Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 468 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met uitbreiding van de hardheidsclausule en invoering van een hardheidsregeling en een vangnetbepaling (Wet hardheidsaanpassing Awir)
Nr. 11 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 juni 2020
Inhoudsopgave
blz.
INLEIDING
2
ALGEMEEN
2
1.
Adviescommissie uitvoering toeslagen
13
1.1.
Algemeen
14
1.2.
Herziening binnen het bestaande wettelijke kader
34
1.3.
Invoering hardheidsregeling
35
1.4.
Nadere uitwerking hardheidsregeling en toelichting persoonlijke betalingsregeling
39
1.5.
Invoering vangnetbepaling
44
1.6.
Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
47
1.7.
Hardheid verleden en precendentwerking
52
2.
Uitbreiding hardheidsclausule
55
2.1.
Beschrijving hardheidsclausule
56
2.2.
Hardheidsclausule in de praktijk
57
3.
Verbeteren menselijke maat in perspectief
59
3.1.
Wettelijke trajecten om de menselijke maat te vergroten
62
3.2.
Verbeteren van de uitvoering
64
4.
Budgettaire aspecten
65
5.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
66
5.1.
Advies Raad voor de Rechtspraak
67
6.
Doenvermogen – hardheidsclausule
67
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
67
BIJLAGE UITVOERINGSTOETS
68
OVERIG
70
7.
Invoering delegatiegrondslag voor een compensatieregeling (oorspronkelijk opgenomen
in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021)
75
INLEIDING
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de ChristenUnie.
Het kabinet is uw Kamer erkentelijk voor de snelheid waarmee uw Kamer dit verslag
heeft opgesteld. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk de
volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in
elkaars verlengde antwoorden tezamen zijn beantwoord.
Aan het slot van de nota worden de vragen beantwoord die zijn gesteld in het verslag
van uw Kamer op het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021 (Kamerstuk 35 437) en die betrekking hebben op de invoering van een delegatiegrondslag voor een compensatieregeling
CAF 11, een onderdeel van dat wetsvoorstel dat bij nota van wijziging is overgebracht
naar het onderhavige wetsvoorstel (Kamerstuk 35 468, nr. 5 en Kamerstuk 35 437, nr. 6).
In de brief waarmee ik deze nota naar uw Kamer zend licht ik een aantal aspecten nader
toe (Kamerstuk 35 468, nr. 10).
ALGEMEEN
De leden van de fractie van het CDA vragen of de concepten van op het onderhavige
wetsvoorstel gebaseerde lagere regelgeving per ommegaande naar de Kamer gestuurd kunnen
worden. De leden van de fractie van de VVD vragen of en wanneer de verzamelregeling
met de Kamer wordt gedeeld. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer
de Kamer de details van de compensatieregeling en de (algemene maatregel van bestuur)
AMvB ontvangt.
De details van de compensatieregeling heeft uw Kamer reeds op 25 mei jongstleden ontvangen
in de vorm van een afschrift van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare
(CAF-)zaken. Dit besluit zal worden gecodificeerd in een ministeriële regeling. Die
regeling zal nauw aansluiten bij genoemd besluit. Voor de compensatieregeling en de
nadere regels rondom de hardheidsregeling wordt gewerkt aan ministeriële regelingen.
De ministeriële regeling voor de compensatieregeling zal zeer nauw aansluiten bij
hetgeen in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken staat.
De voorziene nadere regels voor de hardheidsregeling worden verderop uitgebreid beschreven
en sluiten zeer nauw aan bij de regels die in het Verzamelbesluit Toeslagen zijn gesteld
ten aanzien van de daarin opgenomen herzieningsregeling. Daarmee is hetgeen in lagere
regelgeving geregeld gaat worden al min of meer openbaar. Om uw Kamer maximaal inzicht
te geven, is de concept-ministeriële regeling in een bijlage opgenomen1. Dit is een conceptregeling die nog nader getoetst wordt. Zodra deze regelingen gereed
zijn, zal ik deze nogmaals naar uw Kamer sturen, samen met de uitvoeringstoets. Er
worden dezelfde criteria gesteld als bij de eerdergenoemde herziening (Verzamelbesluit
Toeslagen).
De uitwerking van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken
in een ministeriële regeling bevindt zich nog in een te pril stadium, waardoor het
te prematuur is deze nu naar uw Kamer te sturen. Zodra deze ministeriële regeling
gereed is, zal ook deze regeling, samen met de uitvoeringstoets daarop, met uw Kamer
worden gedeeld. Voor de vangnetbepaling bestaat nog geen concept-AMvB. Deze kan ik
dan ook niet met uw Kamer delen. De Commissie van Wijzen en de Commissie Aanvullende
Schadevergoeding zullen het in de AMvB op te nemen kader op basis van de aan hem voorgelegde
casuïstiek eerst vaststellen waarna deze uitwerking zo spoedig mogelijk plaats zal
vinden. Voor de vangnet-AMvB geldt een voorhangprocedure en deze zal dus ook vooraf
met uw Kamer worden gedeeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het geheel van wet- en regelgeving getoetst
kan worden op uitvoerbaarheid voordat er een stemming in de Tweede Kamer plaatsvindt.
De Belastingdienst streeft er naar alle wet- en regelgeving waardoor hij geraakt wordt
te toetsen op uitvoerbaarheid en deze met de betreffende wet- en regelgeving naar
de Kamer te sturen. De uitvoerbaarheid van de twee wettelijke regelingen die nu voor
stemming in uw Kamer voorliggen zijn ook getoetst door middel van een uitvoeringstoets
die samen met de betreffende wet- en regelgeving naar uw Kamer is gestuurd. De uitvoeringstoets
voor de ministeriële regeling waarin onder andere nadere regels worden gesteld aan
de hardheidsregeling en waarin het opzet/grove schuld-criterium voor een persoonlijke
betalingsregeling vervalt, loopt momenteel en wordt gelijktijdig met de definitieve
ministeriële regeling naar uw Kamer gestuurd. De nadere uitwerking van de vangnetbepaling
in een AmvB kan pas op uitvoerbaarheid worden getoetst zodra het kader bekend en uitgewerkt
is. Ook deze uitvoeringstoets wordt met uw Kamer gedeeld.
De leden van de fracties van het CDA, de SP en D66 vragen of de regelingen uit het
onderhavige wetsvoorstel voldoen aan de normen en aanbevelingen van de Nationale ombudsman
in zijn rapport «geen powerplay maar fair play» van 20172 en de schadevergoedingswijzer. Daarbij vragen de leden van de fractie van de SP het
kabinet de opgetuigde compensatie- en herstelregeling te heroverwegen en voor een
ruimhartiger en snellere vorm van afwikkeling te komen, waarbij de gedupeerde ouders
met vertrouwen tegemoet worden getreden. Naar hun mening kan beter onderscheid worden
gemaakt tussen mensen die door de stopzetting en terugvordering ernstige gevolgschade
hebben opgelopen; daar past naar hun mening compensatie, en een groep gedupeerden
die weliswaar in één klap veel geld moesten terugbetalen, maar die daardoor niet in
de problemen raakte; deze mensen moeten volgens genoemde leden hun geld terugkrijgen.
De leden van de fractie van de SP vragen te reflecteren op de potentiële rechtsongelijkheid
tussen de verschillende groepen die onder de verschillende regelingen kunnen vallen.
Tevens vragen deze leden hoe opvolging wordt gegeven aan de uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat maatwerk dient te worden toegepast
op alle situaties nu blijkt dat gedupeerden in drie verschillende groepen zijn opgedeeld.
Laatstgenoemde leden vinden de opgetuigde regeling in schril contrast staan met de
noodmaatregelen voor de economie in verband met de corona-uitbraak. Daarnaast vragen
de leden van de fractie van D66 hoe kan worden voorkomen dat de regelingen uit het
onderhavige wetsvoorstel tot juridische procedures gaan leiden, gegeven de inzet van
het kabinet dat er juist ruimte moet komen om bij extra schade een aanvullende vergoeding
bovenop de compensatieregeling te kunnen verstrekken.
Naar het oordeel van het kabinet voldoen de regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel
aan de normen en aanbevelingen van de Nationale ombudsman, zoals weergegeven in zijn
rapport «geen powerplay maar fair play» van 2017 en de schadevergoedingswijzer. Het
kabinet begrijpt dat het wetsvoorstel als complex kan worden ervaren. Echter, zoals
het kabinet heeft omschreven in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel
en in het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen staat beschreven,
is deze vormgeving nodig vanwege het uitzonderlijke karakter van het wetsvoorstel.
De ongelukkige erfenis van vijftien jaar harde wetgeving, beleid en uitvoering wordt
hersteld. Dit is een zeer uitzonderlijke situatie waarbij materieel terug wordt gekomen
op onherroepelijk vaststaande beschikkingen. Normaliter wordt niet getornd aan onherroepelijk
vaststaande beschikkingen vanwege de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.
Bij de hardheidsregeling is die uitzonderlijkheid nog groter vanwege het verlopen
van de herzieningstermijn ten aanzien van die beschikkingen. Echter, gezien de grote
aantallen huishoudens die in ernstige en soms blijvende financiële problemen3 zijn gebracht door de werking van de regelgeving rondom de kinderopvangtoeslag, de
wijze waarop deze gehandhaafd werd, en de uitleg die in uitvoering en rechtspraak
(van vóór 23 oktober 2019) aan die regelgeving is gegeven, in combinatie met het als
gevolg hiervan ernstig verstoorde vertrouwen in de overheid op dit dossier, meent
het kabinet in deze zeer uitzonderlijke situatie iets te moeten doen voor de ouders.
Los van deze juridische aspecten beoogt het kabinet met dit wetsvoorstel uiteraard
te zorgen voor een zo eenvoudig mogelijke, reële en ruimhartige wijze van toekennen
van een tegemoetkoming, waarbij maatwerk het uitgangspunt is en wordt voldaan aan
de aanbevelingen van de Nationale ombudsman in zijn rapport van 2017 en de schadevergoedingswijzer.
De juridische vormgeving is de basis die nodig is om gedupeerde ouders zo snel en
eenvoudig mogelijk te begeleiden in het proces naar compensatie en herstel. Bij de
uitvoering van de voorgestelde regelingen zal Belastingdienst/Toeslagen de ouder centraal
stellen. De processuele stappen worden tot het minimum beperkt. Bij de uitvoering
van de voorgestelde regelingen zal Belastingdienst/Toeslagen een conflictoplossende,
coulante en proactieve opstelling hanteren en daarbij evenredig handelen met inachtneming
van rechtsgelijkheid, zoals de Nationale ombudsman ook voorstaat. Zoals is omschreven
in de Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag bij de Kamerbrief over de voortgang
van de hersteloperatie Toeslagen van 28 april 20204 is het zeer belangrijk dat alle betrokken ouders gedurende de gehele hersteloperatie
zich op een toegankelijke manier kunnen (laten) informeren. Om die reden is een breed
palet aan kanalen opgezet. Hierbij dient te worden gedacht aan brieven en bijeenkomsten.
Door de coronamaatregelen zijn die bijeenkomsten op dit moment vervangen door webinars.
Daarnaast krijgen ouders een persoonlijke zaakbehandelaar en is het Serviceteam gedupeerden
kinderopvangtoeslag telefonisch goed bereikbaar. Alles wordt in het werk gesteld om
in overleg met de ouders tot een passende oplossing te komen en juridische procedures
zo veel mogelijk te voorkomen. Gezien het voorgaande is het kabinet van mening dat
de opgetuigde regelingen niet in schril contrast staan met de noodmaatregelen voor
de economie in verband met de corona-uitbraak. Naar het oordeel van het kabinet wordt
aan de zorgen van de leden van de fractie van de SP tegemoetgekomen, doordat bij het
bepalen van institutionele vooringenomenheid ook op individueel niveau wordt getoetst
en tevens door middel van een nota van wijziging de vangnetbepaling wordt verruimd
voor ouders die geen persoonlijke betalingsregeling hebben toegekend gekregen ten
aanzien van een terugvordering kinderopvangtoeslag vanwege een onterechte kwalificatie
opzet/grove schuld in de invordering en zij daardoor als kinderopvangtoeslagontvanger
in een zeer schrijnende situatie terecht zijn gekomen.
De leden van de fractie van het CDA vragen een tijdspad te schetsen van de hele hersteloperatie.
Zij vragen daarbij op welke wijze gemonitord zal worden of deze wetgeving, inclusief
de onderliggende regelgeving, in de praktijk volstaat of op korte termijn aanpassingen
nodig heeft.
Op 28 april jl. heeft uw Kamer de eerste voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag
ontvangen. In deze driemaandelijkse voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag beschrijf
ik meer in detail het tijdpad, welke stappen er zijn gezet in de voortgang van de
compensatie van ouders, het Verbeterprogramma Toeslagen en de tijdelijke Uitvoeringsorganisatie
Herstel Toeslagen (UHT). Nog voor het zomerreces ontvangt u de tweede voortgangsrapportage
kinderopvangtoeslag en daarin zal ik ook aandacht besteden aan de gevraagde monitoring
van de hersteloperatie.
Het tijdpad ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: de inrichting van de UHT is afgerond
op 1 juli 2020, het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden is gestart op 1 juni met
een proef voor de duur van een maand en vanaf 1 juli wordt er opgeschaald De voortgang
van de herstelwerkzaamheden wordt wekelijks met mij besproken. Indien daar aanleiding
toe is zal aanscherping plaatsvinden.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat dat in het hele proces voldoende
objectiviteit moet zijn gewaarborgd. Zij vragen aan te geven of er medewerkers die
CAF-zaken behandeld hebben, nu opnieuw betrokken zijn bij de herbeoordeling van de
dossiers.
Medewerkers die eerder bij CAF-zaken betrokken waren, zijn of worden geen persoonlijk
zaakbehandelaar en zullen ook geen rol binnen de herstelorganisatie hebben bij het
beoordelen van dossiers van ouders. In de opstartfase van de herstelorganisatie hebben
wel enkele medewerkers ondersteunende werkzaamheden verricht. Zij hebben incidenteel
ook telefonisch contact met ouders gehad. Zij zullen echter niet ingezet worden bij
het beoordelen of beslissen op dossiers van de betrokken ouders en ook niet meer worden
betrokken in het vervolgproces. In het beoordelingsproces is de objectiviteit gewaarborgd
door de inzet van de vaktechnische structuur en de onafhankelijke Commissie van Wijzen,
Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade en Bezwaarschriftenadviescommissie.
De leden van de fractie van het CDA zien ook een link met de aangifte die de bewindspersonen
gedaan hebben tegen de eigen dienst. Zij vragen op welke wijze is gewaarborgd dat
de beoordeling of een CAF-zaak of een individueel geval vergelijkbaar is met CAF 11
objectief gebeurt en welke externe personen toezicht houden op de objectiviteit van
de beoordeling.
De objectiviteit wordt gewaarborgd door onafhankelijke commissies. De Commissie van
Wijzen beoordeelt, als onafhankelijk orgaan, of overige (CAF-)zaken vergelijkbaar
zijn met CAF 11 en of in individuele gevallen sprake is geweest van institutionele
vooringenomenheid. In geval van bezwaar behandelt en adviseert de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie.
De Commissie Aanvullende Schadevergoeding werkelijke schade buigt zich onder andere
over verzoeken van ouders die van mening zijn dat de forfaitaire toegekende schadevergoeding
geen recht doet aan de door hen geleden schade. Daarnaast adviseren de bestuurlijke
adviesraad, het Ouderpanel en het Kindpanel gevraagd en ongevraagd op de gang van
zaken in de herstelorganisatie.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering bijvoorbeeld een rol voor
de Nationale ombudsman ziet als extern persoon die toezicht zou moeten houden op de
objectiviteit van de beoordeling of een CAF-zaak of een individuele zaak vergelijkbaar
is met CAF 11.
In de openbare hoorzitting op 4 juni jl. heeft de Nationale ombudsman aangegeven deze
rol niet te vinden passen bij zijn taakinvulling, maar wel te willen toezien op de
uitvoering van de voorgestelde wet- en regelgeving om het leed van de getroffen ouders
te herstellen. Het kabinet is de Nationale ombudsman erkentelijk voor deze onafhankelijke
rol. Niettemin deelt het kabinet de wens om een objectieve beoordeling te borgen.
Hiervoor is een onafhankelijke Commissie van Wijzen ingesteld. Zij is aangewezen om
werkzaamheden te verrichten in het kader van de compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare
(CAF-)zaken. Zij kan ook worden ingezet voor bredere taken zoals het adviseren over
ingediende verzoeken op grond van de vangnetbepaling. Hiermee is de objectiviteit
van de beoordelingen naar de mening van het kabinet voldoende geborgd.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kan dat binnen dezelfde CAF-zaak
sommige ouders te horen krijgen dat de CAF-zaak vergelijkbaar is met CAF 11 en andere
ouders binnen dezelfde CAF-zaak te horen krijgen dat dit niet het geval is. De leden
van de fracties van de SP en D66 hebben hier ook vragen over.
Iedere ouder die betrokken is in een CAF-zaak heeft een brief ontvangen waarin gemeld
is of hij/zij behoort tot een CAF-zaak die vergelijkbaar is met CAF-11. Er zijn ouders
die in meerdere CAF-zaken naar voren komen. De brief is op persoonsniveau opgesteld,
waardoor ouders de melding krijgen dat zij in aanmerking komen voor de compensatieregeling
op basis van het oordeel dat op onderzoeksniveau sprake is van institutionele vooringenomenheid
indien zij in tenminste één CAF-zaak zijn betrokken die vergelijkbaar is met CAF 11.
Ouders die bijvoorbeeld voorkwamen in zowel de CAF-zaak genaamd CAF-Namu die niet
vergelijkbaar is, als de CAF-zaak CAF-Lanai die wel vergelijkbaar is, hebben een brief
gekregen dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen. Ouders die alleen
in de CAF-zaak genaamd CAF-Namu voorkwamen, hebben een brief gekregen dat zij op onderzoeksniveau
nog niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Overigens heb ik geconstateerd
dat alle ouders in de CAF-Tonga zaak dezelfde brief hebben ontvangen waarin is aangegeven
dat zij op onderzoeksniveau nog niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling.
Als de ouders hierom verzoeken, wordt beoordeeld of zij op individueel niveau institutioneel
vooringenomen zijn behandeld en dus in aanmerking komen voor de compensatieregeling.
De persoonlijk zaakbehandelaar ondersteunt hen indien gewenst bij dit vormvrije verzoek.
Ik ben mij bewust van de verwarring die desondanks bij sommige ouders is ontstaan
en om die reden zal de persoonlijk zaakbehandelaar zo snel mogelijk contact met hen
opnemen. In ieder geval zullen de individuele dossiers van de ouders die niet op onderzoeksniveau
institutioneel vooringenomen zijn behandeld voorrang krijgen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de Commissie van Wijzen heeft gekeken
naar onderliggende persoonlijke dossiers en het onderzoekdossier of alleen naar het
onderzoek van die specifieke CAF-zaak. Ook vragen zij of de Commissie van Wijzen alle
stukken krijgt. Tevens geven de leden van de fractie van het CDA daarbij aan dat noch
de Auditdienst Rijk (ADR), noch de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) individuele
dossiers gevraagd en gezien heeft en dat het er in dit specifieke geval op lijkt dat
niemand de dossiers zelf bekeken heeft om te beoordelen of er sprake is «institutionele
vooringenomenheid». Graag ontvangen deze leden duidelijkheid wie de onderzoekdossiers
van de CAF-zaken (inclusief de mails) wel bestudeerd heeft. Ook de leden van de fractie
van de SP vragen hiernaar. De leden van de fractie van het CDA merken verder op dat
het ontbreken van stukken bij de Belastingdienst een complicerende factor is en vragen
zich af op welke wijze dan wordt gemotiveerd of een CAF-zaak vergelijkbaar is met
CAF 11 en hoe ouders dit vervolgens moeten beoordelen als zij het dossier of het onderzoeksdossier
nog niet hebben. Voorts vragen deze leden hoe ouders, als het voorlopige oordeel is
dat zij niet in een vergelijkbare situatie als CAF 11 zijn, worden geïnformeerd over
de redenen die ten grondslag liggen aan een dergelijk besluit
In de eerste fase hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen beoordeeld
of op onderzoekniveau
sprake is van institutionele vooringenomenheid en daarmee van vergelijkbaarheid met
CAF 11. De UHT heeft daarvoor eerst de CAF-zaken beoordeeld die volgens de AUT als
waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn aangemerkt. UHT heeft de onderzoekdossiers
van de CAF-zaken beoordeeld. Binnen de CAF-zaken met een beperkt aantal ouders binnen
het betreffende CAF-onderzoek, zijn voor alle ouders de persoonlijke vastleggingen
geraadpleegd die aan dit CAF-onderzoek zijn gerelateerd. Ik merk hierbij op, dat deze
vastleggingen een klein deel van het totale persoonlijke dossier van de ouder uitmaken.
Het totale dossier ziet op alle jaren waarin de ouder een of meer toeslagsoorten ontving. Bij de CAF-zaken waarbij grotere aantallen ouders waren betrokken,
heeft UHT steekproefsgewijs de persoonlijke vastleggingen geraadpleegd. Voor deze
werkwijze is gekozen om de ouders snel duidelijkheid te kunnen geven na verschijning
van het eindrapport van de AUT en de kabinetsreactie daarop. De beoordeling van UHT
is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen heeft onderliggende
stukken ingezien die volgens haar nodig waren om een oordeel op onderzoekniveau te
kunnen geven. De Commissie heeft aangegeven dat deze stukken voldoende waren om het
oordeel te kunnen geven. Daarbij heb ik begrepen dat de Commissie bij twijfel in het
voordeel van de ouders heeft geredeneerd. Bij de CAF-zaken die volgens het oordeel
van Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen op onderzoekniveau niet vergelijkbaar met CAF 11 zijn, wordt op verzoek van de ouders op individueel
niveau bekeken of sprake is van institutionele vooringenomenheid. Als de ouders niet
op de reeds verstuurde brief reageren, zullen ze actief worden benaderd.
Ik wil benadrukken dat een afwijzing op basis van de beoordeling op onderzoekniveau
niet betekent dat de ouder op individueel niveau al is afgewezen.
Er zal ruimhartig worden gekeken naar bij de ouder ontbrekende, verdwenen of verloren
stukken. De Commissie van Wijzen beoordeelt, als onafhankelijk orgaan, of overige
(CAF-)zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 en of in individuele gevallen sprake is
geweest van institutionele vooringenomenheid.
Begin juni is gestart met de beoordeling van de eerste 100 ouders. Deze ouders zijn
verdeeld over de verschillende groepen, om een goed beeld van de diverse situaties
te krijgen. Op basis van deze ervaringen wordt de individuele beoordeling opgeschaald
vanaf juli.
De leden van de fractie van het CDA vragen in dit verband hoe dan het vervolgproces
verloopt, omdat deze leden niet zien hoe arbitrage of mediation kan plaatsvinden als
een van beide partijen geen stukken krijgt.
Zoals hiervoor aangegeven, vindt na de beoordeling op onderzoeksniveau tevens beoordeling
op individueel niveau plaats. Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van
Wijzen tot het oordeel dat de ouder (ook) op individueel niveau niet vooringenomen
is behandeld of dat sprake is van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag
tot compensatie afgewezen bij beschikking. Deze beschikking moet door Belastingdienst/Toeslagen
gemotiveerd worden, waarbij de ouder ook de betreffende stukken krijgt die aan de
beschikking ten grondslag liggen. De ouder kan tegen deze beschikking in bezwaar gaan.
Het bezwaar wordt vervolgens beoordeeld door de Bezwaarschriftencommissie, die ook
gebruik kan maken van de stukken die bij Belastingdienst/Toeslagen aanwezig zijn.
De leden van de fractie van het CDA vernemen graag op welke wijze ouders erachter
kunnen komen of en met welke gegevens zij in de Fraude Signalering Voorziening (FSV)
stonden. De leden van de fractie van de SP verwijzen naar dossiers die ouders hebben
gekregen waarin een informatie-uitvraag is gevonden via «Dagboek FSV», waar Team Fraude
van Belastingdienst/Toeslagen wordt gevraagd om aan te geven op basis waarvan mensen
vermeld staan in de FSV. Daarin wordt melding gedaan dat er gekeken is op «Q-schijf/fraudemap.
Deze leden vragen of het mogelijk is dat daar informatie te vinden is. Tevens vragen
zij de mogelijkheid te bieden dat vermelding in de FSV een vast onderdeel wordt van
de toetsing van het dossier van ouders. Net als de beschreven Q-schijf/fraudemap van
het Team Fraude van Belastingdienst/Toeslagen.
Ouders kunnen een verzoek om dossierinzage doen. Voor het opstellen van de dossiers
wordt altijd gekeken of de burger op de Toezichtlijst stond in het Toeslagen Verstrekkingen
Systeem (TVS). Wanneer dit het geval is, wordt gekeken of er aanvullende informatie,
behorende bij het dossier van de burger, bekend is op de Q-schijf van team Fraude.
Daarbij wordt ook wordt bekeken of de ouder betrokken is geweest in een casus die
binnen team Fraude is behandeld. In deze Q-schijf/fraudemap kan informatie zijn vastgelegd
over de reden waarom een burger in FSV is opgenomen naar aanleiding van een onderzoek
naar vermeend misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen. Dit kan tot gevolg hebben
gehad dat er een vergrijpboete is opgelegd of dat er een strafrechtelijk onderzoek
is gestart. In de fraudemap staan zowel individuele mappen op burger-niveau, als ook
projectmappen met meerdere burgers erin. Burgers kunnen zich zowel in een projectmap
als in een individuele map bevinden.
Op eenzelfde manier wordt ook gekeken naar aanvullende informatie bij het team Bezwaar
en team Beroep. Wanneer de ouder in een of meer van de teams is behandeld, wordt de
informatie van deze teams toegevoegd aan het dossier. In de samenvatting van het dossier
dat aan de ouder wordt verstrekt, wordt ingegaan op de vraag of de burger als fraudeur
is aangemerkt. Omdat FSV niet langer beschikbaar is, is het niet mogelijk om de gegevens
hieruit op te halen. Ik wijs de leden van de fractie van de SP op het lopende onderzoek
naar FSV, dat meer duidelijkheid zal moeten verschaffen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe ouders die in CAF-zaken vinden dat
hun zaak vergelijkbaar is dat kunnen aankaarten.
Deze ouders kunnen zich bij de UHT melden. Dat kan telefonisch via Serviceteam gedupeerden
Kinderopvangtoeslag. Het telefoonnummer is 0800 – 2 358 358 (gratis). Op de website
van Belastingdienst/Toeslagen kunnen ouders informatie vinden waar zij op moeten letten
als zij menen dat hun zaak vergelijkbaar is met CAF 11. Zij krijgen vervolgens een
persoonlijk zaakbehandelaar die met hen gaat onderzoeken voor welke regeling de ouder
in aanmerking zou kunnen komen.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom ouders geen besluit hebben gekregen
dat openstaat voor bezwaar en beroep. De leden van de fractie van de SP concluderen
uit de voorgestelde compensatieregeling en de door gedupeerden ontvangen brieven over
hun beoordeling dat grote rechtsongelijkheid ontstaat en vragen de regering op welke
manier er actief voor gaat worden gezorgd dat deze ongelijkheid hersteld wordt.
Op basis van het rapport van de AUT hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie
van Wijzen eerst op onderzoekniveau beoordeeld of er bij de aangewezen mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbare (CAF-)onderzoeken
sprake was van institutionele vooringenomenheid. Met dit onderzoekniveau wordt bedoeld
het onderzoek naar de kinderopvangorganisatie of het gastouderbureau waarvan de ouders
gebruik maakten. In de zaken waarin Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel
zijn gekomen dat op onderzoekniveau institutioneel vooringenomen is gehandeld, komen
in beginsel alle ouders in aanmerking voor de compensatieregeling (tenzij in een individueel
geval sprake is van een ernstige onregelmatigheid door de ouder). Deze ouders hebben
hiervan bericht ontvangen en kunnen een vormvrije aanvraag voor compensatie doen;
dit is een noodzakelijke voorwaarde om een compensatiebeslissing te kunnen nemen waarbij
de persoonlijke zaakbehandelaren behulpzaam kunnen zijn om te voorkomen dat dossiers
van ouders bekeken worden die hieraan geen behoefte hebben en om hun rechtsbescherming
te borgen. Het betreft ruim 2.200 ouders die als vergelijkbaar met CAF zijn beoordeeld
en bijna 8.000 ouders die als niet-vergelijkbaar met CAF zijn beoordeeld. Deze ouders
hebben tussen 28 en 30 mei jl. een brief ontvangen.
In een aantal zaken zijn Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot
het oordeel gekomen dat op onderzoekniveau geen sprake was van een zodanige institutionele
vooringenomenheid dat de gehele groep ouders voor compensatie in aanmerking zou moeten
komen. De betreffende ouders hebben hiervan bericht gekregen en kunnen nog vragen
om een individuele beoordeling, omdat er binnen de groepen wel degelijk ouders kunnen
zijn die op individueel niveau of als onderdeel van een deelpopulatie institutioneel vooringenomen zijn behandeld.
Dit gebeurt dan in de vorm van een aanvraag tot compensatie. Ook ouders die betrokken
waren bij een (CAF-)onderzoek die door de AUT niet als waarschijnlijk of mogelijk
vergelijkbaar met CAF 11 is aangemerkt en voor ouders die buiten een (CAF-)onderzoek
om zijn gedupeerd bestaat de mogelijkheid om te verzoeken om een beoordeling op individueel
niveau. De persoonlijke zaak zullen de ouders behulpzaam zijn bij hun verzoeken. Wordt
bij de individuele toets geconstateerd dat een ouder op individueel niveau institutioneel
vooringenomen is behandeld, dan komt deze ook in aanmerking voor de compensatieregeling
(tenzij er in dit geval sprake is van een ernstige onregelmatigheid door de ouder).
Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel dat de
ouder (ook) op individueel niveau niet vooringenomen is behandeld of is sprake van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt
de aanvraag tot compensatie afgewezen bij beschikking. Tegen deze beschikking staat
bezwaar en beroep open. Een ingediend bezwaar zal worden voorgelegd aan de onafhankelijke
Bezwaarschriftenadviescommissie. De ouder kan echter dan nog steeds een beroep doen
op de hardheidsregeling of, indien sprake is van een zeer schrijnende situatie, op
de vangnetbepaling. De persoonlijk zaakbehandelaar zal ook bij een eventueel verzoek
op basis van de hardheidsregeling of de vangnetbepaling hulp bieden.
Op bovengenoemde wijze meen ik alle ouders die door institutionele vooringenomenheid
zijn gedupeerd op vergelijkbare wijze te behandelen. Ik ben voornemens het besluit
Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken aan te passen om voornoemde
procedure expliciet vast te leggen. Uiteraard neem ik deze procedure via de codificatie
op in de ministeriële regeling.
De leden van de fractie van het CDA vragen met betrekking tot een aantal documenten
(MT Toeslagen 6-5-2013, MT Fraude 17-2-2014, MT Toeslagen 18-2-2014, MT Toeslagen
3-6-2014, Opdrachtgevers- en opdrachtnemersoverleg Financiën/SZW mei 2014 en Bestuursraad
14-11-2016) waarom deze niet beschikbaar zijn. Deze leden vragen daarbij of bij de
deelnemende leden nog back-ups van die verslagen aanwezig zijn.
Zie hiervoor ook het antwoord in het Verslag van een schriftelijk overleg over de
kabinetsreactie op het eindrapport van de AUT, het rapport van de ADR en het Zwartboek
(Kamerstuk 31 066, nr. 613), bladzijde 64/65 en de Beantwoording feitelijke vragen second opinion (Kamerstuk
31 066, nr. 655).
Aan de ADR zijn alle beschikbare documenten verstrekt waar zij om heeft verzocht.
Er zijn de ADR geen documenten geweigerd. Wel is er om stukken verzocht die uiteindelijk
niet verstrekt konden worden, omdat die niet zijn aangetroffen na intensief zoekwerk.
In een uitgebreide zoek- en verantwoordingsslag zijn de verslagen die zijn verzocht
door de ADR en die zijn aangetroffen ook gedeeld, of is verantwoord waarom er geen
verslag is aangetroffen. Vaak was de reden dat er geen vergadering was geweest en
dus ook geen verslag. Er zijn in totaal ongeveer 1.300 verslagen verstrekt. Slechts
in enkele gevallen zijn verslagen niet aangetroffen, zonder dat hiervoor een reden
bekend is. Omdat voornoemde stukken niet zijn aangetroffen, kunnen deze ook niet openbaar
worden gemaakt. Ik heb toegezegd dat bij het onderzoek naar de verdwenen documenten
door de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, het zoeken naar deze documenten
ook zal worden meegenomen.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van het CDA om documenten
aan het Openbaar Ministerie te overhandigen merk ik het volgende op. Zoals aangegeven
in de aangiftebrief die ik op 19 mei jl. aan uw kamer heb gestuurd, heb ik alle documenten
die de heer Biemond heeft betrokken in zijn memorandum meegezonden met de aangifte.
