastingjaar
2019 voor alle woningcorporaties is nog niet bekend.
53
Vraag:
Wat was in 2019 de gemiddelde huurquote? Kan dit uitgesplitst worden tussen sociale
huur en geliberaliseerde huur?
Antwoord:
De meest recente bron voor huurquotes is het WoON2018. Hierover is ook gerapporteerd
in de kernpublicatie «Ruimte voor Wonen». De gemiddelde huurquote was 25,3%, die in
de gereguleerde huur 23,2% en in de vrije sector boven de liberalisatiegrens 32,3%
bedroeg.
54
Vraag:
Wat was in 2019 de gemiddelde woonquote per koopwoning?
Antwoord:
De meest recente bron voor woonquotes in de koopsector is het WoOn2018. Hierover is
ook gerapporteerd in de kernpublicatie «Ruimte voor Wonen» Inclusief bijkomende woonuitgaven
bedroeg de netto woonquote in de koopsector 28,0%.
55
Vraag:
Kan voor 2019 (bij benadering) schematisch per inkomensklasse weergegeven worden hoeveel
huishoudens in huurwoningen in deze klasse vallen?
– 0 tot huurtoeslaggrens
– huurtoeslaggrens tot € 38.035
– € 38.035–€ 49.999
– € 50.000–€ 59.999
– € 60.000–€ 69.999
– € 70.000 en meer
Antwoord:
De meest recente bron voor inkomensgegevens in relatie tot huren of kopen is het WoON2018.
Daaruit blijkt de volgende inkomensverdeling van huurders (gecorrigeerd voor inkomensontwikkeling
2018 en 2019).
Huishoudens in de huursector naar inkomen
Aandeel
Huurtoeslaggerechtigden
47%
Boven huurtoeslag tot toewijzingsgrens
26%
Toewijzingsgrens tot 49.999
11%
50.000- 59.999
6%
60.000–69.999
3%
70.000 of meer
6%
Totaal
100%
56
Vraag:
Hoeveel nieuwe woningen zijn in 2019 binnenstedelijk gerealiseerd? En hoeveel nieuwe
woningen zijn in 2019 buitenstedelijk gerealiseerd?
Antwoord:
Over de aantallen binnen- en buitenstedelijke woningen zijn geen landelijke cijfers
beschikbaar. Deze begrippen zijn niet in alle gemeenten eenduidig gedefinieerd. Sommige
gemeenten merken alle bouwplannen aan als binnenstedelijk.
57
Vraag:
Hoeveel geld (uit het MIRT-fonds of uit andere rijksmiddelen) is in 2019 uitgegeven
aan de bereikbaarheid van nieuwe woningen?
Antwoord:
Alle Rijksinvesteringen in bereikbaarheid zijn terug te vinden in het MIRT overzicht
2020: (https://www.mirtoverzicht.nl/mirt-overzicht/documenten/publicaties/2020…). Binnen de MIRT projecten wordt geen onderscheid gemaakt naar middelen die ten goede
komen aan de bereikbaarheid van nieuwe woningen of aan andere baathebbenden. Onderscheid
hiertoe is ook niet mogelijk. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om van de investeringen
in de Noord-zuidlijn precies aan te geven welk deel bijdraagt aan de bereikbaarheid
van de bestaande woningvoorraad en de bestaande werkgelegenheid, en welk deel extra
ruimte biedt voor nieuwe werkgelegenheid en woningbouw.
58
Vraag:
Kan per woningmarktregio worden weergegeven wat de gemiddelde wachttijd was voor een
sociale huurwoning? En kan dit vergeleken worden met 2017 en 2018?
Antwoord:
Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april 2019 aan
uw Kamer heb aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 520), maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsytemen (o.a. Woningnet).
Dit is de meest recente informatie waarover ik beschik. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen de wachttijd (of inschrijfduur) en de zoektijd. De wachttijd is de
periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning. De
zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot
aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen
bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur
willen opbouwen. In de tabel in het antwoord op vraag 27 zijn de wacht- en zoektijden
van de woonruimteverdeelsystemen opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd.
Binnen deze regio’s variëren de zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype.
Voor een toelichting op deze cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.
59
Vraag:
Is het doel uit de Nationale Woonagenda van 75.000 woningen extra erbij per jaar gehaald
in 2019? Kan dat worden toegelicht? En hoe is de nieuwbouw verdeeld over het land,
graag per woningmarktregio.
Antwoord:
Het lijkt erop dat de ambitie uit de Nationale Woonagenda ook in 2019 is behaald.
In 2019 zijn er volgens het CBS 71.548 nieuwbouwwoningen opgeleverd. Daarnaast worden
nieuwe woningen aan de voorraad toegevoegd door onder meer transformatie van ander
vastgoed naar woningen. In de CBS-statistiek worden deze opgevoerd als onderdeel van
«overige toevoeging». In het najaar is bekend hoeveel nieuwe woningen in 2019 door
transformatie aan de voorraad zijn toegevoegd. De verwachting is dat dit ongeveer
tienduizend woningen betreft. Bij de resterende «overige toevoegingen» kan het gaan
om woningsplitsing of functieverandering.
Woning totaal: 2019
Woningmarktgebieden (indeling ABF-Research)
nieuwbouw
overige toevoeging
Groningen
3.076
1.297
Leeuwarden
1.476
1.082
Heerenveen
909
183
Emmen
603
252
Zwolle
2.491
720
Enschede
1.884
744
Lelystad
1.882
334
Apeldoorn
2.136
496
Doetinchem
686
219
Arnhem
1.362
769
Nijmegen
1.783
559
Ede
2.693
548
Amersfoort
1.082
289
Utrecht
4.102
1.568
Alkmaar
2.578
741
Amsterdam
13.301
4.450
Gouda
1.408
501
Leiden
2.006
633
Den Haag
3.686
2.247
Rotterdam
5.288
3.797
Dordrecht
1.175
507
Middelburg
1.282
379
Roosendaal
1.097
253
Breda
1.087
625
Tilburg
1.929
537
's Hertogenbosch
2.311
283
Oss
1.836
634
Eindhoven
4.090
661
Venlo
1.299
489
Sittard
543
339
Maastricht
467
389
Totaal
71.548
26.525
Bron: CBS, bewerking ABF
60
Vraag:
Hoeveel huurwoningen in de vrije sector met een huurprijs boven de 1.000 euro per
maand zijn gebouwd in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven voor deze
huurwoningen in dat jaar?
Antwoord:
De aantallen bouwvergunningen en realisaties voor huurwoningen boven de € 1.000 zijn
niet bekend. In de beschikbare registraties wordt niet de gevraagde huur voor de betreffende
woningen geregistreerd. In het antwoord op vraag 24 is aangegeven dat elfduizend bouwvergunningen
zijn verstrekt voor huurwoningen aan bouwers voor de markt en andere particuliere
opdrachtgevers.
61
Vraag:
Hoeveel nieuwe woningen zijn er in 2019 opgeleverd? Kan dit per woningmarktregio worden
uitgesplitst?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 59
62
Vraag:
Hoeveel nieuwe sociale huurwoningen zijn in 2019 aan de woningvoorraad toegevoegd?
Kan dit schematisch worden weergegeven en kan dit vergeleken worden met de jaren 2017
en 2018?
Antwoord:
Het aantal gerealiseerde sociale huurwoningen in 2019 is nog niet bekend. Uit dVi
cijfers (verantwoordingsinformatie van corporaties) over 2017 blijkt dat er in 2017
14.400 woongelegenheden door corporaties nieuw gebouwd zijn (inclusief transformaties),
en in 2018 14.000. De dVi cijfers van 2019 worden in het najaar 2020 bekend.
63
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn in 2019 aan de woningmarkt onttrokken? Kan dit schematisch
worden weergegeven en kan dit vergeleken worden met 2017 en 2018?
Antwoord:
In 2018 zijn 7 duizend corporatiewoningen gesloopt en in 2017 9 duizend (dVi; verantwoordingsinformatie
van corporaties). Voor 2019 zijn nog geen cijfers beschikbaar (najaar 2020 worden
deze cijfers bekend).
64
Vraag:
Hoeveel woningen waren er per 31-12-2019 in Nederland? Kan dit uitgesplitst worden
naar categorie (sociale huur, vrije sector huur en koop)? En kan dit schematisch worden
weergegeven en vergeleken worden met de getallen over 2017 en 2018?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de woningvoorraad per eigendomscategorie per 1 januari 2019
en de twee jaar daarvoor opgenomen. De cijfers per 31-12-2019 zijn nog niet beschikbaar
(najaar 2020 pas).
Woningvoorraad per 1 januari uitgesplitst naar eigendomssituatie (x 1.000 woningen)
Jaar
Totaal
Koop
Corporatie huur
Overig huur
Onbekend
2017
7.686
4.322
2.274
1.010
80
2018
7.741
4.387
2.268
1.008
78
2019
7.815
4.488
2.295
1.004
27
Bron: CBS
65
Vraag:
Hoeveel huurwoningen waren er per 31-12-2019 (bij benadering) met een WWS-puntenaantal
tussen de liberalisatiegrens en de 250 punten?
Antwoord:
De meest bruikbare recente bron voor de verdeling van de huursector naar WWS-punten
is het WoOn2018. Het WoOn wordt iedere drie jaar herhaald, dus recentere, complete
gegevens per 31-12-2019 zijn nog niet beschikbaar.
Uit WoOn2018 blijkt de volgende verdeling van de huursector naar WWS-punten per 1-1-2018.
De liberalisatiegrens is overigens een huurprijsgrens en niet gedefinieerd als een
bepaald aantal WWS-punten. In 2018 lag de liberalisatiegrens op € 710,68. Woningen
met 144 punten hadden een maximale huur net onder de liberalisatiegrens.
Corporaties
Part. Verhuur
Totaal
Aantal huurwoningen naar WWS-punten
x 1.000
Aandeel
x 1.000
Aandeel
x 1.000
Aandeel
Tot en met 144 WWS-punten (niet liberaliseerbaar)
980
47%
311
34%
1.292
43%
145 – 249 WWS-punten
1111
53%
550
61%
1.661
55%
250 of meer WWS-punten
5
0%
48
5%
54
2%
Totaal
2097
100%
910
100%
3.007
100%
66
Vraag:
Waarom wordt de huurtoeslag intensiever gecontroleerd dan andere toeslagen? Kunt u
dit systeem uitleggen? En waar en wanneer is daartoe besloten?
Antwoord:
De Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) schrijven regels voor over de verantwoording
van rechtmatigheidsbevindingen in de departementale jaarverslagen. Indien deze bevindingen
een bepaalde grens (de rapporteringstolerantie) te boven gaan, moeten deze in de bedrijfsvoeringsparagraaf
toegelicht worden.
Tolerantiegrenzen zijn ingesteld om de gebruiker van de jaarrekening te ondersteunen.
Uitgangspunt daarbij is dat fouten en onzekerheden die de tolerantiegrens overschrijden
het beeld van de gebruiker kunnen beïnvloeden.
De RBV bevatten zowel een rapporteringstolerantie op artikelniveau (5% voor grote
artikelen) als voor het totaal van een begrotingshoofdstuk (2% voor grote hoofdstukken).
Hiervoor is gekozen omdat het budgetrecht van de Staten-Generaal niet alleen ziet
op het begrotingshoofdstuk als geheel, maar ook op afzonderlijke begrotingsartikelen.
Indien er sprake is van een relatief (zeer) grote omvang van een begrotingsartikel
ten opzichte van het totale begrotingshoofdstuk, kan de situatie zich voordoen dat
er op artikelniveau geen overschrijding is (bevindingen blijven onder de 5%), maar
wel op hoofdstukstukniveau (bevindingen zitten boven de 2%). Dit is bij de huurtoeslag
aan de orde. Bij de andere departementen is dat niet aan de orde, omdat de financiële
omvang van het totaal van die jaarverslagen vele malen hoger ligt dan die van het
begrotingsartikel waarop de toeslagen worden verantwoord.
Een relatief lagere of strengere rapporteringstolerantie leidt ertoe dat de Minister
eerder onrechtmatigheden in zijn jaarverslag moet rapporteren. Dit betekent ook dat
de ADR zijn controle met een grote nauwkeurigheid moet uitvoeren (grotere steekproefomvang).
Hierdoor wordt de huurtoeslag intensiever gecontroleerd dan andere toeslagen. Over
dit stelsel van rapporteringstoleranties is besloten in nauwe afstemming met de Algemene
Rekenkamer.
Overigens betekent deze grotere steekproefomvang geen strengere controle richting
burgers, maar is deze controle intern en slechts bedoeld voor verantwoording en besturing.
67
Vraag:
Wat wordt er gedaan om de verschillende rapporteringstoleranties gelijk te trekken
voor toeslagen?
Antwoord:
BZK is hierover op ambtelijk niveau het gesprek aangegaan met Financiën. Dit heeft
nog niet geleid tot het gelijktrekken van de rapporteringstoleranties voor de verschillende
toeslagen.