Het is aan het Openbaar Ministerie om de aangifte te onderzoeken en te besluiten over
een eventuele vervolging. Het Openbaar Ministerie is onafhankelijk en beslist derhalve
zelf over de wijze waarop zij haar onderzoek inricht en welke documenten in dat verband
noodzakelijk worden geacht. Het Ministerie van Financiën zal volledige medewerking
verlenen aan een eventueel onderzoek van het Openbaar Ministerie.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze voor de compensatieregeling,
de hardheidstegemoetkoming of de vangnetbepaling de kwalificatie van opzet/grove schuld
meeweegt. De kwalificatie van opzet/grove schuld heeft bij Belastingdienst/Toeslagen
gespeeld in de situaties dat een ouder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling
om zijn terugvordering te kunnen voldoen. Als werd geconstateerd dat opzet/grove schuld
van toepassing was in de omstandigheden die leidden tot de terugvordering, dan werd
de persoonlijke betalingsregeling afgewezen. Voorbeelden van omstandigheden die konden
leiden tot de kwalificatie opzet/grove schuld zijn onder meer:
– het niet gebruik maken van opvang;
– het niet verstrekken van gevraagde informatie (non-respons);
– het afnemen van kinderopvang terwijl er niet gewerkt wordt.
Om de institutionele vooringenomenheid op onderzoeksniveau en individueel niveau te
beoordelen, zijn de vijf criteria uit het rapport van de Adviescommissie leidend.
Als wordt geconstateerd dat inderdaad institutioneel vooringenomen is gehandeld, dan
komt een ouder met O/GS-kwalificatie volledig in aanmerking voor de compensatieregeling,
inclusief mogelijkheid om aanvullende schade vergoed te krijgen. Is niet institutioneel
vooringenomen gehandeld, maar is de ouder gedupeerd door de hardheid van het stelsel,
dan wordt via de verruiming van de vangnetbepaling voorzien in een mogelijkheid voor
een aanvullende vergoeding voor ouders in schrijnende situaties gerelateerd aan een
onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering. Ouders in schrijnende situaties met
een onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering die niet voldoen aan de criteria
voor de compensatieregeling of hardsheidsregeling komen met de verruimde vangnetbepaling
ook in aanmerking voor een regeling. Dit zal nader uitgewerkt worden in een AMvB binnen
de vangnetbepaling.
De leden van de fractie van de SP wijzen op de aangenomen motie Leijten5 die deze ouders het recht geeft te weten waarom zij deze kwalificatie ontvangen hebben.
Zij vragen wat er gebeurt als Belastingdienst/Toeslagen niet of onvoldoende kan motiveren
waarom deze ouders de kwalificatie opzet/grove schuld (OG/S) ontvangen hebben. Ook
de leden van de fractie van het CDA vragen hiernaar.
De ouders met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld krijgen
met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op basis van hun
betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet ook in aanmerking
komen voor andere regelingen. Nadat ze 24 maanden hun betalingscapaciteit hebben ingezet
worden voor eventuele restschuld geen invorderingsmaatregelen meer genomen. Daarnaast
worden via schoningsacties aantekeningen met betrekking tot de kwalificatie uit het
invorderingssysteem verwijderd. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de hiervoor
genoemde motie Leijten. Dit neemt niet weg dat ook in de invorderingssfeer opzet en
grove schuld door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd moet worden, waarbij de bewijslast
bij Belastingdienst/Toeslagen ligt.
Het lid Omtzigt heeft met betrekking tot opzet/grove schuld nog aanvullende Kamervragen
gesteld en vraagt deze onmiddellijk te beantwoorden. Deze beantwoording wordt tegelijk
met deze nota naar uw Kamer gezonden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat als een CAF-zaak wordt
beoordeeld als vergelijkbaar met CAF 11 dat dan alle ouders binnen die CAF-zaak recht
hebben op de compensatieregeling. Het kabinet kan deze vraag bevestigend beantwoorden
ten aanzien van de beoordeling of sprake is van institutionele vooringenomenheid op
onderzoeksniveau. Omwille van de wens van het kabinet om ouders zo snel mogelijk duidelijkheid
te verschaffen is de Commissie van Wijzen hiermee gestart. Het kabinet merkt in aanvulling
hierop op dat als ouders menen dat zij individueel vooringenomen behandeld zijn, hun
individuele dossier wordt beoordeeld.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of burgers wel genoeg inzicht hebben
in dossiers om te kunnen weten of ze een vergelijkbaar geval zijn. Zij vragen of die
dossiers niet gewoon (geanonimiseerd) openbaar zouden moeten zijn.
De persoonlijk zaakbehandelaar ondersteunt de ouder bij de beoordeling van zijn situatie
en de wijze waarop zijn dossier is opgebouwd. Daarbij wordt ook uitgelegd of er sprake
is van een vergelijkbaarheid of niet. Dat vind ik een belangrijk onderdeel van de
het herstel van vertrouwen tussen de burger en Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast
worden de namen van de (vergelijkbare) CAF-onderzoekdossiers vermeld in de compensatieregeling,
zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 26 mei jl.
De leden van de fractie van de SP geven aan het onuitstaanbaar te vinden dat er al
mensen zijn afgewezen voor de compensatieregeling. Zij vragen hoe de Commissie van
Wijzen heeft bepaald of mensen vergelijkbaar zijn of niet. De leden van de fractie
van de SP vragen tevens welke dossiers en op welk meta/microniveau met de Commissie
van Wijzen zijn gedeeld. Tevens vragen deze leden hoe het mogelijk is dat er ouders
zijn waarvan – tegen de gewekte verwachting in – de compensatie is afgewezen waartegen
zij geen bezwaar tegen kunnen maken. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen
hiernaar.
Op de wijze waarop de Commissie van Wijzen de vergelijkbaarheid met CAF 11 op onderzoeksniveau
heeft beoordeeld en welke stukken daarvoor zijn gebruikt, ben ik hiervoor al ingegaan
in mijn antwoorden op vragen van onder meer de fracties van het CDA en D66. In de
voorafgaande periode hebben de directeur Toeslagen en andere managers en medewerkers
van Belastingdienst/Toeslagen gesprekken gevoerd met ouders om hen toelichting te
geven op de aan hen uitgereikte dossiers. Dit waren uitgebreide, complexe en intensieve
gesprekken. Ten aanzien van mogelijke compensatie is aangegeven dat het eindrapport
van de AUT en de kabinetsreactie daarop afgewacht moest worden, als ook de mogelijke
effecten met terugwerkende kracht van de uitspraken van de ABRvS van 23 oktober 2019.
Over de uitkomsten daarvan konden in deze gesprekken nog geen toezeggingen worden
gedaan. Wel zijn in de gesprekken de omstandigheden uit de betrokken dossiers geduid
die in CAF 11-zaken ook aan de orde waren, of die in de ABRvS-uitspraken een rol hebben
gespeeld. Indien de betreffende ouders in een (CAF-)onderzoek waren betrokken waarvan
nu is geoordeeld dat op onderzoekniveau niet institutioneel vooringenomen is gehandeld, kunnen de ouders verzoeken om een
individuele beoordeling voor de compensatieregeling. Ik wil dus nogmaals benadrukken
dat een afwijzing op basis van de beoordeling op onderzoekniveau niet betekent dat
de ouder op individueel niveau is afgewezen. Met ouders die niet reageren op onze
brief, zullen we persoonlijk contact opnemen om er voor te zorgen dat iedere ouder
die institutioneel vooringenomen is behandeld ook door ons kan worden gecompenseerd.
Mochten Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel komen
dat de ouder (ook) op individueel niveau niet institutioneel vooringenomen is behandeld
of dat sprake is van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag tot compensatie
afgewezen bij beschikking. Deze beschikking moet door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd
worden, waarbij de ouder desgevraagd uiteraard ook de betreffende stukken krijgt die
aan de beschikking ten grondslag liggen. Tegen deze beschikking staat bezwaar en beroep
open.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het mogelijk is dat een ouder die bij
de rechter in juli 2019 gelijk heeft gekregen en daarmee recht had op kinderopvangtoeslag,
toch geen recht heeft op de compensatieregeling.
Ik kan geen uitspraken doen over individuele ouders. In zijn algemeenheid hangt een
en ander sterk af van de feiten en omstandigheden in een individuele casus. Als een
rechter een burger gelijk geeft betekent dit niet automatisch dat er institutioneel
vooringenomen is gehandeld en er recht bestaat op compensatie. Het gelijk krijgen
kan ook van andere factoren afhangen. Als de betrokken ouder zich bij ons meldt, dan
neemt de persoonlijk zaakbehandelaar contact op voor de beoordeling van de individuele
situatie.
De leden van de fractie van de SP geven aan dat deze ouder ook onderdeel was van CAF-onderzoek.
Zij vragen hoe het mogelijk is dat in één groep ouders die allemaal onder een CAF-onderzoek
vallen de ene toegelaten wordt tot de compensatieregeling, en de ander is afgewezen.
Alle ouders die betrokken waren bij CAF-onderzoeken en die als vergelijkbaar aan CAF 11
zijn beoordeeld komen in aanmerking voor de compensatieregeling, tenzij er evident
geen recht op kinderopvangtoeslag was of dat er sprake was van ernstige onregelmatigheden.
Het is echter mogelijk dat ouders in meerdere CAF-onderzoeken terugkomen. Het is daardoor
mogelijk dat ouders onderdeel zijn van één CAF-onderzoek dat niet-vergelijkbaar is
met CAF-11 en een ander onderzoek dat wél vergelijkbaar is met CAF 11. Hierdoor kan
het zijn dat ouders in hetzelfde CAF-onderzoek een andere uitkomst krijgen. Ouders
die bijvoorbeeld voorkwamen in zowel de CAF-zaak genaamd CAF-Namu die niet vergelijkbaar
is met CAF-11, als de CAF-zaak CAF-Lanai die wel vergelijkbaar is met CAF-11, hebben
een brief gekregen dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen. Ouders
die alleen in de CAF-zaak genaamd CAF-Namu voorkwamen, hebben een brief gekregen dat
zij op onderzoeksniveau niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Maar
dit laat onverlet de mogelijkheid van een individuele beoordeling van het dossier.
De persoonlijk zaakbehandelaar zal betrokken ouders dit toelichten en met hen onderzoeken
voor welke regeling zij (mogelijk) in aanmerking komen
Zoals hiervoor aangegeven, vindt na de beoordeling op onderzoeksniveau nog een beoordeling
op individueel niveau plaats. Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van
Wijzen tot het oordeel dat de ouder (ook) op individueel niveau niet institutioneel
vooringenomen is behandeld noch dat er sprake is van een ernstige onregelmatigheid,
dan wordt de aanvraag tot compensatie afgewezen bij beschikking. Deze beschikking
moet door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd worden, waarbij de ouder de betreffende
stukken krijgt die aan de beschikking ten grondslag liggen. De ouder kan tegen deze
beschikking in bezwaar gaan. Het bezwaar wordt vervolgens beoordeeld door de bezwaarschriftenadviescommissie,
die ook gebruik kan maken van de stukken die bij Belastingdienst/Toeslagen aanwezig
zijn.
1. Adviescommissie uitvoering toeslagen
De leden van de fractie van de SP hebben vragen gesteld met betrekking tot het advies
van de AUT. Zij vragen of het advies, waarin geoordeeld werd over alle andere CAF-zaken
en vele andere zaken die plaatshadden «buiten CAF», in voldoende mate recht doet aan
het karakter van de diverse groepen die aanvullend door de AUT zijn beoordeeld. Tevens
vragen deze leden of het advies voldoende bodem geeft om, zonder grondig aanvullend
onderzoek door onafhankelijke derden, de door de AUT voorgestelde aanpak in alle andere
gevallen te hanteren.
Op basis van het gedegen advies van de adviescommissie, en de stap die het kabinet
heeft gezet door de geadviseerde drempel van € 10.000 per berekeningsjaar te verlagen
naar € 1.500 per berekeningsjaar is mijn inschatting dat in totaal waarschijnlijk
een groep van zo'n 20.000 ouders recht heeft op compensatie en/of een hardheidstegemoetkoming.
Ook in het rapport van de AUT wordt aangegeven dat deze regeling niet alleen voor
de CAF 11-ouders zou moeten gelden, maar voor alle ouders die door een groepsgewijze
institutioneel vooringenomen aanpak zijn geraakt. In de kabinetsreactie is dat advies
overgenomen en toegevoegd dat dit ook geldt voor ouders die op individueel niveau
het slachtoffer zijn geworden van institutionele vooringenomenheid. In aanvulling
daarop is toegevoegd dat voor aanvullende schade een aanvullende, bijzondere regeling
wordt gemaakt. Hierover adviseert de Commissie Aanvullende Schadevergoeding. Over
het rapport en de kabinetsreactie daarop heeft uw Kamer met zowel de AUT alsmede met
de Staatssecretaris van Financiën meermaals van gedachten gewisseld. Zoals toen ook
al naar voren is gebracht meent het kabinet dat het advies voldoende bodem biedt voor
de gekozen aanpak waar dit wetsvoorstel onderdeel van is. Zoals gezegd zal ik op een
aantal thema’s nog verder onderzoek doen en daarvoor in de AMvB-vangnetbepaling waar
de gewenste regeling verder uitwerken.
De leden van de fractie van de SP concluderen uit alle correspondentie met de regering,
maar ook uit correspondentie tussen Belastingdienst/Toeslagen en gedupeerden, dat
begonnen wordt met de CAF-zaken die in grote mate vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak.
Zij wijzen erop dat met name de ouders die de kwalificatie opzet/grove schuld kregen
toebedeeld zeer ernstige schade is berokkend doordat zij niet meer voor betalingsregelingen
of schuldhulpverlening in aanmerking kwamen. De leden van de fractie van de SP vragen
de regering hierom om in de eerste plaats degenen met een kwalificatie opzet/grove
schuld te beoordelen omdat deze dikwijls nog steeds te maken hebben met de consequenties
van deze kwalificatie.
Belastingdienst/Toeslagen is gestart met de beoordeling van de CAF-zaken op onderzoeksniveau die volgens de AUT waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn met CAF 11. Op individueel niveau worden de meest schrijnende gevallen met voorrang behandeld. Voor de ouders met een
O/GS kwalificatie en een op dit moment openstaande schuld is de invordering gepauzeerd
totdat de beoordeling van hun individuele situatie heeft plaatsgevonden. De kwalificatie
van opzet/grove schuld heeft bij Belastingdienst/Toeslagen gespeeld in de situaties
dat een ouder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling om zijn terugvordering
te kunnen voldoen. Als dan werd geconstateerd dat opzet/grove schuld van toepassing
was in de omstandigheden die leidden tot de terugvordering, dan werd de persoonlijke
betalingsregeling afgewezen. Om de institutionele vooringenomenheid op onderzoeksniveau
en individueel niveau te beoordelen, zijn de vijf criteria uit het rapport van de
Adviescommissie leidend. Als wordt geconstateerd dat inderdaad institutioneel vooringenomen
is gehandeld, dan komt een ouder met O/GS-kwalificatie volledig in aanmerking voor
de compensatieregeling, inclusief mogelijkheid om aanvullende schade vergoed te krijgen.
Is niet institutioneel vooringenomen gehandeld, maar is de ouder gedupeerd door de
hardheid van het stelsel, dan wordt via de verruiming van de vangnetbepaling voorzien
in een mogelijkheid voor een aanvullende vergoeding voor ouders in schrijnende situaties
gerelateerd aan een onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering. Ouders in schrijnende
situaties met een onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering die niet voldoen
aan de criteria voor de compensatieregeling of hardsheidsregeling komen met de verruimde
vangnetbepaling ook in aanmerking voor een regeling. Dit zal nader uitgewerkt worden
in een AMvB binnen de vangnetbepaling.
1.1. Algemeen
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de eerdere jurisprudentie met het «alles-of-niets»-karakter
waarop de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019 ziet. Deze leden vragen op welke
jurisprudentie wordt gedoeld, wanneer in deze rechtszaken uitspraak is gedaan en wat
de uitspraak was. Voorts vragen deze leden of de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur op zichzelf, ook wanneer niet gecodificeerd in deze wet, niet tot bescherming
van de toeslaggerechtigden hadden kunnen leiden. Daarbij vragen de leden van de fractie
van het CDA welke wettelijke bepaling zich op het moment van de uitspraak van 23 oktober
2019 verzette tegen het slechts proportioneel terugvorderen.
Twee belangrijke algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn het zorgvuldigheidsbeginsel
en het evenredigheidsbeginsel. In de memorie van toelichting op onderhavig wetsvoorstel
staat dat de ABRvS met de uitspraken van 23 oktober 2019 aan het, door eerdere jurisprudentie
ondersteunde, «alles-of-niets»-karakter een einde heeft gemaakt door daarbij te oordelen
dat sprake was van strijdigheid met de Awb. Dit was dus niet in lijn met de eerdere
jurisprudentie waarin de «alles-of-niets» benadering is bevestigd. In de uitspraak
van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535 staat:
«Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet, om voor kinderopvangtoeslag in
aanmerking te komen, worden aangetoond dat het gehele bedrag aan kosten dat blijkens
de gemaakte afspraken over kinderopvang over een jaar verschuldigd is, daadwerkelijk
is betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak
worden gemaakt op een lagere tegemoetkoming (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 april
2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114 en 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610). De Afdeling heeft
daarbij geoordeeld dat Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft
gesteld dat de Wko hem geen ruimte biedt bij de vaststelling van een voorschot kinderopvangtoeslag,
tegemoetkoming of terugvordering rekening te houden met dat deel van de kosten dat
wel aantoonbaar is betaald. (...). De Afdeling komt terug van de eerdere jurisprudentie (...). Hoewel de jurisprudentie als samengevat onder 8.1. bestendig is, heeft de
Afdeling aanleiding gezien om dat oordeel te heroverwegen en thans tot het hierna
vervatte oordeel te komen. In artikel 1.7, eerste lid, van de Wko is bepaald dat de
hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk is van de draagkracht en de hoogte van de
kosten van kinderopvang in het berekeningsjaar. In het licht van het voorgaande komt
de Afdeling thans tot een uitleg van die bepaling waarbij uit deze bepaling, op zichzelf
en in samenhang met artikel 1.52, eerste lid, wordt afgeleid dat de Belastingdienst/Toeslagen
wettelijk gezien ruimte heeft om ook een recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen
als de aanvrager een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan. Dit brengt
mee dat, anders dan de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak
van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610), de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van het recht op voorschotten kinderopvangtoeslag
kan beoordelen welk bedrag aan kinderopvangtoeslag moet worden vastgesteld indien
een deel van de kosten is betaald. Bij deze beoordeling moet de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 3:4, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de rechtstreeks bij het besluit
betrokken belangen afwegen. Daarbij mogen, ingevolge het tweede lid van artikel 3:4
van de Awb, de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding
tot de met het besluit te dienen doelen (zie ook de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:3536).»
Verder staat in de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536: «De Afdeling
heeft tot nu toe overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4179),
dat artikel 26 van de Awir imperatief voorschrijft dat indien een herziening van een
voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van
de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd en dat in de Awir geen bepaling is
opgenomen op grond waarvan Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien,
het terug te vorderen bedrag kan matigen, of van een ander dan de belanghebbende kan
terugvorderen. Hoewel de jurisprudentie als samengevat onder 5.8. bestendig is, heeft
de Afdeling aanleiding gezien om dat oordeel te heroverwegen en thans tot het hierna
vervatte oordeel te komen. In het licht van hetgeen onder 5.10 is overwogen, ziet
de Afdeling thans aanleiding om tot een andere uitleg van artikel 26 van de Awir te
komen. Anders dan de Afdeling eerder heeft geoordeeld, is weliswaar in die bepaling
een betalingsverplichting van de belanghebbende neergelegd, maar is hierin niet imperatief
voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de belanghebbende
moet terugvorderen. De bepaling biedt de Belastingdienst/Toeslagen dus discretionaire ruimte bij de vaststelling
van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de rechtstreeks bij het besluit
betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering
kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden
al bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag aan de orde konden komen. Op grond
van artikel art. 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit
voor een belanghebbende namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat
besluit te dienen doelen.
Het gevolg van deze nieuwe uitleg van artikel 26 van de Awir is dat de Belastingdienst/Toeslagen
bij de terugvordering van toeslagen meer mogelijkheden krijgt om in individuele gevallen
maatwerk te leveren. Daarbij wordt in gevallen waarin dat aan de orde is het belang
van het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik meer in evenwicht gebracht met
de gerechtvaardigde belangen van de burger.»
Het zorgvuldigheidsbeginsel, inhoudende in dit geval dat Belastingdienst/Toeslagen
de verschillende bij een beschikking betrokken belangen bij zijn besluitvorming moet
betrekken, hangt nauw samen met het beginsel dat een beschikking niet zodanig mag
zijn dat Belastingdienst/Toeslagen, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid
niet tot de betreffende beschikking heeft kunnen komen. Voor een zodanige belangenafweging
is in beginsel slechts plaats voor zover niet uit een wettelijk voorschrift voortvloeit
wat de inhoud van een beschikking dient te zijn. Indien de Awir, de daarop berustende
bepalingen of de inkomensafhankelijke regelingen Belastingdienst/Toeslagen voorschrijven
hoe gehandeld dient te worden, is dat voor Belastingdienst/Toeslagen leidend en komt
de vraag naar het afwegen van belangen slechts aan de orde indien het evenredigheidsbeginsel
daartoe alsnog verplicht, zoals dat het geval was in de jurisprudentie van de ABRvS
van 23 oktober 2019. De ABRvS heeft in de uitspraken van 23 oktober 2019, zoals hierboven
is beschreven, bevestigd dat de wet vanaf dat moment anders en ruimer moest worden
uitgelegd. In tegenstelling tot de situatie vóór de uitspraken van 23 oktober 2019
van ABRvS heeft Belastingdienst/Toeslagen wegens de andere wetsuitleg nu meer discretionaire
ruimte om bij het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag en het terugvorderen
van toeslagen de betrokken belangen af te wegen, waarbij de nadelige gevolgen van
een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Deze discretionaire ruimte heeft onder andere geleid tot het inmiddels geldende beleid
uit het Verzamelbesluit Toeslagen waarbij het recht op kinderopvangtoeslag onder omstandigheden
proportioneel wordt vastgesteld en de terugvordering kan worden gematigd bij bijzondere
omstandigheden. Om het belang van deze discretionaire ruimte verder te benadrukken,
heeft het kabinet ervoor gekozen om de belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel
te codificeren via het in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 13b Awir.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat precies met maatwerk wordt bedoeld.
Zij verwijzen daarbij naar de memorie van toelichting volgens welke «maatwerk» bedoeld
lijkt te zijn als «handelen overeenkomstig de normen die volgen uit het evenredigheidsbeginsel»,
terwijl mensen met «maatwerk» juist een persoonlijke benadering verwachten. Zij vragen
op welke manier deze wetswijziging gaat zorgen voor het gewenste maatwerk. Het streven
is om maatwerk te bieden in situaties van ernstige onbillijkheden die volgen uit het
toeslagensysteem. Met de uitbreiding van de bestaande hardheidsclausule wordt het
mogelijk om tegemoet te komen aan bepaalde gevallen of groepen van gevallen waarin
de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van toeslagen leidt tot niet voorziene
en niet beoogde gevolgen. Dat betekent dat als feiten en omstandigheden daarom vragen,
burgers moeten kunnen rekenen op meer persoonlijke dienstverlening en maatwerk. Daarom
wordt de dagelijkse dienstverlening door Belastingdienst/Toeslagen aan de burgers
uitgebreid. Dat geeft ruimte om met menselijke aandacht onze burgers ten dienste te
staan. Een voorbeeld van meer maatwerk binnen de herstelorganisatie vindt bijvoorbeeld
ook plaats via de persoonlijk zaakbehandelaar die ouders begeleidt.
De leden van de fractie van de VVD geven aan dat in de memorie van toelichting «maatwerk»
bedoeld lijkt te zijn als «handelen overeenkomstig de normen die volgen uit het evenredigheidsbeginsel»,
terwijl mensen met «maatwerk» juist een persoonlijke benadering verwachten. Deze leden
vragen op welke manier deze wetswijziging gaat zorgen voor het gewenste maatwerk.
De leden van de fractie van de VVD doelen bij deze vraag op de invoering van artikel 13b
Awir, dat ziet op de belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel. Deze leden vragen
of deze voorgestelde bepaling alleen bedoeld is voor bestaande gevallen of dat deze
uitbreiding ook bedoeld is voor de toekomst. Ook vragen zij hoe gegarandeerd wordt
dat de bepaling in de Awir het evenredigheidsbeginsel voldoende waarborgt en op welke
manier de afweging van de verschillende belangen een meer centrale plaats in de dienstverlening
krijgt, alsmede wat hier verandert ten opzichte van voorheen.
Het voorgestelde artikel 13b Awir komt inhoudelijk overeen met het bestaande artikel 3:4
Awb. Deze voorgestelde codificatie in de Awir is bedoeld om te benadrukken dat Belastingdienst/Toeslagen
handelt overeenkomstig de normen die volgen uit voornoemd wetsartikel, waaronder het
evenredigheidsbeginsel, die derhalve wegens onder andere artikel 3:4 Awb van toepassing
waren. Deze normen gelden derhalve in het verleden, in het heden en in de toekomst.
Het evenredigheidsbeginsel zorgt er voor dat de nadelige gevolgen van een beschikking
niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. De
belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel zorgen derhalve dat bij het vaststellen
van de beschikking voldoende oog is voor de belangen en de gevolgen van de belanghebbende.
Op deze wijze wordt maatwerk geleverd. Zoals is toegelicht in onderdeel 3.2 van de
memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel worden stappen gezet om de
uitvoering te verbeteren voor alle toeslaggerechtigden. Hierdoor wordt de toekenningszekerheid
vergroot. Met behulp van een verbeterde informatiehuishouding kunnen alle relevante
individuele omstandigheden gemotiveerd worden meegewogen. Het meewegen van alle relevante
individuele omstandigheden verbetert de belangenafweging en de toepassing van het
evenredigheidsbeginsel.
De leden van de fractie van de VVD vragen of dat aan de hand van enkele ingewikkelde
praktijkvoorbeelden kan worden toegelicht.
Het bieden van maximaal maatwerk staat centraal binnen UHT. De diverse situaties waarin
ouders zich bevinden vraagt daar ook om. Maatwerk houdt bijvoorbeeld in dat de persoonlijk
zaakbehandelaar meedenkt met de ouder, maximale inspanningen levert om gezamenlijk
bewijstukken, zoals kwitanties en betaalbewijzen, boven tafel te halen en vervolgens
ruimhartig het recht op kinderopvangtoeslag beoordeelt. Deze werkwijze vraagt om medewerkers
die zich kunnen inleven in de situatie van de ouder en op zoek gaan naar een oplossing,
in plaats van blokkades op te werpen. Op deze manier zal de herstelorganisatie zijn
werkzaamheden uitvoeren.
Zoals reeds aangegeven in de kabinetsreactie op het eindrapport van de AUT, het rapport
van de ADR en het Zwartboek6 is daarnaast het streven om maatwerk te bieden in situaties van ernstige onbillijkheden
die volgen uit het toeslagensysteem. Met de uitbreiding van de bestaande hardheidsclausule
wordt het (in de toekomst) mogelijk om tegemoet te komen aan bepaalde gevallen of
groepen van gevallen waarin de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van
toeslagen leidt tot niet-voorziene en niet-beoogde gevolgen. Deze praktijkvoorbeelden
worden gepubliceerd als beleidsregels.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat de hardheidsregeling specifiek geldt
voor onbillijkheden die hebben plaatsgevonden tot 23 oktober 2019, de datum van de
uitspraak van de ABRvS. Zij vragen of Belastingdienst/Toeslagen toen per direct is
gestopt met het disproportioneel terugvorderen en of is overwogen om aan te sluiten
bij het moment van inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel om te voorkomen dat
er mensen in een bepaalde periode tussen wal en schip kunnen vallen.
Uitgangspunt is dat Belastingdienst/Toeslagen de uitspraken van de ABRvS van 23 oktober
2019 over het proportioneel vaststellen van de toeslag en over de mogelijkheid tot
matiging van een terugvordering direct toepast op alle beschikkingen voor zowel de
kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag als het kindgebonden budget die
op 23 oktober 2019 nog niet onherroepelijk vaststonden. In het Verzamelbesluit Toeslagen
is de ruimte die deze uitspraken bieden om meer maatwerk te leveren, beleidsmatig
nader ingevuld. In het kader van het herstel van de «hardheden van het stelsel» wordt
dit maatwerk – met terugwerkende kracht – eveneens toegepast op beschikkingen kinderopvangtoeslag
die op 23 oktober 2019 al onherroepelijk vaststonden. Voor beschikkingen die nog binnen
de herzieningstermijn van, kortgezegd, vijf jaar vallen, gebeurt dit door herziening
van die beschikking. Voor beschikkingen buiten de herzieningstermijn vindt herstel
van genoemde «hardheden» plaats via een beschikking tot toekenning van een hardheidstegemoetkoming
op basis van de wettelijke hardheidsregeling.
Mocht bij een beschikking die na 23 oktober 2019 onherroepelijk is geworden onverhoopt
geen rekening zijn gehouden met de uitspraken van de ABRvS (bijvoorbeeld omdat Belastingdienst/Toeslagen
niet over de benodigde gegevens beschikte), dan kan daartegen bezwaar en beroep worden
ingesteld. Is tegen de beschikking geen bezwaar of beroep meer mogelijk, dan kan de
toeslaggerechtigde ook bij deze beschikkingen nog tot vijf jaar na afloop van het
berekeningsjaar een verzoek tot herziening doen en daarbij de gegevens aandragen die
tot een proportionele vaststelling of een matiging van de terugvordering zouden kunnen
leiden. Tegen een beslissing van Belastingdienst/Toeslagen op een dergelijk verzoek
om herziening staat bezwaar en beroep open. Van een periode waarin toeslaggerechtigden
tussen wal en schip zouden kunnen vallen, is naar de mening van het kabinet dus geen
sprake.
Er zijn diverse vragen gesteld over de herzieningsmogelijkheid van het stelsel. De
leden van de fractie van het CDA vragen onder welke voorwaarde wordt voldaan aan het
verzoek tot herziening. Zij vragen ook of een ouder die eerder een verzoek heeft gedaan
tot herziening, opnieuw een verzoek tot herziening kan indienen en op welke wijze
wordt omgegaan met de datum van de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019. Voorts
vragen zij of een verzoek tot herziening voorheen ook mogelijk was als reeds bezwaar
en beroep was aangetekend tegen de beschikking. Tot slot vragen de leden van de fractie
van de VVD waarom de herzieningsbevoegdheid is gekoppeld aan een termijn van vijf
jaar en hoe in andere evidente gevallen wordt omgegaan met een kennelijke onrechtvaardigheid.
De herzieningsmogelijkheid met betrekking tot het proportioneel vaststellen van de
kinderopvangtoeslag en het matigen van de terugvordering van kinderopvangtoeslag voor
– kort gezegd – vijf jaar terug is opgenomen in het Verzamelbesluit Toeslagen.7 Hiermee is aan deze onderdelen van het beleid (bij uitzondering) terugwerkende kracht
verleend. Een verzoek tot herziening van een onherroepelijke toekennings- of terugvorderingsbeschikking
kan worden ingediend als niet meer dan vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag
van het berekeningsjaar waarop de toekenning/terugvordering kinderopvangtoeslag betrekking
heeft en het recht op kinderopvangtoeslag in het betreffende berekeningsjaar met ten
minste € 1.500 is verlaagd. Hierbij merk ik op dat deze herzieningsmogelijkheid met
name relevant is als de toekennings- of terugvorderingsbeschikking op 23 oktober 2019
reeds onherroepelijk vast staat. Vanaf 23 oktober 2019 wordt immers het nieuwe beleid
met betrekking tot het proportioneel vaststellen en matigen van de terugvordering
toegepast. Een ouder heeft bovendien de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan
tegen (nieuwe) toekennings- of terugvorderingsbeschikkingen als onverhoopt het nieuwe
beleid nog niet zou zijn toegepast. Mocht – eventueel na bezwaar en beroep – de ouder
alsnog menen dat het nieuwe beleid niet goed is toegepast, dan kan de ouder een verzoek
tot herziening indienen. Een verzoek om herziening kan worden ingediend, ongeacht
of er eerder al een (niet succesvol) verzoek om herziening is ingediend. Doordat op
grond van het Verzamelbesluit Toeslagen de herzieningsmogelijkheid bij uitzondering
vijf jaar terugwerkt, kan het beleid ook worden toegepast over de afgelopen vijf jaar.
De termijn van vijf jaar sluit aan bij de bestaande termijn voor de herzieningsmogelijkheid
uit artikel 5a, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Awir.
Een mogelijkheid om verder terug te gaan dan de vijfjaarstermijn vergt een wettelijke
basis. Daarvoor wordt de wettelijke hardheidsregeling voorgesteld voor jaren langer
dan vijf jaar terug, die overigens materieel op dezelfde wijze uitwerkt als de herzieningsmogelijkheid
tot vijf jaar.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat als de vijfjaarstermijn
voor een deel van de betrokken jaren verstreken is, zowel een verzoek tot herziening
als een verzoek tot hardheidstegemoetkoming moet worden ingediend door de belanghebbende.
Ja. Voor het deel van de berekeningsjaren dat binnen de herzieningstermijn (van in
principe vijf jaren) valt, zal een verzoek tot herziening moeten worden ingediend
en voor het deel van de berekeningsjaren dat buiten de herzieningstermijn valt, zal
een verzoek tot het toekennen van een hardheidstegemoetkoming moeten worden gedaan.
De persoonlijk zaakbehandelaar zal de gedupeerde ouder hierbij ondersteunen. Ook kan
via Serviceteam gedupeerden kinderopvangtoeslag telefonisch meer informatie worden
gevraagd. Alles wordt in het werk gesteld om in overleg met de ouders tot een passende
oplossing te komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de hardheidstegemoetkoming ook kan worden
verzocht als het verzoek tot herziening, binnen de vijfjaarstermijn, is afgewezen,
of dat de hardheidstegemoetkoming daar niet voor is bedoeld.
In principe kan om de hardheidstegemoetkoming ook worden verzocht als een eerder verzoek
tot herziening met betrekking tot hetzelfde berekeningsjaar is afgewezen. Echter,
als er geen nieuw gebleken feiten, veranderde omstandigheden zijn of onderhavige nieuwe
beleidsinzichten, dan zal het verzoek voor de hardheidstegemoetkoming worden afgewezen.
De leden van de fractie van het CDA wijzen erop dat het volgens de regering voor het
uit te betalen bedrag niet uitmaakt of herstel plaatsvindt via herziening van de beschikkingen
van minder dan vijf jaar geleden of via een hardheidstegemoetkoming met betrekking
tot oudere beschikkingen op grond van de hardheidsregeling. In beide gevallen krijgt
de ouder het bedrag op basis van de uitspraken van de ABRvS van 24 april 2019 en 23 oktober
2019. Deze leden vragen om een rekenvoorbeeld te geven van hoe de hardheidstegemoetkoming
berekend wordt bij ouders die geen eigen bijdrage betaald hebben, ouders die de eigen
bijdrage deels betaald hebben en ouders die de eigen bijdrage geheel betaald hebben,
maar waarbij is teruggevorderd op administratieve gronden zoals het ontbreken van
een handtekening op de juiste pagina.
Uitgangspunt is dat de hardheidstegemoetkoming bij beschikkingen die buiten de herzieningstermijn
vallen overeenkomt met het bedrag aan kinderopvangtoeslag dat alsnog zou zijn toegekend
of het bedrag waarmee de terugvordering kinderopvangtoeslag zou zijn gematigd indien
de beschikking tot vaststelling of de beschikking tot terugvordering binnen de herzieningstermijn
zou zijn herzien. De hieruit resulterende betaling wordt verder, materieel overeenkomend
met een herziening van een beschikking, vermeerderd met een rentevergoeding (waarbij
uiteraard wel rekening wordt gehouden met de langere periode die is verstreken). Voor
een voorbeeld van de uitwerking van de herziening van de beschikking kinderopvangtoeslag
vanwege het (alsnog) proportioneel vaststellen daarvan, wordt verwezen naar onderdeel
3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen.
De navolgende gestileerde voorbeelden zijn hieraan ontleend. Hierbij dient te worden
bedacht dat de precieze uitwerking in een concrete casus uiteraard zal afhangen van
de individuele feiten en omstandigheden in die casus. Hierbij zullen veel casussen
in de praktijk gecompliceerder zijn dan deze voorbeelden, ook in de herbeoordeling
en het, waar nodig, opnieuw vaststellen van dan de feiten.
Voorbeeld 1
Een ouder heeft geheel 2013 kinderopvang voor twee kinderen. De kinderopvangorganisatie
factureert hiervoor € 1.200 per maand (dus € 14.400 op jaarbasis). Op basis van het
geschatte inkomen8 van de ouder – en een eventuele partner – ontvangt deze ouder € 960 (80%) per maand
aan voorschot kinderopvangtoeslag (op jaarbasis € 11.520). In de loop van 2014 blijkt
dat de ouder de eigen bijdrage van € 240 per maand – al dan niet in overleg met de
kinderopvangorganisatie – niet heeft betaald. De definitieve toekenning kinderopvangtoeslag
over 2013 wordt vervolgens op nihil gesteld en het voorschot van € 11.520 wordt teruggevorderd.
Omdat de kosten van de kinderopvang deels zijn betaald, bestaat in dit geval recht
op een hardheidstegemoetkoming op basis van de hardheidsregeling. Deze komt overeen
met de kinderopvangtoeslag die naar de huidige maatstaven (meer) zou zijn toegekend
op basis van een proportionele vaststelling. Bij een proportionele vaststelling zou
het recht op kinderopvangtoeslag zijn berekend op basis van de € 11.520 aan kinderopvangkosten
die over 2013 wel zijn betaald. Het recht op kinderopvangtoeslag zou uitgaande hiervan
€ 9.216 (80% van € 11.520) hebben bedragen. De hardheidstegemoetkoming bedraagt dus
€ 9.216, te vermeerderen met een rentevergoeding overeenkomstig artikel 27 Awir. Deze
hardheidstegemoetkoming wordt verrekend met een – mogelijk – nog openstaand deel van
de terugvordering.9 Bij het bepalen van de rentevergoeding wordt rekening gehouden met de betaalde (invorderings)rente
over de terugvordering.
Voorbeeld 2
Als in voorbeeld 1, maar nu heeft de ouder € 1.100 per maand betaald aan kosten kinderopvang
aan de kinderopvangorganisatie. Ook hier wordt de definitieve toekenning kinderopvangtoeslag
in de loop van 2014 op nihil gesteld en wordt het voorschot van € 11.520 teruggevorderd.
In dit voorbeeld zou op basis van een proportionele vaststelling recht hebben bestaan
op € 10.560 (80% van 12 x € 1.100) aan kinderopvangtoeslag. De hardheidstegemoetkoming
bedraagt dus € 10.560, te vermeerderen met een rentevergoeding overeenkomstig artikel 27
Awir (rekening houdend met de betaalde (invorderings)rente over de terugvordering).
Voorbeeld 3
Als in voorbeeld 1, maar nu heeft de ouder de kosten van de kinderopvang over 2013
van € 14.400 volledig voldaan. In 2014 is de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag
echter op nihil gesteld vanwege een formele tekortkoming. Het voorschot kinderopvangtoeslag
van € 11.520 wordt teruggevorderd.
Uit de herbeoordeling van deze casus op basis van de hardheidsregeling komt naar voren
dat sprake is van een geringe formele tekortkoming die niet meer kan worden hersteld
en dat aan alle materiële eisen voor de kinderopvangtoeslag wordt voldaan. Uit de
herberekening volgt dat zonder de formele tekortkoming recht had bestaan op een kinderopvangtoeslag
van € 11.520. Zou de terugvordering binnen de herzieningstermijn hebben plaatsgevonden,
dan zou de beschikking tot terugvordering tot op nihil zijn gematigd. De ouder heeft
in dit geval recht op een hardheidstegemoetkoming van € 11.520, te vermeerderen met
een rentevergoeding overeenkomstig artikel 27 Awir (rekening houdend met de betaalde
(invorderings)rente over de terugvordering).
NB: zou in dit geval ook een deel van de eigen bijdrage niet zijn betaald, dan zou
de hardheidstegemoetkoming op een overeenkomstig lager bedrag uitkomen. De hardheidstegemoetkoming
zal, net als in de vorige voorbeelden, ook op een ander bedrag kunnen uitkomen als
het definitief vastgestelde inkomen over 2013 afwijkt van het geschatte inkomen waarvan
bij het berekenen van het voorschot is uitgegaan).
De leden van de fractie van het CDA vragen welke doelen een beschikking tot terugbetaling
van kinderopvangtoeslag dient.
Een beschikking tot terugvordering heeft tot doel om een betalingsverplichting te
laten ontstaan op grond waarvan een belanghebbende het door hem te veel ontvangen
bedrag aan kinderopvangtoeslag dient terug te betalen.
Ook vragen de leden van de fractie van het CDA wat moet worden verstaan onder negatieve
gevolgen. Deze vraag ziet op het derde lid van het voorgestelde artikel 49 Awir (inzake
de hardheidsregeling). Verder vragen deze leden of de negatieve gevolgen zien op het
bedrag van de beschikking of ook op andere schade die is veroorzaakt door de terugvordering
of invordering van het openstaande bedrag. Tevens vragen deze leden of dat betekent
dat de hardheidstegemoetkoming zich beperkt tot herzien van de gevolgen van het disproportionele
terugvorderen bij het niet of deels betalen van de eigen bijdrage. In voornoemd derde
lid wordt beschreven dat de hardheidstegemoetkoming de voor de belanghebbende nadelige
gevolgen betreft van de beschikking tot vaststelling of terugvordering voor zover
die gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
Hiermee wordt onderstreept dat de hardheidstegemoetkoming inderdaad ziet op de disproportionele
gevolgen van de in het verleden vastgestelde beschikking tot vaststelling of tot terugvordering.
De onevenredigheid van voornoemde nadelige gevolgen wordt weggenomen door het vaststellen
van de beschikking tot toekenning van de hardheidstegemoetkoming overeenkomstig:
a. herziening van de beschikking tot vaststelling waarbij het recht op kinderopvangtoeslag
per berekeningsjaar wordt vastgesteld naar rato van het bedrag aan kosten van kinderopvang
waarvan de ouder aannemelijk heeft gemaakt dat het tijdig is betaald, of;
b. herziening van de beschikking tot terugvordering onder bijzondere omstandigheden.
De hardheidstegemoetkoming ziet dus niet op andere schade die is veroorzaakt door
de beschikking tot vaststelling of tot terugvordering.
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat de vaststellingtermijn van de hardheidstegemoetkoming
van zes maanden heel erg lang is. Zij geven daarbij ook aan dat dit niet onlogisch
is gezien de aantallen verzoeken die kunnen worden gedaan en bovendien is de termijn
van 1 januari 2024 heel erg ruim. Deze leden stellen daarbij wel de vraag hoe wordt
voorkomen dat de invordering gedurende die zes maanden doorloopt.
Momenteel is er sprake van een invorderingspauze voor gedupeerde CAF-ouders of ouders
met een OGS kwalificatie. Ook zelfmelders vallen onder de invorderingspauze, inclusief
ouders die hebben verzocht om inzage in hun dossier. Zolang deze verzoeken nog niet
zijn afgerond, blijft de invordering gepauzeerd. Dat geldt ook voor de invorderingsrente.
De leden van de fractie van het CDA vragen of Belastingdienst/Toeslagen met hetzelfde
invorderingssysteem werkt als de blauwe tak van de Belastingdienst, waarbij openstaande
bedragen niet meer worden afgeboekt, maar blijven staan totdat er sprake is van nieuw
inkomen of vermogen.
Belastingdienst/Toeslagen werkt met zelfde systeem als de blauwe tak van de Belastingdienst,
maar voor Belastingdienst/Toeslagen is als het ware een «systeem in een systeem» gecreëerd,
gebaseerd op een andere wet, met diverse afwijkingen van het «blauwe» systeem. Als
de toeslagschuldenaar een betalingsregeling heeft en de betalingscapaciteit is ontoereikend
om het teruggevorderde bedrag binnen 24 maanden te voldoen, zal Belastingdienst/Toeslagen
na afloop van die regeling de belanghebbende meedelen geen invorderingsmaatregelen
te zullen nemen voor de nog openstaande schuld. Als is vastgesteld dat een toeslagschuldenaar
niet over enige betalingscapaciteit beschikt, dan zal Belastingdienst/Toeslagen de
belanghebbende na die vaststelling meedelen geen invorderingsmaatregelen te zullen
nemen voor de toeslagenschuld in kwestie.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de goede intentie van de regering wordt
omgezet in een snelle, ruimhartige compensatie met terugwerkende kracht. Bijvoorbeeld
met als doel om te voorkomen dat deze ouders zich in het vervolg allemaal genoodzaakt
voelen om een juridisch traject van bezwaar en beroep in gaan.
Belastingdienst/Toeslagen zal zich inspannen om samen met de ouders de benodigde gegevens
boven tafel te krijgen met betrekking tot de aanspraak op de kinderopvangtoeslag.
Daarbij zal zoveel mogelijk uit de eigen systemen van Belastingdienst/Toeslagen worden
gehaald en wordt ook bekeken of de benodigde gegevens elders gehaald kunnen worden.
De aanwezige bewijsstukken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Er bestaat dus een
inspanningsverplichting voor Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde documenten
en informatie te achterhalen. Uiteraard hebben we ook de hulp van ouders nodig om
zoveel mogelijk materiaal boven tafel te krijgen, zodat een goede beoordeling plaats
kan vinden of de ouder voor herstel of compensatie in aanmerking komt. De persoonlijk
zaakbehandelaar ondersteunt de ouder hierbij. Zorgvuldigheid, objectiviteit, de menselijke
maat en ruimhartigheid staan centraal bij de beoordeling van de cases door UHT. Daarnaast
heeft de ouder natuurlijk altijd de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan.
De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere toelichting over de vraag in
hoeverre ouders die slachtoffer zijn van etnisch profileren, ouders die onterecht
als fraudeur zijn aangemerkt en bijvoorbeeld met de kwalificatie van opzet/grove schuld
zijn bestempeld en ouders van wie relevante documenten bij Belastingdienst/Toeslagen
zijn verdwenen in deze regelingen passen. Tevens vragen deze leden of het kabinet
kan bevestigen dat er voor deze ouders een passende oplossing wordt gevonden, bijvoorbeeld
door te kijken of er ook voor deze groepen compensatie mogelijk is wanneer er sprake
blijkt te zijn van institutionele vooringenomenheid.
Ouders kunnen bij het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling inzake
een terugvordering kinderopvangtoeslag in zeer schrijnende situaties terecht zijn
gekomen, omdat zij geconfronteerd zijn met een onterechte kwalificatie opzet/grove
schuld in de invordering. Deze onterechte kwalificatie kan voor ouders ingrijpend
zijn geweest en tot ernstige onbillijkheden hebben geleid. Dit moet – tot waar mogelijk –
rechtgezet worden. Om deze reden heeft het kabinet uw Kamer daarom reeds een tweede
nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir aangeboden. Op
dit moment worden de andere genoemde situaties onderzocht. Ik hoop uw Kamer daarover
zo snel mogelijk over te kunnen informeren.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om nogmaals te bevestigen dat zij
alles op alles zal zetten om racisme, etnisch profileren en discriminatie, bijvoorbeeld
op de arbeidsmarkt aan te pakken.
Het kabinet is van mening dat discriminatie en racisme ontoelaatbaar zijn in de Nederlandse
samenleving. Dit zal het kabinet op alle mogelijke manieren bestrijden. In dat kader
lopen er verschillende Rijksbrede actieprogramma’s, waaronder het Nationaal actieprogramma
tegen discriminatie en het actieprogramma Arbeidsmarktdiscriminatie. In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 zijn specifieke maatregelen opgenomen om discriminatie op de arbeidsmarkt aan te
pakken, namelijk: een versterking van het toezicht ter voorkoming van discriminatie
bij werving en selectie, onderzoek naar de mechanismen achter discriminatie op de
arbeidsmarkt en de ontwikkeling van instrumenten om arbeidsmarktdiscriminatie tegen
te gaan en het delen van kennis onder andere via een bewustwordingscampagne. De voortgangsrapportages
over beide actieplannen zullen voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden.
De leden van de fractie van D66 begrijpen dat de kerntaak van de Commissie van Wijzen
is dat ze beoordeelt of overige (CAF-)zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 en of in
individuele gevallen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Deze
leden vragen of de Commissie van Wijzen deze beoordeling alleen doet bij zaken die
volgens de AUT mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar zijn met CAF 11 of dat de
Commissie van Wijzen daar ook andere zaken aan kan toevoegen.
De Commissie van Wijzen beoordeelt ook de gevallen waarin ouders verzoeken om een
beoordeling op individueel niveau van institutionele vooringenomenheid.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe ouders waarvoor het voorlopige oordeel
is gegeven dat zij niet in een vergelijkbare situatie verkeren als CAF 11, worden
gewezen op de mogelijkheid van een daaropvolgende individuele beoordeling, waarbij
het recht op compensatie alsnog een uitkomst kan zijn.
Een aantal ouders is reeds per brief geïnformeerd.
Bij de CAF-zaken die volgens het oordeel van Belastingdienst/Toeslagen en de commissie
van Wijzen op onderzoekniveau niet vergelijkbaar met CAF 11 zijn, wordt op verzoek
van de ouders op individueel niveau bekeken of sprake is van institutionele vooringenomenheid.
Ik wil dus nogmaals benadrukken dat een afwijzing op basis van de beoordeling op onderzoekniveau
niet betekent dat de ouder op individueel niveau is afgewezen. Met ouders die niet
reageren op onze eerder verstuurde brief, zal persoonlijk contact worden opgenomen.
Hiermee willen we waarborgen dat iedere ouder die vooringenomen is behandeld ook door
Belastingdienst/Toeslagen kan worden gecompenseerd. Omdat tot nu toe alleen op onderzoeksniveau
is gekeken is het oordeel voor alle ouders in één CAF-onderzoek nu hetzelfde. Het
is echter mogelijk dat ouders in meerdere CAF-onderzoeken terugkomen. Het is daardoor
mogelijk dat ouders onderdeel zijn van één CAF-onderzoek dat niet-vergelijkbaar is
met CAF-11 en een ander onderzoek dat wél vergelijkbaar is. Hierdoor kan het zijn
dat ouders in hetzelfde CAF-onderzoek een andere uitkomst krijgen. Ouders die bijvoorbeeld
voorkwamen in zowel de CAF-zaak genaamd CAF-Namu die niet vergelijkbaar is met CAF-11,
als de CAF-zaak CAF-Lanai die wel vergelijkbaar is met CAF-11, hebben een brief gekregen
dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen. Ouders die alleen in de CAF-zaak
genaamd CAF-Namu voorkwamen, hebben een brief gekregen dat zij op onderzoeksniveau
niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Maar dit laat onverlet de mogelijkheid
van een individuele beoordeling van het dossier. De persoonlijke zaakbehandelaar zal
betrokken ouders dit nog toe lichten en met hen onderzoeken voor welke regeling zij
(mogelijk) in aanmerking komen
Zoals hiervoor aangegeven, vindt na de beoordeling op onderzoeksniveau nog een beoordeling
op individueel niveau plaats. In ieder geval zullen de individuele dossiers van de
ouders die niet op onderzoeksniveau institutioneel vooringenomen zijn behandeld voorrang
krijgen. Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel
dat de ouder (ook) op individueel niveau niet vooringenomen is behandeld noch dat
er sprake is van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag tot compensatie
afgewezen bij beschikking. Deze beschikking moet door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd
worden, waarbij de ouder desgevraagd uiteraard de betreffende stukken krijgt die aan
de beschikking ten grondslag liggen. De ouder kan tegen deze beschikking in bezwaar
gaan. Het bezwaar wordt vervolgens beoordeeld door de bezwaarschriftenadviescommissie,
die ook gebruik kan maken van de stukken die bij Belastingdienst/Toeslagen aanwezig
zijn.
In dit verband geven de leden van de fractie van D66 aan met grote verbazing kennis
te hebben genomen van de brief die hierover aan ouders is gestuurd en die de indruk
wekt dat deze ouders geen kans meer zouden maken op de compensatieregeling bij een
individuele beoordeling van hun dossier. Deze leden gaven aan zij de voorliggende
regelingen niet zo interpreteren en vragen wat hier is misgegaan en hoe ouders alsnog
goed worden geïnformeerd. Tevens vragen zij op welke wijze gedupeerde ouders een toelichting
krijgen over het verwachte traject.
In de afgelopen week heb ik geconstateerd dat de brief aan de ouders die in een CAF-zaak
betrokken waren onvoldoende duidelijk was en daarmee tot een verkeerde conclusie heeft
geleid. Dat spijt mij enorm en zal in de komende tijd moeten worden voorkomen. De
desbetreffende ouders worden zo snel mogelijk aanvullend persoonlijk geïnformeerd
over hun mogelijkheden. In ieder geval zullen de individuele dossiers van de ouders
die niet op onderzoeksniveau institutioneel vooringenomen zijn behandeld voorrang
krijgen. Het traject heb ik in het stroomschema weergegeven dat op 3 juni jl. met
uw Kamer is besproken en dat is gevoegd bij deze nota. De ouders die zich reeds hebben
gemeld en geen onderdeel zijn van een CAF-zaak, worden in juni per brief geïnformeerd
over de stand van zaken. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een aantal generieke
interactiekanalen, zoals de website van Belastingdienst/Toeslagen en webinars om zoveel
mogelijk andere mogelijk getroffen ouders te bereiken. Ook het Ouderpanel en het Kindpanel
kunnen ons hierover adviseren.
De leden van de fractie van D66 vragen zich af hoe de regering ervoor zorgt dat ouders
niet per ongeluk de boot missen en dus ook weten waar, en wanneer, ze zich kunnen
melden. Deze leden vragen zich bovendien af hoe de regering borgt dat de toegang voor
deze ouders tot het compensatie- en hersteltraject zo laagdrempelig mogelijk is. De
leden van de fractie van de VVD vroegen hier ook naar.
De informatie en toeleiding om een melding herbeoordeling in gang te zetten, is zo
laagdrempelig mogelijk gehouden. De ouder heeft verschillende mogelijkheden om zich
bij de herstelorganisatie te melden en contact op te nemen. Toelichting is hierover
te vinden via de website. Deze website wordt per 1 juli vernieuwd. Melden kan telefonisch,
schriftelijk en aan een digitale melding wordt gewerkt. Er is een Serviceteam gedupeerden
kinderopvangtoeslag en iedere ouder krijgt een persoonlijk zaakbehandelaar die de
ouder begeleidt naar de voor hen beste regeling. Om de bekendheid van de regelingen
te vergroten, brengen wij deze onder de aandacht via bijvoorbeeld onze mediakanalen,
gemeenten, kinderopvangorganisaties, BOinK en de Nationale ombudsman.
De leden van de fractie van de fractie van D66 vragen zich af hoe wordt geborgd dat
de persoonlijke zaakbehandelaar ook meer algemene of abstracte brieven van de Belastingdienst/Toeslagen
aan de ouders kan toelichten.
De persoonlijke zaakbehandelaren zijn in principe belast met de behandeling en beoordeling
van de compensatie- en hardheidsregeling. Daar waar nodig, zullen zij uiteraard schakelen
met de reguliere organisatie van Belastingdienst/Toeslagen om de ouder zo goed en
volledig mogelijk te kunnen helpen. Daar hoort ook bij het geven van toelichting als
daar behoefte aan bestaat. Daarnaast worden de persoonlijke zaakbehandelaren permanent
geschoold om ouders zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Als onderdeel van
deze scholing wordt o.a. ook gekeken naar stages bij bijvoorbeeld BOinK om zodoende
kennis op te doen hoe communicatie met ouders te verbeteren. In specifieke zin wordt
aan het ouderpanel gevraagd om feedback te geven op te verzenden brieven zodat deze
goed aansluiten op de behoefte van de ouders. Brieven worden ondersteund door andere
communicatiemiddelen zoals korte video's, animaties en webinars.
De leden van de fractie van D66 vragen zich af of het een optie is om automatisch
te waarborgen dat alle ouders die in een CAF-zaak zaken die niet vergelijkbaar wordt
geacht met CAF 11 toch automatisch, zonder dat zij in actie hoeven te komen, individueel
worden beoordeeld.
Naar mijn inschatting zullen inderdaad de meeste, zo niet alle, van deze ouders voor
een individuele beoordeling in aanmerking willen komen. Mede gezien alles wat er is
voorgevallen, wil en kan Belastingdienst/Toeslagen echter niet zonder instemming van
de ouder overgaan tot een individuele beoordeling van zijn dossier. Het indienen van
een aanvraag is een noodzakelijke voorwaarde om een compensatiebeslissing te kunnen
nemen, om te voorkomen dat dossiers van ouders bekeken worden die hieraan geen behoefte
hebben en om hun rechtsbescherming te borgen. Daarom wordt in de regelgeving het formele
vereiste van een verzoek tot compensatie gesteld. Dit verzoek is vormvrij en in de
praktijk zal hier laagdrempelig mee om worden gegaan. Zo zal een instemming door de
ouder met een individuele beoordeling in contacten met de persoonlijke behandelaar
in voorkomende gevallen als een verzoek tot compensatie worden aangemerkt. Ook een
eerdere melding geldt onder omstandigheden als een dergelijk verzoek. Waar nodig worden
de door de leden genoemde ouders, evenals de ouders die zich in eerder stadium hebben
gemeld, actief ondersteund bij het doen van een aanvraag.
De leden van de fractie van D66 vragen om in te gaan op de vraag of de bewijslast
met de voorgestelde regelingen vooral bij de ouders of bij Belastingdienst/Toeslagen
ligt. Deze leden vragen wat de regering hierbij een gewenste verhouding vindt. De
leden van de fractie van de SP vragen opnieuw om een regeling die ruimhartig en laagdrempelig
is, waarbij ouders niet weer moeten aantonen dat zij te goedertrouw zijn. Wanneer
Belastingdienst/Toeslagen in gebreke blijft, behoort de bewijslast bij Belastingdienst/Toeslagen
te liggen. De leden van de fractie van de SP vinden het onbeschrijflijk dat ouders
opnieuw om bewijs gevraagd wordt en roepen de regering op deze heilloze weg te verlaten.
In eerste instantie neemt Belastingdienst/Toeslagen alle aanwezige informatie in de
systemen als basis voor de individuele herbeoordeling. De persoonlijk zaakbehandelaar
beoordeelt deze stukken en neemt contact op met de ouder. Mochten in de systemen van
Toeslagen stukken ontbreken die essentieel zijn om de beoordeling te completeren,
dan wordt de ouder gevraagd of deze nog informatie heeft. Als dat niet het geval is,
dan zal Belastingdienst/Toeslagen zich inspannen om bij derden informatie op te vragen.
Dan kunnen banken en kinderopvangorganisaties gevraagd worden of zij nog gegevens
hebben die van belang kunnen zijn bij de onderbouwing van het recht op kinderopvangtoeslag.
Het uitgangspunt is dat ruimhartig met de bewijslast wordt omgegaan met oog voor de
menselijke maat en niet op zoek wordt gegaan naar het laatste ontbrekende document
om het recht op toeslag vast te stellen. De aanwezige bewijsstukken zullen ruimhartig
worden beoordeeld. Er bestaat dus een gezamenlijke inspanningsverplichting voor de
ouder en Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde stukken te achterhalen, zodat een
goede beoordeling plaats kan vinden of de ouder voor herstel of compensatie in aanmerking
komt.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze tegemoet kan worden gekomen
aan ouders in het geval dat er bijvoorbeeld documenten verdwenen zijn.
In de brief aan uw Kamer van de Minister van Financiën van 17 januari jl.10 is aangegeven dat de aanhoudende signalen van ouders en media over kwijtgeraakte
stukken aanleiding zijn om dit te laten onderzoeken door een onafhankelijke instantie.
Ik ben een plan van aanpak aan het implementeren (fase I) om vast te kunnen stellen
of in specifieke gevallen stukken zijn kwijtgeraakt. Daarbij wordt samengewerkt met
de ADR en DocDirekt, twee partijen met veel kennis op het vlak van informatiebeheersing
en -processen. In samenspraak met de ADR en DocDirekt zullen ook de volgende stappen
worden gezet. Daarnaast verricht de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed («de
Inspectie) een onderzoek naar het informatiebeheer en de kwaliteit van archivering
bij Toeslagen. De inspectie zal onderzoeken of de Archiefwet nageleefd is in het werkproces
toeslagen kinderopvang tussen 2013 en heden. Op dit moment werkt de Inspectie aan
een aangepaste planning naar aanleiding van de COVID 19-maatregelen. Wanneer deze
gereed is zullen nadere afspraken worden gemaakt. De uitkomsten van dat onderzoek
kunnen een aanvulling zijn bij de beoordeling van de dossiers van ouders of zij recht
hebben op een tegemoetkoming. Uiteraard zullen voorafgaand aan de uitkomsten de persoonlijke
zaakbehandelaren met de ouders in gesprek gaan over ontbrekende stukken en mogelijk
ruimhartig omgaan met dit gegeven. Dit zal ook een rol spelen bij de compensatieregeling
en de hardheidstegemoetkoming.
De leden van de fractie van D66 begrijpen de voorgestelde werkwijze zo dat ouders
wier zaak vergelijkbaar wordt geacht met CAF 11 in een fastlane terechtkomen. Zij
vragen of zij het goed begrijpen dat ouders die daar niet inzitten omdat hun zaak
niet vergelijkbaar is met CAF 11, uiteindelijk niet langs een andere maatlat worden
gelegd voor het beoordelen van institutionele vooringenomenheid dan ouders wier zaak
wel vergelijkbaar met CAF 11 worden geacht.
Die conclusie is juist. Bij de ouders wier zaak vergelijkbaar is geacht met CAF 11
is vastgesteld dat zij groepsgewijs vooringenomen zijn behandeld. De toets die plaatsvindt
voor de ouders die in een onderzoek zaten dat niet vergelijkbaar met CAF 11, is gericht
op het onderzoeken of er sprake was van een individuele institutionele vooringenomen
behandeling. Daarbij horen dezelfde criteria als bij het onderzoek naar de groepsgewijze
aanpak, op het eerste criterium (collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele
beoordeling die dit rechtvaardigde) na.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze tegemoet kan worden gekomen
aan de ouders als er bijvoorbeeld documenten ontbreken.
Belastingdienst/Toeslagen zal zich maximaal inspannen om gedupeerde ouders bij te
staan bij het aantonen dat zij op enige manier zijn gedupeerd. Op dit moment wordt
de crisisorganisatie verder opgebouwd. De benodigde bewijsstukken om het recht op
compensatie of een hardheidstegemoetkoming vast te stellen is hierbij ook onderwerp
van gesprek. Zo wordt op dit moment onderzocht of banken en kinderopvangorganisaties
een rol kunnen spelen bij het verstrekken van benodigde bewijsstukken. Hoewel het
de intentie is om hier richtlijnen voor op te stellen, kan dit nooit een limitatieve
lijst vormen. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd als dit punt nader is uitgekristalliseerd.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de voortgang bij het verbeteren van het
informatiebeheer en de archivering bij Toeslagen.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 11 oktober 2018 geïnformeerd over de noodzaak
om het informatiebeheer bij Toeslagen te verbeteren.11 Directe aanleiding destijds was het feit dat in de dossiers van CAF 11 niet alle
voor de procesvoering relevante documenten beschikbaar waren voor de verweerder. Uit
een interne verkenning binnen Belastingdienst/Toeslagen bleek dat een versterking
van de informatiehuishouding c.q. het informatiebeheer noodzakelijk is. Er is onderzoek
uitgevoerd naar deelprocessen binnen het primaire proces van Belsastingdienst/Toeslagen
waarin voor een dossier relevante informatie wordt gegenereerd en verwerkt. Zodra
de resultaten van het interne onderzoek zijn opgeleverd zal ik uw Kamer in de voortgangsrapportage
hierover informeren. Vervolgens worden de verbeteringen uit het onderzoek geïmplementeerd.
Daarnaast verricht de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed («de Inspectie») een
onderzoek naar het informatiebeheer en de kwaliteit van archivering bij Belastingdienst/Toeslagen.
De Inspectie zal onderzoeken of de Archiefwet nageleefd is in het werkproces toeslagen
kinderopvang tussen 2013 en heden. Op dit moment werkt de Inspectie aan een aangepaste
planning naar aanleiding van de COVID 19-maatregelen. Wij zullen erop aandringen dat
dit onderzoek zo spoedig mogelijk gaat starten.
De leden van de fractie van D66 begrijpen dat bij de beoordeling van institutionele
vooringenomenheid de verschillende criteria in samenhang moeten worden gezien, namelijk
dat de afwezigheid van één criterium niet betekent dat er geen sprake was van institutionele
vooringenomenheid en dat de aanwezigheid van één of meer criteria niet automatisch
betekent dat er sprake was van institutionele vooringenomenheid. Deze leden vragen
om nader toe te lichten wat dit betekent voor de besluitvorming van de Commissie van
Wijzen en daarbij te reflecteren op zowel de mogelijkheid tot maatwerk als het gelijkheidsbeginsel.
De Commissie van Wijzen dient bij elke kwestie vast te leggen waarom zij wel of niet
tot de kwalificatie van institutionele vooringenomenheid besluit. Bij de besluitvorming
van de Commissie van Wijzen dient het gelijkheidsbeginsel in acht te worden genomen.
Ten slotte vergt elk besluit van de Commissie van Wijzen maatwerk. De Commissie beziet
daarbij ruimhartig of volgens haar sprake is van institutioneel vooringenomen handelen.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe ouders, als beoordeeld is dat de vergelijkbare
CAF-groep niet vergelijkbaar is met de CAF 11-zaak, worden geïnformeerd over de mogelijkheid
dat er in hun individuele situatie wel sprake zou kunnen zijn van institutionele vooringenomenheid.