De Minister van Financiën treedt in overleg met de Algemene Rekenkamer om de huidige
systematiek van de rapporteringstoleranties in het algemeen te bezien, waarbij de
uitvoeringskosten en de controle-inspanningen steeds worden gewogen tegen het extra
inzicht dat wordt geboden door een lagere tolerantiegrens.
68
Vraag:
Hoeveel huishoudens ontvingen in 2019 huurtoeslag?
Antwoord:
Omdat de indieningstermijn voor het aanvragen van huurtoeslag over 2019 pas per 1 september
2020 verstrijkt en de huurtoeslag over 2019 nog definitief moet worden vastgesteld,
kunnen alleen nog voorlopige cijfers worden verstrekt. De aantallen aanvragen met
een positieve toekenning kunnen door de controle nog afnemen. Voor het jaar 2018 is
het beeld wel betrouwbaar, omdat reeds meer dan 90% van de toekenningen definitief
is vastgesteld.
In 2018 hebben circa 1,46 mln. huishoudens huurtoeslag gekregen. In 2019 hebben volgens
de administratieve bestanden van de Belastingdienst tot op heden 1,45 mln. huishoudens
huurtoeslag ontvangen.
69
Vraag:
Wat is de inkomensverdeling van de mensen die in 2018 huurtoeslag ontvingen?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de inkomensverdeling van mensen die in 2018 huurtoeslag ontvingen
weergegeven. In 2018 had tweederde van de huurtoeslagontvangers een inkomen onder
de minimum inkomensgrens.
Toekenningen naar inkomen
onder minimum inkomensgrens
66%
€ 0 – € 1.000 boven minimum inkomensgrens
7%
€ 1.000 – € 2.000 boven minimum inkomensgrens
6%
€ 2.000 – € 3.000 boven minimum inkomensgrens
5%
€ 3.000 – € 4.000 boven minimum inkomensgrens
5%
€ 4.000 – € 5.000 boven minimum inkomensgrens
4%
€ 5.000 of meer boven minimum inkomensgrens
7%
Elk huishoudtype heeft een eigen minimuminkomensgrens voor de eigen bijdrage die jaarlijks
worden geïndexeerd. In 2018 waren dit:
• Eenpersoons <AOW: 15.925
• Meerpersoons <AOW: 20.600
• Eenpersoons >AOW: 17.325
• Meerpersoons >AOW: 23.200
70
Vraag:
Kunt u schematisch weergeven wat de gemiddelde (bruto) maandhuur was in 2018 van ontvangers
van huurtoeslag, zowel landelijk als per woningmarktregio?
Antwoord:
Gemiddelde maandhuur
Nederland
535
Oost-Groningen
523
Delfzijl en omgeving
520
Overig Groningen
510
Noord-Friesland
503
Zuidwest-Friesland
508
Zuidoost-Friesland
518
Noord-Drenthe
523
Zuidoost-Drenthe
517
Zuidwest-Drenthe
529
Noord-Overijssel
539
Zuidwest-Overijssel
552
Twente
537
Veluwe
537
Achterhoek
540
Arnhem/Nijmegen
535
Zuidwest-Gelderland
544
Utrecht
544
Kop van Noord-Holland
538
Alkmaar en omgeving
536
IJmond
533
Agglomeratie Haarlem
544
Zaanstreek
542
Groot-Amsterdam
528
Het Gooi en Vechtstreek
559
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
536
Agglomeratie» s-Gravenhage
539
Delft en Westland
503
Oost-Zuid-Holland
533
Groot-Rijnmond
539
Zuidoost-Zuid-Holland
538
Zeeuwsch-Vlaanderen
524
Overig Zeeland
531
West-Noord-Brabant
543
Midden-Noord-Brabant
539
Noordoost-Noord-Brabant
544
Zuidoost-Noord-Brabant
529
Noord-Limburg
545
Midden-Limburg
550
Zuid-Limburg
535
Flevoland
579
71
Vraag:
Kunt u nader duiden waaruit de onderuitputting ten behoeve van huisvesting statushouders
bestaat?
Antwoord:
De onderuitputting van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders
wordt veroorzaakt doordat er enerzijds minder aanvragen zijn ingediend dan budget
beschikbaar was en anderzijds doordat niet alle projecten waar budgetreservering voor
was aangevraagd tot uitvoering zijn gekomen. Dit heeft diverse oorzaken, waaronder
de dalende asielinstroom en partijen die uiteindelijk voor een andere huisvestingsoplossing
hebben gekozen.
72
Vraag:
Wanneer wordt de heffingsvermindering voor duurzaamheidsmaatregelen op de verhuurderheffing
(à 100 miljoen per jaar) weer opengesteld?
Antwoord:
De heffingsvermindering voor verduurzaming is tijdelijk gesloten voor nieuwe aanvragen
vanwege het overschrijden van het tot 2023 beschikbare budget. In de brief van 24 april
van de Minister van EZK over de uitvoering van het Urgenda-vonnis is een hernieuwde
openstelling van deze Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming (RVV-V)
aangekondigd. Hiervoor is een extra bedrag van € 150 mln. gereserveerd. Bezien wordt
nog hoe en wanneer de heffingsvermindering opengesteld zal worden voor dit eenmalige
bedrag.
73
Vraag:
Hoeveel woningen zijn in 2019 van het gas gegaan door het Programma Aardgasvrije Wijken,
en welk budget was hiermee gemoeid?
Antwoord:
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen.
In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase
en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen
woningen aardgasvrij. Gemeenten geven hierbij aan dat het proces van aardgasvrij maken
van de wijk meer tijdsinspanning vraagt dan voorzien in hun uitvoeringsplannen. De
samenwerking met stakeholders en met name de participatie en communicatie met bewoners
en gebouweigenaren blijkt veel intensiever dan gedacht. In de tweede voortgangsrapportage
die ik begin 2021 aan de Kamer zal sturen zal ik ook een planning opnemen over de
verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.
Voor de eerste 27 proeftuinen is € 120 mln. uitgegeven vanuit de Klimaatenvelop. Er
is vanuit de rijksbijdrage dus gemiddeld ongeveer € 7.000 per woning beschikbaar voor
een haalbare en betaalbare transitie in de proeftuinen.
74
Vraag:
Wat is het doel van het Programma Aardgasvrije Wijken?
Antwoord:
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te
leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Deze
doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten
uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden
gemaakt. Vanaf 2021 worden de uitvoeringsplannen voor deze wijken opgesteld en uitgevoerd.
De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
75
Vraag:
Hoeveel is er in 2019 aan verhuurderheffing binnen gekomen?
Antwoord:
Uit het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2019 blijkt dat de opbrengst van de verhuurderheffing
in 2019 € 1.688 mln. is.
76
Vraag:
Welk percentage van het totaal aantal woningen en/of wijken worden elk jaar aardgasvrij
gemaakt?
En in 2025 en 2030?
Hoeveel fte’s gaan hiermee gepaard?
Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?
Antwoord:
Om zicht te krijgen op het aantal woningen dat jaarlijks aardgasvrij wordt gemaakt,
worden zoals afgesproken in het Klimaatakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) momenteel afspraken gemaakt hoe dit tot 2030 kan worden gemonitord. Als in 2021
de Transitievisies Warmte gereed komen ontstaat goed zicht op de planning van het
aantal woningen dat tot 2030 aardgasvrij zal worden gemaakt. Naar verwachting zullen
tot 2025 echter veel wijken in de voorbereidende fase zitten.
Het aantal fte’s dat werkzaam is specifiek om woonwijken aardgasvrij te maken, wordt
niet gemonitord. Voor wat betreft de werkgelegenheid in de bouw verwijs ik u graag
naar de antwoorden op vragen 145 tot en met 149.
77
Vraag:
Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2019 huisvesten? Hoeveel
daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar sobere huisvesting
gegaan, met behulp van de subsidieregeling? Hoeveel daarvan zitten nog in asielzoekerscentra?
Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie voor sociale
huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie van de
rijksoverheid? Hoeveel van het beschikbare subsidiebudget is inmiddels gebruikt?
Antwoord:
Van 2015, eerste helft, tot en met 2019, moesten gemeenten op grond van de taakstelling
in totaal ongeveer 131.300 vergunninghouders huisvesten. Op 31 december 2019 waren
van dat aantal in totaal ongeveer 1.570 vergunninghouders nog niet gehuisvest. Uit
de rapportage «Vergunninghouders als urgentiecategorie» van onderzoeksbureau Rigo,
dat ik u op 4 juli 2018 heb toegezonden (Kamerstuk 34 454, nr. 10), blijkt dat van de 187 gemeenten (van totaal 380 Nederlandse gemeenten) met een
huisvestingsverordening 176 gemeenten een urgentieregeling in die huisvestingsverordening
hebben opgenomen. Daarvan worden in 174 gemeenten vergunninghouders aangemerkt als
urgentiecategorie. Met de evaluatie van de Huisvestingswet 2014, waarvan ik de rapportage
naar verwachting voor de zomer naar u zal sturen, worden deze cijfers geactualiseerd.
Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen
aan vergunninghouders. Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de vergunninghouders
in de sociale huurwoningmarkt worden gehuisvest.
Tot nu toe is er € 3.512.500,00 subsidie uitbetaald met behulp van de subsidieregeling
en hiermee zijn 562 vergunninghouders gehuisvest.
78
Vraag:
In welke mate zijn in 2019 op basis van de huisvestingswet sociale huurwoningen toegewezen
aan de verschillende bijzondere doelgroepen?
Antwoord:
Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen
aan de verschillende doelgroepen.
79
Vraag:
Kunt u aangeven waarom er in eerste instantie niet voor de ontvangsten NHG is begroot?
Antwoord:
De afdracht aan de Staat door het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) en de storting
in de risicovoorziening worden in de begroting verwerkt op basis van de feitelijke
realisatie; de ontvangsten van Nationale Hypotheek Garantie (NHG) worden niet op voorhand
begroot. Pas na sluiten van het boekjaar zijn de exacte bedragen bekend. Uiterlijk
30 juni in het lopende jaar draagt WEW de achtervangvergoeding af over het afgelopen
jaar.
80
Vraag:
Hoeveel financieringen zijn in 2019 verstrekt vanuit de Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke
Transformatie en tot hoeveel extra woningen leidt dit?
Antwoord:
In 2019 is financiering toegezegd aan zes projecten voor een totaalbedrag van € 12.575.000.
aan Rijksmiddelen. De gemiddelde looptijd van de leningen bedraagt twee tot drie jaar.
De middelen kunnen na aflossing opnieuw ingezet worden om andere projecten te versnellen.
Met de toegezegde financiering wordt de bouw van 910 woningen mogelijk gemaakt. Door
de beschikbaarheid van voorfinanciering kan het eigen vermogen van initiatiefnemers
over meerdere te ontwikkelen woningbouwprojecten worden verspreid en wordt ook indirect
een stimulans gegeven aan het ontwikkelen van andere locaties. Hierdoor kunnen met
de zes toegezegde leningen naar schatting nog eens driehonderd tot vierhonderd extra
woningen gerealiseerd worden.
81
Vraag:
Welke vorm van investeringen nam de huisvesting van statushouders dan wel aan, aangezien
er gesproken wordt over een «niet-beoogde vorm»?
Antwoord:
Met deze passage wordt bedoeld dat een groot deel van de projecten waar budgetreservering
voor was aangevraagd niet tot uitvoering zijn gekomen. Dit heeft diverse oorzaken,
waaronder de dalende asielinstroom en partijen die uiteindelijk voor een andere huisvestingsoplossing
hebben gekozen.
82
Vraag:
Hoeveel is er in 2019 uitgegeven aan de huisvesting van statushouders? En hoeveel
nieuwe woningen voor hen zijn gerealiseerd?
Antwoord:
In 2019 is het bedrag van € 0,1 mln. uitbetaald voor twee subsidieaanvragen in het
kader van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders, hiermee
zijn zestien vergunninghouders gehuisvest.
83
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn in 2019 toegewezen aan statushouders en welk percentage
is dat van het totale aantal toewijzingen?
Antwoord:
Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen
aan vergunninghouders. Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de vergunninghouders
in de sociale huurwoningmarkt worden gehuisvest.
84
Vraag:
Hoe is de garantstelling georganiseerd bij saneringssteun, zoals aan Vestia is gegeven?
Antwoord:
Er is geen sprake van een (directe) garantstelling aan woningcorporaties, ook niet
aan woningcorporaties die saneringssteun ontvangen (hebben) zoals Vestia. De regels
omtrent het geven van saneringssteun zijn uitgewerkt in de Woningwet, het Besluit
Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTiV) en de Beleidsregels financiële sanering
toegelaten instellingen 2020. Saneringssteun wordt bekostigd uit het saneringsfonds
welke gevuld wordt met een heffing aan alle Toegelaten Instellingen op basis van het
aantal verhuureenheden en de waarde van hun bezit.
85
Vraag:
Welke partij(en) draaien op voor welke kosten wanneer Vestia de gegeven saneringssteun
niet terugbetaalt?
Antwoord:
In het saneringsbesluit inzake Vestia (besluit nr.79) is opgenomen dat de saneringssteun
is verstrekt in de vorm van een renteloze lening en dat uiterlijk in 2022 vastgesteld
dient te worden welk deel van de verstrekte saneringssteun aan Vestia wordt omgezet
in een gift. De beoordeling voor het omzetten van de verstrekte lening in een gift
wordt uitgevoerd door de gemandateerd saneerder, het Waarborgfonds Sociale Woningbouw
(WSW), en dient gebaseerd te worden op de voorwaarden die gesteld zijn in het saneringsbesluit.
Op grond van dit besluit en het wettelijk kader kan van een corporatie die saneringssteun
heeft ontvangen uiterlijk aan het eind van de saneringsperiode verlangd worden de
ontvangen steun terug te betalen indien op dat moment sprake is van een verantwoorde
vermogenspositie. Indien Vestia op dat moment niet beschikt over een verantwoorde
vermogenspositie die het mogelijk maakt om de steun terug te betalen aan het saneringsfonds,
zal er geen terugbetaling plaatsvinden. Een verplichting tot terugbetalen is in een
dergelijk geval niet wenselijk omdat het zal leiden tot nieuwe financiële problemen
en een nieuwe saneringsaanvraag. Zoals in het vorige antwoord aangegeven, is de saneringsbijdrage
bekostigd uit het saneringsfonds. De heffing voor deze saneringssteun is reeds ten
tijden van het saneringsbesluit over Vestia opgelegd.
86
Vraag:
Hoe verklaart u de toenemende aantallen huurprijsgeschillen als gevolg van het puntensysteem
bij de Huurcommissie?
Antwoord:
De vraag is geïnterpreteerd als: Verklaar de toename van het aantal huurprijsgeschillen
in 2019 ten opzichte van 2018 als gevolg van het puntensysteem bij de Huurcommissie.
De artikelen die direct betrekking hebben op het puntensysteem bij huurprijsgeschillen
zijn artikel 7:249 BW Toetsing aanvangshuurprijs en artikel 7:254 BW Voorstel huurverlaging op grond van punten. In 2019 was de instroom voor artikel 7:249 BW 1.098 geschillen en voor artikel 7:254
BW 736 geschillen. In 2018 was de instroom respectievelijk 1.164 en 826 geschillen.
Hier is sprake van een afname van de huurprijsgeschillen met betrekking tot het puntensysteem
ten opzichte van het voorgaande jaar.
87
Vraag:
Hoe vaak is in 2019 een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging doorgevoerd?
Antwoord:
Ik beschik niet over precieze cijfers. Het is immers de keuze van verhuurders om al
dan niet gebruik te maken van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging. Wel beschik
ik over de cijfers van de door de Belastingdienst op verzoek van verhuurders verstrekte
huishoudverklaringen ten behoeve van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging
Door de Belastingdienst op verzoek van verhuurders verstrekte huishoudverklaringen:
2019 (unieke adressen)
Categorie
Aantal
%
doelgroep
>€ 42.436 (in 2017)
91.600
8,4%
8,4%
≤€ 42.436 (in 2017)
473.560
43,5%
Uitzonderingsgroepen1
479.648
44,0%
Inkomen onbekend2
44.572
4,1%
Totaal
1.089.380
100%
X Noot
1
Huishoudens van 4 of meer personen en huishoudens met één of meer AOW-gerechtigden
(voor deze huishoudens zoekt de Belastingdienst niet naar inkomensgegevens, omdat
het huishoudinkomen niet relevant is)
X Noot
2
Inkomen onbekend betekent meestal «inkomen nihil»
88
Vraag:
Kan (bij benadering) aangegeven worden hoe de verdeling is in het aantal energielabels
(dus x aantal woningen met energielabel A, x aantal met energielabel B etc.)?
Antwoord:
In 2019 had 23% van de woningen met een geregistreerd energielabel een energielabel
A, 17% energielabel B, 28% energielabel C, 15% energielabel D, 8% energielabel E,
5% energielabel F en 4% energielabel G.
89
Vraag:
Is het bekend wat de verdeling is van de 14,8% mensen die in een huis met gebreken
woont tussen sociale en private huisvesting en huur en koopwoning, zoals in de Monitor
Brede Welvaart (blz. 84) staat?
Antwoord:
Het CBS kan onderscheid maken tussen eigenaren en huurders. Binnen de groep huurders
is het niet mogelijk een nader onderscheid te maken. In de enquête naar leefomstandigheden
European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU SILC) wordt onder andere
het volgende gevraagd:
• Bent u eigenaar, huurder of onderhuurder van uw woning of woont uw huishouden hier
gratis?
• Heeft uw woning last van minimaal één van de gebreken lekkend dak, vochtige muren/vloeren/funderingen,
of verrotte raamkozijnen of vloeren?
In onderstaande tabel zijn de uitkomsten weergegeven.
Lekkend dak, vochtige muren/vloeren/fundering, of verrotte raamkozijnen of vloeren
Totaal
Ja
Nee
Bent u eigenaar, huurder of onderhuurder van uw woning of woont uw huishouden hier
gratis?
Eigenaar
11,5%
88,5%
100,0%
Huurder
22,4%
77,6%
100,0%
Onderhuurder
22,5%
77,5%
100,0%
Gratis
13,5%
86,5%
100,0%
Total
14,8%
85,2%
100,0%
90
Vraag:
Wordt er een onderscheid gemaakt tussen ernstige en minder ernstige gebreken aan de
huisvesting in de Monitor Brede Welvaart? Zo ja, hoeveel procent heeft last van ernstige
gebreken en waar is de verdeling op gebaseerd?
Antwoord:
Voor het CBS is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen ernstige en minder
ernstige gebreken.
91
Vraag
Hoeveel leningen zijn in 2016, 2017, 2018 en 2019 verstrekt aan huiseigenaren en VvE’s
vanuit het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF)?
Antwoord:
Aantal verstrekte leningen Nationaal Energiebespaarfonds
Omvang verstrekte leningen Nationaal Energiebespaarfonds in mln. €
Eigenaar-bewoners
VvE’s
Eigenaar-bewoners
VvE’s
2016
2.929
11
35
3,2
2017
4.257
50
53,6
19,4
2018
6.404
59
82,5
31,3
2019
8.193
66
109,6
37,7
Het gemiddelde leenbedrag voor eigenaar-bewoners is rond de € 12.000.
92
Vraag:
Hoeveel privaat krediet is in 2019 aangetrokken door het Nationaal Energiebesparingsfonds
(NEF)?
Antwoord:
In 2019 heeft het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) een contract gesloten met de
Council of Europe Development bank (CEB, onder garantie van de Rabobank) voor € 150
mln. en met de Europese Investeringsbank ook voor € 150 mln. Deze bedragen worden
ingezet op basis van de feitelijke leningaanvragen van eigenaar-bewoners en Verenigingen
van Eigenaren bij het NEF. In eerdere jaren waren al contracten gesloten over bijdragen
van (wederom) de CEB (€ 100 mln., onder garantie van de Rabobank), de Rabobank (€ 100
mln.) en de ASN Bank (€ 25 mln.). Die financiering is al volledig ingezet. In totaal
wordt daarmee nu € 525 mln. van private financiers ingezet in het NEF.
Dus totaal:
Rabobank
€ 100 mln.
ASN bank
€ 25 mln.
Council of Europe Development Bank (CEB), onder garantie van Rabobank
€ 250 mln.
Europese Investeringsbank (EIB)
€ 150 mln.
totaal
€ 525 mln.
93
Vraag:
Hoeveel huishoudens zijn in 2018 bereikt met de Stimuleringsregeling energie-prestatie
huursector (STEP)?
Antwoord:
Er zijn in 2018 op basis van de vaststellingen in het jaar 2018 iets meer dan 20.000
huishoudens met de STEP-regeling bereikt.
94
Vraag:
Kunt u nader uiteenzetten hoe het ritme van de kasschuif bij de Stimuleringsregeling
energieprestatie huursector (STEP) van € 22 mln. eruit ziet en wat dit heeft betekend
voor de doelstellingen van de STEP in 2019?
Antwoord:
Het betrof een kasschuif van € 22,5 mln. in 2019 en € 5 mln. in 2020. Op basis van
de jaarprognose van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is het budget
in het juiste kasritme gezet. De budgetten zijn verschoven naar 2021 (in totaal € 27,5
mln.). Dit heeft geen effect op de uitbetaling van het beschikbare budget van € 395
mln. en daarmee ook niet op de doelstellingen van de regeling. De regeling is in 2018
gesloten. Er vindt nog verlening en uitbetaling plaats van projecten die op de wachtlijst
staan, op basis van de vrijval van middelen van projecten die niet gerealiseerd en
tot betaling zijn gekomen.
95
Vraag:
Kunt u nader ingaan waarom de beschikbaar gestelde middelen van het Programma Reductie
Energiegebruik in 2019 niet tot uitputting zijn gekomen?
Antwoord:
Vanaf 9 oktober 2019 werd een subsidieregeling Regeling Reductie Energiegebruik voor
gemeenten (specifieke uitkering) opengesteld. Gemeenten hadden tot uiterlijk 14 november
2019 de tijd hun voorstel in te dienen waarna de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO.nl) de selectie zou maken. Ten tijde van het opstellen van de tweede suppletoire
begroting was de inschatting dat het budget niet uitgeput zou worden. De middelen
zijn toen doorgeschoven naar 2020. De regeling werd een groot succes, maar liefst
221 geldige aanvragen werden ingediend waarmee het budget ruim werd overschreden.
Het gehele budget van Programma Reductie Energiegebruik (PRE) is in 2019 alsnog verplicht
en in 2020 uitbetaald aan gemeenten (Kamerstukken 35 300 VII en 35 300 B, nr. 92).
96
Vraag:
Op basis waarvan zijn er naar verwachting minder aanvragen voor de SEEH geweest dan
op basis van de eerdere jaren kon worden verwacht, en wat betekent dit voor het verwachte
aantal aanvragen in 2020?
Antwoord:
In tegenstelling tot bij de vorige openstelling van de Subsidieregeling energiebesparing
eigen huis (SEEH) moeten woningeigenaren de subsidie nu achteraf aanvragen in plaats
van vooraf. Woningeigenaren moeten eerst minimaal twee maatregelen laten uitvoeren.
Dit betekent dat het aantal aanvragen in de eerste periode na de openstelling nog
op gang moest komen. Of er meerdere redenen zijn voor het lagere aantal aanvragen,
zal bij de evaluatie van de regeling die in 2020 gestart wordt blijken.
Het aantal aanvragen voor de SEEH liet sinds de openstelling in september 2019 een
gestage groei zien van honderd aanvragen per week in het begin tot ongeveer vijfhonderd
per week begin maart 2020. De verwachting was dat het aantal aanvragen per week in
2020 verder zou blijven stijgen. Op dit moment blijft het aantal aanvragen echter
op ongeveer vijfhonderd per week zitten. Naar verwachting heeft dit met de coronacrisis
en het afgenomen consumentenvertrouwen te maken.
Om het nemen van isolatiemaatregelen te blijven stimuleren, zijn per 1 juni de subsidiepercentages
van de SEEH tijdelijk verhoogd tot ongeveer 30% van de kosten. De bedoeling is dat
dit een terugloop van de aanvragen tegengaat. Het uiteindelijke effect van corona
en consumentenvertrouwen enerzijds en verhoging van de subsidiepercentages anderzijds
op het aantal aanvragen in 2020 is nu nog niet goed in te schatten.
97
Vraag:
Kunt u nader uiteenzetten waardoor de vertraging in het opzetten van de SEEH is ontstaan
en wat dit in 2019 heeft betekend voor de duurzaamheidsdoelstellingen in de gebouwde
omgeving?
Antwoord:
Oorspronkelijk was de bedoeling de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH)
begin juli 2019 in werking te laten treden. Met name om de communicatie naar de burger
over de regeling en de uitvoering beter voor te bereiden, is de regeling gestart op
2 september 2019. Dit heeft gezorgd voor een lager aantal aanvragen in 2019 en voor
minder aanvragen die afgehandeld waren voor het einde van het jaar. Op de duurzaamheidsdoelstellingen
in de gebouwde omgeving zal dit naar verwachting geen meetbaar effect hebben. Het
gaat om een beperkte vertraging voor een relatief beperkt aantal te verduurzamen woningen.
98
Vraag:
Welke overige uitgaven vallen in 2019 onder de post diversen in de verticale toelichting
naast de onderuitputting op de Urgendamiddelen?
Antwoord:
Naast de onderuitputting op de Urgendamiddelen bevat de post diversen een technische
correctieboeking op de voorlopige realisatiecijfers. Deze correctieboeking is met
name het gevolg van een overboeking naar de begroting van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid ten behoeve van personeel- en organisatiekosten.