Indien de ouder van mening is wel gedupeerd te zijn door institutionele vooringenomenheid
kan hij dit kenbaar maken op de wijze zoals aangeven in de brief die hij heeft ontvangen.
Met ouders die niet reageren op de onlangs verzonden brief, zullen we persoonlijk
contact opnemen om er voor te zorgen dat iedere ouder die institutioneel vooringenomen
is behandeld ook door ons kan worden gecompenseerd. De persoonlijke zaakbehandelaren
zullen de ouders ondersteunen bij hun verzoeken. Wordt bij de individuele toets geconstateerd
dat een ouder op individueel niveau institutioneel vooringenomen is behandeld, dan
komt deze ook in aanmerking voor de compensatieregeling.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering verwacht om te gaan met de
groep ouders uit CAF 11 die menen extra schade te hebben waardoor de compensatieregeling
niet voldoende is.
De groep ouders uit CAF 11 heeft een forfaitaire schadevergoeding gekregen, die hoger
of lager kan uitvallen dan de werkelijke schade. Wanneer de schade als gevolg van
het vooringenomen handelen hoger is dan de forfaitaire vergoedingen, kunnen ouders
een verzoek doen om aanvullende/werkelijke schadevergoeding. De persoonlijk zaakbehandelaar
wijst de ouders op deze mogelijkheid en begeleidt ze in dit traject. De verzoeken
van ouders die hebben aangegeven dat zij extra schade hebben ondervonden, worden voorgelegd
aan de Commissie Aanvullende Schadevergoeding. De Commissie Aanvullende Schadevergoeding
beoordeelt of ouders in schrijnende gevallen in aanmerking komen om meer schade vergoed
te krijgen in aanvulling op de compensatieregeling. De commissie rapporteert haar
bevindingen aan de herstelorganisatie die in lijn met dit advies het uiteindelijke
besluit neemt.
De leden van de fractie van de SP vragen zich af of het besluit om altijd alles terug
te vorderen en mensen daarbij geen betalingsregeling te bieden, wel conform het Besluit
Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen (BBBB/T) is. Volgens deze leden geeft
dit besluit ruimte om discretionair op te treden.
Het BBBB/T bevat beleidsregels die gelden bij het opleggen van bestuurlijke boeten
door Belastingdienst/Toeslagen. Dit besluit, en de daarin neergelegde discretionaire
ruimte bij het opleggen van boeten, ziet dus niet op de vaststelling en terugvordering
van toeslagen en het treffen van betalingsregelingen. Dit neemt niet weg dat er bij
de vaststelling, terugvordering en invordering van toeslagen in het verleden onvoldoende
rekening is gehouden met individuele omstandigheden en disproportionele gevolgen van
het strikt toepassen van wet- en regelgeving en de strikte handhaving in de uitvoering.
Daarom is ook voorzien in het voorliggende herstelpakket.
De leden van de fractie van de SP vragen wat de gronden waren waardoor ouders in een
risicoselectie konden komen en welke selectieregels het meest voorkomend waren in
de uitworp en hoe de uitworp vervolgens ter hand werd genomen. Zij vragen of dat middels
een individuele controle was of dat er een automatische uitvraag van gegevens werd
gedaan. Zij vragen voorts of er uitworpen zijn gedaan die automatisch werden stopgezet.
Het risicoclassificatiemodel werkt niet met uitworp op basis van afzonderlijke regels
waaraan iemand wel of niet moet voldoen om geselecteerd te worden. Het model bestaat
uit een groot aantal indicatoren die in onderlinge samenhang bepalen of een aanvraag
overeenkomsten vertoond met goede of gecorrigeerde aanvragen uit het verleden. Deze
indicatoren werken niet onafhankelijk van elkaar, maar bepalen samen welke risicoscore
een aanvraag krijgt. Het is dan ook niet mogelijk om per afzonderlijke indicator aan
te geven hoe vaak deze geleid heeft tot uitworp. De aanvragen die het model als het
meest risicovol beoordeelt, worden aangeboden aan een controlemedewerker. Deze bepaalt
zelf of er extra informatie nodig is om de aanvraag goed te kunnen keuren. Deze informatie
kan worden gevonden in de eigen systemen van Belastingdienst/Toeslagen of door bewijsstukken
op te vragen bij de aanvrager zelf. De medewerker beoordeelt in dat geval de binnengekomen
bewijsstukken en besluit of de toeslag kan worden toegekend. De beoordeling door de
medewerker wordt gedaan aan de hand van een uitgebreide werkinstructie. Vervolgens
vindt er nog een kwaliteitscontrole plaats. Deze aanvragen worden derhalve niet automatisch
gestopt.
De leden van de fractie van de SP geven aan dat er zoveel ouders zijn die vertellen
dat ze met bewijsstukken naar Belastingdienst/Toeslagen gingen na een verzoek tot
aanleveren van informatie of dat zij die informatie meerdere keren opstuurden, maar
dat er toch overgegaan werd tot het stopzetten en nihil-stelling. Zij vragen of het
klopt dat dan vrij automatisch ook de kwalificatie opzet/grove schuld volgde en, als
dat niet het geval is, hoe dat dan tot stand is gekomen. Het niet volledig aanleveren
van stukken kon leiden tot de kwalificatie O/GS maar dat was geen automatisme. In
het kader van een aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling werd onderzoek
gedaan naar de vraag of bij het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking sprake
was geweest van verwijtbaar handelen.
De leden van de fractie van de SP wijzen op het BBBB/T waarin wordt aangegeven dat
de aanwezigheid van opzet of grove schuld bewezen dient te worden. Zij vragen waarom
de ouders hiervan niet op de hoogte zijn gesteld, waardoor ze zich niet konden verweren,
en of dit een ernstige omissie is die gevolgen dient te hebben voor de afhandeling
van hun compensatie. Deze leden vragen tevens hoe bij de behandeling van de ouders
met opzet/grove schuld opvolging is gegeven aan het evenredigheidsbeginsel als vastgelegd
in artikel 2.4 van het BBBB/T en hoe dit evenredigheidsbeginsel is te verenigen met
de nihilstelling zoals die werd gehanteerd in vele duizenden gevallen. Verder vragen
deze leden naar de inzet van de discretionaire bevoegdheid die naar hun opvatting
bestond om de alles-of-niets-benadering te voorkomen.
Het BBBB/T bevat beleidsregels die gelden bij het opleggen van bestuurlijke boeten
door Belastingdienst/Toeslagen bij het opleggen van een terugvordering. Dit besluit
was dus niet van toepassing bij de beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen of sprake
was van opzet of grove schuld die aan een persoonlijke betalingsregeling in de weg
staat (in de invorderingsfase). Hoewel zowel in het boetebeleid als in het invorderingsbeleid
opzet/grove schuld dus een criterium is, gelden bij de toepassing ervan verschillende
regels. Dit neemt niet weg dat ook in de invorderingssfeer opzet en grove schuld door
Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd moet worden, waarbij de bewijslast bij Belastingdienst/Toeslagen
ligt.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het mogelijk is dat ouders nu te horen
krijgen dat niet meer te vinden is waarom zij verdacht werden van fraude.
Ouders hebben in verschillende situaties aangegeven dat zij het gevoel hadden door
Belastingdienst/Toeslagen als fraudeur te zijn aangemerkt. Dit was volgens de ouders
aan de orde bijvoorbeeld:
• Bij de vooringenomen behandeling in CAF-zaken.
• Bij handmatige behandeling in verband met toezicht op hoge toeslag-aanvragen.
• In het geval zij bij een eerdere geconstateerde fout op een lijst voor handmatige
behandeling zijn geplaatst, waardoor zij opmerkten dat zij bij nieuwe aanvragen of
wijzigingen telkens gecontroleerd werden.
• Wanneer er een aantekening in een notitieveld in het Belastingdienst/Toeslagen systeem
is gemaakt waarin een verdenking van oneigenlijk gebruik of misbruik werd genoemd.
• Wanneer bij de aanvraag van een persoonlijke betalingsregeling of medewerking aan
een schuldhulpverleningstraject dit werd afgewezen omdat de achterstand aan «opzet
of grove schuld» te wijten zou zijn.
• Bij een vermelding in de FSV.
Bij de herbeoordeling van dossiers zal hierover met de ouders in gesprek worden gegaan.
Ondanks dat er in de interne werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier
moest zijn, is er niet altijd (op juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze
van administreren binnen Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur
ik ten zeerste en dat had niet mogen gebeuren. Dit geeft nog eens aan dat, ook met
dit punt als voorbeeld, het vertrouwen van deze ouders in de Belastingdienst hersteld
dient te worden. Zoals ik eerder heb aangegeven, loopt op dit moment nog op verschillende
onderdelen een onderzoek. Ik hoop uw Kamer snel hier verder over te kunnen informeren.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering waarom nooit opvolging is gegeven
aan de uitspraken van verschillende bestuursrechtelijke colleges, waaronder de ABRvS
op 20 september 2017, dat de bewijslast voor opzet/grove schuld ontbrak.
Bij de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling is het aan Belastingdienst/Toeslagen
te stellen dat en te motiveren waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten
aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. Ondanks dat er in
de interne werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier moest zijn, is er
niet altijd (op juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze van administreren
binnen Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur ik zeer en dat had
niet mogen gebeuren. Met de tweede nota van wijziging is deze vangnetbepaling in het
wetsvoorstel bovendien uitgebreid voor ouders aan wie bij de invordering een onterechte
kwalificatie opzet/grove schuld is opgelegd en dit tot zeer schrijnende situaties
heeft geleid.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom de AUT in haar adviezen niet op de
validiteit en legaliteit van de kwalificatie opzet/grove schuld ingaat en hierbij
blijft spreken van «hardheid van het systeem» in plaats van te erkennen dat dit volstrekt
onrechtmatig handelen is geweest.
Het kabinet kan niet voor de AUT spreken. Volgens artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling
Awir wordt de in dat artikel beschreven (persoonlijke) betalingsregeling niet aan
de belanghebbende toegekend indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten
aan opzet of grove schuld van de belanghebbende (of diens partner). Het door Belastingdienst/Toeslagen
toetsen van dit vereiste bij de aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling is
dus in overeenstemming met deze regelgeving. Tegen – eventuele invorderingsmaatregelen
als gevolg van – het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling stonden rechtsmiddelen
open. Het was daarbij aan Belastingdienst/Toeslagen om aannemelijk te maken dat sprake
was van opzet of grove schuld.
Het voorgaande neemt niet weg dat een – terechte of onterechte – kwalificatie opzet
of grove schuld ingrijpende en soms disproportionele gevolgen kon hebben voor de betrokken
ouders. Dit is de reden waarom, zoals eerder aangegeven, dit criterium niet meer wordt
gehanteerd bij de toekenning van een persoonlijke betalingsregeling. Aan alle ouders
die – na de hersteloperatie – nog een openstaande toeslagschuld hebben, zal een persoonlijke
betalingsregeling worden aangeboden. Tevens wordt door middel van de tweede nota van
wijziging de vangnetbepaling in het wetsvoorstel uitgebreid. Dit biedt aan ouders
die vanwege een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld geen persoonlijke betalingsregeling
hebben gekregen ten aanzien van de terugvordering kinderopvangtoeslag en die hierdoor
in een zeer schrijnende situatie zijn gekomen de mogelijkheid om een bijzondere tegemoetkoming
te krijgen. Het is daarbij in eerste instantie aan de Commissie van Wijzen en de Commissie
aanvullende compensatie werkelijke schade om op basis van concrete voorgelegde gevallen
hierover te adviseren.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe vaak door Belastingdienst/Toeslagen op
basis van de kwalificatie opzet/grove schuld een schuldhulptraject via de Wet Schuldsanering
Natuurlijke Personen is ingezet en hoe vaak een minnelijke schuldregeling is afgewezen.
Dit is niet bekend. Hier werden geen gegevens van bijgehouden door de Belastingdienst
en/of Belastingdienst/Toeslagen. Ik heb vernomen dat ouders ten onrechte in zeer schrijnende
situaties zijn terechtgekomen wanneer een minnelijke schuldregeling niet mogelijk
was. Dat betreur ik en dat had niet mogen gebeuren. Ook daarom heb ik aangekondigd
de vangnetregeling voor dergelijke situaties te verruimen.
De leden van de fractie van de SP vragen tevens hoe aan de rechter en aan de aanvrager
van het schuldhulptraject werd medegedeeld dat iemand wegens fraude een belastingschuld
had en om die reden niet in aanmerking kwam voor schuldhulp. Indien dit niet werd
meegedeeld, vragen deze leden welke reden daarvoor bestond en of dit te maken had
met de gebrekkige onderbouwing en onomkeerbaarheid van opzet/grove schuld.
De Belastingdienst verstrekt de rechter niet rechtstreeks informatie over het bestaan
van O/GS. Dit wordt alleen aan de betreffende burger medegedeeld, via een beschikking
waarin is aangegeven dat de Belastingdienst een persoonlijke betalingsregeling afwijst
op grond van O/GS. De aanvrager van het schuldhulptraject moet de rechter bij zijn
verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling o.a. op de
hoogte stellen van het beloop en de samenstelling van zijn schulden. In dát verband
kan de hoogte en de aard van de toeslagschuld ter sprake komen. De rechter kan toepassing
van de wettelijke schuldsaneringsregeling weigeren in het geval de schuldenaar ten
aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden niet te goeder trouw
is geweest. Het is aan de rechter om dit te toetsen.
De leden van de fractie van de SP vragen voorts op welke juridische basis niet werd
meegewerkt aan een schuldhulptraject.
Dit gebeurde op basis van artikel 288 van de Faillisementswet. In dat artikel staan
de gronden uiteengezet op basis waarvan een schuldsaneringsregeling werd toe- of afgewezen.
Daarnaast is een en ander verder uitgewerkt in 73.5.1 en 73.5a van de Leidraad Invordering.
De leden van de fractie van de SP geven aan ook ouders te kennen die uiteindelijk
wél toegelaten zijn tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen via de rechter.
Zij vragen aan te geven waarom er een verschil in rechtsbehandeling is opgetreden
en of dit te maken heeft met de beoordeling van de kwalificatie opzet/grove schuld
of dat dit regionaal is bepaald.
Bij toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen maakt de rechtbank haar
eigen afwegingen. In beginsel moet het ontstaan van de schulden niet aan de aanvrager
te wijten zijn. Echter, de rechtbank kan andere belangen mee laten wegen waardoor
ook een schuldenaar met een O/GS-kwalificatie wel tot schuldsanering wordt toegelaten.
Dit is niet regionaal bepaald.
De leden van de fractie van de SP vragen aan te geven in hoeveel rechtszaken die de
afgelopen jaren hebben gespeeld is opgevoerd dat de toeslaggerechtigde fraude kon
worden toegeworpen, hoe vaak dit stand hield en of er dan sprake was van vertegenwoordiging
van de gedupeerde vanuit de advocatuur.
Hier moet ik het antwoord op schuldig blijven. Hierover worden geen gegevens bijgehouden.
De leden van de fractie van de SP vragen of er meldingen zijn gekomen vanuit de Raad
voor de Rechtspraak dat zij schrijnende situaties niet kon oplossen door de vasthoudendheid
van Belastingdienst/Toeslagen.
Mij zijn dergelijke meldingen niet bekend. In de komende periode zal ik contact laten
opnemen met de Raad voor de Rechtspraak om na te gaan of dergelijke situaties zich
hebben voorgedaan.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe of naar aanleiding van welke
feiten gedupeerden in de FSV terecht kwamen en door welke categorie medewerkers van
Belastingdienst/Toeslagen dit gebeurde. Voorts vragen deze leden of de regering kan
bevestigen dat de gegevens van de mensen in de FSV door speciale fraudeteams in een
fraudemap werden geplaatst. In het verlengde daarvan vragen deze leden hoeveel mensen
in deze fraudemap zitten en of dossiers ook uit deze fraudemap werden gehaald of dat
zij er voor altijd in bleven staan. Tot slot vragen deze leden wie toegang hadden
tot deze gegevens.
In onze brief van 26 mei jl. zijn de Staatssecretaris van Financiën- Fiscaliteit en
Belastingdienst en ik ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van FSV en de aanpak
in twee fases. In fase I richten we ons op nader onderzoek naar FSV en het in kaart
brengen van FSV-achtige systemen en het gebruik daarvan in de toezichtsprocessen van
de Belastingdienst. In fase II zullen we onderzoek doen naar de mogelijke effecten
op de beoordeling van burgers en bedrijven. In het begin van de zomer zullen wij u
informeren over de eerste uitkomsten van het onderzoek uit fase I. Fase II zal langer
duren. Zodra we meer informatie uit de onderzoeken hebben kunnen we antwoorden geven
op inhoudelijke vragen over het gebruik van FSV. Wij zullen uw vragen daarom meenemen
in de brief over de eerste uitkomsten van het onderzoek uit fase I.
De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre klachten, bezwaren of smeekbedes,
schriftelijk of telefonisch geuit, van burgers bij de Belastingdienst bekend zijn
over de effecten van de kwalificatie opzet/grove schuld, zoals loonbeslag, verrekening
van huur- en zorgtoeslag of het niet krijgen van betalingsregelingen.
Achteraf gezien kan gesteld worden dat onvoldoende aandacht gegeven is aan de schrijnende
situaties waarin burgers terecht kwamen als gevolg van hun financiële problemen. Dit
betreur ik zeer en dat had niet zo mogen plaatsvinden.
Dit is dan ook de reden dat een O/GS kwalificatie in de invordering niet meer wordt
toegepast en ik de vangnetbepaling op dit punt heb uitgebreid.
De leden van de fractie van de SP vragen of bij de fraudeteams van Belastingdienst/Toeslagen
bekend was hoe groot de problemen waren van grote aantallen ouders die als opzet/grove
schuld waren gekwalificeerd.
Het fraudeteam beoordeelde of er sprake was van O/GS. Het daadwerkelijk gebruik van
de O/GS kwalificatie gebeurde door de ontvanger bij beoordeling van het verzoek tot
een persoonlijke betalingsregeling. Achteraf gezien kan gesteld worden dat er destijds
onvoldoende aandacht was voor de problemen waarin ouders terecht kwamen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar een nadere toelichting op het op 29 mei
2020 door de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane toegezegde onderzoek naar de
werking van de kwalificatie opzet/grove schuld. Zij vragen naar de onderzoeksvragen
die dit onderzoek bevat, welke onderzoekers dit uit gaan voeren en wanneer dit naar
de Kamer wordt gestuurd.
Zoals ik heb aangegeven wil ik op basis van recente analyse uw Kamer een tweede nota
van wijziging op het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir aanbieden. Bij ouders
die geconfronteerd zijn met een onterechte kwalificatie «opzet/grove schuld» is als
gevolg van deze kwalificatie een persoonlijke betalingsregeling geweigerd. Dit kon
ernstige onbillijkheden tot gevolg hebben voor ouders. Zo werd geen rekening gehouden
met hun persoonlijke betalingscapaciteit en konden zij hierdoor onder het bestaansminimum
komen. Ook bij de invordering van kinderopvangtoeslag kunnen ouders dus in zeer schrijnende
situaties terecht zijn gekomen. Dit moet – tot waar mogelijk – rechtgezet worden.
Ik heb via de genoemde nota van wijziging een verruiming van de vangnetbepaling op
dit punt voorgesteld.
De leden van de fractie van de SP vragen in ieder geval te onderzoeken welk overleg
heeft plaatsgevonden tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de departementen van Financiën
en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor de reconstructie en verklaring verwijs ik naar de Kamerbrieven die de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik 12 maart jl. aan uw Kamer verstuurd hebben.12 In de Kamerbrief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid13 wordt daarbij aangegeven dat de komende periode wordt benut om het bestaande beeld
zo compleet mogelijk te maken, met een geauditeerde werkwijze. Daarnaast zal de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zoals verzocht door uw Kamer tijdens het debat
van 27 mei jl., een nadere toelichting geven op de opzet en het tijdpad van dit onderzoek.
Deze brief wordt op dezelfde dag als deze nota naar uw kamer gezonden. Na de zoektocht
zal de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer nader informeren.
De leden van de fractie van de SP vragen op basis van welke feiten de regering op
13 maart 2020 heeft besloten geen gebruik meer te maken van «opzet/grove schuld».
O/GS is inderdaad in de toekomst niet langer een reden om een persoonlijke betalingsregeling
af te wijzen. Aanleiding voor dit besluit waren de gewijzigde beleidsopvattingen van
het kabinet. Allereerst werd geconstateerd dat O/GS in de sfeer van de persoonlijke
betalingsregeling, disproportionele gevolgen kon hebben en tot zeer schrijnende situaties
kon leiden bij de invordering van de kinderopvangtoeslag. Kinderopvangtoeslagontvangers
bleven als gevolg hiervan soms jarenlang kampen met een openstaande kinderopvangtoeslagschuld.
Daarnaast is het kabinet van oordeel dat het opleggen van een boete of strafrechtelijke
vervolging een meer gebruikelijk en passend instrument is om gevallen van misbruik
of oneigenlijk gebruik van toeslagen aan te pakken.
Overigens is de dwanginvordering van openstaande vorderingen waarin «opzet/grove schuld»
een rol speelde, begin november 2019 opgeschort en is bij lopende en nieuwe verzoeken
om een persoonlijke betalingsregeling vanaf dat tijdstip niet meer gekeken, conform
beoogd nieuw beleid, naar de aanleiding van de terugvordering waarvoor het verzoek
is gedaan. De burgers met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove
schuld krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op
basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet
ook in aanmerking komen voor andere regelingen. Nadat ze 24 maanden hun betalingscapaciteit
hebben ingezet worden voor eventuele restschuld geen invorderingsmaatregelen meer
genomen. De vorderingen worden uit de actieve invordering gehaald en daarmee verdwijnt
ook de kwalificatie en stopt de doorwerking. Daarnaast worden via schoningsacties
aantekeningen met betrekking tot de kwalificatie uit het invorderingssysteem verwijderd.
Met deze inspanningen beoog ik eraan bij te dragen dat ouders uit de schuldproblemen
komen, daarvoor heb ik ook gemeenten gevraagd mij bij te staan.
De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in het kader van de conclusies
van de AUT met betrekking tot de CAF 11-zaak niet wordt gesproken over de totstandkoming
van de eindadviezen van de AUT en het gebruik van individuele dossiers. Deze leden
vragen daarom of de AUT heeft gevraagd om individuele dossiers in andere CAF-zaken
dan CAF 11 in te zien, om te beoordelen of andere CAF-zaken vergelijkbaar waren met
CAF 11, en als het AUT daarom heeft gevraagd of AUT daartoe in de gelegenheid is gesteld.
AUT heeft niet gevraagd om individuele dossiers in andere CAF-zaken dan CAF 11 in
te zien.
1.2. Herziening binnen het bestaande wettelijke kader
De leden van de fractie van de VVD stellen vragen over de voorgestelde mogelijkheid
door de AUT voor situaties waarin herziening juridisch niet meer mogelijk is, terwijl
de terugvordering in kwestie nog geheel of gedeeltelijk openstaat. De AUT geeft in
dat geval in overweging om de incasso van deze terugvordering te staken. Deze leden
vragen of de wet de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om van verdere invordering
af te zien. Tevens vragen zij hoe wordt omgegaan met schulden waarvan bewezen is dat
ze zijn veroorzaakt door fraude.
Het invorderen van belasting- en toeslagschulden is een taak van de Belastingdienst.
De uitoefening van deze taak vindt plaats binnen de kaders van de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur. Wanneer in dat licht bezien, invordering van een schuld niet
wenselijk is omdat deze weliswaar in formele zin bestaat maar in materiële zin in
hoge mate twijfelachtig is, kan de Belastingdienst besluiten van verdere invordering
af te zien. Een eventuele betaling die reeds op zo’n schuld is afgeboekt, kan niet
worden terugbetaald omdat de terugvordering in formele zin vast staat. De belangenafweging
die aan een besluit om de invordering te staken ten grondslag ligt, is vastgelegd
in wet- en regelgeving.
De schulden die waarvan bewezen is dat ze zijn veroorzaakt door fraude zullen hoogstwaarschijnlijk
niet voor herziening in aanmerking komen en kunnen op grond van de hiervoor genoemde
belangenafweging niet buiten invordering worden gesteld. Tot voor kort werden deze
schulden integraal ingevorderd, omdat zij waren ontstaan in verband met opzet of grove
schuld van belanghebbende. De ouderdom van deze schulden speelde daarbij in beginsel
geen rol. Nu het «opzet en grove schuld»-beleid wordt geschrapt, zal voor de bedoelde
schuld een persoonlijke betalingsregeling worden aangeboden. Momenteel is er echter
nog sprake van een invorderingspauze voor gedupeerde CAF-ouders of ouders met een
O/GS kwalificatie. Ook mensen die zich bij Belastingdienst/Toeslagen hebben gemeld
als mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 vallen onder de invorderingspauze, inclusief
ouders die hebben verzocht om inzage in hun dossier. Zolang deze verzoeken nog niet
zijn afgerond, blijft de invordering gepauzeerd. Dat geldt ook voor de invorderingsrente.
De burgers met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld
krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op basis
van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet ook in
aanmerking komen voor andere regelingen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een (fictief) voorbeeld van een situatie
waarbij aan een aantal van de vijf criteria wordt voldaan maar er toch net geen sprake
is van institutionele vooringenomenheid. Ze stellen dezelfde vraag voor een (fictief)
voorbeeld waarbij net wel sprake is van institutionele vooringenomenheid. Zij vragen
waar die grens ligt
Bij beoordeling van een dossier wordt gekeken naar het in samenhang voorkomen van
de criteria ten aanzien van vooringenomen handelen. Afwezigheid van één criterium
betekent niet dat geen sprake was van institutionele vooringenomenheid. Evenmin betekent
aanwezigheid van één of meer criteria automatisch dat sprake was van institutionele
vooringenomenheid. Dit betekent dat ook zonder collectieve stopzetting sprake kan
zijn van institutionele vooringenomenheid in een individueel onderzoek. Ook ouders
buiten CAF-zaken komen hier potentieel voor in aanmerking. Hierover oordeelt de onafhankelijke
Commissie van Wijzen. De Herstelorganisatie start in de maand juni met het beoordelingsproces
van individuele dossiers. Dit geeft meer beeld van de diverse situaties die voor kunnen
komen. Dan ook kan ik uw Kamer inzicht geven in de inhoud van dossiers en de wijze
waarop beoordeling heeft plaatsgevonden.
De leden van de fractie van de SP vinden het niet meer dan terecht dat er verder terug
wordt gekeken dan vijf jaar geleden. Deze leden merken op dat er naast het herzien
van het wettelijk kader ook een mogelijkheid voor een schadevergoeding wordt opgetuigd
en vragen of daar snel het beroep op schade door gedupeerden in de CAF 11-zaak opgepakt
kan worden.
De Commissie Aanvullende Schadevergoeding werkelijke schade zal direct na publicatie
in de Staatscourant de eerste verzoeken in behandeling nemen.
1.3. Invoering hardheidsregeling
De leden van de fractie van de VVD vragen in welk opzicht de invoering van de hardheidsregeling
verschilt met de onder 1.2 genoemde herziening binnen het wettelijke kader.
Zoals het kabinet heeft omschreven in de memorie van toelichting bij het onderhavige
wetsvoorstel, is het verschil in juridische vormgeving nodig vanwege het uitzonderlijke
karakter van het onderhavige wetsvoorstel waarbij materieel terug wordt gekomen op
onherroepelijk vaststaande beschikkingen, waaraan normaliter niet kan worden getornd
vanwege de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Bij de hardheidsregeling
is die uitzonderlijkheid nog groter vanwege het verlopen van de herzieningstermijn
(van vijf jaar) ten aanzien van die beschikkingen.
De leden van de fractie van de VVD vragen om een specificatie op het punt van «onbillijkheden
van overwegende aard», alsmede om welke onbillijkheden het gaat en waarom is gekozen
voor deze onbillijkheden. Tevens vragen deze leden wanneer een onbillijkheid overduidelijk
onredelijk is. De leden van de fractie van D66 vragen hoe onbillijkheden van overwegende
aard worden gedefinieerd en om daarbij ook afzonderlijk in te gaan op de termen onbillijkheid
en overwegend. Tevens vragen deze leden om een aantal voorbeelden te geven waarbij
er in belastingwet- en regelgeving sprake was van onbillijkheden van overwegende aard.
De verschillende voorwaarden van de hardheidsregeling passen bij het unieke traject
om de ouders die zijn getroffen door een onredelijk hard toeslagenstelsel zoveel mogelijk
tegemoet te komen en de uitzonderlijke situatie te duiden. De voorgestelde hardheidsregeling
vervult hier een centrale rol. Het betreft hier een regeling voor deze uitzonderlijke
situatie en die alleen mogelijk is ingeval de betrokken Ministers van oordeel zijn
dat sprake is van onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid
van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem,
welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening
van de belanghebbende te laten. In de hardheidsregeling is vervolgens nader uitgewerkt
aan welke precieze onbillijkheid van overwegende aard kan worden tegemoetgekomen.
Dit betreft de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van de beschikking tot vaststelling
of terugvordering voor de belanghebbende. De onevenredigheid van voornoemde nadelige
gevolgen wordt weggenomen door het vaststellen van de beschikking tot toekenning van
de hardheidstegemoetkoming overeenkomstig:
a. herziening van de beschikking tot vaststelling waarbij het recht op kinderopvangtoeslag
per berekeningsjaar wordt vastgesteld naar rato van het bedrag aan kosten van kinderopvang
waarvan de ouder aannemelijk heeft gemaakt dat het tijdig is betaald, of;
b. herziening van de beschikking tot terugvordering onder bijzondere omstandigheden.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering een aantal praktijksituaties
kan noemen die buiten het nieuwe herzieningen- en invorderingsbesluit vallen.
Buiten het nieuwe herzieningenbeleid vallen de situaties van langer dan vijf jaar
terug. Het onderhavige ziet op een regeling om ook aan situaties van langer dan vijf
jaar geleden tegemoet te komen. Mocht de komende periode blijken dat er bijzondere,
zeer schrijnende situaties zijn die onvoldoende geholpen zijn met een van de andere
regelingen, dan is daartoe de zogenoemde vangnetregeling ontworpen. De vangnetbepaling
is een aanvullende mogelijkheid voor ernstige onbillijkheden van overwegende aard,
die zich hebben voorgedaan bij een beschikking tot vaststelling of tot terugvordering,
welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening
van de belanghebbende te laten en waarvoor andere compensaties, herzieningen, hardheidstegemoetkomingen
of vergoedingen ter zake van die onbillijkheden niet voldoende zijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen op basis van welke criteria een afweging
wordt gemaakt of het voor ouders overduidelijk onredelijk is een onbillijkheid van
overwegende aard voor rekening van de ouders te laten en wie deze situaties beoordeelt.
Of er sprake is van een overduidelijk onredelijke of onbillijke situatie die niet
voor rekening van de ouders moet blijven, hangt af van de individuele feiten en omstandigheden.
Dit vraagt om maatwerk. In de proefmaand zal ervaring worden opgedaan met het maken
van deze afweging.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de doorlooptijd van deze beoordeling
en of de ouders bij deze beoordeling worden betrokken?
De doorlooptijd hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden van de situatie.
We willen de casussen van de ouders zo snel mogelijk behandelen en gedurende het traject
houden we de ouders op het door hen gewenste ritme steeds op de hoogte van de voortgang.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat wordt bedoeld met een «eigen beschikking»
en waarom de «oude beschikking» niet wordt herzien.
De hardheidstegemoetkoming wordt geformaliseerd door middel van een eigen beschikking
en leidt derhalve niet tot een formele herziening van de betreffende oude beschikkingen
inzake de kinderopvangtoeslag. Tegen de (eigen) beschikking op basis van de hardheidsregeling
staat bezwaar en beroep open op basis van de regels van de Awb. Bij een ingediend
bezwaar zal een onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie worden geraadpleegd.
De «oude beschikking» kan niet worden herzien omdat de herzieningstermijn is verstreken
(artikel 21a Awir juncto artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir). Om toch recht te doen
aan het leed van de getroffen ouders is gekozen voor deze oplossing.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de totstandkoming en de taakopdracht
van de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie.
De onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie is tot stand gekomen op basis van
het bepaalde in artikel 7:13 Awb. Er zijn negen leden benoemd in de commissie. De
commissie stelt haar eigen werkwijze vast, maar dient de bepalingen van het instellingsbesluit
en de Awb daarbij in acht te nemen. Dit betekent onder meer dat de commissie haar
schriftelijk advies uitbrengt aan Belastingdienst/Toeslagen na de indiener(s) van
het bezwaar te hebben gehoord en dat het advies bij meerderheid van stemmen wordt
vastgesteld. De Bezwaarschriftenadviescommissie adviseert op bezwaarschriften tegen
beschikkingen op aanvragen om compensatie en tegen besluiten op verzoeken om herstel
in verband met de hardheid van het toeslagenstelsel. De herstelorganisatie volgt het
advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie. Hierbij is aangesloten bij de taakomschrijving
van vergelijkbare bezwaarschriftenadviescommissies.
De leden van de fracties van de VVD en van het CDA vragen of de instellingsbesluiten
van de verschillende onafhankelijke commissies met de Kamer kunnen worden gedeeld.
De leden van beide fracties vragen eveneens naar de «bemensing» van de commissies
en raden. De leden van de fractie van de SP spreken de wens uit dat gedupeerden eveneens
zitting zullen nemen in de commissie van wijzen opdat vanuit het perspectief van gedupeerden
ook gevallen kunnen worden beoordeeld. De leden van de fractie van het CDA vragen
of de namen van de leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag kunnen
worden gegeven en of de wijze waarop de leden openbaar geworven zijn aangegeven kan
worden en of dit conform de wet is gegaan.
De instellingsbesluiten van de verschillende commissies en raden heb ik met de brief
van 3 juni jl. met uw Kamer gedeeld. De namen van de leden die in de verschillende
commissies en raden plaatsnemen zijn opgenomen in de instellingsbesluiten die ik uw
Kamer op 3 juni jl. heb doen toekomen. Voor de bemensing van die commissies verwijs
ik u dus volledigheidshalve naar de instellingsbesluiten.
De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag adviseert het Strategisch Crisisteam
gevraagd en ongevraagd over de inrichting van de hersteloperatie en vormt zo een kritische
sparringpartner van het Strategisch Crisisteam. De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag
is niet betrokken bij de beoordeling van dossiers van ouders. De Bestuurlijke Adviesraad
Kinderopvangtoeslag is een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges.
Dit betekent dat de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag conform artikel 5,
eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges wordt ingesteld bij koninklijk besluit.
Het ontwerpbesluit tot instelling van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag
is in het kader van de voorhangprocedure van artikel 5, tweede lid, van de Kaderwet
adviescolleges met de Kamerbrief van 28 mei jl. aan de Kamer voorgelegd. De Bestuurlijke
Adviesraad Kinderopvangtoeslag zal met terugwerkende kracht worden ingesteld vanaf
31 maart 2020. Voor het Strategisch Crisisteam is het immers van groot belang om juist
in deze eerste fase van de hersteloperatie gebruik te kunnen maken van de Bestuurlijke
Adviesraad Kinderopvangtoeslag. Om deze reden zijn de beoogde leden direct benaderd.
Voor de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag geldt dat er een separaat benoemingsbesluit
volgt nadat de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag na de voorhangprocedure
bij koninklijk besluit kan worden ingesteld. Bij de samenstelling is gezocht naar
een diverse groep, met ervaring en kennis op het terrein van (onder andere) crisismanagement,
communicatie, complexe uitvoeringsorganisaties, decentrale overheden, en met een netwerk
in de kinderopvangbranche en met de betrokken ouders. Ik ben voornemens te benoemen:
J. Kriens (voorzitter), A. Boin, G. Jellesma, J.J. Jorritsma, C.H.M.L. van de Louw,
H.K. Pot, F. Rottenberg, A. Sheerazi, A. Vliegenthart en M. Vreeburg.
Naar aanleiding van de wens van de leden van de fractie van de SP dat gedupeerden
eveneens zitting zullen nemen in de commissie van wijzen opdat vanuit het perspectief
van gedupeerden ook gevallen kunnen worden beoordeeld merk ik het volgende op. De
Commissie van Wijzen en de Commissie aanvullende schade dienen hun taken onafhankelijk
te kunnen verrichten. Het is daarom niet mogelijk om de gedupeerden zitting te laten
nemen in de commissies, evenzeer als dat er geen medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen
in de commissies kunnen plaatsnemen. Wel onderken ook ik het belang bij het perspectief
van de ouders bij de herstelorganisatie. Juist daarom is er een ouderpanel en een
kindpanel ingericht. Deze panels, met gedupeerde ouders en kinderen, adviseren uit
de eerste hand over hoe de hersteloperatie vanuit hun perspectief zo goed mogelijk
kan worden ingericht en hoe de communicatie met ouders en kinderen optimaal vorm en
inhoud kan worden gegeven.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de expertise is vastgelegd in het instellingsbesluit.
In de instellingsbesluiten is volstaan met het opnemen van de namen van de leden.
De leden van de Commissie van Wijzen hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap
en rechtspraak die voornamelijk fiscaal georiënteerd is. De leden van de onafhankelijke
bezwaarschriftenadviescommissie hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap,
rechtspraak, ombudsman en griffie van de Tweede Kamer. De leden van de Commissie extra
schadevergoeding hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak
waarbij kennis en ervaring met fiscaal recht, familierecht en mensenrechten vertegenwoordigd
is. Bij de samenstelling is advies gevraagd aan de Bestuurlijke Adviesraad en is gestreefd
naar een samenstelling met de nodige diversiteit.
De leden van de fractie van de SP geven aan dat tijdens de technische briefing is
gesteld dat er ook individueel institutioneel vooringenomen gehandeld kan zijn. Zij
vragen hoe dit precies wordt bepaald.
Ook zonder collectieve stopzetting kan sprake zijn van institutionele vooringenomenheid
in een individueel onderzoek en ook ouders buiten CAF-zaken komen hier potentieel
voor in aanmerking. In eerste instantie beoordeelt Belastingdienst/Toeslagen of er
in het individuele geval sprake is van institutioneel vooringenomenheid en en bij
een voorgenomen afwijzing wordt dat oordeel vervolgens voorgelegd aan de Commissie
van Wijzen.
De leden van de fractie van de SP vragen welke kenmerken een ouder dan nodig heeft
om hier extra onderzoek naar te laten doen.
De vraag of sprake is van individuele institutionele vooringenomenheid wordt beantwoord
aan de van dezelfde criteria als bij het onderzoek naar de groepsgewijze aanpak, op
het eerste criterium na (collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele
beoordeling die dit rechtvaardigde). Het gaat om de hierna genoemde vier (resterende)
criteria:
1. het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren;
2. gevolgd door een zerotolerancebeleid;
3. het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming daarin;
4. het afwijzen of reduceren van de aanspraak op Kinderopvangtoeslag bij de minste of
geringste onregelmatigheid in de stukken.
De persoonlijk zaakbehandelaar ondersteunt de ouders in het gehele traject.
1.4. Nadere uitwerking hardheidsregeling en toelichting persoonlijke betalingsregeling
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom gekozen is voor een beleidsbesluit
compensatieregeling, een wijziging van de Awir en voor een ministeriële regeling.
Voor de compensatieregeling is destijds voor een beleidsbesluit gekozen om snel te
kunnen starten met de uitvoering van de compensatieregeling, zodat ouders die vooringenomen
zijn behandeld niet langer hoeven te wachten. Het kabinet meent dat het van belang
is om vervolgens de wettelijke grondslag voor dat besluit te codificeren. In de wet
is een delegatiegrondslag opgenomen om de compensatieregeling uit te kunnen werken
in een ministeriële regeling. Aanpassingen in een ministeriële regeling kunnen relatief
snel worden gemaakt, hetgeen in lijn is met mijn streven om de menselijke maat in
het toeslagenstelsel terug te brengen. De hardheidsregeling is in de wet geregeld,
maar nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling. Daardoor kan bijvoorbeeld
relatief eenvoudig de opsomming van bijzondere omstandigheden uitgebreid worden. Voor
het mogelijk maken van een persoonlijke betalingsregeling bij een opzet/grove schuld-kwalificatie
is aanpassing van de Uitvoeringsregeling Awir in combinatie met een aanpassing van
de Leidraad invordering 2008 voldoende.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat de kwalificatie opzet/grove schuld niet
langer een belemmering zal zijn bij het toekennen van een betalingsregeling. Deze
leden vragen of het criterium opzet/grove schuld de enige oorzaak is van de schrijnende
situaties waar mensen mee te maken kregen en indien dit niet de enige oorzaak is,
welke oorzaken er nog meer zijn.
Zoals deze leden terecht opmerken zijn de schrijnende situaties een gevolg van het
feit dat een betalingsregeling niet werd toegekend. De kwalificatie O/GS lag in de
meeste gevallen daaraan ten grondslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen of er naast het kunnen toekennen van een
betalingsregeling andere gevolgen zijn van het schrappen van het criterium opzet/grove
schuld.
Het kabinet is van mening dat het hanteren van het opzet/grove schuld-criterium bij
de terugvordering disproportionele gevolgen heeft gehad. Een afwijzing van een persoonlijke
betalingsregeling had tot gevolg dat lage inkomens met hoge terugvorderingen in de
knel en onder het bestaansminimum terecht konden komen. Dit heeft tot bijzondere,
schrijnende situaties geleid bij de invordering van de kinderopvangtoeslag. Om die
reden heeft het kabinet besloten om het opzet/grove schuld-criterium bij de terugvordering
van toeslagen in de huidige vorm af te schaffen. Het criterium opzet/grove schuld
is geen belemmering meer bij het toekennen van een persoonlijke betalingsregeling
op basis van betalingscapaciteit. De burgers met een openstaande invordering met de
kwalificatie opzet/grove schuld krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling
aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers
die niet ook in aanmerking komen voor andere regelingen. Nadat ze 24 maanden hun betalingscapaciteit
hebben ingezet worden voor eventuele restschuld geen invorderingsmaatregelen meer
genomen. De vorderingen worden uit de actieve invordering gehaald en daarmee verdwijnt
ook de kwalificatie en stopt de doorwerking. Daarnaast worden via schoningsacties
aantekeningen met betrekking tot de kwalificatie uit het invorderingssysteem verwijderd.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat in de verzamelregeling het criterium
opzet/grove schuld niet langer een belemmering kan zijn voor het toekennen van een
betalingsregeling en vragen of het criterium opzet/grove schuld nog steeds een onderdeel
is van de wet en zo ja, wat dit betekent.
Ook vragen deze leden op basis van welke criteria de Belastingdienst bij het opleggen
van een vergrijpboete gaat toetsen of er sprake is van «bewezen grofschuldig» of «opzettelijk
geen, onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen hebben verstrekt». Daarnaast
vragen deze leden wat wordt bedoeld met het verscherpen van het beleid ten aanzien
van het opleggen van vergrijpboetes en hoe vaak vergrijpboetes in het verleden, per
jaar in de afgelopen vijf jaar, zijn opgelegd. De leden van de fractie van het CDA
vragen de regering in welke situaties zij het opleggen van vergrijpboetes wenselijk
acht, waar dit nog niet gebeurt. Voorts vragen deze leden een bevestiging van de regering
dat vergrijpboetes niet worden opgelegd wanneer burgers vergeten zijn wijzigingen
door te geven in het lopende jaar en een bevestiging dat bij het opvragen van gegevens
of inlichtingen aan belanghebbenden specifiek gemeld wordt om welke gegevens of inlichtingen
het gaat waarvoor een redelijke termijn wordt gesteld voor het aanleveren. De leden
van de fractie van D66 vragen op welke wijze de regering het beleid ten aanzien van
het opleggen van vergrijpboetes wilt aanscherpen.
Zoals hiervoor ook al aangegeven is het kabinet van mening dat het hanteren van het
opzet/grove schuld-criterium bij de terugvordering disproportionele gevolgen heeft
gehad. Om die reden heeft het kabinet besloten om het opzet/grove schuld-criterium
bij de terugvordering in zijn huidige vorm af te schaffen. Evidente gevallen waarin
sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen worden voortaan in beginsel
uitsluitend aangepakt via het opleggen van een (vergrijp)boete of strafrechtelijke
vervolging. Een vergrijpboete (artikel 41 Awir) kan door Belastingdienst/Toeslagen
worden opgelegd als een belanghebbende is gehouden om informatie of inlichtingen te
verstrekken en het aan diens grove schuld of opzet is te wijten dat er geen of onjuiste
informatie of inlichtingen zijn verstrekt. De uitvoering en handhaving van het bestaande
beleid ten aanzien van bestuurlijke boetes bij de Belastingdienst/Toeslagen worden
op dit moment geanalyseerd en uitgewerkt door de Belastingdienst. Daarnaast worden
in het wetsvoorstel verbetering uitvoering toeslagen wijzigingen voorgesteld ter versterking
van de praktische rechtsbescherming. Over de wijze waarop de Belastingdienst/Toeslagen
het boetebeleid waar nodig herziet en in de praktijk zal invullen en de voorgenomen
intensivering van de handhaving ervan, zal ik uw Kamer nader informeren.
In de onderstaande tabel staat vermeld hoeveel vergrijpboetes per jaar zijn opgelegd
in de afgelopen vijf jaar:
Jaar
Aantal opgelegde vergrijpboetes
2015
148
2016
94
2017
65
2018
112
2019
781
X Noot
1
Sinds september 2019 worden geen vergrijpboetes meer opgelegd in afwachting op het
aangepaste boetebeleid.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat de regering heeft besloten te regelen
dat toekomstige verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling bij toeslaggerelateerde
terugvorderingen niet meer afgewezen kunnen worden vanwege het criterium opzet/grove
schuld. Daarmee wordt het dus mogelijk voor ouders om alsnog een persoonlijke betalingsregeling
af te spreken waar dit eerder níet mogelijk was. Deze leden vragen of de regering
bereid is deze ouders persoonlijk te benaderen om hen een aangepaste betalingsregeling
aan te bieden.
Ja, er zal sprake zijn van een op initiatief van Belastingdienst/Toeslagen persoonlijke
benadering (telefonisch) van ouders, waarbij de mogelijkheid van een persoonlijke
betalingsregeling wordt besproken. Als de ouders ook gevraagd hebben om een herbeoordeling
van hun situatie, wordt eerst bekeken of zij in aanmerking komen voor de compensatieregeling
of hardheidstegemoetkoming. Voor de eventueel resterende schuld wordt dan een persoonlijke
betalingsregeling aangeboden.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de huidige termijn is voor het indienen
van een verzoek om een uitzondering op de vermogenstoets voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag
en het kindgebonden budget en wat de gevolgen van de verruiming van deze termijn zijn
voor de mensen, de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen. Momenteel kan zo’n
verzoek worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de tegemoetkoming over
het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden. In de praktijk is de
afgelopen jaren gebleken dat deze termijn te kort was, omdat belanghebbenden vaak
pas na verloop van langere tijd op de hoogte raakten van het feit dat zij een verzoek
hadden kunnen indienen. Door de verruiming krijgen zij alsnog de mogelijkheid om een
verzoek in te dienen tot vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop
het verzoek betrekking heeft, of, indien dit later is, tot een jaar na de dagtekening
van de definitieve toekenningsbeschikking over het berekeningsjaar waarop het verzoek
betrekking heeft. De gevolgen voor Belastingdienst/Toeslagen zijn een structurele
toename van het aantal verzoeken met naar verwachting 200 tot 500 per jaar, waarvan
naar verwachting de helft zal leiden tot een effect op de hoogte van een of meerdere
toeslagen.
De leden van de fractie van de VVD vragen om een helder uitgeschreven opsomming van
de nadere regels die worden gesteld aan de hardheidsregeling.
De nadere regels zullen in lijn met het Verzamelbesluit Toeslagen zijn. Met het voorbehoud
dat de uitwerking van de nadere regels zich nog in een conceptfase bevindt,een volledige
uitvoeringstoets heeft bijvoorbeeld nog niet plaatsgevonden, is de uitwerking op dit
moment als volgt. In het eerste lid van het voorziene artikel in de Uitvoeringsregeling
Awir staat wanneer in ieder geval sprake is van een bijzondere situatie als bedoeld
in het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir ten aanzien van het herzien (matigen)
van de beschikking tot terugvordering. Dit is het geval indien een derde fraudeert
ten aanzien van de kinderopvangtoeslag zonder medeweten en betrokkenheid van de belanghebbende
die de gevolgen ondervindt van die fraude, of indien een door de belanghebbende redelijkerwijs
niet meer te herstellen geringe formele tekortkoming heeft geleid tot aanzienlijke
negatieve gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag, terwijl aan alle materiële
eisen voor de betreffende toeslag is voldaan, tenzij de belanghebbende na herhaalde
verzoeken van Belastingdienst/Toeslagen die geringe formele tekortkoming niet heeft
hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was. In het tweede lid staat wanneer
van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in genoemd wetsvoorstel op zichzelf in
ieder geval geen sprake is. Dat is het geval indien de belanghebbende te kwader trouw
is, indien de beschikking tot terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen
het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang
op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar,
of indien de beschikking tot terugvordering het gevolg is van een afwijking van het
daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag
en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot op kinderopvangtoeslag is
berekend. De in het eerste en tweede lid genoemde omstandigheden staan ook vermeld
in de herzieningsregeling die opgenomen is in het Verzamelbesluit Toeslagen. In het
derde lid staat dat Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende, indien de omstandigheden
daartoe noodzaken, de gelegenheid biedt om zijn zienswijze te geven op de voorgenomen
beschikking tot vaststelling van de hardheidstegemoetkoming. In het vierde lid is
opgenomen dat een onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie advies uitbrengt
over een bezwaarschrift van de ouder.
De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd hoe er met ouders wordt omgegaan
die ten onrechte als fraudeur zijn aangemerkt. Tevens vragen deze leden wanneer de
Kamer hierover wordt geïnformeerd, wat de strekking van de oplossing is en naar de
juridische doorwerking daarvan.
Bij de herbeoordeling van dossiers zal aan betrokkenen worden aangegeven of zij eerder
door Toeslagen als fraudeur zijn aangemerkt, of dat zij door een van zich als fraudeur
behandeld gevoeld kunnen hebben. Indien dit onterecht was zal hiervoor excuses worden
aangeboden.
Daarnaast is een aantal acties ondernomen om te voorkomen dat ouders in de toekomst
nog als fraudeur aangemerkt worden. Zo is FSV sinds 27 februari buiten gebruik gesteld.
Ook heb ik, zoals ik in een eerder antwoord al heb aangegeven, samen met de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – in mijn brief van 28 april 2020 over
FSV een extern onderzoek aangekondigd naar de werking van FSV en naar het bestaan
van met FSV vergelijkbare applicaties en toezichtprocessen binnen de Belastingdienst.
Dit onderzoek is nog niet afgerond. Zodra dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer
informeren over de uitkomsten hiervan en daarbij ook nader in gaan op de gekozen oplossing.
De leden van de fractie van het CDA vragen welke besluiten en regelingen er gewijzigd
dienen te worden naar aanleiding van onderhavige wetsvoorstel en waarom er niet voor
gekozen is de verzamelregeling in ontwerp voor te leggen aan de Kamer. Ook vragen
deze leden welke andere wijzigingen van regelgeving de regering voor ogen heeft. De
aanpassingen in wet- en regelgeving die het kabinet voor ogen heeft, staan beschreven
in mijn brief van 25 mei 2020 betreffende «Aanbieding wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing
Awir».15 Naar aanleiding van onderhavig wetsvoorstel worden in de Uitvoeringsregeling Awir
nadere regels gesteld aan de hardheidsregeling en wordt hetgeen nu nog geregeld is
in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken opgenomen in
een ministeriële regeling. Het vervallen van het criterium opzet/grove schuld hangt
niet direct samen met onderhavig wetsvoorstel. Het vervallen van dit criterium wordt
verwerkt in de Uitvoeringsregeling Awir. Om uw Kamer maximaal inzicht te geven, is
de concept-ministeriële regeling in een bijlage opgenomen16. Dit is een conceptregeling; een volledige uitvoeringstoets heeft bijvoorbeeld nog
niet plaatsgevonden. Zodra deze regeling gereed is, zal ik deze nogmaals naar uw Kamer
sturen, samen met de uitvoeringstoets op deze regeling.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de mensen die nog steeds O/GS tegengeworpen
gekregen hebben, maar waarvoor ook de Belastingdienst niet meer kan aangeven waarom,
nog twee jaar moeten betalen (nu wel met vrijstelling van het absolute sociale minimum),
en zo ja, of dat wel redelijk en billijk is in een rechtsstaat.
Bij een OG/S-kwalificatie is het aan de Belastingdienst/Toeslagen te stellen dat en
aannemelijk te maken waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet
of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. Ondanks dat er in de interne
werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier moest zijn, is er niet altijd
(op de juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze van administreren binnen
de Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur ik. Bij twijfel wordt
in het voordeel van de ouder beslist.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe hoog de vergrijpboeten op dit moment zijn.
Een vergrijpboete bedraagt ten hoogste 100% van het bedrag dat is teruggevorderd of
teruggevorderd zou zijn. Dit houdt in dat er ook een boete opgelegd kan worden als
er een valse aanvraag is gedaan die nog niet is beschikt en uitbetaald. Dit kan bij
recidive oplopen tot ten hoogste 150%. De verdere invulling van het toekomstig beleid
en criteria ten aanzien van bestuurlijke boetes bij de Belastingdienst/Toeslagen wordt
op dit moment uitgewerkt door het kabinet. Het aangepaste boetebeleid wordt te zijner
tijd met uw Kamer gedeeld.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe Belastingdienst/Toeslagen beoordeelde
dat sprake was van O/GS, of dit de bevoegdheid was van een individuele behandelaar
en welke controle hierop plaatsvond.
Dit was een beoordeling van de individuele behandelaar, die werkte met de geldende
kaders/richtlijnen. Er vond geen controle plaats, eventueel was er onderling overleg
tussen de collega’s.
Ondanks dat er in de interne werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier
moest zijn, is er niet altijd (op juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze
van administreren binnen Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur
ik zeer, dit had niet mogen gebeuren en dit is de reden waarom ik voor ouders aan
wie in de invordering een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld is opgelegd en
daarom geen persoonlijke betalingsregeling hebben toegekend gekregen de vangnetbepaling
heb uitgebreid.
De leden van de fractie van de SP vragen of burgers kennis is gegeven van het toekennen
van O/GS en zo ja, of dit per post, digitaal of telefonisch plaatsvond.
Er werd bij de ouders niet afzonderlijk bekendgemaakt dat er sprake was van O/GS.
Dat er sprake was van O/GS werd voor de burger pas duidelijk bij een afwijzende beschikking
als er om een persoonlijke betalingsregeling was verzocht. Deze werkwijze betreur
ik zeer, dit had niet mogen gebeuren en dit is de reden waarom ik voor ouders aan
wie in de invordering een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld is opgelegd en
daarom geen persoonlijke betalingsregeling hebben toegekend gekregen de vangnetbepaling
heb uitgebreid.
De leden van de fractie van de SP vragen voorts welke mogelijkheid burgers is geboden
in bezwaar te gaan tegen opzet/grove schuld, hoeveel bezwaren in behandeling zijn
genomen, hoeveel bezwaren gegrond zijn verklaard en welke verandering in de behandeling
van deze burgers dit teweeg bracht.
Het was voor de burger niet mogelijk om tegen de kwalificatie O/GS in bezwaar te gaan.
De burger had wel de mogelijkheid om tegen de afwijzende beschikking betalingsregeling
met als reden opzet/grove schuld in bezwaar, beroep en hoger beroep te komen. Dit
werd ook aangegeven in de beschikking. Als de burger vervolgens in bezwaar kwam, is
helaas de reden niet bijgehouden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie geven aan begrip te hebben voor het vervallen
van het O/GS-criterium. Zij wijzen er op dat veel ouders nog in onzekerheid zijn over
de reden waarom zij van O/GS zijn beticht. Zij vragen of er op enige manier op wordt
ingezet om deze ouders te laten horen waarom zij hiervan zijn beschuldigd en wanneer
deze ouders bericht kunnen verwachten van Belastingdienst/Toeslagen over de reden
hiervan.
Bij een OG/S-kwalificatie is het aan de Belastingdienst/Toeslagen te stellen dat en
aannemelijk te maken waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet
of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. De burgers met een openstaande
invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld krijgen met een persoonlijke benadering
een betalingsregeling aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met
name relevant voor burgers die niet ook in aanmerking komen voor andere regelingen.
1.5. Invoering vangnetbepaling
De leden van de fractie van de VVD vragen om een toelichting op de werkzaamheden van
de Commissie van Wijzen en de Commissie Aanvullende Schadevergoeding.
De taakomschrijving van deze commissies is opgenomen in de instellingsbesluiten. Deze
instellingsbesluiten heb ik met de Kamerbrief van 3 juni jl. met uw Kamer gedeeld.
In de instellingsbesluiten is bepaald dat deze commissies hun eigen werkwijze vaststellen.
In de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag is de werkwijze van de commissies opgenomen
en in het stroomschema dat als bijlage bij deze nota is verzonden is deze informatie
nogmaals schematisch weergegeven17.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het klopt dat ouders die een herziening,
financiële tegemoetkoming of andere vergoeding hebben ontvangen en menen dat zij toch
nog niet voldoende geholpen zijn, zich nogmaals kunnen melden bij Belastingdienst/Toeslagen
door een beroep te doen op grond van de zogenoemde vangnetbepaling. Deze vraag kan
bevestigend worden beantwoord.
Deze leden vragen of zij het goed zien dat dit verzoek daarmee additioneel is op de
eerdere afhandeling van het dossier van de betreffende ouder. Dat is inderdaad het
geval. De persoonlijk zaakbehandelaar zal de gedupeerde ouder hierbij helpen. Alles
wordt in het werk gesteld om in overleg met de ouders tot een passende oplossing te
komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen.
Deze leden vragen tevens of het kabinet kan toelichten welke criteria gebruikt worden
bij ouders die menen niet of onvoldoende geholpen te zijn en mensen die in een bijzondere,
zeer schrijnende situatie zitten. Verder vragen zij wie dit verzoek beoordeelt en
wat de doorlooptijd van deze beoordeling is. Ook vragen deze leden wanneer de AMvB
waarin de afwegingscriteria worden vastgelegd gereed is en of deze aan de Kamer wordt
voorgelegd, en zo nee, waarom niet. De leden van de fractie van de SP willen de AMvB
waarin de vangnetbepaling vorm krijgt, graag kennen bij de behandeling van het onderhavige
wetsvoorstel. De leden van de fractie van D66 vragen wanneer wordt verwacht dat de
AMvB naar de Kamer wordt gestuurd. Deze leden vragen hoe wordt geborgd dat het reguliere
proces van bezwaar en beroep daarbij op orde is. Ook vragen deze leden om een inschatting
van het verwachte gebruik van de vangnetbepaling. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen of er een uitvoeringstoets op de nader vorm te geven AMvB komt en als dit het
geval is, wanneer deze komt en wanneer de Kamer deze ontvangt. De leden van de fractie
van GroenLinks vragen om een (fictief) voorbeeld van iemand die in aanmerking komt
voor de vangnetbepaling. Tevens hebben de leden van de fractie van het CDA verschillende
vragen over de inhoud, reikwijdte en toepassing van de vangnetbepaling.
Het criterium dat geldt voor toepassing van de vangnetbepaling is dat er sprake moet
zijn van een zeer schrijnende situatie waarin toepassing van de Awir, de daarop berustende
bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld
in de Wet kinderopvang, heeft geleid tot ernstige onbillijkheden van overwegende aard,
die zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende
te laten en waarvoor andere compensaties, herzieningen, hardheidstegemoetkomingen
of vergoedingen ter zake van die onbillijkheden niet voldoende zijn. Hieraan is bij
nota van wijziging de situatie toegevoegd van het niet toekennen van een persoonlijke
betalingsregeling vanwege de onterechte kwalificatie opzet of grove schuld van de
belanghebbende of diens partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering
inzake de kinderopvangtoeslag. Of aan deze criteria wordt voldaan, is ter beoordeling
aan de Commissie van Wijzen of aan de Commissie Aanvullende Schadevergoeding. Op welke
wijze deze beoordeling plaatsvindt, is aan genoemde commissies. Het kabinet streeft
naar een korte doorlooptijd van deze beoordeling, waarbij de doorlooptijd afhankelijk
van de feiten en omstandigheden kan variëren. Aan de hand van een advies van die commissie(s)
om de vangnetbepaling toe te passen, moet vervolgens bij AMvB worden bepaald in welke
bijzondere, zeer schrijnende gevallen tot een bijzondere tegemoetkoming wordt overgegaan.
Deze AMvB wordt daarna zo spoedig mogelijk opgesteld en voorgehangen aan de Tweede
Kamer. Daarbij zal een uitvoeringstoets zitten. Het is gezien het voorgaande onmogelijk
een AMvB waarin de vangnetbepaling vorm krijgt, reeds bij de behandeling van het onderhavige
wetsvoorstel voor te leggen. Na opstelling van het kader in de AMvB zal dat worden
bekendgemaakt, waarna aan de daarvoor in aanmerking komende ouders die dat nog niet
hebben gedaan de gelegenheid kan worden geboden een beroep op de regeling te doen
door middel van een aanvraag. Tegen de uiteindelijke beslissing op deze aanvraag staat
bezwaar en beroep open op basis van de regels van de Awb. Bij een ingediend bezwaarschrift
zal een onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie worden geraadpleegd. Een inschatting
van het verwachte gebruik van de vangnetbepaling en een (fictief) voorbeeld van iemand
die in aanmerking komt voor de vangnetbepaling is op dit moment niet te geven.
De leden van de fractie van de VVD gaan er van uit dat veel ouders hun dossiers (zeker
van vijf jaar of langer geleden) niet compleet zullen hebben. Zij vragen hoe wordt
omgegaan in de situatie van onvolledige dossiers en op welke manier ouders hun onevenredigheid
kunnen aantonen.
Het is noodzakelijk om over de hierboven genoemde jaren aannemelijk te maken dat er
sprake is geweest van kinderopvang waarvoor kosten zijn betaald. Ik besef dat het
niet eenvoudig is 10–15 jaar na dato nog over alle noodzakelijke documenten te beschikken.
Belastingdienst/Toeslagen zal zich, samen met de betrokken ouders, maximaal inspannen
om tot een aannemelijk beeld te komen over die jaren en waar er (deels) recht op kinderopvangtoeslag
bestaat dit recht aan ouders te geven. Bij twijfel wordt hierbij ruimhartig gekeken.
Daarbij vraag ik ook aan banken en kinderopvangorganisaties of zij nog gegevens hebben
die van belang kunnen zijn bij de onderbouwing van het recht op kinderopvangtoeslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke termijn wordt gehanteerd om ouders
te helpen bij het compleet maken van het dossier.
De persoonlijk zaakbehandelaar zal in een vroeg stadium contact opnemen met de burger
om samen te bespreken welke gegevens er ontbreken en hoe die gegevens achterhaald
kunnen worden. Als de Belastingdienst/Toeslagen geen aanvullende gegevens kan vinden
in de eigen systemen of bij banken of kinderopvangorganisaties, dan zal de burger
een redelijke termijn krijgen om zelf aanvullende gegevens aan te leveren, indien
nodig. De persoonlijk zaakbehandelaar kan hierbij ondersteunen.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat het voor veel ouders belangrijk is
om te weten of zij op een «zwarte lijst» staan. Inmiddels zijn er een aantal ouders
die de vraag hebben gesteld of zij op deze «zwarte lijst» staan? Wanneer krijgen ouders
te horen of en waarom zij op de lijst staan. Moeten alle ouders dit actief vragen
of gaat Belastingdienst/Toeslagen dit actief aan de ouders melden? Zo nee, waarom
niet?
Ervan uitgaande dat deze leden met de zwarte lijst FSV of FSV-achtige systemen bedoelen:
ik begrijp dat dit voor ouders belangrijk is. Ik kan ouders daar nog geen duidelijkheid
over verschaffen, omdat FSV niet langer beschikbaar is. Ouders kunnen met deze vraag
contact opnemen met het Serviceteam of een schriftelijk verzoek om dossierinzage indienen.
De leden van de fractie van de VVD vragen aan te geven hoeveel tijd het proces van
melden van ouders bij Belastingdienst/Toeslagen die menen onvoldoende geholpen te
zijn tot een definitieve uitspraak over een mogelijke bijzondere tegemoetkoming richting
de betreffende ouder kost.
Het prioriteringskader is nog onderwerp van gesprek met het ouderpanel. In beginsel
wordt wie zich het eerst meldt het eerst behandeld. Wel wordt bekeken of, in overleg
met de ouder, hiervan afgeweken kan worden als er ouders in zeer schrijnende situaties
zijn, waarvan het evident is dat zij eerder geholpen dienen te worden.Als deze zomer
de eerste dossiers behandeld zijn kan ik ouders meer inzicht geven in de doorlooptijd.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de vangnetbepaling bedoeld
is om de schade te kunnen vergoeden, waarbij de hardheidstegemoetkoming ziet op het
reeds betaalde bedrag van de eerdere beschikking. De hardheidstegemoetkoming ziet
op het herstellen van de nadelige gevolgen van eerdere beschikkingen tot vaststelling
of terugvordering die onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te
dienen doelen. Vaak is dit het bedrag dat, in het licht van de nieuwe jurisprudentie
van de ABRvS van 23 oktober 2019 (waarbij het belang van het evenredigheidsbeginsel
speelde), onterecht in het verleden van de belanghebbende is teruggevorderd. Bij AMvB
kan worden bepaald in welke bijzondere, zeer schrijnende gevallen tot een bijzondere
tegemoetkoming in de zin van de vangnetbepaling wordt overgegaan. Dit kan inderdaad
ook gaan om een mogelijke hogere vergoeding voor ouders die reeds een hardheidstegemoetkoming
hebben ontvangen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe wordt bepaald of een verzoek dat wordt
gerekend onder de hardheidsregeling (artikel 49, tweede lid, Awir) ook gezien moet
worden als een verzoek op grond van de vangnetbepaling (artikel 49a Awir). In dit
kader vragen de leden van de fractie van de SP ook om te voorkomen dat belanghebbenden
meerdere verzoeken moeten indienen.