99
Vraag:
Op welke wijze worden de vanuit de Urgenda-reservering teruggeboekte middelen besteed
in 2020 die in de verticale toelichting staan beschreven?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 95.
100
Vraag:
Kan er een schematisch overzicht komen van alle verduurzamingsregelingen (potjes)
voor zowel de huursector als de koopsector, met daarin opgenomen het actuele budget
en hoe vaak er in 2019 gebruik is gemaakt van dat potje? Kan aangegeven worden welk
budget bij welk ministerie zit?
Antwoord:
Voor het overzicht verwijs ik naar de bijlage van de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk
32 813, nr. 437) over de invulling van een aantal moties en stand van zaken over uitwerking Klimaatakkoord
gebouwde omgeving. In deze bijlage is een overzicht opgenomen van de verschillende
regelingen voor het verduurzamen van woningen. Daarbij is ook aangegeven welk departement
verantwoordelijk is.
Niet elke regeling was in 2019 al geopend. Onderstaand een overzicht van de regelingen
die in 2019 beschikbaar waren.
Regeling
Stand van zaken
Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE)
Voor de ISDE was in 2019 € 160 mln. beschikbaar. Met dit bedrag zijn in totaal 41.253
aanvragen voor in totaal 97.509 apparaten gehonoreerd.
Salderingsregeling
De salderingsregeling is een fiscale regeling, er is geen sprake van aanvragen. Het
salderen gebeurt via de energierekening. Er is dus geen sprake van een budget/uitputting
van het budget.
Proeftuinen aardgasvrije wijken
De middelen van 2019 maken onderdeel uit van de uitkering aan de eerste 27 proeftuinen,
die in 2018 zijn geselecteerd. In totaal is voor deze proeftuinen € 125 mln. beschikbaar
gesteld, waarvan € 120 mln. uit de klimaatenveloppe van 2018 en 2019. In 2019 is tevens
een tweede uitvraag gestart, waarvoor inmiddels 71 aanvragen zijn ingediend. Voor
deze ronde is ongeveer € 100 mln. beschikbaar voor circa 25 proeftuinen (zie ook vraag
73).
Subsidie Energiebesparing Eigen Huis
In 2019 is 2.352 keer subsidie op grond van de voor de SEEH toegekend voor eigenaar-bewoners
en 210 keer voor VvE’s.
Regeling reductie energiegebruik
Voor de regeling reductie energiegebruik was in 2019 € 87 mln. beschikbaar. 223 gemeenten
hebben een aanvraag gedaan. Daarvan zijn er 200 toegekend.
Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) / Warmtefonds
In 2019 hebben 8.193 woningeigenaren en 66 VvE’s (3.000 woningen) financiering van
het NEF gebruikt om hun woningen te verduurzamen. Het NEF/Warmtefonds betreft geld
van Rijk en private sector en is ondergebracht in een stichting. In totaal wordt met
de huidige middelen ongeveer € 600 mln. aan financiering uitgezet.
Stimuleringsregeling energieprestatie huursector
Het subsidieplafond van de regeling is bereikt in 2018. Er is in 2020 en 2021 in totaal
nog € 166,5 mln. beschikbaar, dat aan reeds binnengekomen aanvragen zal worden uitgegeven.
Regeling vermindering verhuurderheffing verduurzaming.
Hiervoor zijn tot 1 juli 2019 meer dan 90.000 aanvragen ingediend. Vanaf 1 juli 2019
is de regeling gesloten. Er is voor bijna € 310 mln., terwijl het budget tot en met
2021 € 156 mln. was. Met € 104 mln. aan budget in 2022 en elk volgend jaar, betekent
dat dus dat het budget tot 2023 is gereserveerd.
101
Vraag:
Hoeveel budget was er per woning beschikbaar uit de klimaatenvelop in de 27 proeftuin-wijken?
Antwoord:
In het bestedingsplan van het Programma Aardgasvrije Wijken is hierbij uitgegaan van
een gemiddelde bijdrage per woning van € 7.600. In de eerste tranche proeftuinen kwam
deze bijdrage uit op gemiddeld ongeveer € 7.000 per woning. De bijdrage is gebaseerd
op de werkelijke onrendabele top, het gaat dus niet om forfaitaire bedragen.
Het kabinet heeft € 425 mln. uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit
de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda € 25 mln. bestemd voor de
verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en € 25 mln. voor compensatie
van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen.
Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd
voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar
aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar het aardgasvrij maken,
isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar het Kennis- en Leerprogramma,
programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is € 120
mln. uitgegeven vanuit de Klimaatenveloppe. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven,
maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches
in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer € 100 mln. beschikbaar voor circa
25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche
is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer € 100 mln. beschikbaar. Het gaat
per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa € 4 mln. voor gemiddeld 500 woningen
en andere gebouwen.
102
Vraag:
In hoeverre waren projecten die in 2018 onderdeel waren van de start van het Programma
Aardgasvrije Wijken al bezig met een omschakeling naar andere warmtevoorziening en/of
onderdeel van bestaande programma’s zoals de Green Deal?
Antwoord:
Om snel te kunnen leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht
en opgeschaald, is bij de start van het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) gezocht
naar projecten die al in een vergevorderd stadium waren wat betreft planvorming. Voor
een deel zijn koplopende gemeenten geselecteerd die ook al betrokken waren bij de
Green Deal Aardgasvrije Wijken. De betrokken gemeenten waren echter niet gestart met
de daadwerkelijke uitvoering, mede vanwege de nog te hoge kosten om te komen tot een
betaalbare aanpak.
103
Vraag:
Welk doel stond geformuleerd in het bestedingsplan bij de start van het Programma
Aardgasvrije Wijken?
Antwoord:
In het bestedingsplan is zowel de leerdoelstelling van het Programma Aardgasvrije
Wijken (PAW) opgenomen als het aantal woningen dat aardgasvrij zou worden gemaakt.
Het bestedingsplan is niet aan de Kamer gestuurd, omdat dit plan uitsluitend diende
ter onderbouwing om de gereserveerde middelen vrij te geven. Hierdoor is er in het
bestedingsplan nadruk gelegd op het aantal te realiseren aardgasvrije woningen en
andere gebouwen. In het bestedingsplan is hierbij uitgegaan van een gemiddelde bijdrage
per woning van € 7.600. Zie ook het antwoord op vraag 101.
Bij de verdere uitwerking van het programma is de doelstelling van het leren geoperationaliseerd
in het plan voor de monitoring en evaluatie. Uw Kamer zal hierover voor de zomer van
2020 over worden geïnformeerd.
104
Vraag:
Welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van het rapport van de Rebel Group
over het Programma Aardgasvrije Wijken?
Antwoord:
De evaluatie van Rebel Group heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor
het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in
beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli (Kamerstuk 301 96, nr. 675) zijn
hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari
2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede
uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende
elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld
door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat
gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk
onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw
gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis
van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen
in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen
gedeeld over het opstellen van de businesscases.
105
Vraag:
Wat is de verhouding van de actuele energielabels in de kantorenmarkt?
Antwoord:
In januari 2020 had 63% van de kantoren geen geregistreerd energielabel. Van de kantoren
met een energielabel had in januari 2020 41% energielabel A of beter, 13% van de kantoren
energielabel B, 17% van de kantoren energielabel C, 9% van de kantoren energielabel
D, 5% van de kantoren energielabel E, 4% van de kantoren energielabel F en 11% van
de kantoren energielabel G.
Circa 44% van de label-C-plichtige kantoren had in januari 2020 een energielabel geregistreerd
en 12% van de label-C-plichtige kantoren had een energielabel D of slechter. Dat betekent
dat in januari 2020 circa 32% van de label-C-plichtige kantoren voldoet aan de verplichting.
In deze cijfers zijn de verblijfsobjecten meegenomen met enkel een kantoorfunctie.
Deze cijfers moeten als ondergrenzen beschouwd worden i.v.m. onderregistratie. Naar
schatting ontbreken hierdoor minstens 2.500 energielabels voor kantoren (op het totaal
van circa 40.000 kantoren met een energielabel).
106
Vraag:
Op welke wijze zijn de middelen die niet ten behoeve van het beleidsprogramma energiebesparing
zijn uitgegeven aangewend?
Antwoord:
Door een interne technische herschikking zijn de middelen van de regeling beleidsprogramma
energiebesparing (€ 5 mln.) voor subsidies en opdrachten overgeboekt naar de regeling
energietransitie en duurzaamheid. Het betrof middelen voor het programma aardgasvrije
wijken. De middelen zijn onder andere aangewend voor een subsidie aan de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de uitvoering van het kennis- en leerprogramma
en een opdracht voor het Congres Aardgasvrije Wijken in 2019.
107
Vraag:
Vanuit welke post is er voor welk bedrag een bijdrage ontvangen vanuit de klimaatenvelop
ten behoeve van de post Energietransitie en duurzaamheid?
Antwoord:
Zie antwoord bij vraag 106. Daarnaast is er circa € 0,9 mln. gerealloceerd ten behoeve
van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed in oprichting
dat aan de slag ging om energiebesparing en de inzet van duurzame energie bij renovatie
en nieuwbouw van maatschappelijk vastgoed te stimuleren.
108
Vraag:
Hoe groot is de Rijksbrede uitgaven ter onderhoud van de digitale infrastructuur?
Antwoord:
In de begroting en het jaarverslag wordt in plaats van de term «onderhoud», de term
«beheer en exploitatie» gebruikt. In totaal is in 2019 ruim € 208 mln. uitgegeven
aan beheer en exploitatie van de voorzieningen in de Generieke Digitale Infrastructuur
(GDI). Hieronder vallen de kosten voor onderhoud van de voorzieningen, niet de kosten
voor vernieuwing en nieuwe functies van de GDI. Het grootste deel van de kosten voor
beheer en onderhoud is in 2019 gemaakt door Logius. Onderdelen van de GDI zijn echter
ook bij andere agentschappen en zbo’s in beheer.
De uitgaven ten behoeve van beheer en exploitatie van de GDI zijn in het jaarverslag
van het Ministerie van BZK over 2019 in twee tabellen te vinden. In tabel 14, onder
de verantwoording over artikel 6.2 (Overheidsdienstverlening, informatiebeleid en
informatiesamenleving) en artikel 6.6 (investeringspost digitale overheid) en in tabel
33, onder de jaarverantwoording van Logius. De kosten voor beheer en exploitatie worden
grotendeels doorbelast aan de afnemers van de voorzieningen, conform het besluit van
het kabinet Rutte-II van 24 februari 2017 (Stcrt. 2018, nr. 9728).
De uitgaven zijn als volgt opgebouwd:
Organisatie
GDI-voorzieningen
Beheer- en exploitatiekosten
(x € 1.000)
Logius
Digipoort, Mijn Overheid (inclusief de berichtenbox), DigiD, Stelselvoorzieningen
(Digimelding, Digikoppeling, Digilevering en de Stelselcatalogus Basisregistraties),
DigiD Machtigen, eHerkenning, eID, eIDAS, Standard Business Reporting (SBR), Diginetwerk
179.283
Logius
Bureau Forum Standaardisatie
2.300
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
Ondernemersplein, Berichtenbox voor Bedrijven, en e-facturatie
6.647
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
eIDAS: digitale identificatie en inloggen bij de overheid Europees niveau
1.300
Kamer van Koophandel (KVK)
Digitaal ondernemersplein
6.167
Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG)
Beheervoorziening Burgerservicenummer (BSN), Autorisatielijst BSN ten behoeve van
eIDAS
5.362
Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG)
eIDAS: digitale identificatie en inloggen bij de overheid Europees niveau
2.900
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Standard Business Reporting (SBR)
575
Agentschap Telecom (AT)
Toezicht op het afsprakenstelsel Elektronische Toegangsdiensten (ETD)/ eHerkenning
1.679
Kennis- en Exploitatiecentrum Officiële Overheidspublicaties (KOOP), onderdeel van
Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR)
Overheid.nl
1.614
ICTU
Nederlandse Overheid Referentie Architectuur (NORA)
500
Totaal gerealiseerd:
208.327
109
Vraag:
Hoe vaak is in 2016, 2017, 2018 en 2019 gebruik gemaakt van de bevoegdheden op de
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (artikel 5) om leefbaarheidsproblemen
en overlast aan te pakken?
Antwoord:
De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt gemeenten de mogelijkheid
om selectieve woningtoewijzing toe te passen in wooncomplexen, straten en gebieden
waar de leefbaarheid zwaar onder druk staat. Op basis van artikel 5 van de wet passen
op dit moment tien gemeenten dit instrument toe waarbij aan woningzoekende huurders
eisen kunnen worden gesteld of voorrang wordt verleend. In 2016 waren dat vier gemeenten,
in 2017 zeven, in 2018 negen en in 2019 tien gemeenten.
110
Vraag:
Hoe vaak is in 2019 gebruik gemaakt van de Wet aanpak woonoverlast om een gedragsaanwijzing
op te leggen?
Antwoord:
Optreden op basis van de Wet aanpak woonoverlast is een gemeentelijke bevoegdheid.
Landelijk vindt geen registratie plaats van het aantal keren dat daarvan gebruik is
gemaakt. Ik heb evenwel in afstemming met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG), zoals tijdens de behandeling van de initiatiefwet is toegezegd door mijn ambtsvoorganger,
na ongeveer twee jaar na de inwerkingtreding (per 1 juli 2017) de ervaringen met de
wet in kaart laten brengen. Inmiddels is deze tussenevaluatie gereed en met bijbehorende
kabinetsreactie op 2 juni 2020 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 847, nr. 651). Uit de eerste toepassingen met de wet blijkt dat de wet overeenkomstig de doelstellingen
als een ultimum remedium wordt gehanteerd. De onderzoekers geven in de tussenevaluatie
aan dat op basis van een enquête tot het moment van onderzoek (september 2019) er
door gemeenten ten minste 27 keer een gedragsaanwijzing is opgelegd aan veroorzakers
van ernstige en herhaaldelijke overlast. In de enquête is geen uitsplitsing per jaar
gevraagd.
111
Vraag:
Hoeveel adviseurs/adviescommissies heeft de Minister aangaande de aardbevingsproblematiek?
Hoeveel banen leveren deze functies op? Wat kost dat aan publiek geld?
Antwoord:
Het oplossen van de aardbevingsproblematiek heeft voor het kabinet hoge prioriteit.
Daarvoor worden regelmatig onafhankelijke en deskundige adviezen ingewonnen. Zo zijn
er tijdelijke commissies, zoals het adviescommissie waardedaling en de adviescommissie
immateriële schade, en meer permanente commissies of adviescolleges, zoals het Adviescollege
Veiligheid Groningen, ingesteld. Ook worden de vaste adviseurs, waaronder het Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM) en de Mijnraad, om advies gevraagd. Over het instellen van een
adviescommissie wordt de Kamer altijd geïnformeerd. Voor de kosten wordt altijd in
dekking voorzien op de Rijksbegroting. Omdat deze kosten niet uit één budget of artikel
worden betaald, maar verspreid over verschillende budgetten zonder eenduidige omschrijving,
is het waarschijnlijk niet mogelijk om hier volledig in te zijn. Ook omdat sommige
adviseurs ook advies geven over andere onderwerpen dan aardbevingsproblematiek in
Groningen. Ook het exacte aantal banen dat hier mee gemoeid gaat, wordt niet centraal
bij gehouden. Het vaststellen daarvan wordt bovendien bemoeilijkt door de tijdelijkheid
van veel commissies en het gegeven dat de leden vaak in deeltijd zitting nemen. Uitgangspunt
van het kabinet is dat wanneer advies nodig is om de aardbevingsproblematiek op te
lossen dit wordt gevraagd.
112
Vraag:
Hoeveel bedrijven in Groningen maken gebruik van NPG-gelden om te verduurzamen? Hoeveel
ontvangen die bedrijven van de overheid aan subsidie met hetzelfde doel?
Antwoord:
Er zijn geen bedrijven die direct middelen vanuit Nationaal Programma Groningen ontvangen
hebben om te verduurzamen. Wel is in 2018 € 12 mln. beschikbaar gesteld aan de Economic
Board Groningen (EBG) voor de RIG (Regionale Investeringssteun Groningen). De doelen
van de RIG het stimuleren van werkgelegenheid, innovatie en vergroening van de industrie
en het aantrekkelijker maken van het oprichten van industriële bedrijven. Door een
grote verscheidenheid aan subsidiestromen van verschillende overheden vergeven aan
verschillende consortia van bedrijven is het niet mogelijk aan te geven hoeveel subsidie
de bedrijven hebben ontvangen met hetzelfde doel.
113
Vraag:
Hoe staat het overdragen van coördinerende verantwoordelijkheid van de versterking
en het NPG in verhouding tot de motie van het lid van Nijboer (Kamerstuk 34 960, nr. 10) om het budgetrecht van de Kamer te vergroten door een apart begrotingsartikel toe
te wijzen?
Antwoord:
Het Nationaal Programma Groningen is het programma voor de Groningers. Het kabinet
heeft dan ook de intentie hier vanuit Den Haag zo min mogelijk op te sturen. Daarnaast
geldt dat het met de overheveling van de versterkingsoperatie naar het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het achterblijven van de verantwoordelijkheid
voor de schadeafhandeling bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op beide
begrotingen één begrotingsartikel is waarop alle aan «Groningen» gerelateerde taken
van het desbetreffende begrotingshoofdstuk zijn geplaatst.
114
Vraag:
Wat heeft de Stuwmeerregeling in totaal gekost? Welk deel daarvan is uitgegeven aan
de schades? Welk deel is uitvoeringskosten? Wie betaalt welk deel? Wat heeft de NAM
betaalt aan de stuwmeerregeling?
Antwoord:
De totale kosten van de Stuwmeerregeling bedragen € 55,4 mln. De Minister van EZK
is met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in gesprek over de financiering
van de stuwmeerregeling omdat dit een maatregel is die niet op basis van de huidige
betaalovereenkomst met NAM kan worden verhaald op NAM. Voor de uitgaven aan de reguliere
schadeafhandeling geldt dat zowel de schadeuitkeringen als de uitvoeringskosten ten
laste van NAM komen. De uitvoeringskosten voor de stuwmeerregeling zijn niet apart
uitgesplitst.
115
Vraag:
Hebben de 140 mensen die van CVW naar NCG zijn gegaan bijscholing gehad? Zo ja, welke?
Antwoord:
Deze personen hebben geen specifieke bijscholing gehad. Deze mensen hebben al de nodige
kennis en kwaliteiten die voor NCG van belang zijn. Op individueel niveau wordt volgens
het NCG- personeelsbeleid jaarlijks gekeken welke aanvullende scholing eventueel nodig
is.
Bij de start van de nieuwe uitvoeringsorganisatie op 1 januari 2020 is een meerdaagse
introductiebijeenkomst gehouden voor alle medewerkers van de NCG. Tijdens deze bijeenkomst
heeft iedereen inzicht kunnen krijgen in het nieuwe proces van de NCG.
116
Vraag:
Welke eisen worden er gesteld aan onafhankelijkheid?
Antwoord:
De medewerkers die van het CVW naar de NCG zijn overgegaan werken uitsluitend voor
de NCG en volgens de kernwaarden van de NCG. Daarnaast heeft de NCG verschillende
externen ingehuurd. Ook van hen wordt verlangd dat zij zich conformeren aan deze kernwaarden.
117
Vraag:
Hoeveel geld vanuit het NPG is er uitgegeven aan zorggebouwen? Hoeveel aan zorg voor
mensen met psychische klachten door gaswinning?
Antwoord:
Er zijn twee projecten gefinancierd met middelen vanuit het Nationaal Programma Groningen
die zich primair richten op zorggebouwen. Dit betreffen het project «Eendracht maakt kracht» (bijdrage vanuit Nationaal Programma Groningen € 35.000) waar nieuwe voorzieningen
voor langdurige zorg in Appingedam ontwikkeld worden en het project «Beschermd wonen in Uithuizen» (bijdrage vanuit Nationaal Programma Groningen € 168.000) met een focus op nieuwe
zorgconcepten in de gemeente het Hogeland. Daarna is een beperkt deel van het budget
voor het project «Plus op de centrumplannen in het Hogeland» (totale bijdrage vanuit Nationaal Programma Groningen € 10,5 mln.) via subsidieregelingen
beschikbaar voor zorggebouwen. De focus van dit laatste project ligt echter op het
vergroten van de leefbaarheid en bedrijvigheid in vier centra in het Hogeland. Aardbevingsgemeenten,
de provincie en het Rijk zetten zich samen in om emotionele en sociale ondersteuning
te bieden aan hun inwoners. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanstellen
van een aardbevingscoach, het inhuren van geestelijk verzorgers of uitbreiding van
het sociaal team. Vanuit het Nationaal Programma Groningen is hier € 2.700.000 beschikbaar
voor gesteld. Daarnaast hebben het Ministerie van EZK en VWS hier € 2.700.000 aan
bijgedragen in 2019.
118
Vraag:
Hoeveel geld gaat de NAM nog storten voor het NPG na de 150 miljoen in 2019?
Antwoord:
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zal nog € 350 mln. betalen. De bijdrage
van in totaal € 500 mln. van NAM voor perspectief voor Groningen is met de aandeelhouders
van NAM overeengekomen in het Akkoord op Hoofdlijnen van 2018. Hierover is uw Kamer
op 25 juni 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 493). Deze afspraak is vervolgens geformaliseerd in een overeenkomst met NAM. Deze is
op 16 januari 2019 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 551).
119
Vraag:
Hoeveel woningen hebben de gemeenten nu op een versterkingslijst staan in hun plan
van aanpak? Zijn alle 26.000 woningen van de lijst daarin opgenomen?
Zijn alle plannen goedgekeurd door SodM? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De werkvoorraad bestaat uit 26.272 adressen op te nemen en te beoordelen adressen.
De gemeenten prioriteren jaarlijks in hun gemeentelijke plannen welke adressen uit
deze werkvoorraad door de NCG in proces worden genomen. Er worden 4.000 opnames per
jaar uitgevoerd. Het uitgangspunt daarbij is dat woningen met het hoogste risico als
eerste worden opgenomen (p-50/verhoogd risico), vervolgens het lagere risico (p-90/licht
verhoogd risico) en als laatste de zogenaamde groep «grijze» woningen. De gemeenten
mogen hierin lokale overwegingen meenemen. Het SodM keurt de gemeentelijke plannen
van aanpak goed en is daar momenteel nog mee bezig. Uit opname en beoordeling blijkt
vervolgens of een woning daadwerkelijk moet worden versterkt of voldoet aan de veiligheidsnorm.
Wanneer een woning niet voldoet wordt deze versterkt.
120
Vraag:
Kunt u in een overzicht duidelijk maken van iedere badge of groep: hoeveel panden
er opgenomen, beoordeeld en versterkt zijn?
Antwoord:
De NCG publiceert maandelijks een dashboard. Het dashboard geeft een overzicht van
het aantal opnames, de beoordelingen, de vastgestelde versterkingsprojecten en de
gebouwen waarvan de versterking is voltooid. De indeling die daarbij wordt gehanteerd
is vooralsnog niet in batches maar in risicoclassificatie (p-50/verhoogd, p-90/licht
verhoogd en «grijs») en per betrokken gemeente. In het dashboard is vervolgens weergeven
welk deel van deze groepen zich in welke fase van het versterkingsproces bevinden.
Het dashboard is te vinden op de website van de NCG: https://www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/over-ons/cijfers. Bij de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg van 18 maart is
het laatste overzicht van de batches gepubliceerd (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 744).
121
Vraag:
Kunt u in dat schema, of een apart overzicht, ook weergeven wat de verdere planning
is voor al die ruim 26.000 panden? Wat de verwachting is wanneer de uitvoering zal
starten en/of gereed zal zijn?
Antwoord:
De inzet van de regionale overheden en mijzelf is erop gericht om de inwoners van
Groningen zo snel mogelijk duidelijkheid te geven of voor hun woning versterking nodig
is. De afgelopen jaren hebben wij verschillende maatregelen genomen om de beoordelingscapaciteit
te vergroten en dit proces te versnellen. Door de capaciteit bij de NCG en de markt
zo efficiënt mogelijk te benutten kunnen momenteel 4.000 beoordelingen per jaar worden
uitgevoerd. Daarnaast wordt er aan verdere versnelling gewerkt door bijvoorbeeld de
invoering van de typologieaanpak. De gemeentelijke plannen van aanpak zullen in belangrijke
mate inzicht moeten bieden in de uitvoering in de komende tijd. Dit wordt vervolgens
inzichtelijk gemaakt in het dashboard van de NCG. Momenteel zijn 15.762 huizen opgenomen.
Met de huidige snelheid van opnames leidt dit er toe dat in 2022 alle panden in het
aardbevingsgebied (binnen de scope van 26.000) zijn opgenomen. Als we kijken naar
de periode wanneer al deze huizen zijn beoordeeld, zal met het huidige tempo de laatste
beoordeling in 2024 worden afgerond. Hierbij is de verwachte versnelling door de inzet
van de praktijkaanpak en typologie-aanpak nog niet betrokken. Of en welke versterkingsmaatregelen
noodzakelijk zijn aan een specifieke woning en wanneer deze kunnen plaatsvinden volgt
uit de opname en beoordeling. Dit dient zorgvuldig te gebeuren en kost tijd. Het is
door de complexiteit van de bouwopgave niet eenvoudig om een goede inschatting te
maken van de uitvoering in aantallen in een bepaald kalenderjaar. De verwachting is
dat door de snelle afbouw van de gaswinning de noodzakelijke versterkingsmaatregelen
minder ingrijpend zullen zijn waardoor ook de complexiteit en doorlooptijd van projecten
afneemt.