Of een verzoek dient te worden gekwalificeerd als een verzoek tot toepassing van de
hardheidsregeling of ook gezien moet worden als een verzoek tot toepassing van de
vangnetbepaling hangt af van de inhoud van het verzoek en de in dat verzoek omschreven
omstandigheden van het geval. Belastingdienst/Toeslagen zal zich proactief opstellen
en zo nodig in overleg treden met de belanghebbende om te bepalen voor welke regeling
hij in aanmerking zou kunnen komen. De persoonlijk zaakbehandelaarpersoonlijk zaakbehandelaar
zal de gedupeerde ouder hierbij zoveel mogelijk helpen om met de ouders tot een passende
oplossing te komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen. Hierbij
zal bijvoorbeeld ook in parallel gekeken worden naar de toepasbaarheid van de verschillende
regelingen, zodat een ouder hier niet onnodig lang op hoeft te wachten.
1.6. Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering een organigram kan delen
van de uitvoeringsorganisatie met de bijbehorende fte (per team).
Voor de crisisorganisatie zijn vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming financiële
middelen vrijgemaakt waardoor de herstelwerkzaamheden beschreven in de kabinetsreactie
op het interim-advies en het eindadvies van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen
(AUT) op een zorgvuldige en snelle wijze kunnen worden opgepakt en uitgevoerd. Het
duurt in ieder geval tot en met 2021 voor de hersteloperatie afgerond is. We starten
met de behandeling van de meest schrijnende gevallen die bij Belastingdienst/Toeslagen
bekend zijn. Gedurende de herstelperiode zullen naar verwachting ongeveer 500 FTE
ingezet worden. Deze doorlooptijd en het aantal FTE is gebaseerd op de omvang van
de hersteloperatie zoals die op dit moment in beeld is gebracht. De noodzakelijke
financiële middelen voor het eerste half jaar zijn inmiddels toegekend, conform de
voorjaarsnotabesluitvorming.De organisatiestructuur is op hoofdlijnen toegelicht in
de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de secretaris-generaal van het Ministerie
van Financiën leiding geeft aan het Strategisch Crisisteam. Het Strategisch Crisisteam
is een breed samengesteld team waar verschillende onderdelen van het Ministerie van
Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Belastingdienst-Toeslagen aan deelnemen.
Gezien dit DG-overstijgende karakter wordt het overleg voorgezeten door de secretaris-generaal
van Financiën. Vanzelfsprekend neem ik deel aan dit overleg.
De leden van de fractie van het CDA zijn van mening dat er een omvangrijke organisatie
opgebouwd wordt, maar dat kan ook niet anders gezien de omvang van de operatie. De
regering geeft aan dat er een team Centrale Regie komt die de productiecapaciteit,
de werkvoorraad en de kwaliteit regisseert. Deze leden zijn benieuwd op welke wijze
wordt bijgehouden hoeveel verzoeken zijn binnengekomen, waarop die zagen, hoeveel
er zijn afgehandeld, of sprake was van een CAF-zaak, van welke omstandigheden sprake
was, etc.
Van ieder verzoek dat wordt ontvangen, maakt de Herstelorganisatie een werkopdracht
aan in TVS (Toeslagen Verstrekkingen Systeem). Dit geldt zowel voor telefonische meldingen
als schriftelijke meldingen. Er zijn verschillende werkopdrachten voor de verschillende
processen waardoor het mogelijk is om in beeld te brengen op welk proces de melding
betrekking heeft. Werkvoorraad inclusief instroom en afhandeling wordt op basis van
deze werkopdrachten gemonitord. De registratie van de behandeling en de voortgang
wordt met behulp van deze werkopdrachten door de persoonlijk zaakbehandelaar in TVS
vastgelegd. De benodigde achtergrondinformatie, zoals in welke CAF-zaak de burger
betrokken is, wordt aan de persoonlijk zaakbehandelaren beschikbaar gesteld. Op basis
van deze informatie worden de ouders op de hoogte gesteld van de status van de behandeling
van hun verzoeken.
De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar de verwachting van de regering
dat de hersteloperatie naar verwachting twee jaar in beslag gaat nemen en geven aan
dat het dan belangrijk is om tussentijds en na twee jaar te weten hoe ver de operatie
gevorderd is. Deze leden vragen waarom verwacht wordt dat de operatie twee jaar in
beslag gaat nemen, aangezien verzoeken voor een hardheidstegemoetkoming nog drieëneenhalf
jaar kunnen worden ingediend en verzoeken tot herziening nog ruim vier jaar.
De hardheidstegemoetkoming ziet op reparatie van hardheid van het stelsel over de
toeslagjaren waarvan sedert de laatste dag van het toeslagjaar inmiddels vijf jaar
zijn verstreken. De verzoeken tot herziening hebben betrekking op de toeslagjaren
waarvan sedert de laatste dag van het toeslagjaar nog géén vijf jaar zijn verstreken.
Met de ruime termijnen wordt geborgd dat de burger in de voorkomende gevallen tijdig
een beroep doet op herstel. Hij zal daarin actief worden ondersteund door zijn persoonlijke
zaakbehandelaar. De herstelorganisatie is voorlopig ingericht voor de komende twee
jaar om daarin het grootste gedeelte van het werk te kunnen uitvoeren. De burgers
die zich daarna melden worden naar de huidige inschatting behandeld in de reguliere
Toeslagenorganisatie, omdat de omvang van het werk naar verwachting dan sterk is verminderd.
De leden van de fractie van het CDA willen ook graag weten hoeveel mensen tot nu toe
zijn aangetrokken voor de organisatie en hoeveel mensen op dit moment aan het werk
zijn bij de nieuwe afdelingen die het herstel gaat doen. Zij vragen wanneer de afdelingen
op volle sterkte zullen.
Op zit moment is in totaal 308 FTE werkzaam binnen de UHT. Hiervan bestaat 180 fte
uit persoonlijk zaakbehandelaren. 70 FTE is op dit moment daadwerkelijk inzetbaar,
de overige 110 fte wordt op dit moment geschoold om zo spoedig mogelijk inzetbaar
te zijn. Het streven is dat de afdelingen op 1 september 2020 op volle sterkte zijn.
We merken in de afgelopen periode wel dat we een kleine vertraging oplopen door Covid-19,
waardoor het aannemen en scholen van medewerkers moeilijker is.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe het Ouderpanel en het Kindpanel
wordt samengesteld, aan wie zij advies uitbrengen, welk mate van dwang uitgaat van
deze adviezen en of zowel de adviezen als de reacties hierop openbaar worden gemaakt.
Sinds 20 mei is er voor gedupeerden van de kinderopvangtoeslag een apart panel voor
ouders. In dit panel zitten ouders die zelf gedupeerd zijn. De ouders geven vanuit
hun ervaring en perspectief – gevraagd én ongevraagd – advies aan mij en aan Belastingdienst/Toeslagen.
Bijvoorbeeld over hoe we zaken moeten oplossen en hoe we zaken in de toekomst kunnen
voorkomen om ouders zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen in de hersteloperatie.
En of wat we communiceren – via brieven en website bijvoorbeeld – helder is voor iedereen.
Het panel is ook een klankbord voor mij en voor Belastingdienst/Toeslagen.
Het ouderpanel bestaat uit 12 ouders, afkomstig uit heel Nederland. Het panel vergadert
elke 2 maanden (of vaker als dat nodig is). Het panel is volledig onafhankelijk en
alle adviezen worden openbaar gemaakt. Ook onze reactie op deze adviezen zullen openbaar
worden gemaakt.
De voorzitter vat de bijdrage van alle leden samen en legt die aan mij voor. Dat voorstel
wordt vervolgens meegenomen in de aanpak van het herstel en wordt door mij openbaar
gemaakt. De voorzitter moet er voor zorgen dat alle adviezen goed terechtkomen binnen
Belastingdienst/Toeslagen. En hij bewaakt ook dat het ouderpanel een terugkoppeling
krijgt over wat er met de adviezen gebeurt. De voorzitter evalueert 2 keer per jaar
(in maart en september) met het panel hoe het ouderpanel functioneert. De ouders hebben
zich aangemeld naar aanleiding van mijn oproep tijdens ouderbijeenkomsten en webinars.
Er komt een apart panel voor kinderen. In het kindpanel zitten kinderen die zelf gedupeerd
zijn. Zij geven vanuit hun ervaring en perspectief – gevraagd én ongevraagd – advies
aan mij en Toeslagen. Ook het kindpanel is een klankbord voor de mij en Toeslagen.
Bij de opzet van het kindpanel heeft ook de Kinderombudsman meegedacht over hoe we
kinderen in deze leeftijd het beste hierbij kunnen betrekken.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe de herstelorganisatie informatie
zal inwinnen, welke systemen gaan worden gebruikt, of het hierbij ook gaat om de Fraudesignaleringsvoorziening
en welke andere al dan niet ongrondwettelijke informatiesystemen hierbij worden gebruikt.
De UHT zal voor het uitvoeren van de werkzaamheden onder andere informatie inwinnen
uit basisregistraties, het eigen Toeslagen Verstrekkingen Systeem en archiefsystemen.
Er zal geen informatie uitgewonnen worden uit FSV of vergelijkbare informatiesystemen,
tenzij het lopende onderzoek naar FSV aanleiding geeft om dat systeem ook te betrekken
in de herbeoordeling.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de werknemers die bij de uitvoeringsorganisatie
werkzaam zijn werden en worden geselecteerd.
Medewerkers van andere onderdelen binnen de Belastingdienst hebben zich vrijwillig
aangemeld om bij de UHT te gaan werken. Hun ervaring bij andere onderdelen binnen
de Belastingdienst spreekt in hun voordeel, ook al vergen de nieuwe werkzaamheden
weer andere kwaliteiten, bijvoorbeeld inlevingsvermogen en empathisch vermogen. De
medewerkers die ervoor hebben gekozen om bij de herstelorganisatie te komen werken,
zijn intrinsiek gemotiveerd om gedupeerde ouders te helpen.
De leden van de fractie van de SP vragen aan wie de commissies verslag doen. In de
instellingsbesluiten van de Commissie van Wijzen en de Commissie Aanvullende Schade
is neergelegd dat zij hun bevindingen rapporteren aan Belastingdienst/Toeslagen. In
het instellingsbesluit van de Bezwaarschriftenadviescommissie is neergelegd dat zij
haar advies uitbrengt aan Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/toeslagen
neemt met nakoming van deze bevindingen het uiteindelijke besluit. Dit zal onderdeel
uitmaken van de Voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag.
De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag zal de Staatssecretaris van Financiën
en het Strategisch Crisisteam adviseren. Het Strategisch Crisisteam bestuurt de in
de Kamerbrief van 27 februari jl. genoemde crisisorganisatie. Voorts geeft het Ouderpanel
vanuit hun ervaringen en perspectief gevraagd en ongevraagd advies over de gang van
zaken in de herstelorganisatie.
De leden van de fractie van de SP vragen met welke informatie de commissies werken.
De drie onafhankelijke commissies bepalen hun eigen werkwijze. Indien zij verzoeken
om bepaalde informatie zal deze informatie met hen worden gedeeld, tenzij andere wet-
en regelgeving zich hiertegen verzet (bijvoorbeeld op het gebied van privacy). Tot
op heden is dat nog niet het geval geweest. Alle relevante dossiers zijn beschikbaar
voor de commissies. De werkwijze van de commissies is in deze nota ook nader toegelicht.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de samenstelling van de commissies tot
stand is gekomen en of er een openbare procedure is geweest om de leden te werven.
Indien er geen openbare procedure is geweest vragen deze leden of dit wel mag en waarom
daarvoor is gekozen.
Een openbare procedure is niet vereist om leden voor commissies als de Commissie van
Wijzen, de Bezwaarschriftenadviescommissie of de Commissie Aanvullende Schadevergoeding
te werven. De leden zijn direct benaderd vanwege hun expertise waarbij is gestreefd
naar een evenwichtige vertegenwoordiging. De commissies zijn onafhankelijk, werken
zelfstandig en stellen hun eigen werkwijze vast.
Communicatie en begeleiding van gedupeerde ouders
De leden van de fractie van de VVD wijzen er op dat binnen de Belastingdienst veel
verschillende teams worden ingezet om te werken aan het herstel van toeslagen. Zij
vragen hoe wordt gewaarborgd dat hierdoor geen communicatieproblemen en verantwoordelijkheidsdiscussies
gaan ontstaan.
Er is voor het herstellen van de kinderopvangtoeslag gekozen om beleid, uitvoering
en control te beleggen binnen een crisisorganisatie. Binnen de crisisorganisatie is
een crisisbureau ingericht wat expliciet tot taak heeft om beleid, uitvoering, control
en communicatie met elkaar te verbinden. Deze structuur moet zeker stellen dat communicatieproblemen
en verantwoordelijkheidsdiscussies zoveel mogelijk worden voorkomen.
De leden van de fracties VVD lezen dat elke ouder een eigen zaakbehandelaar toegewezen
krijgt en vragen hoe wordt gewaarborgd dat er echt sprake is van een persoonlijk zaakbehandelaar.
Bij de start van een behandeling neemt de persoonlijke behandelaar telefonisch contact
op met de ouder. Tijdens dit gesprek wordt het behandelproces, de contactvoorkeuren,
contactfrequentie en contactgegevens besproken en ter bevestiging aan de ouder toegestuurd
door middel van een brief of email. Tevens wordt in het systeem dat wordt gebruikt,
de ouder gekoppeld aan de persoonlijk zaakbehandelaar en dat is voor de andere behandelaren
zichtbaar.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe deze contactpersoon bereikbaar is voor
de ouders.
De persoonlijke behandelaar is zowel telefonisch als via email bereikbaar voor ouders.
Indien er tijdens het behandelproces behoefte is aan een meer persoonlijk contact
dan kan er ook een afspraak middels videobellen worden gepland of een fysieke afspraak
op één van de kantoren van de Belastingdienst of bij de ouder thuis. Dit gebeurt in
onderling overleg.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel dossiers iedere zaakbehandelaar
onder beheer heeft.
Een persoonlijke zaakbehandelaar heeft gemiddeld met 5 tot 10 ouders op hetzelfde
moment contact.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke taken en verantwoordelijkheden een
contactpersoon heeft.
De persoonlijk zaakbehandelaar zorgt ervoor dat de individuele situatie van de burger
van begin tot eind behandeld wordt, dossiervragen worden behandeld, het proces en
de resultaten van de herbeoordeling helder met de burger worden doorgenomen en dat
eventuele vragen worden beantwoord.
De leden van de fractie van GroenLinks danken de regering voor het stroomschema. Zij
vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat ouders niet verdwalen in de bureaucratie en of
zij ergens makkelijk kunnen zien of er van hen stappen worden verwacht.
De ouder wordt door zijn persoonlijke zaakbehandelaar actief ondersteund en geholpen.
De landingspagina op www.toeslagen.nl (gedupeerden kinderopvangtoeslag) bevat actuele informatie en het ouderpanel vervult
een adviserende rol. De gedupeerdenlijn (0800-2358358 – gratis) is beschikbaar voor
telefonische assistentie.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar illustratie B uit de technische
briefing. Hierin staat dat ouders deel zijn van een CAF-onderzoek, dat er waarschijnlijk
niet vooringenomen is gehandeld en dat deze ouders zélf gaan vragen om een individuele
beoordeling (slide 10). In de vierde slide wordt gesuggereerd dat bij een dergelijke
situatie (overig CAF-onderzoek) het initiatief ligt bij de Belastingdienst. Deze leden
willen graag weten hoe het precies zit.
Het initiatief ligt bij Belastingdienst/Toeslagen om deze ouders te informeren over
hun situatie en de mogelijkheden. Ze hoeven dus niet zelf contact op te nemen. Als
deze ouders een individuele beoordeling willen dienen ze dit vervolgens wel zelf aan
te geven. Als de ouders geen contact opnemen voor een individuele beoordeling, nemen
wij contact met hen op om ze opnieuw op die mogelijkheid te wijzen. Hiervoor is gekozen,
omdat er ook ouders zijn die de beoordeling niet willen of zijn vertrokken zonder
dat bekend is waarheen.
De leden van de fractie van de SP vernamen uit de technische briefing over het wetsvoorstel
dat het boven tafel krijgen van verdwenen bewijsstukken een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van burgers en Belastingdienst/Toeslagen zou zijn. Deze leden zijn hierover zeer verbaasd
omdat opnieuw de bewijslast bij ouders wordt gelegd. Zij vragen wat er gebeurt op
het moment dat ouders én Belastingdienst/Toeslagen beide niet over noodzakelijke bewijsstukken
beschikken en of ouders met deze werkwijze niet opnieuw schuldig bevonden zijn totdat
zij kunnen bewijzen dat zij niets hebben misdaan. Ook de leden van de fractie van
het CDA vragen hiernaar.
In eerste instantie neemt Belastingdienst/Toeslagen alle aanwezige informatie in de
systemen als basis voor de individuele herbeoordeling. Mochten daar stukken ontbreken
die essentieel zijn om de beoordeling te completeren, dan wordt de ouder gevraagd
of deze nog informatie heeft. Als dat niet het geval is, dan zal Belastingdienst/Toeslagen
zich inspannen om bij derden informatie op te vragen. Dan kunnen banken en kinderopvangorganisaties
gevraagd worden of zij nog gegevens hebben die van belang kunnen zijn bij de onderbouwing
van het recht op kinderopvangtoeslag. Het uitgangspunt is dat ruimhartig met de bewijslast
wordt omgegaan met oog voor de menselijke maat en niet op zoek wordt gegaan naar het
laatste ontbrekende document om het recht op toeslag vast te stellen. Het gaat hier
om de aannemelijkheid van het recht op toeslag.
Bij een OG/S kwalificatie is het aan Belastingdienst/Toeslagen te stellen dat en te
motiveren waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove
schuld van de belanghebbende of diens partner. Indien dit niet meer gemotiveerd kan
worden dan moet dit in het voordeel van de ouder uitgelegd worden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie geven aan dat het wat hen betreft terecht
is dat er ingezet wordt op de communicatie naar en begeleiding van gedupeerde ouders.
Ondanks dat er ingezet wordt op een breed scala aan kanalen is het niettemin voorstelbaar
dat er een groep ouders blijft die wel in aanmerking komt voor bepaalde regelingen
maar niet de juiste kanalen weet te vinden. Deze leden vragen of de regering zich
bewust is van dit gevaar en kan er een inschatting gemaakt worden van de grootte van
deze groep.
Ik begrijp de zorgen van de leden van de fractie van de ChristenUnie en op dit moment
bekijk ik de mogelijkheden voor het inrichten van een brede publiekscampagne om gedupeerde
ouders die nog niet in beeld zijn te bereiken. Ook betrekken we onder meer gemeenten,
BOiNK en de Ombudsman in dit proces.
Pilot met gemeenten
De leden van de fractie van de VVD hebben een aantal vragen gesteld met betrekking
tot de hulp van gemeenten waaronder de opzet van de pilot, resultaten en vervolg.
Gedupeerde ouders hebben soms bredere hulp en ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld op
het gebied van werk, huisvesting, gezondheid of schuldhulpverlening. Gemeenten kunnen
deze hulp vanuit hun expertise bieden, staan dichter bij ouder en hebben vaak veel
meer zicht op eventuele meervoudige problematiek. In april en mei heeft Belastingdienst/Toeslagen
daarom samen met drie gemeenten een pilot doorlopen waarbij 47 ouders uit de CAF 11-groep
gebeld zijn door Belastingdienst/Toeslagen met het aanbod om hen in contact te brengen
met hun gemeenten om daar hulp te krijgen. Binnen de pilot is gekozen voor een proces
waarbij Belastingdienst/Toeslagen de burger doorverbindt met de gemeente om een afspraak
in te plannen.
Belastingdienst/Toeslagen en gemeenten kijken met een goed gevoel terug op deze pilot.
Er is een stevige basis gelegd voor een vervolgaanpak, waarmee een de structurele
samenwerking van gemeenten en VNG wordt vormgeven.
Naast het persoonlijk attenderen wordt ook brede communicatie ingezet om deze ouders
te bereiken vanuit zowel Belastingdienst/Toeslagen als de gemeenten, VNG en andere
stakeholders.
Ik zal u over de voortgang en de uitkomsten hiervan via de voortgangsrapportage op
de hoogte houden.
1.7. Hardheid verleden en precendentwerking
De leden van de fractie van de VVD vragen te onderbouwen waarom bij de hardheidsregeling
wordt gekozen voor een bedrag van € 1.500 (per berekeningsjaar) in plaats van het
door de AUT geadviseerde bedrag van € 10.000.
De AUT sluit met de drempel van € 10.000 per berekeningsjaar aan bij de grens die
sinds 2017 wordt gehanteerd voor de persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden.
Tot 2017 was die grens echter € 1.500 per berekeningsjaar. Het kabinet vindt gezien
de uitzonderlijke omstandigheden in dit geval de grens van € 10.000 te hoog, vooral
voor ouders met een beperkte financiële armslag. Het kabinet kiest daarom voor een
bedrag van € 1.500. Op deze manier waarborgt het kabinet ook dat gedupeerde ouders
in kwetsbare groepen voor wie een lager bedrag even hard aankomt in aanmerking kunnen
komen voor deze regeling.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de een inschatting kan maken hoeveel
meer ouders gebruik kunnen maken van de hardheidsregeling nu de drempel van € 10.000
verlaagd is naar € 1.500?
Het is nog niet bekend hoeveel personen gebruik gaan maken van de hardheidsregeling
omdat dit gebeurt op basis van zelfmelden. Ongeveer 109.000 personen hebben te maken
gehad met een met een nihilstelling van de kinderopvangtoeslag van ten minste € 1.500
in een toeslagjaar. Ongeveer 36.000 personen hebben te maken gehad met een nihilstelling
kinderopvangtoeslag van ten minste € 1.500 waarbij het totaalbedrag aan nihilstellingen
over alle toeslagjaren voor die persoon hoger is dan € 10.000. Een eerste analyse
laat zien dat slechts een (klein) deel van deze personen met nihilstellingen te maken
heeft gehad met de vastgestelde hardheid.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de regering ervoor gaat zorgdragen dat
de meest schrijnende gevallen het eerste beoordeeld worden en op basis van welke criteria
dit wordt bepaald.
Het prioriteringskader is nog onderwerp van gesprek met het ouderpanel. In beginsel
wordt wie zich het eerst meldt het eerst behandeld. Wel wordt bekeken of, in overleg
met de ouder, hiervan afgeweken kan worden als er ouders in zeer schrijnende situaties
zijn, waarvan het evident is dat zij eerder geholpen dienen te worden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of ouders ook een verzoek kunnen indienen
wanneer het te herziene besluit minder dan € 1.500 bedraagt, bijvoorbeeld omdat vrij
vroeg in het jaar de toeslag is stopgezet, maar de vervolgschade in dat jaar boven
de drempel ligt. Indien dit niet het geval is en er is sprake van een jaar dat boven
de drempel uitkomt en een jaar dat onder de drempel uitkomt, vragen deze leden wat
dit dan betekent voor de eventueel te vergoeden vervolgschade.
De hardheidstegemoetkoming wordt ingevolge het voorgestelde artikel 49, vijfde lid,
Awir alleen gegeven in situaties waarin het verzoek betrekking heeft op een of meer
beschikkingen tot vaststelling of tot terugvordering die in totaal hebben geleid tot
een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar. Indien dus
een herzien besluit of herziene besluiten per berekeningsjaar minder dan € 1.500 bedragen,
kan voor dat berekeningsjaar de hardheidsregeling niet worden toegepast. Onder omstandigheden
kan een beroep worden gedaan op de vangnetbepaling om in aanmerking te komen voor
een bijzondere tegemoetkoming in zeer schrijnende situaties. Ten aanzien van de vangnetbepaling
geldt geen grens van een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar.
De leden van de fractie van D66 vragen om nader in te gaan op het risico van precedentwerking
en opmerkingen over het beginsel van formele rechtskracht zoals onder andere geschetst
door de Raad van State.
In het Nader Rapport bij het wetsvoorstel heeft het kabinet aangegeven dat het advies
van de Raad van State is overgenomen om in de memorie van toelichting aandacht te
besteden aan de formele rechtskracht die met de voorgestelde hardheidsregeling wordt
doorkruist en de precedentwerking die dat kan hebben. Daartoe is paragraaf 1.7 («Hardheid
verleden en precedentwerking») van de memorie van toelichting aangevuld. Het kabinet
geeft daar onder meer aan dat in toekomstige hardheidsgevallen op aanpalende gebieden
mogelijk verwezen zal worden naar deze hardheidsregeling, waarbij ook gekeken zal
worden naar de gekozen grens van € 1.500. Maar nogmaals, het kabinet beoogt met deze
hardheidsregeling geen precedent te scheppen. De hardheidsregeling betreft een zeer
uitzonderlijke regeling die gerechtvaardigd wordt geacht op grond van uitzonderlijke
omstandigheden. Mede op grond van het legaliteitsbeginsel kan een dergelijke regeling
alleen worden vormgegeven via een wet in formele zin, dus door tussenkomst van de
Staten-Generaal. Het risico van precedentwerking is ook gering gegeven de uitzonderlijkheid
van de situatie.
De leden van de fractie van D66 hebben eerder gevraagd waarom de grens voor een persoonlijke
betalingsregeling eerder van € 1.500 is verhoogd naar € 10.000. Het antwoord van de
regering was dat dit is gebeurd vanwege een tekort aan uitvoeringscapaciteit en naar
aanleiding van een reorganisatie van het proces. Deze leden vragen om dit nader toe
te lichten. Zij vragen wat het verschil in de benodigde uitvoering is bij een grens
voor een persoonlijke betalingsregeling van € 1.500 en € 10.000.
De grens van € 10.000,- werd gehanteerd om te bepalen of er bij een verzoek om een
persoonlijke betalingsregeling beoordeeld moest worden of de terugvordering(en) te
wijten waren aan opzet dan wel grove schuld van de aanvrager. Indien dat het geval
was, dan kon geen persoonlijke betalingsregeling getroffen worden. Deze beoordeling
is veel werk. Het verhogen van deze grens, leidde er toe dat er bij minder verzoeken
beoordeeld hoefde te worden of er sprake was van opzet of grove schuld.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welk deel van de ouders inmiddels
zijn eigen dossier heeft ontvangen. Voorts vragen zij in welk tempo de rest volgt,
zodra deze wet wordt aangenomen.
Op dit moment hebben 41 ouders hun eigen dossier ontvangen. Dat zijn er 19 in december
2019 en de overige 22 ouders op respectievelijk 17 januari en 1 maart 2020. De datum
waarop alle mensen hun dossier zullen ontvangen is op dit moment niet precies aan
te geven. Dit is mede afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. In
voorbereiding op het leveren van dossiers worden al deze mensen gebeld om inzicht
te krijgen in de exacte informatiebehoefte. Die belronde zal medio juni zijn afgerond
waarna een planning opgesteld kan worden. We betrekken de Nationale ombudsman bij
dit proces en stemmen af of het voorgenomen proces in het belang van de ouders is.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe voorkomen kan worden dat de
hardheidsregeling een precedent gaat vormen voor toekomstige hardheidsgevallen op
aanpalende gebieden. De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe groot de kans
wordt geacht dat dit wetsvoorstel gaat leiden tot precedentwerking op andere terreinen
en of kan worden beschreven wat er in dat geval zou gebeuren.
Het kabinet onderkent dat in toekomstige hardheidsgevallen op aanpalende gebieden
mogelijk verwezen zal worden naar deze hardheidsregeling, waarbij ook gekeken zal
worden naar de gekozen grens van € 1.500. Het kabinet beoogt echter met deze hardheidsregeling
geen precedent te scheppen. De hardheidsregeling betreft een zeer uitzonderlijke regeling
die gerechtvaardigd wordt geacht op grond van de uitzonderlijke omstandigheden waarvan
de hardheidsregeling het gevolg is. In dat licht is het kabinet van oordeel dat, mede
op grond van het legaliteitsbeginsel, een dergelijke regeling alleen kan worden vormgegeven
via een wet in formele zin en het risico van precedentwerking ook gering is gegeven
de uitzonderlijkheid van de situatie. Hiermee wordt gewaarborgd dat alleen de regering
en de Staten-Generaal gezamenlijk tot een dergelijke regeling kunnen besluiten. Dit
betreft een besluit waarmee een inbreuk wordt gemaakt op voornoemde vijfjaarstermijn
en op de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Verder brengen de verschillende
voorwaarden van de hardheidsregeling met zich dat het mogelijke uitstralingseffect
nader wordt ingedamd. Het betreft hier immers een regeling die alleen mogelijk is
ingeval de betrokken Ministers van oordeel zijn dat sprake is van onbillijkheden van
overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober
2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem, welke onbillijkheden zodanig zijn dat
het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten.
Deze voorwaarde benadrukt de bijzondere situatie en dat de betrokken Ministers niet
aan elke onbillijkheid en onredelijkheid tegemoet kunnen komen. Een ruimere vorm van
tegemoetkomen is niet mogelijk en ook niet wenselijk. Verder worden met de voorgestelde
hardheidsregeling de oude beschikkingen tot vaststelling of tot terugvordering niet
herzien en blijven deze derhalve in stand. De hardheidstegemoetkoming betreft een
geldelijke tegemoetkoming. Ook het feit dat de bevoegdheid tot het toekennen van de
hardheidstegemoetkoming een bevoegdheid is van de Minister van Financiën in overeenstemming
met Onze Ministers die het aangaat en niet is geattribueerd aan Belastingdienst/Toeslagen,
geeft weer dat hier sprake is van een uitzonderlijke regeling. Het voorgaande geldt
mutatis mutandis ook met betrekking tot de andere herstelregelingen van het wetsvoorstel.
2. Uitbreiding hardheidsclausule
De leden van de fractie van D66 vragen om een inschatting hoe vaak de hardheidsclausule
zal worden toegepast.
De voorgestelde algemene hardheidsclausule geeft de mogelijkheid om in toekomstige
gevallen of groepen van gevallen bij de uitvoering van de toeslagen tegemoet te komen
aan onbillijkheden van overwegende aard die niet binnen de bestaande wet- en regelgeving,
waaronder het evenredigheidsbeginsel, kunnen worden opgelost. Het gaat hierbij om
situaties waarin de toepassing van de toeslagwetgeving tot een gevolg leidt dat de
wetgever had voorkomen als hij dit bij het maken van de wet had voorzien. Uit de aard
der zaak valt lastig in te schatten hoe vaak dergelijke onvoorziene evidente onbillijkheden
zich zullen voordoen. Zeker naarmate de toeslagwetgeving zelf, met de aangekondigde
en deels effectief al in werking getreden aanpassingen, meer maatwerk mogelijk maakt,
zal toepassing van de hardheidsclausule vermoedelijk alleen nog in uitzonderlijke
gevallen aan de orde zijn. Het kabinet neemt daarom richting de toekomst verdere stappen
om het toeslagenstelsel te verbeteren en verbeteringen en alternatieven door te voeren
op weg naar een beter en menselijker systeem.
De leden van de fractie van D66 vragen of de discretionaire bevoegdheid van de Minister
van Financiën met betrekking tot de beoordeling van verzoeken om toepassing van de
hardheidsclausule moet worden verbreed en wie primair verantwoordelijk is voor toepassing
van de hardheidsclausule. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt
dat de besluiten en de toepassing van de hardheidsclausule in één hand zouden horen
te liggen, net zoals bij andere ministeries het geval is.
De Awir en de bijbehorende inkomensafhankelijke regelingen raken meerdere ministeries.
Dan is het zorgvuldig dat de betrokken Minister meebeslist op de toepassing van de
hardheidsclausule en de beleidsregels. De gezamenlijke uitvoering van inkomensafhankelijke
regelingen houdt een gedeelde ministeriële verantwoordelijkheid voor die regelingen
in. Daarbij speelt ook een rol dat beleidsaspecten de uitvoering kunnen raken en de
wijze van uitvoering weer beleidsmatige consequenties kan hebben. De Staatssecretaris
van Financiën – Toeslagen en Douane krijgt daarom op basis van dit wetsvoorstel de
bevoegdheid om in overeenstemming met de bewindspersonen van andere departementen
die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven
om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard. De discretionaire bevoegdheid
hoeft hiervoor niet te worden uitgebreid.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen met betrekking tot de constatering
bij de voorgestelde hardheidsclausule dat niet aan elke onbillijkheid en onredelijkheid
tegemoet kan worden gekomen of sprake is van een arbitraire kwalificatie die tot een
arbitraire beoordeling kan leiden. Daarbij vragen zij hoe deze kwalificatie kan worden
hardgemaakt en aan welke voorwaarden precies moet worden voldaan. In dit kader vragen
de leden van de fractie van GroenLinks of de hardheidsclausule ook toegankelijk is
voor mensen die geen juridische expertise hebben.