122
Vraag:
Waar komt het verschil vandaan bij artikel 6.2 overheidsdienstverlening tussen realisatie
en vastgestelde begroting?
Antwoord:
Dit verschil wordt vooral verklaard doordat er in 2019 minder opdrachten aan externe
partijen zijn verstrekt en meer bijdragen aan agentschappen, ZBO’s en RWT’s zijn gegeven.
Bij de suppletoire begrotingen zijn de budgetten daarop aangepast. Per saldo resteert
er nog een onderbesteding van € 1,27 mln. Deze onderbesteding werd veroorzaakt door
MijnOverheid voor Ondernemers en het Digitaal Ondernemersplein. De onderuitputting
is het gevolg van een lagere realisatie ten opzichte van de begroting en het versneld
afronden bij MijnOverheid voor Ondernemers.
123
Vraag:
Waaruit blijkt dat de NAM extra kosten heeft voor de gasopslag Norg? Waar bestaan
die kosten uit?
Welke veranderingen zijn er nodig om gas op te slaan?
Antwoord:
De Minister van EZK heeft vorig jaar gesprekken gevoerd met de aandeelhouders van
NAM, Shell en ExxonMobil, over de inzet van Norg voor de versnelde afbouw van de gaswinning
voor het gasjaar 2019–2020. In plaats van vullen met uitsluitend Groningengas gaat
Norg ook gevuld worden met geconverteerd hoogcalorisch gas, pseudo Groningengas. Hierdoor
moet er extra gas hoogcalorisch gas worden ingekocht en het geconverteerde gas moet
getransporteerd worden naar de gasopslag Norg. Hierdoor worden extra kosten gemaakt.
Over de totstandkoming van het interim- Akkoord met Shell en Exxon heeft een vertrouwelijke
briefing plaatsgevonden op 18 december 2019. Het voorlopig bedrag wordt verrekend
met definitieve afspraken. De gesprekken hierover lopen momenteel. De Minister van
EZK heeft uw Kamer op 26 mei jl. per brief geïnformeerd over de stand van zaken (Kamerstuk
33 529, nr. 768).
124
Vraag:
Hoeveel is er in 2019 uitgegeven aan de huisvesting van arbeidsmigranten? En hoeveel
nieuwe woningen voor hen zijn gerealiseerd?
Antwoord:
Via verschillende wegen heeft het Rijk huisvesting van arbeidsmigranten gestimuleerd.
Met de aanpak misstanden arbeidsmigranten en de stimuleringsaanpak flexwonen wordt
ingezet op meer huisvesting voor arbeidsmigranten. In dat kader voert BZK gesprekken
met gemeenten, provincies, woningcorporaties en andere organisaties om hen te stimuleren
tot het mogelijk maken van plekken. Onderzoek door het Expertisecentrum Flexwonen
in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken laat zien dat in 2019 ruim 3.600
flexwoningen zijn gerealiseerd. De prognose voor 2020 is bijna een verdubbeling van
dat aantal. Volgens het onderzoek is ruim 800 van deze woningen gerealiseerd voor
arbeidsmigranten. In 2020 is dit naar verwachting ruim 1.400. Wanneer het gaat om
shortstay huisvesting voor arbeidsmigranten geldt dat de arbeidsmigranten vaak zelfstandige
appartementen delen met 2 tot 4 personen. Het gaat daarom hierbij om ruim 2.000 verblijfsplekken
in 2019 en ruim 4.300 verblijfsplekken in 2020.
125
Vraag:
Hoeveel werknemers (in fte’s) zijn nu werkzaam om woonwijken aardgasvrij te krijgen?
Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?
Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 76 over fte’s in algemene zin.
126
Vraag:
Hoe groot is het deel medewerkers met een biculturele achtergrond in het personeelsbestand
van het Rijk? Kunt u dit ook uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen
per departement? Hoe wordt dit gemeten?
Antwoord:
• Bij het meten van de culturele achtergrond van medewerkers bij het Rijk is de CBS
definitie van Westerse en Niet-westerse migratieachtergrond van toepassing. Het aandeel
medewerkers met een Westerse migratieachtergrond was 9% in 2019. Het aandeel medewerkers
met een Niet-westerse migratieachtergrond was 11,6% in 2019.
• Het aandeel kan worden uitgesplitst naar salarisschaal en per departement. Zie hieronder
het aandeel medewerkers met een westerse en niet-westerse achtergrond per departement
en naar schaalcategorie.
• Voor de omgang met diversiteitsgegevens zijn specifieke richtlijnen opgesteld om herleidbaarheid
te voorkomen. Gecombineerde gegevens zoals instroom, uitstroom, geslacht, per schaal
worden enkel op Rijksniveau zichtbaar gemaakt.
• De benodigde gegevens worden per kalenderjaar verzameld en worden gebruikt om de voortgang
te kunnen meten en ten behoeve van rapportage in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering
Rijk (JBR), die op Verantwoordingsdag aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Hiermee
wordt invulling gegeven aan de Kamermotie van de leden Marcouch en Van Miltenburg
(Kamerstuk 30 950, nr. 96).
127
Vraag:
Hoe groot is het deel fysiek gehandicapte werknemers in het personeelsbestand van
het Rijk? Kunt u dit ook uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen
per departement? Hoe wordt dit gemeten?
Antwoord:
Vanwege privacy-overwegingen wordt niet geregistreerd of medewerkers een fysieke handicap
hebben.
128
Vraag:
Hoe groot is het deel fysiek gehandicapte werknemers in het personeelsbestand van
het Rijk? Kunt u dit ook uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen
per departement? Hoe wordt dit gemeten?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag vraag 127.
129
Vraag:
Wat is de man/vrouw verhouding in het personeelsbestand van het Rijk? Kunt u dit ook
uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen per departement? Hoe wordt
dit gemeten?
Antwoord:
Het personeelsbestand van het Rijk bestond in 2019 voor 52,8% uit mannen en 47,2%
uit vrouwen. Dit betreft alle medewerkers met een vast of tijdelijk contract bij het
Rijk. De gegevens zijn afkomstig uit P-Direkt, het personeelssysteem van het Rijk.
Onderstaande tabellen tonen de uitsplitsing per salarisschaal en departement. Man/vrouw
verhouding Rijk 2019 naar schaalcategorie.
Schaalcategorie
Man
Vrouw
Schaal 1–2
30,5%
69,5%
Schaal 3–4
71,5%
28,5%
Schaal 5–9
46,7%
53,3%
Schaal 10–13
55,9%
44,1%
Schaal 14–16
66,8%
33,2%
Schaal 17 en hoger
68,6%
31,4%
Totaal Rijk
52,8%
47,2%
Bron: P-Direkt
Man/vrouw verhouding Rijk 2019 naar ministerie
Ministerie
Man
Vrouw
Algemene Zaken
42,3%
57,7%
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
59,4%
40,6%
Buitenlandse Zaken
44,7%
55,3%
Economische Zaken en Klimaat
53,7%
46,3%
Financien
58,6%
41,4%
Infrastructuur en Waterstaat
65,9%
34,1%
Justitie en Veiligheid (exclusief Rechtspraak)
49,9%
50,1%
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
59,7%
40,3%
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
47,2%
52,8%
Rechtspraak
31,2%
68,8%
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
40,9%
59,1%
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
37,0%
63,0%
Hoge Colleges van Staat
47,9%
52,1%
Totaal Rijk
52,8%
47,2%
Bron: P-Direkt
130
Vraag:
Welk beleid heeft het Rijk afgelopen jaar gevoerd en gaat het Rijk het komend jaar
voeren om de man/vrouw verhouding over alle salarisschalen gelijk te krijgen en te
behouden?
Antwoord:
De rijksoverheid streeft naar meer vrouwen op topfuncties in de rijksdienst. Het Bureau
ABD schuift bij vacatures actief het vrouwelijk talent naar voren, zodat dit talent
eerder onder de aandacht komt. Daarbij is het zo dat in sollicitatiecommissies voor
de salarisschalen 14 en hoger neemt altijd een vrouw deel. Ook worden er trainingen
georganiseerd om selectiegesprekken zo objectief mogelijk te laten verlopen.
131
Vraag:
Welk deel van de Algemene Bestuursdienst is vrouw?
Antwoord:
Op 31 december 2019 werd 40% van de ABD-functies bekleed door een vrouw.
132
Vraag:
Welk deel van de Algemene Bestuursdienst heeft een biculturele achtergrond?
Antwoord:
Het is niet bekend welk deel van de ABD een biculturele achtergrond heeft. Cijfers
hierover worden niet geregistreerd. Dat is op grond van de privacyregelgeving niet
toegestaan.
Er zijn wel geanonimiseerde gegevens beschikbaar over de Rijksdienst in zijn geheel.
Hierover heb ik u geïnformeerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2019 (Kamerstuk
31 490, nr. 279). Het aandeel rijksambtenaren met een niet-westerse achtergrond in de salarisschalen
14–16 is 2,9%, en in de salarisschalen 17 en hoger 0,9%. Van het totaal aantal rijksambtenaren
in deze schalen vervult slechts een beperkt deel een ABD-functie.
133
Vraag:
Welk deel van de Algemene Bestuursdienst heeft een fysieke beperking?
Antwoord:
Het is niet bekend welk deel van de ABD een fysieke beperking heeft. Cijfers hierover
worden niet geregistreerd. Dat is op grond van de privacyregelgeving niet toegestaan.
134
Vraag:
Welk beleid heeft het Rijk afgelopen jaar gevoerd en gaat het Rijk het komend jaar
voeren om het personeelsbestand meer cultureel divers te krijgen en te behouden?
Antwoord:
De rijksoverheid werkt aan het bevorderen van culturele diversiteit om te zorgen voor
een evenwichtigere verhouding in het personeelsbestand ten opzichte van de werkende
beroepsbevolking in Nederland. Ook het stimuleren van inclusie op de werkvloer heeft
de aandacht. De grote lijnen hiervan zijn vormgegeven in het Strategisch Personeelsbeleid
2025.
Ieder departement is verantwoordelijk voor haar eigen personeelsbeleid op het vlak
van diversiteit en inclusie. Met aandachtspunten en uitdagingen, die passen binnen
de eigenheid van het departement. De departementen wisselen de verschillende aanpakken
onderling uit.
Binnen het Rijk is er een lichte maar consequente groei van medewerkers met een niet-westerse
migratieachtergrond. Er is extra aandacht voor het bevorderen van culturele diversiteit
in management functies.
Er zijn en worden daarom meerdere maatregelen genomen om de culturele diversiteit
te bevorderen, onder andere:
• Het laten volgen van trainingen om selectiegesprekken te verbeteren;
• Mentoring en talentenprogramma’s gericht op doorstroom;
• Bijeenkomsten gericht op bewustwording en inclusie zoals rondom diversity day.
135
Vraag:
Wat voor beleid heeft het Rijk afgelopen jaar gevoerd en gaat het Rijk het komend
jaar voeren om meer fysiek beperkten aan te trekken en te behouden?
Antwoord:
Het beleid van het Rijk is erop gericht te voldoen aan de Banenafspraak uit het Sociaal
Akkoord 2013 (Kamerstuk 33 566, nr. 15). De doelgroep is omschreven in de wet Banenafspraak. Het Rijk heeft een meerjarige
aanpak ontwikkeld en een Werkagenda vastgesteld met concrete actie om banen voor deze
doelgroep te realiseren (Kamerstuk 34 352, nr. 165). De acties zijn derhalve niet specifiek gericht op instroom van mensen met een bepaalde
soort beperking. In het kader van behoud neemt het Rijk acties zoals trainingen voor
de doelgroep en bevordering van een inclusief werkklimaat. Deze acties zijn eveneens
bedoeld voor de gehele doelgroep Banenafspraak. Wat betreft de toegankelijkheid van
en gebruiksvriendelijkheid van gebouwen en (IT)systemen worden verbeteringen getroffen,
mede in het kader van het VN-verdrag Handicap en het programma Onbeperkt Meedoen.
Tevens worden voor medewerkers met een fysieke beperking waar nodig maatwerkafspraken
getroffen.
136
Vraag:
Welk beleid voert de Algemene Bestuursdienst om de dienst meer cultureel divers te
maken?
Antwoord:
Ik hecht veel waarde aan het belang van een divers samengesteld personeelsbestand
bij het rijk, ook voor de hogere managementfuncties. Er wordt veel gedaan om tot meer
diversiteit te komen in de ABD. In de werving en selectieprocedure voor ABD-functies
wordt op verschillende manieren aandacht besteed aan het bereiken van kandidaten met
een diverse achtergrond. Vacatureteksten worden zo geformuleerd dat er oog is voor
diverse kandidaten en doelgroepen. Daarnaast wordt actief gebruik gemaakt van bestaande
netwerken om geschikte kandidaten te vinden vanuit diverse groepen. Een groot deel
van de topambtenaren heeft inmiddels deelgenomen aan de training «selecteren zonder
vooroordelen», zodat ze in selectiegesprekken met potentiële kandidaten zich bewust
zijn welke vragen ze stellen en hoe ze een kandidaat beoordelen.