Bij de beoordeling van een hardheidsclausuleverzoek wordt gekeken of in de betreffende
situatie sprake is van een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het
maken van de wetgeving en de daarop berustende bepalingen had voorzien. Het gaat dus
om niet voorziene en niet beoogde gevolgen van de wetgeving. Voor het verzoek is het
voldoende dat de belanghebbende zijn situatie toelicht en aangeeft hierbij een beroep
op de hardheidsclausule te doen. Het is niet nodig om de situatie volledig met wetsartikelen
en bijbehorende parlementaire geschiedenis te onderbouwen. Bij de beoordeling van
het verzoek zal worden onderzocht of en in hoeverre sprake is van onvoorziene en niet
beoogde gevolgen van de wetgeving.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de Minister van Financiën niet
wordt belast met de uitvoering van de Awir die dat dan mandateert aan de Belastingdienst.
Dat de voorgestelde bevoegheid door de Minister van Financiën in overeenstemming met
de andere Ministers die het aangaat kan worden uitgeoefend, hangt samen met de gezamenlijke
ministeriële verantwoordelijkheid. De gezamenlijke uitvoering van inkomensafhankelijke
regelingen houdt een gedeelde ministeriële verantwoordelijkheid voor die regelingen
in. Daarbij speelt ook een rol dat beleidsaspecten de uitvoering kunnen raken en de
wijze van uitvoering weer beleidsmatige consequenties kan hebben. Gezien de samenhang
tussen beleid en uitvoering is een gezamenlijke ministeriële verantwoordelijkheid
gewenst. In dat kader is het minder passend om direct de uitvoering van de Awir alleen
bij de Minister van Financiën te leggen.
2.1. Beschrijving hardheidsclausule
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier de algemene hardheidsclausule
wordt afgebakend en wanneer de regeling met de Kamer wordt gedeeld. De hardheidsclausule
ziet op een wettelijke bevoegdheid tot het vormen van een beleidsregel ten aanzien
van bepaalde gevallen of groepen van gevallen om tegemoet te kunnen komen aan onbillijkheden
van overwegende aard, die zich bij de toepassing van de Awir, de daarop berustende
bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen. De bevoegdheid inzake
de hardheidsclausule is daarmee in de wet afgebakend. De op grond van de hardheidsclausule
te vormen beleidsregels worden gepubliceerd in de Staatscourant en met de Kamer gedeeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen inzake de belangenafwegingsbepaling (artikel 13b,
eerste lid, Awir) aan te geven wat rechtstreeks betrokken belangen zijn. De rechtstreeks
betrokken belangen zijn de individuele belangen van de belanghebbende die in een causaal
verband staan met de betreffende beschikking. Gezien de aard van de beschikking zullen
dit met name financiële belangen zijn.
De leden van de fractie van het CDA vragen of inzake de belangenafwegingsbepaling
kan worden aangegeven wanneer van maatwerk in ieder geval sprake moet zijn, of dat
alleen bij beschikkingen tot een terug te betalen bedrag is, of bij beschikkingen
vanaf een bepaald bedrag, of alleen wanneer de toeslaggerechtigde zich meldt. Zoals
het kabinet heeft weergegeven in de memorie van toelichtig geven de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur die gecodificeerd zijn in de Awb een opdracht tot maatwerk
in bepaalde gevallen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval wordt
bepaald of maatwerk geboden dient te worden. Maatwerk is niet per definitie alleen
aan de orde vanaf een bepaald bedrag of wanneer de toeslaggerechtigde zich meldt.
De normen die volgen uit het zorgvuldigheidsbeginsel brengen bijvoorbeeld met zich
dat in bepaalde situaties een proactieve houding van Belastingdienst/Toeslagen wordt
gevergd. Bijvoorbeeld bij voorgenomen hoge terugvorderingen kan een proactieve houding
gewenst zijn waarbij Belastingdienst/Toeslagen zelf contact opneemt met de belanghebbende
om alle relevante feiten en omstandigheden te verkrijgen die van belang kunnen zijn
bij het vaststellen van een beschikking. Het kabinet beoogt dus een zorgvuldige en
proactieve houding van Belastingdienst/Toeslagen waarbij wordt gestreefd naar meer
maatwerk en praktische rechtsbescherming.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er een reden is dat de huidige hardheidsclausule
is opgenomen in het voorgestelde tweede lid, aangezien gevallen met een te hoog vermogen
nu ook gewoon onder de algemene hardheidsclausule kunnen vallen.
In feite is het voorgestelde tweede lid een lex specialis ten opzichte van het voorgestelde
eerste lid. Ter zake van onbillijkheden van overwegende aard die zich met betrekking
tot de toepassing van de in het tweede lid genoemde wetsbepalingen mochten voordoen
kan alleen een tegemoetkoming plaatsvinden via een ministeriële regeling. Met betrekking
tot gevallen die onder het voorgestelde eerste lid vallen kunnen beleidsregels worden
gegeven. Ten aanzien van de in het tweede lid genoemde wetsbepalingen is het naar
het oordeel van het kabinet gewenst de huidige systematiek met een ministeriële regeling
te handhaven.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre de problemen bij de kinderopvangtoeslag
van de afgelopen jaren waren voorkomen als de voorgestelde hardheidsclausule had bestaan.
De hardheidsclausule biedt een mogelijkheid om voor onbillijkheden van overwegende
aard een oplossing te vinden. Vanuit dit oogpunt had de hardheidsclausule kunnen bijdragen
aan een oplossing, echter het is achteraf moeilijk te zeggen in hoeverre de hardheidsclausule
voldoende soelaas zou hebben geboden.
2.2. Hardheidsclausule in de praktijk
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat er gebeurt als een verzoek om toepassing
van de hardheidsclausule wordt afgewezen en of in dat geval niet rechtsmiddelen zoals
bezwaar en beroep open zouden moeten staan. Ook vragen zij waarom er bij toeslagen
nog geen algemene hardheidsclausule – vergelijkbaar met de hardheidsclausule ten aanzien
van de belastingwetgeving – bestaat. Verder vragen zij of een oordeel over de hardheidsclausule
normaliter wel kan worden getoetst door de rechter. Ook vragen de leden van de fractie
van de VVD of in de afwijzing duidelijk wordt onderbouwd waaruit blijkt dat evident
geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
Bij de invoering van de Awir is besloten om geen algemene hardheidsclausule te introduceren.
Een van de redenen was dat de Awir eenheid van begrippen en uitvoering beoogde en
daarbij in principe geen ruimte was voor bepalingen die uitzonderingen mogelijk maken.
Dit zou afbreuk doen aan de eenheid die met de wet wordt nagestreefd. Een andere reden
was dat de Raad voor de Rechtspraak had aangegeven dat het opnemen van een algemene
hardheidsclausule in de Awir een bron van conflicten kan zijn en om die reden aanleiding
kan zijn tot een veelvuldig beroep op de bestuursrechter. Dit speelt niet bij de fiscale
hardheidsclausule, omdat in het gesloten fiscale stelsel geen bezwaar of beroep mogelijk
is tegen een dergelijk verzoek.
Met de invoering van de beoogde hardheidsclausule voor toeslagen ontvangt de belanghebbende
een brief waarin gemotiveerd wordt aangegeven of en waarom het verzoek om toepassing
van de hardheidsclausule wordt toegewezen of afgewezen. Bij een afwijzing zal in de
brief duidelijk worden toegelicht waarom er geen sprake is van onbedoelde en onvoorziene
gevolgen van de wetgeving. Hiertegen kan niet in bezwaar en beroep worden gegaan,
omdat sprake is van een bevoegdheid die nauw samenhangt met beleidsmatige oordelen
over de vormgeving van de wet- en regelgeving (artikel 8:3 Awb). Tegen de reguliere
beschikkingen van Belastingdienst/Toeslagen staat uiteraard wel bezwaar en beroep
open, waarbij geen of niet voldoende toepassing van een begunstigende beleidsregel
door middel van bezwaar en beroep tegen een individuele beschikking aan de orde kan
worden gesteld.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel mensen op dit moment nog in afwachting
zijn van hun dossier. Deze leden erkennen dat het verzamelen van de documenten en
het weglakken voor gegevens van anderen veel tijd kost, maar vragen wanneer deze mensen
hun dossier tegemoet kunnen zien.
Het aantal mensen dat nog wacht op hun dossier bedraagt 620. De datum waarop alle
mensen hun dossier zullen ontvangen is op dit moment niet precies aan te geven. Dit
is mede afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. In voorbereiding
op het leveren van dossiers worden al deze mensen gebeld om inzicht te krijgen in
de exacte informatiebehoefte. Die belronde zal medio juni zijn afgerond waarna een
planning opgesteld kan worden. We betrekken de Nationale ombudsman bij dit proces
en stemmen af of het voorgenomen proces in het belang van de ouders is.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke documenten allemaal worden meegenomen
in het dossier. Zij vragen ook indien mocht blijken dat er een onvolledig dossier
met een ouder is gedeeld hoe dan met dit soort situatie wordt omgegaan.
Alle documenten van de betreffende burger die in de systemen beschikbaar zijn, kunnen
door de betreffende burger ingezien worden. Als blijkt dat er zaken ontbreken, gaan
de medewerkers van de Herstelorganisatie daarover in gesprek met de ouder.
De leden van de fractie van de VVD vragen bij hoeveel van de ouders die reeds hun
dossier hebben ontvangen is gebleken dat het dossier niet volledig was.
Mij is nog niet bekend hoeveel ouders een dergelijk signaal afgeven. De persoonlijk
zaakbehandelaar zal indien van toepassing met de burger kijken of stukken nog kunnen
worden getraceerd. Er zal ruimhartig worden omgegaan met het ontbreken van stukken.
In de beantwoording is verder ingegaan op de wijze waarop we dit vormgeven.
De leden van de fractie van het CDA vragen over het verschil in formulering tussen
de tekst van het voorgestelde artikel 13b Awir en artikel 3:2 Awb (bedoeld zal zijn
artikel 3:4 Awb). Het kabinet kan aangeven dat het voorgestelde artikel 13b Awir qua
doel en strekking volledig overeenkomt met artikel 3:4 Awb. Er is niet beoogd om de
reikwijdte van artikel 3.4 Awb te beperken.
De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen hoe het parlement kan worden geïnformeerd
over toegekende hardheidsclausuleverzoeken.
Wanneer na overleg met de relevante beleidsdepartementen wordt besloten een verzoek
om toepassing van de hardheidsclausule toe te wijzen, zullen beleidsregels worden
opgesteld om dit beleid kenbaar te maken. De betreffende beleidsbesluiten worden gepubliceerd
in de Staatscourant en gedeeld met de Kamer.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het niet beter zou zijn dat de hardheidsclausule
ook in individuele gevallen kan worden toegepast (door het bestuursorgaan dat de individuele
besluiten neemt) en of het onderhavige wetsvoorstel hierop kan worden geamendeerd,
en zo ja, hoe.
De voorgestelde hardheidsclausule in de Awir kan ook in individuele gevallen worden
toegepast. Een toeslaggerechtigde die meent dat in zijn situatie bij de uitvoering
van toeslagregelgeving sprake is van een onvoorziene onbillijkheid van overwegende
aard kan een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule indienen. Indien het
verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule wordt gericht aan Belastingdienst/Toeslagen
zal deze dit verzoek doorsturen naar het Ministerie van Financiën. Ingeval een toeslaggerechtigde
een bezwaarschrift indient tegen een voor hem niet voldoende positieve toeslagbeschikking,
kan hij in datzelfde bezwaarschrift ook een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule
opnemen. Ook dit verzoek zal worden doorgeleid naar het Ministerie van Financiën.
Een geslaagd beroep op de hardheidsclausule zal steeds de vorm van een (beleids)regel
krijgen. In beginsel zal bij een voorgelegde hardheid de gekozen oplossing in een
beleidsbesluit worden gepubliceerd. Deze nieuwe beleidsregel zal dan door Belastingdienst/Toeslagen
uiteraard in beginsel ook in het voorgelegde geval worden toegepast. Ten aanzien van
de hardheidsclausule in de Awir is door het kabinet bewust gekozen om de bevoegdheid
bij de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Ministers die het aangaat,
te beleggen. Bij deze keuze heeft de eenheid van beleid, een onafhankelijk oordeel
over de gewenste gevolgen en toepassing van de wet en de uitvoerbaarheid een belangrijke
rol gespeeld. Het kabinet ziet geen reden het onderhavige wetsvoorstel op dit punt
te amenderen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet kan bevestigen dat het
evenredigheidsbeginsel geen inbreuk is in het systeem maar een ventiel om onrecht
te vermijden.
Met deze leden is het kabinet het eens dat het evenredigheidsbeginsel geen inbreuk
kan vormen op het systeem. Het evenredigheidsbeginsel is namelijk onderdeel van het
systeem. Het evenredigheidsbeginsel is een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur
welke is verankerd in de Awb en heeft tot doel te verzekeren dat de nadelige gevolgen
van een besluit niet onevenredig mogen zijn met de te dienen doelen van dat besluit.
Om te benadrukken dat met betrekking tot de in het kader van de toeslagregelgeving
te nemen beschikkingen de afweging van belangen en de rol van het evenredigheidsbeginsel
zeer belangrijk zijn, bevat het wetsvoorstel een bepaling voor de Awir die inhoudelijk
aansluit bij een bepaling in de Awb die dat regelt.
3. Verbeteren menselijke maat in perspectief
De leden van de fractie van de VVD vragen of de maatregelen die zijn beschreven in
de begeleidende brief18 bij het onderhavige wetsvoorstel de enige maatregelen zijn om de praktische rechtsbescherming
te verbeteren en of het kabinet deze voldoende acht. Daarnaast vragen deze leden wanneer
de geschetste maatregelen worden vormgegeven en in welk wetsvoorstel die zullen worden
verwerkt. Door het onderhavige wetsvoorstel wil ik zoveel mogelijk recht doen aan
het leed van de getroffen ouders, maar ik besef dat daarvoor meer nodig is. Richting
de toekomst neemt het kabinet daarom verdere stappen om het toeslagenstelsel te verbeteren,
waaronder nog meer maatregelen ter verbetering van de praktische rechtsbescherming.
De in de genoemde brief beschreven maatregelen, zoals de wettelijke verankering van
de praktische rechtsbescherming en het leveren van maatwerk, de mogelijkheid voor
belanghebbenden om voorafgaand aan een beschikking een reactie te kunnen geven, wettelijke
waarborgen bij het opvragen van informatie bij belanghebbenden waarmee de gewenste
zorgvuldige en proactieve houding van Belastingdienst/Toeslagen wordt benadrukt, een
meer zorgvuldige vormgeving van het aanmaningsproces en meer praktische rechtsbescherming,
maatwerk en zorgvuldigheid bij het opleggen van vergrijpboetes, alsmede het voorkomen
van schrijnende gevallen als gevolg van partnerschap zijn in de visie van het kabinet
een omvangrijk pakket aan maatregelen ter verbetering van deze praktische rechtsbescherming.
Praktische rechtsbescherming vindt het kabinet juist in toeslagzaken erg belangrijk.
Het gaat daarbij niet alleen om het juridische kader van rechtsbescherming. Voor een
groot deel wordt deze bepaald door de uitvoering die in de praktijk aan dat juridische
kader wordt gegeven. Ook op het vlak van de uitvoering beoogt het kabinet een verbeteringsslag
te maken die ten goede komt aan de praktische rechtsbescherming. Met de hiervoor geschetste
wetswijzigingen waaraan op dit moment nog wordt gewerkt, in combinatie met de beoogde
verbeteringen in de dienstverlening meent het kabinet een belangrijke stap te zetten
in de verbetering van de praktische rechtsbescherming van belanghebbenden.
Naast de beschreven maatregelen zet het kabinet breed in op verbetering en vernieuwing
van het toeslagenstelsel, zoals eveneens in de begeleidende brief19 bij onderhavig wetsvoorstel genoemd en in de brief van 30 april 202020 als wenkend perspectief uitgebreider beschreven. Het kabinet beoogt om de beschreven
maatregelen ter verbetering van de praktische rechtsbescherming in het wetsvoorstel
op te nemen dat als onderdeel van het pakket Belastingplan 2021 op Prinsjesdag bij
uw Kamer zal worden ingediend. Deze wijzigingen zullen worden vormgegeven als wijzigingen
op de Awir.
De leden van de fractie van de VVD geven aan al langer zorgen te hebben over het huidige
toeslagenstelsel en spreken hun waardering uit over de ambitie van het kabinet om
nog dit jaar een contourennota en routekaart naar de Kamer te sturen. Wel vragen deze
leden op welke manier de Kamer hierbij betrokken wordt en of er een nadere duiding
kan worden gegeven over wanneer de Kamer wordt geïnformeerd. Allereerst deelt het
kabinet de zorgen van de VVD over het huidige toeslagenstelsel. In de contourennota
worden daarom de mogelijkheden voor een alternatief stelsel geschetst en in de routekaart
wordt aangegeven welke tussenstappen en maatregelen er kunnen worden genomen op weg
naar een wenkend perspectief. Ondanks dat het kabinet voornemens is om zowel de contourennota
als de routekaart nog dit jaar aan de Kamer aan te bieden, betekent dit niet dat er
hierover dan direct besluitvorming plaatsvindt. De besluitvorming zal pas daarna plaatsvinden
en waarschijnlijk een proces van meerdere jaren zijn. De Kamer wordt hier via het
reguliere proces om zorgvuldigheid en ordentelijke besluitvorming ook in samenspraak
met uw Kamer te betrachten bij betrokken.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet het noodzakelijk acht om
een handvest voor de rechten van de belastingbetaler op te richten om zo de rechten
van de belastingbetaler beter te beschermen. Het wordt niet noodzakelijk geacht om
een handvest voor de rechten van de belastingbetaler op te richten omdat de rechten
van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd en in Nederland reeds veel aandacht
is besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur
en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant. Ik verwijs
in dit kader naar de beantwoording van vragen 2, 3, en 4 gesteld door het lid Lodders.21 Daar waar er een rechtstekort zou bestaan, is het zinvoller om een oplossing hiervoor
te regelen bij of krachtens wet, dan om een handvest op te stellen dat slechts richtsnoeren
bevat.
De leden van de fractie van de SP stellen dat de regering zich bewust of onbewust
door de AUT op een bestuursrechtelijk juridisch spoor heeft laten zetten, waardoor
nu juist de menselijke maat verdwijnt. Zij concluderen dat nog steeds getoetst wordt
aan de hand van een reeks criteria, waarop gedupeerden afgewezen worden voor de door
de AUT opgestelde en door de regering overgenomen compensatieregeling en verzocht
wordt om bezwaar aan te tekenen. Deze leden vragen de regering waarom, terwijl in
dit wetsvoorstel dikwijls over de menselijke maat wordt gesproken, alsnog een enorme
juridisering plaatsvindt en mensen alsnog worden afgewezen als zij aan één van vijf
criteria van de AUT niet voldoen en hierdoor niet voor compensatie in aanmerking komen.
Tevens vragen deze leden welke motivatie de regering heeft om het burgers opnieuw
zo moeilijk te maken om hun recht te halen, terwijl zij toegezegd heeft ruimhartig
om te gaan met deze zaken?
Op de door de leden genoemde toetsing aan de criteria voor de compensatieregeling
die inmiddels bij een aantal CAF-onderzoeken – op onderzoeksniveau – heeft plaatsgevonden
en op de mogelijkheden die gedupeerden nog hebben voor een beoordeling op individueel
niveau, ben ik in het voorgaande al uitgebreid ingegaan. Van een afwijzing van ouders
op basis van een te strikte toepassing van de criteria is dus geen sprake.
In het voorgaande is verder ook al aangegeven dat alles in het werk wordt gesteld
om in overleg met de gedupeerde ouders tot passende oplossingen te komen en juridische
procedures zo veel mogelijk te voorkomen. Dit neemt niet weg dat voor uitbetalingen
door de overheid een adequate juridische basis vereist is, zeker bij een omvangrijke
hersteloperatie als deze. Hierin zullen de kaders moeten worden aangegeven – welke
onbillijkheden komen voor welke herstel of welke compensatie in aanmerking – waarbij
door de grote verscheidenheid aan gevallen een zekere categorisering onvermijdelijk
is. Dit dient zorgvuldig te gebeuren, ook om ongewenste precedentwerking te voorkomen.
Tevens hoort hierbij een toetsing of aan de voorwaarden voor een herstelmaatregel
wordt voldaan. Tot slot is het van groot belang dat ouders die het niet eens zijn
met het oordeel, rechtsbescherming kunnen krijgen tegen dat oordeel. Tevens zullen
de ouders te allen tijde door een persoonlijk zaakbehandelaar worden begeleid om hier
hun weg te vinden.
De leden van de fractie van de SP vinden het een hele erkenning dat de menselijke
maat in het verleden niet heeft gegolden. Zij vragen de regering een overzicht van
rechtszaken die nog lopen tussen toeslaggerechtigden en de Belastingdienst. Tevens
vragen zij waar in het proces (beroep, bezwaar, hoger beroep, ABRvS) deze zaken zich
bevinden. Deze leden vragen voorts hoeveel zaken gerelateerd aan de kinderopvangtoeslag
er nog onder de rechter liggen en waar dus nog geen uitspraak over is gedaan?
Op dit moment zijn er ruim 200 procedures over de kinderopvangtoeslag gaande. Daarvan
zijn er ruim 40 procedures bij de ABRvS. Er zijn ruim 2.100 bezwaren kinderopvangtoeslag
onderhanden bij Belastingdienst/Toeslagen. Het aantal toeslaggerechtigden voor de
kinderopvangtoeslag is op dit moment ruim 600.000.
De leden van de fractie van de SP vragen Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep
bij de ABRvs vanwege vragen over wat openbaar kan worden uit een persoonsdossier,
te staken.
Belastingdienst/Toeslagen heeft met inzet van de Landsadvocaat hoger beroep ingesteld
bij de ABRvS tegen een oordeel van de rechtbank Rotterdam dat Belastingdienst/Toeslagen
het volledige dossier over het onderzoek bij een gastouderbureau moet verstrekken
aan een vraagouder. De leden van de fractie van de SP geven aan dat het een verkeerd
signaal afgeeft dat de ouder opnieuw moet procederen tegen Belastingdienst/Toeslagen.
In het verstrekte dossier zijn gelakt gegevens van persoonlijke aard, zoals namen,
BSN-nummers, functies, adresgegevens en contactgegevens of bedrijfsgegevens die tot
individuele personen of bedrijven te herleiden zijn. Het is aan de ABRvS om te oordelen
of deze gegevens terecht zijn gelakt. Ook is het aan de ABRvS om te oordelen of het
verstrekte dossier volledig is. Daar gaat Belastingdienst/Toeslagen vooralsnog wel
van uit, maar door de onbepaaldheid van de opdracht van de rechtbank is niet duidelijk
wat nu precies moet worden verstrekt. Het oordeel van de ABRvS in deze zaak is dus
ook van belang voor andere ouders.
3.1. Wettelijke trajecten om de menselijke maat te vergroten
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de verwachte impact is op de andere
toeslagen door het onderhavige wetsvoorstel en het besluit compensatieregeling CAF 11
en vergelijkbare (CAF-)zaken. Op dit moment zien de compensatieregeling, de hardheidsregeling
en de vangnetbepaling alleen op de kinderopvangtoeslag. De uitbreiding van de hardheidsclausule
om tegemoet te komen aan die gevallen waarin de toepassing van wet- en regelgeving
leidt tot niet voorziene en niet beoogde gevolgen in de toekomst geldt daarentegen
voor alle toeslagen. In de CAF-zaken die zijn onderzocht zijn vijf zaken die niet
(alleen) op de kinderopvangtoeslag zien. Ik bezie momenteel welke oplossing daarvoor
passend is.
Wetsvoorstel Verbetering uitvoering toeslagen
De leden van de fractie van het CDA vragen in welk wetsvoorstel wordt geregeld dat
partnerschap voor de zorgtoeslag niet langer met terugwerkende kracht ontstaat en
waarom terugwerkende kracht alleen voor de zorgtoeslag wordt weggenomen. Het afschaffen
van de terugwerkende kracht van het in aanmerking nemen van partnerschap wordt als
maatregel opgenomen in het wetsvoorstel Verbetering uitvoering toeslagen (Belastingplanpakket
2021). Daarmee wordt uitvoering gegeven aan één van de voorgestelde maatregelen uit
IBO Toeslagen.22
De leden van de fractie van de VVD vragen om toe te lichten in welke situaties en
bij welke meldingen er werd teruggevorderd als partnerschap met terugwerkende kracht
ontstond en hoe dit met de nagestreefde afschaffing van die terugwerkende kracht gaat.
Voorts vragen zij wanneer dit streven praktijk wordt. Onder de huidige wetgeving ontstaat
bedoelde terugwerkende kracht op het moment dat twee personen die met ingang van een
bepaalde datum in een berekeningsjaar in de basisregistratie personen (hierna: BRP)
op hetzelfde woonadres staan ingeschreven – bijvoorbeeld op 1 maart – na die datum
ook voldoen aan één van de (aanvullende) wettelijke voorwaarden voor partnerschap.
Het gaat dan bijvoorbeeld om een huwelijk23 of de geboorte van een kind, bijvoorbeeld op 30 december.24 Een huwelijk of de geboorte van een kind wordt geregistreerd in de BRP. Belastingdienst/Toeslagen
verwerkt de registratie geautomatiseerd. Dit leidt er in de systemen van Belastingdienst/Toeslagen
toe dat het partnerschap in het betreffende berekeningsjaar dan met terugwerkende
kracht in aanmerking wordt genomen vanaf de datum van inschrijving op hetzelfde woonadres
(bijvoorbeeld de genoemde datum van 1 maart). Dan wordt automatisch bijvoorbeeld voor
de zorgtoeslag de grondslag herberekend, wat gevolgen kan hebben voor de hoogte van
de zorgtoeslag. Uit deze herberekening blijkt of er teveel zorgtoeslag is uitbetaald
over de periode vóór het voldoen aan één van de (aanvullende) wettelijke voorwaarden
voor partnerschap. Als dat het geval is, volgt er een terugvordering van het teveel
betaalde bedrag. Indien de terugwerkende kracht wordt afgeschaft, dan speelt deze
terugvordering voor de zorgtoeslag niet langer. Deze afschaffing zal, als gezegd,
worden voorgesteld als maatregel in het wetsvoorstel Verbetering uitvoering toeslagen.
Dit wetsvoorstel zal deel uitmaken van het Belastingplanpakket 2021. Het is de bedoeling
dat deze maatregel in werking treedt met ingang van 1 januari 2021.
De leden van de fractie van de VVD vragen de regering waarom er niet voor gekozen
is om de ouders die een compensatie krijgen een uitzonderingspositie te geven van
enkele jaren waarbij het bedrag van compensatie niet wordt meegenomen in het verzamelinkomen
of het inkomen uit sparen en beleggen en verzoeken om een dergelijke uitzonderingspositie
te overwegen. Ik ben met de leden van de fractie van de VVD van mening dat de compensatie
gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de aanspraak op toeslagen. Zeker waar het gaat
om het mogelijk verliezen van de aanspraak op een of meerdere toeslagen als gevolg
van de vermogenstoename door de compensatie, vind ik dat gevolg niet wenselijk. Ik
zal dan ook de effecten van een tijdelijke uitzondering in kaart brengen en naar aanleiding
daarvan een besluit nemen op welke wijze de effecten van een compensatie, een herziening
of een hardheidstegemoetkoming gemitigeerd zullen worden. Bij dat onderzoek zal ik
ook aandacht besteden aan het effect van de vermogenstoename op gemeentelijke regeling
zoals schuldhulpverlening en gemeentelijke uitkeringen. Ik wil voorkomen dat ouders
die geld krijgen, dat via een andere weg weer moeten terugbetalen.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom ouders zelf moeten verzoeken om een
vermogenstoetsuitzondering voor de herstelbetalingen kindgebonden budget en of Belastingdienst/Toeslagen
dit niet automatisch kan toepassen. De uitzondering moet handmatig verwerkt worden
in de systemen. Dit moet gebeuren voor alle ouders die een herstelbetaling ontvangen,
terwijl naar verwachting minder dan 2% van de ouders door de herstelbetaling een vermogensgrens
overschrijdt.
Invoering delegatiegrondslag voor een compensatieregeling in de Fiscale verzamelwet
2021
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de delegatiegrondslag voor een compensatieregeling
in de toeslagen van de Fiscale Verzamelwet 2021 (Kamerstukken 35 437) is verplaatst naar het onderhavige wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir. Het
kabinet heeft gekozen voor de overheveling van de bepaling om mogelijk te maken dat
de maatregelen in het kader van de toeslagen gezamenlijk en in samenhang kunnen worden
behandeld in het wetgevingsproces. Daarnaast is vooruitlopend op deze wetwijziging
al het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken gepubliceerd.25 Het Kabinet acht het zeer wenselijk om de wettelijke basis voor de op basis van dat
besluit uit te keren compensatie aan betrokken ouders zo spoedig mogelijk in werking
te laten treden. De verwachting is dat onderhavig wetsvoorstel eerder in werking zal
treden dan de Fiscale Verzamelwet 2021. Daarnaast biedt overheveling ook de mogelijkheid
om het pakket aan compensatie- en reparatieregelingen in gezamenlijkheid te behandelen
in uw Kamer.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom er is gekozen voor 1 januari 2024
als deadline voor de getroffen ouders om zich te melden.
Er is gekozen voor 1 januari 2024 ten einde ouders een ruime termijn – ongeveer drieëneenhalf
jaar – te geven om hun rechten te kunnen effectueren.
3.2. Verbeteren van de uitvoering
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom er in de aanbiedingsbrief alleen
gesproken wordt over dienstverlening aan de burgers en of de dienstverlening aan ondernemers
op onderdelen niet ook verbeterd zou moeten worden.
De oplegbrief ziet specifiek op het verbetertraject van toeslagen en in het licht
van de aanleiding van deze brief ook specifiek op het verbeteren van de dienstverlening
aan burgers die toeslagen aanvragen.
Meer maatwerk in dienstverlening
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier de regering de dienstverlening
aan burgers gaat verbeteren. Deze leden vragen een overzicht van een aantal concrete
maatregelen en het bijbehorende tijdpad voor implementatie van deze maatregelen.
Wanneer feiten en omstandigheden daarom vragen, moeten burgers kunnen rekenen op meer
persoonlijke dienstverlening en maatwerk in het toekennen en aanpassen van het recht
op een toeslag. Belastingdienst/Toeslagen zorgt daarom vanaf november 2019 voor meer
uitleg en motivatie bij besluiten, vooral als deze een vermindering van de toeslag
inhouden. Ook wordt contact gezocht om mensen in staat te stellen meer toelichting
of aanvullend bewijs te geven bij bijvoorbeeld een ingediend bezwaarschrift. Deze
werkwijze zal gefaseerd verder worden doorgevoerd. Hiermee wordt bereikt dat mensen
eerder en in «een keer goed» worden geholpen en dat de toeslaggerechtigde de besluiten
van Belastingdienst/Toeslagen beter begrijpt. Daarmee neemt naar verwachting de behoefte
aan het stellen van (meer) vragen of het indienen van klachten en bezwaren af. Met
het verder invoeren hiervan nemen de behandeltijden en de daarmee samenhangende benodigde
capaciteit toe. Ook vraagt deze implementatie om het investeren in kennis en vaardigheden
van medewerkers en management. De resultaten die worden verwacht zijn minder klachten,
minder bezwaren en minder vragen. Deze resultaten zullen blijken uit de reguliere
voortgangsmonitoring.
Met actuele gegevens over de grondslagen van een toeslag kunnen burgers erop geattendeerd
worden dat het mogelijk beter is om de lopende toeslag aan te passen. Daarmee kan
een terugbetaling achteraf worden voorkomen. Het terugdringen van hoge terugvorderingen
is de doelstelling van het met SZW samen uitgevoerde programma Verbetervoorstellen
Kinderopvangtoeslag. In hoofdstuk 3 van de voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag
wordt hier nader op ingegaan.
De uitvoering moet daarnaast klantgerichter worden met een zo groot mogelijke toekenningszekerheid
voor alle toeslaggerechtigden en een behandeling waarin de informatiehuishouding op
orde is en alle relevante individuele omstandigheden gemotiveerd kunnen worden meegewogen.
Het beleid kan daaraan bijdragen door vereenvoudigingen door te voeren die het voor
burgers en voor de uitvoering begrijpelijker en overzichtelijker maken.