Ook in de leiderschaps- en talentontwikkelprogramma’s van het Rijk is aandacht voor
diversiteit. Deelname van management potentieel met een biculturele achtergrond wordt
gestimuleerd. Daarnaast wordt in de aangeboden leiderschapstrainingen aandacht besteed
aan het belang van inclusie en diversiteit.
Met mensen die de rijksdienst verlaten worden exitgesprekken gevoerd. Daarmee kan
inzicht verkregen worden in de redenen waarom mensen vertrekken, in het bijzonder
mensen met een diverse achtergrond. Dit kan aanleiding zijn processen en werkwijzen
anders in te richten om hen in de toekomst te behouden.
137
Vraag:
Voert de Algemene Bestuursdienst beleid om meer fysiek beperkten aan te trekken?
Antwoord:
Op verschillende manieren probeer ik het aantal potentiële kandidaten voor topfuncties
bij het Rijk te vergroten. Deze inspanningen zijn niet specifiek gericht op mensen
met een fysieke beperking. Ik noem enkele voorbeelden: er wordt actief gesearched
om mensen van buiten de rijksoverheid te vinden.
• Waar nodig worden externe werving- en selectiebureaus ingeschakeld om potentiële kandidaten
te vinden.
Om externe instoom succesvol te maken is er voor mensen zonder overheidservaring een
«onboardingsprogramma».
138
Vraag:
Hoeveel hebben woningcorporaties betaald aan ATAD (Richtlijn tot vaststelling van
regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken) in 2019?
Antwoord:
Met ingang van 1 januari 2019 is de earningsstrippingmaatregel in werking getreden.
Omdat de aangiften vennootschapsbelasting over belastingjaar 2019 nog niet zijn ingediend,
is het niet mogelijk om op korte termijn meer inzicht te geven in het feitelijke effect
van de earningsstrippingmaatregel op de vennootschapsbelastingdruk van woningcorporaties,
dan hetgeen waarover de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd. Hierbij moet worden bedacht
dat de hoogte van de te betalen vennootschapsbelasting door vele factoren wordt bepaald,
waarvan de earningsstrippingsregel er slechts één is. Het verkrijgen van dieper, feitelijk
inzicht in de effecten van de earningsstrippingsmaatregel vergt dan ook nadere analyse,
waarvoor aangiften vennootschapsbelasting over meerdere (en op dit moment ook nog
toekomstige) jaren nodig zijn.
139
Vraag:
Hoeveel vennootschapsbelasting hebben woningcorporaties betaald in 2019, en hoeveel
daarvan was over het DAEB-deel van hun voorraad?
Antwoord:
In de brief Indicatieve bestedingsruimte Woningcorporaties is aangegeven dat over
het belastingjaar 2019 voor in totaal een bedrag aan € 541 mln. aan voorlopige aanslagen
vennootschapsbelasting is opgelegd. De bedragen in de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting
zijn gebaseerd op eigen inschattingen van de woningcorporatie zelf dan wel de inschattingen
die door de Belastingdienst zijn gemaakt aan de hand van de gemiddelde belastbare
bedragen over de voorgaande jaren. Het totaal te betalen definitieve bedrag aan vennootschapsbelastingover
belastingjaar 2019 voor alle woningcorporaties is nog niet bekend. Uit de ingediende
aangiften vennootschapsbelasting is echter niet af te leiden welk gedeelte van de
winst toerekenbaar is aan het DAEB-deel (Diensten van Algemeen Economisch Belang)
van de voorraad. Hierdoor zal deze uitsplitsing niet gemaakt kunnen worden.
140
Vraag:
Kunt u aangeven waaraan de middelen van de eindejaarsuitkering in 2019 zijn besteed?
Antwoord:
Zoals reeds vermeld in de 1e suppletoire begroting 2019 en de verticale toelichting bij de voorjaarsnota 2019,
is de eindejaarsmarge in 2019 ingezet ter dekking van diverse uitgaven. Allereerst
is € 14,4 mln. ingezet voor de huurtoeslag. De huurtoeslagraming 2019 liet in de eerste
jaren tegenvallers zien die vanaf 2022 omsloegen in meevallers. Om de meerjarenraming
op 0 te laten sluiten is een deel van de eindejaarsmarge ingezet. Daarnaast is in
totaal circa € 6,4 mln. ingezet voor de Omgevingswet, de desinformatiecampagne en
de woondeals. Tevens is de eindejaarsmarge ingezet voor diverse problematiek binnen
de BZK-begroting, waaronder het aanvullen van het negatief eigen vermogen 2018 van
SSC-ICT (€ 9,3 mln.), het CBS WoON-onderzoek (Woon Onderzoek Nederland) (€ 1,9 mln.),
de voortzetting en ondersteuning van City Deals (€ 1,3 mln.) en de renovatie van sociale
huurwoningen op Sint Eustatius (€ 2,5 mln.).
Ook is de eindejaarsmarge ingezet voor diverse overlopende posten uit 2018. Het gaat
dan met name om posten met betrekking tot de digitale overheid (€ 1,6 mln.), Rijksinkoop
en Rijksbrede bedrijfsvoering (€ 2,9 mln.), niet-huisvestingskosten renovatie Binnenhof
(€ 2,2 mln.) en de toelatingsorganisatie wet kwaliteitsborging (€ 0,5 mln.).
Tot slot is de eindejaarmarge ingezet voor de afschaffing van dubbelbenoemingen (€ 2,4
mln. is overgeheveld naar de begroting van de Raad van State (IIB)), voor de technische
ondersteuning bij bestuursontwikkeling (€ 1,5 mln. is overgeheveld naar de begroting
van Koninkrijksrelaties, (IV)) en voor de aanpak van de problematiek met betrekking
tot Fort Oranje (€ 1,5 mln. is overgeheveld naar het gemeentefonds (B)).
141
Vraag:
Wat is de ontwikkeling van de grondprijzen voor woningbouw sinds 2010?
Antwoord:
Grondprijzen voor woningbouw verschillen van locatie tot locatie en zijn over het
algemeen gedifferentieerd naar woningtype. Er kan daarom geen eenduidige uitspraak
worden gedaan over de ontwikkeling van de grondprijzen sinds 2010. Bovendien worden
grondprijzen niet centraal bijgehouden en zijn exacte grondprijzen van een locatie
over het algemeen vertrouwelijk omdat openbaar maken de onderhandelingspositie van
een gemeente zou schaden.
Algemeen kan worden gesteld dat de grondprijzen voor vrijesectorwoningen in de regio’s
met een hoge woningdruk zijn gestegen sinds het herstel na de crisis van 2008 doordat
stijgende woningprijzen doorwerken in de grondprijzen. Grondprijzen worden over het
algemeen residueel bepaald; het verschil tussen de woningprijs en de bouw- en bijkomende
kosten bepaalt de grondprijs. In regio’s zonder hoge druk op de woningmarkt zijn woningprijzen
stabieler en zorgen de gestegen bouw- en bijkomende kosten voor een drukkend effect
op de grondprijzen.
142
Vraag:
Wat is de ontwikkeling van de bouwkosten voor woningbouw sinds 2010?
Antwoord:
Het CBS houdt de ontwikkeling van de bouwkosten van nieuwbouwwoningen bij. De index
stond in 2012 op 97,6 en in 2019 op 109,5. Op basis hiervan zijn de bouwkosten voor
nieuwbouwwoningen met circa 12% gestegen in deze periode.
143
Vraag
Kunt u verklaren waarom huurders bij de Huurcommissie in 2019 minder vaak gelijk kregen
dan in 2018?
Antwoord:
Op pagina 24 van het Jaarverslag 2019 staat onder het kopje «Uitkomst van de uitspraken»
de volgende toelichting: «Bij verzoeken over de jaarlijkse huurverhoging werden verhuurders veel vaker in het
gelijk gesteld. In 2019 handelde de Huurcommissie verhoudingsgewijs meer huurverhogingszaken
af. Dat kwam mede door het afhandelen van 1.152 verzoeken over de jaarlijkse huurverhoging
uit 2018. Dit droeg bij aan het hogere aantal verhuurders dat in het gelijk werd gesteld
ten opzichte van 2018.»
Bij huurverhogingsverzoeken worden huurders minder vaak in het gelijk gesteld. Door
het meetellen van de huurverhogingsverzoeken van 2018 lijkt het het alsof de huurders
in 2019 minder in het gelijk gesteld zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de
afhandeling in 2019 van huurverhogingsverzoeken uit 2018 invloed heeft gehad op het
percentage «in het gelijk gestelden» in 2019.
144
Vraag:
Hoeveel huishoudens maakten in 2016, 2017, 2018 en 2019 gebruik van de Nationale Hypotheekgarantie
(NHG)? Hoe vaak betrof dit starters en/of personen in de leeftijdscategorie 25–35
jaar?
Antwoord:
Jaar
Aantal NHG-garanties bestaande woningen
Aantal NHG-garanties met jongste klant tot 25 jaar
Aantal NHG-garanties met jongste klant vanaf 25 tot 35 jaar
2016
106.533
18.721
48.770
2017
104.400
18.547
47.450
2018
89.285
16.478
39.163
2019
90.785
16.197
40.347
145
Vraag:
Hoeveel werknemers in de bouw verloren hun baan in 2019? En hoeveel nieuwe medewerkers
zijn er aan de slag gegaan in de bouw vorig jaar?
Antwoord:
De werkgelegenheid in de bouwsector nam volgens het Economisch Instituut voor de Bouw
in 2019 met 16.000 voltijdbanen toe. Natuurlijke uitstroom bedroeg ongeveer 12.000
voltijdbanen.
146
Vraag:
Wat waren de loonkosten voor medewerkers in de bouw in 2019?
Antwoord:
De gemiddelde loonkosten in de bouw in 2019 bedroegen € 65.200 per jaar (Bron CBS
2020)
147
Vraag:
Wat kost het om jaarlijks 50.000 bouwvakkers aan te nemen?
Antwoord:
Deze vraag is niet goed te beantwoorden omdat dit afhankelijk is van het loon van
de betreffende medewerker. Het gemiddelde loonkosten in de bouwnijverheid is € 65.200
per jaar. Dat betekent dat 50.000 nieuwe bouwvakkers aannemen ongeveer € 3,26 mld.
zou kosten.
148
Vraag:
Hoeveel fte zijn er momenteel in de bouw en wat is de verwachte ontwikkeling?
Antwoord:
In 2019 werkten er ongeveer 467.000 mensen in de bouwsector. Na jaren van sterke stijging
van de werkgelegenheid in de sector en veel openstaande vacatures, dreigt er door de coronacrisis een ommekeer. De prognose van het
EIB is dat de komende twee jaar het aantal arbeidsplaatsen in de bouw met 40.000 kan
dalen. Om hoeveel arbeidsplaatsen het uiteindelijk gaat hangt af van zowel de duur
van de coronacrisis als het effect hiervan op het vertrouwen van investeerders, consumenten
en bedrijven.
149
Vraag:
Hoeveel zzp’ers telde de bouwsector in 2019?
Antwoord:
In 2019 waren er volgens het EIB 155.268 bedrijven met één personeelslid geregistreerd
in de bouwsector.
150
Vraag:
Hoeveel fte werken momenteel in de verduurzaming van woningen, en wat is de verwachte
ontwikkeling?
Antwoord:
Dat is lastig direct te bepalen, het hangt er ook vanaf welke werkzaamheden hieraan
worden toegerekend. Een benadering kan worden gegeven door te kijken naar de werkgelegenheid
van sectoren binnen de bedrijfstak energie die vooral, maar niet uitsluitend gericht
is op verduurzaming van woningen.
Het gaat dan met name om:
• Energiebesparing 27.000 fte
• investeringen in warmte 6.300 fte.
• Zon 13.300 fte.
• Productie hernieuwbare energie 4.400 fte.
(Bron KEV 2019)
Binnen de sector energie is de trend waarneembaar dat de werkgelegenheid verschuift
van fossiel naar steeds meer duurzame energie. De verwachting is dat ook het aantal
werknemers betrokken bij verduurzaming van woningen zal groeien.
151
Vraag:
Hoeveel bouwbanen (bouwvakkers) komen er extra bij met een investering van 1 miljard
euro?
Antwoord:
Deze vraag is niet goed te beantwoorden omdat dit afhankelijk is van waarvoor de investering
precies wordt benut, zoals de hoogte van loonkosten per extra medewerker.
152
Vraag:
Hoe vaak is aangifte gedaan van discriminatie in de afgelopen 10 jaar? Kunt u dit
uitsplitsen per jaar? Kunt u dit ook uitsplitsen per discriminatiegrond?