Hierover ben ik in gesprek met mijn collega-bewindspersonen. Voor de zomer wordt het
programmaplan daarvoor opgeleverd. We gaan gesprekken voeren met alle belanghebbenden,
van burgers tot en met beleidsdepartementen. Daarnaast werken we in gezamenlijkheid
aan het ontwerpen van de strategie om deze effecten te realiseren. Er is daarvoor
een meerjarige begroting ter besluitvorming voor de Voorjaarsnota aangeboden en inmiddels
gehonoreerd voor 2020 en 2021. Het merendeel van de toeslaggerechtigden weet zich
goed bediend met het digitaal aanvragen en wijzigen en het geautomatiseerd berekenen
en ontvangen van toeslagen. Dat blijkt onder meer uit de Fiscale Monitor 2019 en de
IBO Toeslagen deel 1. Zij vragen hun toeslag aan via het Toeslagenportaal en geven
daar ook wijzigingen door. De betalingen vinden altijd plaats op de 20ste van de maand.
Maar als feiten en omstandigheden daarom vragen moeten burgers kunnen rekenen op meer
persoonlijke dienstverlening en maatwerk. Daarom wordt de dagelijkse dienstverlening
door Belastingdienst/Toeslagen aan de burgers uitgebreid. Dat geeft ruimte om met
meer (vooral menselijke) aandacht onze burgers ten dienste te staan. Het kabinet heeft
hier bij Voorjaarsnota reeds middelen voor beschikbaar gesteld. Daarnaast zetten wij
in op betere juridische waarborgen en op proactieve dienstverlening zoals het telefonisch
attenderen op een brief die wordt verzonden, het verwijzen naar de gemeente voor bijvoorbeeld
schuldhulpverlening en het meer personaliseren van informatie op de website. Verder
is er tijdens de behandeling van het dossier een vaste zaakbehandelaar die aanspreekbaar
is. Het serviceteam gedupeerden kinderopvangtoeslag is al operationeel vanaf 2 januari
2020. Persoonlijke behandelaars zijn operationeel vanaf 2 juni jl. Een aangepaste
website met veel informatie zal op 30 juni a.s. live gaan.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan aangeven wat de positie
van de getroffen gastouderbureaus en kinderopvangcentra is in de voorgestelde maatregelen.
De getroffen gastouderbureaus en kinderopvangcentra zijn geen onderwerp of onderdeel
van de herbeoordeling. Wel vindt er eventuele opvraag van ontbrekende gegevens voor
de behandeling van individuele dossiers van ouders plaats.
De leden van fractie van D66 vragen de regering om nader toe te lichten wat de concrete
gevolgen zijn van de zinsnede dat «niet alle onderkende onderwerpen even urgent zijn
en de onderwerpen op basis van de beschikbare capaciteit gefaseerd worden opgepakt».
Hierop is nader ingegaan in de voortgangsrapportage. Daar is per onderwerp de planning
opgenomen. Het onderkennen en opvolgen van dergelijke signalen is onderdeel van de
reguliere bedrijfsvoering van Belastingdienst/Toeslagen en wordt in de komende jaren
gecontinueerd. Het belang van rechtstatelijk bewustzijn (met respect voor wet- en
regelgeving handelen) is voor de uitvoeringspraktijk bij Belastingdienst/Toeslagen
cruciaal, en deze zal dan ook versterkt worden in het kader van het cultuurprogramma
en de verbeterding van de dienstverlening.
4. Budgettaire aspecten
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 hebben vragen gesteld over de
budgettaire aspecten. De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen of de
regering een overzicht kan geven van de financiële raming met betrekking tot de verschillende
(aangekondigde) maatregelen.
Het kabinet heeft € 390 miljoen aan programmageld beschikbaar gesteld voor herstel
en compensatie waarmee naar verwachting circa 20.000 ouders geholpen zouden kunnen
worden. Op dit moment wordt in kaart gebracht welke ouders voor welke regeling in
aanmerking komen. Aangezien een deel van deze ouders zichzelf zal gaan melden en de
regelingen nog nader uitgewerkt worden in lagere regelgeving, is een gedetailleerde
financiële raming nog niet te maken.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar het financiële beslag van de mogelijke
oplossingen voor ouders die ten onrechte als fraudeur zijn aangemerkt, hoe deze worden
gedekt en of het klopt dat het om ongeveer 8.500 ouders gaat. Het budgettair beslag
van de mogelijke oplossingen voor deze ouders wordt op dit moment in kaart gebracht.
Dergelijke maatregelen zullen worden gedekt met de € 390 miljoen aan beschikbare middelen
voor compensatie en herstel. Op dit moment betreft de gehele groep ouders die kinderopvangtoeslag
ontvingen en een O/GS-kwalificatie hadden circa 8.500.
De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen naar welke posten naast de incidentele
kosten van onderhavig wetsvoorstel van € 140,3 miljoen deel uitmaken van het totale
geraamde budgettaire beslag van € 500 miljoen. Dit betreffen de compensatieregeling,
de hardheidsregeling (voor zaken korter dan 5 jaar in het verleden), de vangnetbepaling,
de overige gerelateerde uitgaven en de uitvoeringskosten van compensatie en herstel.
De leden van fractie van het CDA vragen naar een nadere onderbouwing van de raming
van € 140,3 miljoen. Dit betreft een reservering van € 16 miljoen voor uitvoeringskosten
en € 124 miljoen voor programmageld. De € 16 miljoen is onderdeel van de € 110 miljoen
aan uitvoeringskosten en de € 124 miljoen is onderdeel van de € 390 miljoen aan programmageld.
Bij de berekening van de € 124 miljoen werd uitgegaan van een grove inschatting van
het aantal ouders dat zich zullen melden en in aanmerking komen voor specifiek deze
regeling, die ziet op zaken langer dan 5 jaar in het verleden. Zoals hierboven genoemd
is deze raming sterk afhankelijk van het aantal ouders dat zichzelf zal melden, en
van de uitwerking van de lagere regelgeving.
De leden van de fractie van D66 vragen welke aannames de regering heeft gedaan, op
welke wijze de regering deze aannames zal valideren en hoe de Kamer wordt geïnformeerd
als de validatie sterk afwijkt van de huidige raming. Bij het vaststellen van deze
ramingen zijn aannames gedaan over het aantal compensatie- en herstelgerechtigde ouders
en de omvang van de verwachte herzieningen. Gedurende de uitvoering van compensatie
en herstel zullen deze aannames regelmatig worden gevalideerd. Ik ben voornemens om
in de voortgangrapportages Toeslagen te rapporteren over de raming en uitvoering van
de herstelactie.
5. Uitvoeringskosten Belastingdienst
De leden van de fractie van het CDA maken zich zorgen over de uitvoerbaarheid van
het wetsvoorstel en vraagt de regering aan te geven wanneer de systemen naar verwachting
zijn aangepast. Ook vragen deze leden of op tijd voldoende personele capaciteit kan
worden vrijgemaakt of kan worden aangenomen om onderhavig wetsvoorstel uit te voeren.
Belastingdienst/Toeslagen heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat de systemen
niet tijdig, dat wil zeggen op 1 juli 2020, kunnen worden aangepast. Daarom wordt
tijdelijk uitvoering gegeven aan dit wetsvoorstel met beperkte IV-ondersteuning. Hoewel
dit het risico op fouten vergroot, onderkent Belastingdienst/Toeslagen het belang
van spoedige uitvoering van deze maatregelen. Daarom zal Belastingdienst/Toeslagen
niet wachten met uitvoering van deze maatregelen tot de IV-ondersteuning volledig
is gerealiseerd. Dit betekent wel dat de medewerkers meer handelingen moeten verrichten
ten behoeve van beoordeling en besluitvorming. Belastingdienst/Toeslagen streeft ernaar
de IV-aanpassingen eind 2020 gereed te hebben. Voor de uitvoering van deze maatregelen
is incidenteel veel personele capaciteit nodig. Belastingdienst/Toeslagen is op dit
moment hard bezig, samen met onderdelen van de Belastingdienst, om de benodigde personele
capaciteit vrij te maken en in te zetten ten behoeve van de uitvoering van deze maatregelen.
Mocht blijken dat niet voldoende capaciteit intern of bij de Belastingdienst kan worden
vrijgemaakt, dan zal extern worden geworven. Zoals gezegd hebben we hierbij wel enige
last van de effecten van Covid-19.
5.1. Advies Raad voor de Rechtspraak
De leden van de fractie van D66 benoemen dat het advies van de Raad voor de rechtspraak,
gezien de spoedeisendheid van het wetsvoorstel, is gebaseerd op een conceptversie
van het wetsvoorstel. Deze leden vragen of er naar aanleiding van de doorgevoerde
aanpassingen aanvullend contact is geweest met de Raad voor de rechtspraak en zo ja,
wat de reactie van de Raad op deze aanpassingen was.
Het spoedadvies is op 9 april 2020 aangevraagd. Op 21 april 2020 heeft informeel contact
plaatsgevonden met de Raad. Op die datum zijn de aanpassingen in het wetsvoorstel
die tussen 9 en 21 april hebben plaatsgevonden, gedeeld met de Raad. Op 29 april 2020
heeft de Raad informeel laten weten dat het niet mogelijk was om binnen de door het
ministerie gestelde termijn te adviseren op de gewijzigde versie van het wetsvoorstel.
Hoewel de spoedeisendheid van het wetsvoorstel tot gevolg heeft gehad dat het advies
van de Raad noodgedwongen gebaseerd is geweest op een conceptversie van het onderhavige
wetsvoorstel, is mede naar aanleiding van het advies van de Raad het wetsvoorstel
wel aangepast.
6. Doenvermogen – hardheidsclausule
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering de groep burgers, van wie een
beroep wordt gedaan op het doenvermogen, wordt ondersteund, juist omdat het in dit
geval om schrijnende en onvoorziene situaties kan gaan die een extra negatieve impact
kunnen hebben op het doenvermogen.
Deze groep burgers zal proactief geattendeerd/ondersteund worden. Er wordt binnenkort
een brief verstuurd met daarin de opmerking dat er een concrete handeling van de ouder
verwacht wordt.
Daarnaast wordt in de brief actief verwezen de gemeente (schuldhulpverlening) en krijgt
ook iedere ouder die het hier betreft een persoonlijk zaakbehandelaar.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de fractie van het CDA vragen wat het verschil is tussen de hardheidstegemoetkoming
op grond van de onderdelen a en b van het derde lid van artikel 49 en hoe het zesde
lid van artikel 49 zich verhoudt tot het derde lid. Verder vragen deze leden aan welke
tegemoetkomingen moet worden gedacht als het gaat om het zevende lid.
Het derde lid van het voorgestelde artikel 49 Awir betreft de meer formele inkadering
van de hardheidstegemoetkoming en is gebaseerd op de uitspraken van de ABRvS van 23 oktober
2019.26 Het zesde lid van het voorgestelde artikel 49 Awir betreft de meer materiële inkadering
van de hardheidstegemoetkoming. Feitelijk wordt bij herziening toepassing gegeven
aan voornoemde uitspraken van de ABRvS met terugwerkende kracht, materieel gebeurt
bij de hardheidstegemoetkoming hetzelfde. Echter, bij de hardheidstegemoetkoming wordt
de oorspronkelijke beschikking tot vaststelling of tot terugvordering niet aangepast.
Het zevende lid van het voorgestelde artikel 49 Awir betreft een anticumulatieregeling.
De hardheidstegemoetkoming blijft achterwege voor zover op andere wijze in een compensatie,
herziening, hardheidstegemoetkoming of vergoeding ter zake van de onbillijkheden van
overwegende aard, bedoeld in het eerste lid, is of wordt voorzien. In principe vallen
hier geen gemeentelijke tegemoetkomingen onder vanwege een te ver verwijderd causaal
verband.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat artikel 49, zevende lid, een zeer
goede administratie van Belastingdienst/Toeslagen vereist, aangezien alle verzoeken
moeten worden bijgehouden, de uitkomsten duidelijk moeten zijn, er geen volgordelijkheid
is tussen de verschillende vormen van compensaties, herzieningen en tegemoetkomingen
en er een lange tijdsspanne is waarbinnen de verzoeken kunnen worden ingediend. Zij
vragen of deze verantwoordelijkheid allemaal bij het team Centrale Regie ligt.
Dat is inderdaad het geval. De genoemde werkzaamheden vallen onder de verantwoordelijkheid
van het team Centrale Regie.
BIJLAGE UITVOERINGSTOETS
De leden van de fractie van de VVD constateren dat de uitvoeringstoets vrij kritisch
is over de voorliggende wet en vragen aan te geven hoe met deze kritiek wordt omgegaan,
hoe procesverstoringen tot het minimale beperkt kunnen blijven en hoe de Kamer betrokken
blijft bij eventuele procesmatige beperkingen gedurende het proces. Belastingdienst/Toeslagen
acht het wetsvoorstel uitvoerbaar. De risico’s die Belastingdienst/Toeslagen ziet,
zijn voornamelijk het gevolg van de snelle invoering van het voorliggende wetvoorstel.
Deze snelle invoering brengt uitvoeringsrisico’s met zich, die bij een reguliere invoeringstermijn
niet aan de orde zouden zijn geweest. Deze risico’s zien onder meer op de tijdige
realisatie van een robuuste vastlegging en beschikbaarheid van managementinformatie.
Daarnaast moet nu en in de komende maanden uitvoering worden gegeven aan (veel) nieuwe
wet- en regelgeving. De stapeling van maatregelen brengt extra risico’s in de uitvoering
door Belastingdienst/Toeslagen. Desalniettemin onderstreept Belastingdienst/Toeslagen
het belang van spoedige uitvoering van deze maatregelen, omdat ze nodig zijn om de
betrokken ouders zo snel mogelijk te kunnen helpen.
Belastingdienst/Toeslagen probeert door middel van werkafspraken zo goed mogelijk
te waarborgen dat procesverstoringen voorkomen worden. Zo worden de handmatig verwerkte
beschikkingen en betalingen altijd door een tweede medewerker gecontroleerd. Ook wordt
gewaarborgd dat deze beschikkingen aansluiten bij de reguliere systemen zodra de IV-aanpassingen
gereed zijn. In de komende Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag zal ik uw Kamer
informeren over de voortgang van het proces.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke wijzigingen zijn meegenomen in de
uitvoeringstoets Awir. Ook vragen zij of in de uitvoeringstoets rekening is gehouden
met de onderliggende regelgeving en de nog te ontvangen regelingen als bijvoorbeeld
de verzamelregeling.
De uitvoeringstoets hardheidsaanpassing Awir geeft uitsluitend een oordeel over de
uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel hardheidsaanpassing Awir. Specifiek gaat het
om de in dit wetsvoorstel opgenomen verruiming van de bestaande hardheidsclausule
in de Awir, de invoering van een hardheidsregeling en een vangnetbepaling.
Voor alle wetsvoorstellen die naar de Kamer worden gestuurd geldt dat die worden beoordeeld
op uitvoerbaarheid door middel van een uitvoeringstoets. Een uitvoeringstoets wordt
dan samen het wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd. De verzamelregeling wordt op dit
moment door Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld op uitvoerbaarheid. Deze uitvoeringstoets
wordt tegelijk met de regeling aan uw Kamer gestuurd. Ook in het Belastingplanpakket
worden maatregelen opgenomen op het gebied van toeslagen. De uitvoeringstoetsen voor
deze maatregelen worden ook tezamen met het Belastingplanpakket aan uw Kamer gezonden.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het wetsvoorstel en de onderliggende
(nog te ontvangen) regelgeving uitvoerbaar is voor Belastingdienst/Toeslagen. Ook
vragen de leden of de regering de uitvoeringstoetsen kan delen met de Kamer.
Zoals uit de uitvoeringstoets blijkt is het wetsvoorstel uitvoerbaar. De onderliggende
(nog te ontvangen) regelgeving wordt getoetst op uitvoerbaarheid door middel van een
uitvoeringstoets. De inschatting is dat de regelgeving uitvoerbaar is, maar de definitieve
uitvoeringstoets zal tezamen met de onderliggende regelgeving naar de Kamer gestuurd.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom het risico op procesverstoring groot
is.
Voor de uitvoering van deze wet moet een nieuwe werkstroom worden ingericht die het
mogelijk maakt om verzoeken van de burger te ontvangen en te verwerken. Het inrichten
van deze werkstroom vergt veel IV-aanpassingen en moet naast de bestaande processen
worden ingericht. Tot de IV-aanpassingen gereed zijn, zullen behandelaren tijdelijk
buiten deze systemen moeten werken. Deze tijdelijke oplossing kent risico’s voor duurzame
vastlegging en voor de beschikbaarheid van managementinformatie.
Ook vragen de leden van de fractie van de VVD waarom de uitvoering van het wetsvoorstel
verstorend kan zijn voor het reguliere toeslagenproces. Voor het (her)beoordelen van
beschikkingen bij de uitvoering van de hardheidsregeling en vangnetbepaling is veel
personele capaciteit nodig die niet elders ingezet kan worden. Daarnaast moeten nieuwe
uitvoeringsprocessen worden ingericht, naast de reeds bestaande processen.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom het voor de Belastingdienst niet
is na te gaan welke ouders te zwaar zijn behandeld door de Belastingdienst.
Als deze leden doelen op het door Belastingdienst/Toeslagen zelf identificeren van
de burgers die kwalificeren voor herstel hardheid, dan geldt helaas dat de benodigde
data niet (volledig) meer (geautomatiseerd) te achterhalen zijn.
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer de IV-aanpassingen naar verwachting
gerealiseerd zijn.
De Belastingdienst streeft ernaar de IV-aanpassingen eind 2020 gereed te hebben.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66 dat de Kamer op de hoogte
wordt gehouden van de ontwikkelingen bij de implementatie van de wet, kan ik aangeven
dat ik de Kamer op de hoogte zal houden via de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag.
Daarbij zal ook worden ingegaan op de implementatie van deze wet en de bijbehorende
IV-implementatie.
OVERIG
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom niet is gekozen om een evaluatiebepaling
op te nemen in de wet.
De meeste maatregelen in het wetsvoorstel, te weten hardheidstegemoetkoming en vangnetbepaling
zijn gericht op het tegemoetkomen van ouders die in het verleden hebben geleden onder
de harde werking van de regelgeving rond de kinderopvangtoeslag. Dit zijn tijdelijke
maatregelen die na verloop van tijd, nadat alle gedupeerde ouders via de compensatieregeling,
herzieningsregeling, hardheidsregeling en/of de vangnetbepaling, komen te vervallen.
De leden van de fractie van de VVD vragen een totaaloverzicht (in aantallen en omschrijving)
van de verschillende groepen. Er wordt op dit moment gewerkt aan het in kaart brengen
van het aantal betrokken ouders per groep of compensatie- of herstelcategorie. Voor
een beschrijving van deze groepen of categorieën verwijs ik naar de beantwoording
van de vragen in de paragraaf budgettaire aspecten. Aangezien een deel van de ouders
zichzelf zal gaan melden en de verschillende regelingen nog nader uitgewerkt worden
in lagere regelgeving, is een exactere uitsplitsing van het aantal ouders per groep
of categorie nog niet te maken. Ik ben voornemens om in de voortgangrapportages Kinderopvangtoeslag
te rapporteren over de raming en uitvoering van de herstelactie. De preciezere uitsplitsing
van het aantal ouders per groep of categorie zal daar deel van uitmaken.
De leden van de fractie van de VVD vragen waar de ouders in de procedure staan.
In juni 2020 is gestart met het oppakken en behandelen van de eerste dossiers. Er
is daarom nu nog geen inzicht te geven in waar ouders op dit moment in de procedure
staan.
De leden van de fractie van de VVD vragen aan te geven of er vooruitlopend op deze
wetsbehandeling al besluiten zijn genomen en, zo ja, hoeveel. Deze leden vragen bovendien
of deze ouders in aanmerking voor een herbeoordeling na vaststelling van deze wet.
De compensatieregeling voor gedupeerde ouders van CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken
waarin sprake was van een institutioneel vooringenomen behandeling is, vooruitlopend
op wetgeving, opgenomen in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare
(CAF-)zaken. Het doel hiervan was destijds om zo snel mogelijk tot uitbetaling aan
de ouders over te kunnen gaan. Uiteraard moet dit Besluit gedragen worden door een
wettelijk kader, een kader dat wij als wetgever, kabinet en parlement gezamenlijk,
moeten vaststellen. Ook voor de uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen (UHT) die
bepaalt op welke wijze gedupeerde ouders worden gecompenseerd moet duidelijk zijn
binnen welke wettelijke kaders zij opereert. De wijze van herbeoordeling verandert
niet na vaststelling van deze wet.
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de Kamer het stroomschema ontvangt
en of de regering een toelichting kan geven op de «beoordeling in meerdere stappen»
opgenomen in dat stroomschema en in de presentatie tijdens de technische briefing.
Deze leden vragen wat de vervolgstappen zijn voor individuele ouders als bijvoorbeeld
geconstateerd wordt dat de groep als geheel beoordeeld is en geen vooringenomenheid
wordt geconcludeerd, welke stappen deze ouders zelf moeten zetten voor een herbeoordeling
(individueel of groepsgewijs), waar in het stroomschema welke onafhankelijke commissie
in actie komt en wat in de beoordeling van individuele dossiers wordt verstaan onder
maatwerk. Ook de leden van de fractie van het CDA hebben een aantal vragen gesteld
over het stroomschema. Zo vragen zij of daaruit duidelijk kan worden wat de ouders
kunnen verwachten, hoe zij een vraag kunnen indienen over hoe ze in een bepaalde regeling
kunnen komen, op welke informatie zij recht hebben bij de verschillende stappen die
de ouders moeten volgen, dat een besluit bij de afwijzing van de vraag dat de CAF-zaak
vergelijkbaar is, een Awb-besluit is en of ouders recht recht hebben om het CAF-onderzoeksdossier
te zien en wanneer. Tot slot vragen deze leden of het stroomschema kan worden toegevoegd
aan de wetsbehandeling.
Als bijlage bij deze nota is een aangevulde versie van het stroomschema bijgevoegd
waarin meer toelichting is gegeven op de gevraagde odnerdelen.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de aangifte tegen de Belastingdienst
gevolgen heeft voor deze wetswijziging en zo ja, welke gevolgen dat zijn, en zo nee,
waarop dat is gebaseerd.
De Wet hardheidsaanpassing Awir is een wetsvoorstel tot wijziging van de Awir en maakt
het mogelijk getroffen ouders te compenseren. De aangifte bij het Openbaar Ministerie
van het vermoeden van knevelarij en beroepsmatige discriminatie heeft voor deze wetswijziging
daarom geen gevolgen.
De leden van de fractie van het CDA vragen nogmaals naar het interne onderzoek naar
de toeslagenaffaire door de directeur-generaal van de Belastingdienst uit het najaar
van 2019.
In mijn brief aan uw Kamer van 4 juni 2020 heb ik u het document met de zogeheten
rode draad uit gesprekken van de Directeur-Generaal Belastingdienst met een aantal
medewerkers die in de periode 2013–2015 in meer of mindere mate betrokken zijn geweest
bij het MT Fraudebestrijding toegezonden. Dit is het resultaat van het betreffende
interne onderzoek.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de leden van de commissies betaald worden
en of dit ook geldt voor de oudercommissie. In de instellingsbesluiten van de commissies
is de vergoeding van de leden aangegeven. Voor de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag
geldt dat de vergoeding van de leden in een apart vergoedingsbesluit zal worden opgenomen.
Het ouderpanel is niet ingericht door een instellingsbesluit. Momenteel onderzoek
ik of een vergoeding, passend bij de inzet en betrokkenheid van de deelnemende ouders,
mogelijk is.
De leden van de fractie van het CDA vragen of alle besluiten die genomen worden besluiten
zijn in de zin van de Awb. Alle besluiten/beschikkingen van Belastingdienst/Toeslagen
tot toekenning van compensatie, herziening, hardheidstegemoetkoming en de uiteindelijke
beslissing op de aanvraag ten aanzien van de vangnetbepaling staat bezwaar en beroep
open. Er is geen bezwaar mogelijk tegen de vooraankondiging in het kader van de compensatieregeling.
In de vooraankondiging wordt het bedrag aan compensatie vermeld dat Belastingdienst/Toeslagen,
vooruitlopend op de beschikking, zo spoedig mogelijk uitbetaalt aan de ouder. De ouder
krijgt de mogelijkheid om binnen zes weken na dagtekening van de vooraankondiging
zijn zienswijze hierop te geven. Vervolgens neemt Belastingdienst/Toeslagen een besluit
over de aanspraak op compensatie. Dit besluit is een beschikking in de zin van de
Awb. Er is ook geen bezwaar mogelijk tegen de mededeling die de ouder van Belastingdienst/Toeslagen
ontvangt waarin staat of hij betrokken is geweest in een (CAF-)onderzoek waarin Belastingdienst/Toeslagen
institutioneel vooringenomen heeft gehandeld, omdat dit geen formele beschikking betreft.
Ongeacht wat in deze mededeling staat, kan de ouder een verzoek tot compensatie indienen
bij Belastingdienst/Toeslagen. Als dit verzoek wordt afgewezen, dan is wel sprake
van een in een beschikking vastgelegd besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar
en beroep mogelijk is.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke informatie de ouder in welke stap
recht hebben, bijvoorbeeld of de afwijzing van de vraag dat de CAF-zaak vergelijkbaar
is een Awb-besluit is en of de ouders het recht hebben om het CAF-onderzoeksdossier
te zien.
De ouder kan, ondanks de conclusie van onvergelijkbaarheid, toch een compensatieverzoek
indienen omdat hij van mening is dat er ten aanzien van hem institutioneel vooringenomen
is gehandeld. Als Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afwijst staat de weg van bezwaar
open bij de Bezwaarschriftenadviescommissie.
De op de ouder betrekking hebbende delen van het CAF-onderzoeksdossier zijn uiteraard
inzichtelijk. Dat recht hebben de ouders te allen tijde en zij kunnen daar ook op
elk moment een verzoek toe indienen, dit in reactie op de vraag van de leden van de
fractie van het CDA. De persoonlijke zaakbehandelaar ondersteunt de ouder hierin.
De gegevens van derden kunnen uiteraard niet worden gedeeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kan dat er al besluiten zijn genomen
door de commissies die nog niet formeel zijn ingesteld en of die besluiten rechtsgeldig
zijn. De commissies nemen geen besluiten. De commissies rapporteren hun bevindingen
(Commissie van Wijzen en Commissie Aanvullende Schadevergoeding) en adviezen (Bewaarschriftenadviescommissie)
aan Belastingdienst/Toeslagen. Belastingdienst/Toeslagen betrekt deze bevindingen
en adviezen in haar besluitvorming en neemt met nakoming van deze bevindingen het
uiteindelijke besluit. De instellingsbesluiten heb ik met de Kamerbrief van 3 juni
jl. aan uw Kamer gezonden en deze zullen worden gepubliceerd in de Staatscourant van 11 juni
2020. Aan de instellingsbesluiten van de commissies is terugwerkende kracht toegekend.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de Commissie van Wijzen geen toegang
heeft gehad tot de onderzoeksdossiers en wel heeft bepaald welke CAF-zaken vergelijkbaar
zijn.
De Commissie van Wijzen beoordeelt, als onafhankelijk orgaan, of overige (CAF-) zaken
vergelijkbaar zijn met CAF 11 en of in individuele gevallen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid. In de eerste fase hebben Belastingdienst/Toeslagen
en de Commissie van Wijzen beoordeeld of op onderzoekniveau sprake is van institutionele
vooringenomenheid en daarmee van vergelijkbaarheid met CAF 11. De uitvoeringsorganisatie
herstel toeslagen (UHT) heeft daarvoor eerst de CAF-zaken beoordeeld die volgens de
Adviescommissie uitvoering toeslagen als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar
zijn aangemerkt. UHT heeft de onderzoekdossiers van de CAF-zaken beoordeeld. Binnen
de CAF-zaken met een beperkt aantal ouders zijn voor alle ouders de persoonlijke vastleggingen
geraadpleegd. Bij de CAF-zaken waarbij grotere aantallen ouders waren betrokken, heeft
UHT steekproefsgewijs de persoonlijke vastleggingen geraadpleegd. Voor deze werkwijze
is gekozen om de ouders snel duidelijkheid te kunnen geven na verschijning van het
eindrapport van de Adviescommissie en de kabinetsreactie daarop. De beoordeling van
UHT is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De commissie heeft onderliggende stukken
ingezien die volgens haar nodig waren om een oordeel op onderzoekniveau te kunnen
geven. Daarbij heeft de Commissie van Wijzen ook aangegeven dat de informatie die
zij tot haar beschikking had, voldoende was om tot een oordeel te komen. De Commissie
van Wijzen heeft daarbij ook altijd de mogelijkheid gehad om meer stukken op te vragen
indien zij dit wenste.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het waar is dat ouders persoonlijke
gesprekken wel mochten opnemen voor zichzelf maar dat zij moesten tekenen dat zij
de persoonlijke informatie niet mochten gebruiken. Deze leden willen voorts weten
of, en hoe vaak dat is gebeurd en of dit acceptabel is.
Het opnemen van gesprekken gebeurt op verzoek van de ouder en door de ouder en wordt
gezien als serviceverlening naar de ouder. Het gaat om vertrouwelijke gesprekken tussen
Belastingdienst/Toeslagen en de ouder. De ouder kan deze opnamen gebruiken voor het
eigen dossier, maar u zult begrijpen dat ik mijn medewerkers wil beschermen tegen
externe verspreiding. Het is ongeveer 20 keer voorgekomen dat een ouder het gesprek
wenste op te nemen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering de brief, die aan de ouders
gestuurd is, helder en begrijpelijk vinden.
Uit de reacties van ouders en van uw Kamer, maak ik op dat de brief onvoldoende duidelijk
is. Dat betreur ik zeer. Zoals in de beantwoording opgenomen, nemen de persoonlijke
zaakbehandelaars contact op met de ouders. Ook vraag ik het Ouderpanel om de toekomstige
brieven met mij te beoordelen op begrijpelijkheid.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het komt dat in de afwijzingsbrief (u
bent geen CAF-zaak) niet is opgenomen dat mensen wel voor compensatie in aanmerking
kunnen komen indien er individueel institutionele vooringenomenheid was.
Ik deel de mening van uw Kamer dat de brief op dit punt onvoldoende duidelijk is geweest.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel mensen hebben aangeven dat zij
stukken gestuurd hebben, afgegeven hebben, maar dat dit niet zijn aangekomen of in
het dossier beland zijn?
Ik betreur het dat ik uw Kamer hierover geen aantallen kan verstrekken, aangezien
dit niet is bijgehouden in de systemen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel van de CAF 11-ouders hebben gevraagd
om een compensatie van de werkelijke kosten, hoeveel van die vragen in behandeling
zijn genomen en hoeveel keer compensatie is vastgesteld.
Er hebben 82 ouders een verzoek gedaan om een compensatie van werkelijke kosten c.q.
een hogere schadevergoeding. Er zijn nog geen besluiten genomen, de Commissie werkelijke
schade aanvullende schade start de behandeling nadat het instellingsbesluit is gepubliceerd
in de Staatscourant.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er in niet-toeslaggerelateerde CAF-zaken
ook problemen met institutionele vooringenomenheid en falende rechtsbescherming voordoen.
De AUT heeft de vraag onderzocht of er sprake was van een vergelijkbare institutionele
vooringenomen handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen in andere dossiers. De conclusie
van de AUT op dat punt is dat die handelwijze helaas niet uniek was, maar ook niet
normaal en dat die handelwijze zich vooral voordeed in de jaren 2014–2015. In het
eindrapport van de AUT zijn vijf CAF-zaken benoemd die niet (alleen) op de kinderopvangtoeslagen
zagen. In het interim-advies van de AUT is aangegeven dat de institutionele vooringenomenheid
een combinatie is van factoren. Daarbij gevoegd de druk om toeslagen «snel en voortvarend»
te verlenen, die kan leiden tot een defensieve houding van: «afwijzen bij twijfel»,
en er ontstaat een situatie waarin veel goedwillende ouders lijden onder het strenge
regime dat was bedoeld voor een paar «kwaden». Deze bijzondere omstandigheden in combinatie
met het snel uitbetalen is specifiek voor toeslagen. Wel wordt de behandeling van
signalen van fraude binnen de Belastingdienst tegen het licht gehouden. Het gaat dan
om de vraag of, bij signalen van mogelijke fraude, gepaste middelen worden ingezet.
Het betreft de waarborgen in de organisatie die ervoor zorgen dat we de gepaste middelen
inzetten en daarmee voorkomen dat we burgers en bedrijven ten onrechte met te zware
middelen benaderen.
De leden van de fractie van het CDA vragen wie nog begrijpt welke commissie waarvoor
verantwoordelijk is, welke regelingen er zijn en hoe de rechtsbescherming in elkaar
zit.
Als bijlage bij deze nota stuur ik een update van het stroomschema waarin meer toelichting
is gegeven op deze onderdelen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering een overzicht kan geven
van hoeveel besluiten op basis van artikelen in deze wet (die niet is ingegaan) door
de Belastingdienst of commissies (waarvan het instellingsbesluit niet gepubliceerd
is) en op basis van AMvB’s en ministeriële regelingen zijn genomen. In het verlengde
daarvan vragen deze leden de regering heel precies het type besluiten te geven. Deze
leden vragen voorts op welke wettelijke basis zijn deze besluiten genomen en vragen
of dit Awb-conforme besluiten