Antwoord:
De politie rapporteert sinds 2015 jaarlijks over het aantal discriminatie-incidenten
die zijn geregistreerd. Deze cijfers worden samen met de meldcijfers van de antidiscriminatievoorzieningen
gepresenteerd in één rapport, waarin ook de cijfers van andere officiële instanties
(College voor de rechten van de mens en Meldpunt internetdiscriminatie, MiND) worden
geduid. Dit rapport wordt jaarlijks aan uw Kamer toegezonden.
De discriminatie-incidenten die de politie registreert, zijn breder dan slechts de
gevallen waarin er aangifte van discriminatie is gedaan. Ook meldingen (zonder aangifte)
en registraties door agenten van discriminatoire incidenten die zij hebben meegemaakt
of waarnemingen die zij hebben gedaan, vallen daaronder.
De hieronder weergegeven cijfers per jaar laten zich niet heel precies vergelijken.
De politie heeft haar manier van identificeren en duiden van discriminatie-incidenten
in de afgelopen jaren op enkele punten aangepast, wat tot verschillen in de registraties
kan leiden. Zo registreert de politie sinds 2019 meldingen van discriminatie door
werknemers met een publieke taak niet meer apart.
Omdat uit de verschillende cijferrapportages ook blijkt dat burgers bij de politie
andere vormen van discriminatie melden dan bij de antidiscriminatievoorzieningen,
zijn ook de meldcijfers bij deze organisaties opgenomen. Bij de politie wordt vooral
melding gemaakt van discriminatoire belediging in de openbare ruimte, bij de antidiscriminatievoorzieningen
wordt vooral melding gemaakt van discriminatie op de arbeidsmarkt en bij de commerciële
dienstverlening.
Cijfers politie:
Gronden
2019
2018
2017
2016
2015
Totaal geregistreerde discriminatie incident
5.487
3.299
3.499
4.376
5.506
Geregistreerde discriminatie incidenten tegen werknemers met een publieke taak
NB
1.375
1.507
1.528
1.036
Herkomst
39%
43%
39%
39%
43%
Seksuele gerichtheid
29
25%
25%
30%
31%
Antisemitisme
14%
8%
8%
8%
8%
Godsdienst
4%
5%
6%
8%
9%
Geslacht
1%
1%
1%
1%
2%
Handicap
1%
0%
1%
1%
1%
Onbekend/overige
11%
17%
21%
17%
12%
Cijfers antidiscriminatievoorzieningen:
2019
2018
2017
2016
2015
Totaal aantal meldingen
4.382
4.320
4.691
4.761
4.561
Herkomst
44%
45%
38%
42%
43%
Handicap
13%
14%
12%
8%
9%
Geslacht
12%
11%
10%
8%
9%
Seksuele gerichtheid
9%
4%
8%
8%
4%
Leeftijd
7%
8%
9%
10%
12%
Godsdienst
6%
7%
13%
7%
9%
Antisemitisme
2%
1%
1%
3%
2%
Overig/niet-wettelijk
8%
9%
9%
11%
11%
153
Vraag:
Hoe vaak heeft het College van de Rechten van de Mens een oordeel gegeven dat er sprake
was van discriminatie sinds de oprichting in 2012? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Kunt u dit ook uitsplitsen per discriminatiegrond?
Antwoord:
Omdat een oordeel betrekking kan hebben op meerdere gronden, kunnen de afzonderlijke
cijfers per grond op een groter aantal uitkomen dan het totaal aantal oordelen.
Het College registreert in zijn jaarverslagen en monitors discriminatiezaken alleen
hoe veel oordelen op welke gronden er zijn gegeven, niet op welke gronden er wel/geen
sprake was van discriminatie.
Type onderscheid
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Verboden
133
114
102
76
83
78
63
65
Niet verboden
79
69
77
79
68
83
86
75
Gronden
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Handicap of chronische ziekte
43
35
28
34
30
49
51
36
Geslacht
47
42
49
31
33
32
41
34
Ras
36
32
35
39
44
32
28
32
Leeftijd
36
37
36
39
28
41
22
22
Godsdienst
21
22
20
17
17
8
9
9
Nationaliteit
12
15
13
7
11
4
2
8
Politieke overtuiging
7
5
0
0
1
3
2
3
Arbeidsduur (deeltijd of voltijdwerk)
15
6
4
4
1
2
2
4
Seksuele gerichtheid
2
1
7
7
1
1
1
3
Burgerlijke staat
3
3
1
2
0
0
1
2
Levensovertuiging
1
1
0
0
1
0
0
1
Onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst
0
0
1
1
0
0
0
0
154
Vraag:
Wat was het budget van het College van de Rechten van de Mens in 2019? Wat waren de
uitgaven van het College van de Rechten van de Mens in 2019? Wat was het budget in
2012 t/m heden? Wat waren de uitgaven van het College van de Rechten van de Mens van
2012 t/m heden?
Antwoord:
Jaar
Budget
Uitgaven
2012
€ 6,4 mln.
€ 6,4 mln.
2013
€ 6,1 mln.
€ 6,1 mln.
2014
€ 5,8 mln.
€ 5,8 mln.
2015
€ 6,2 mln.
€ 6,2 mln.
2016
€ 6,9 mln.
€ 7,0 mln.
2017
€ 7,0 mln.
€ 7,1 mln.
2018
€ 7,0 mln.
€ 7,0 mln.
2019
€ 7,2 mln.
€ 7,2 mln.
155
Vraag:
Welke anti-discriminatiecampagnes hebben het afgelopen jaar in opdracht van de rijksoverheid
plaatsgevonden? Hoeveel geld is hieraan besteed?
Antwoord:
Als onderdeel van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is een campagne ingericht
in samenwerking met BNR-nieuwsradio: Verderkijkers. De campagne richtte zich op bedrijven
en stelde de kracht van diversiteit centraal. Onderdeel van de campagne waren een
website, een wekelijks item bij BNR, podcasts bij BNR en bijeenkomsten met bedrijven.
Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe campagne. Kosten: ongeveer € 0,5 mln.
Verder is door het Ministerie van OCW tot eind 2019 een campagne van WOMEN Inc. gesubsidieerd
om vrouwen en werkgevers bewust te maken van de loonkloof. Hieronder vielen ook de
campagne #15procentminder en de Gelijk Loon Check waarmee werkgevers op een eenvoudige
manier kunnen meten of er een loonkloof is binnen hun organisatie. Kosten: € 388.655
voor het gehele project, inclusief de campagne.
156
Vraag:
Wat is het anti-discriminatie beleid geweest de afgelopen 5 jaar? Kunt u de beleidsinzet
uitsplitsen per jaar en hoeveel geld is uitgegeven per beleidsinzet?
Antwoord:
Discriminatie kent vele uitingsvormen. Het treft diverse groepen in de samenleving,
op verschillende terreinen van het maatschappelijk leven. De aanpak van discriminatie
is daarom ook divers van aard. De aanpak kent meer generieke maatregelen, gericht
op de vergroting van de meldingsbereidheid van slachtoffers van discriminatie, registratie
van incidenten en bijstand aan slachtoffers. Het gaat hier bijvoorbeeld om de versterking
van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen en de aanpak binnen «de kracht
van het verschil» bij de politie. Daarnaast worden er diverse maatregelen genomen
om discriminatie aan te pakken op verschillende terreinen, zoals op de arbeidsmarkt,
de woningmarkt of in het voetbal en om discriminatie van bepaalde groepen personen
aan te pakken, zoals discriminatie gericht tegen mensen met een handicap, moslims
of mensen van Afrikaanse afkomst. De maatregelen zijn gericht op preventie en op handhaving
en worden vrijwel altijd genomen in samenwerking met diverse maatschappelijke partners.
Voor meer informatie over de maatregelen verwijs ik u naar de jaarlijkse voortgangsbrief
over de kabinetsaanpak van discriminatie, die sinds 2016 elk jaar aan u is gezonden.
Omdat het beleid zeer divers is, zijn meerdere departementen betrokken bij het antidiscriminatiebeleid.
Daarbij zijn veel van de maatregelen niet expliciet gelabeld als «aanpak van discriminatie».
Zo heeft de politie een taak bij de opsporing van discriminatie en het verwerken van
aangiften en meldingen. Maar dit valt onder de reguliere taken van de politie – en
daarmee onder het algemene budget. En het Ministerie van OCW geeft jaarlijks een instellingssubsidie
aan het COC en Transgender Netwerk Nederland. Die organisaties zetten zich in voor
emancipatie en tegen discriminatie van lhbti-personen, onder meer door voorlichting
op scholen en een discriminatiemeldpunt. Ook maatregelen als het bevorderen van de
interreligieuze dialoog of het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie door mensen
met een niet-westerse migratie-achtergrond, zijn niet slechts maatregelen die discriminatie
aanpakken, maar dienen ook andere doelen (bevorderen van de integratie en participatie
bijvoorbeeld).
Ter illustratie van de uitgaven van andere departementen:
• In 2019 heeft het kabinet € 1 mln. vrijgemaakt voor de aanpak van antisemitisme.
• In de jaren 2015 – 2019 heeft het kabinet € 150.000 per jaar uitgegeven aan het Meldpunt
Internetdiscriminatie MiND
• De bewustwordingscampagne Baby en Baan over zwangerschapsdiscriminatie (in 2018) kostte
in totaal € 42.000.
• In de periode 2015–2020 is voor ca. € 3 mln. aan preventie van discriminatie op grond
van ras, religie en herkomst besteed, in de vorm van opdrachten en subsidies. Het
ging hierbij om monitoring, onderzoek naar achtergronden, zgn. triggerfactoren, (effectiviteit)
van interventies en enkele pilots, zoals vermeld in de diverse voortgangsrapportages
over de aanpak van discriminatie.
– Voorbeelden hiervan zijn onderzoek naar online uitingen met een discriminatoir karakter
en handelingsperspectieven en onderzoeken naar triggerfactoren antisemitisme, moslimdiscriminatie
en afro racisme. Het spreekkorenproject dat de Anne Frank stichting met een aantal
voetbalverenigingen uitvoert, het stimuleren van de interreligieuze dialoog zijn voorbeelden
van interventies naar aanleiding van onderzoek naar triggerfactoren. De aanpak uit
het spreekkoren project, die effectief is gebleken, wordt nu in het kader van plan
«Ons voetbal is van iedereen» doorontwikkeld.
– Andere voorbeelden betreffen bijeenkomsten in het kader van het stimuleren van de
lokale samenwerking in de aanpak en preventie van moslimdiscriminatie en het verhogen
van de meldingsbereidheidondersteuning voor de herdenking van het slavernijverleden
en ondersteuning van het VN-decennium voor mensen van Afrikaanse afkomst via het Oranjefonds
en Prins Bernard Cultuur fonds.
Het Ministerie van BZK heeft een aantal structurele uitgaven ten behoeve van de aanpak
van discriminatie, namelijk de jaarlijkse bijdrage van € 6 mln. aan het Gemeentefonds
ten behoeve van de financiering door gemeenten van de antidiscriminatievoorzieningen
en de jaarlijkse financiering van de cijferrapportages (landelijk en regionaal) over
de discriminatiemeldingen van ongeveer € 65.000.
Daarnaast worden er jaarlijks incidentele projecten, onderzoeken en subsidieverzoeken
gefinancierd.
157
Vraag:
Hoe meet het ministerie het succes van antidiscriminatiebeleid?
Antwoord:
Het is bijzonder lastig om goede indicatoren te formuleren aan de hand waarvan het
succes van het antidiscriminatiebeleid kan worden bepaald. Maatregelen van dit kabinet
zetten in op verhogen van de meldingsbereidheid, onder meer door de versterking van
het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen en aandacht voor het melden van woningmarktdiscriminatie.
Zij krijgen op dit moment vorm.
158
Vraag:
Hoeveel vrijgevallen functies bij de Huurcommissie zijn er in 2018 en in 2019 geweest,
en met welke redenen?
Antwoord:
Bij de beantwoording van de vraag is uitgegaan van de vrijgevallen functies bij zowel
de Dienst van de Huurcommissie als bij het ZBO Huurcommissie.
In 2018 zijn er vijf functies vrijgekomen. Drie medewerkers zijn met pensioen gegaan
en twee medewerkers hebben een andere dienstbetrekking gevonden.
In 2019 zijn er zestien functies vrijgevallen. Zes medewerkers zijn met pensioen gegaan,
negen medewerkers hebben een andere dienstbetrekking gevonden en één medewerker is
overleden.
159
Vraag:
Hoeveel externe medewerkers zijn in gehuurd bij de Huurcommissie in 2019?
Antwoord:
In 2019 zijn gemiddeld 37 externe medewerkers ingehuurd. In dit aantal zijn de medewerkers
die vanuit het moederdepartement en/of andere ministeries zijn gedetacheerd bij de
Huurcommissie niet meegerekend. Deze medewerkers worden niet als externe inhuur beschouwd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier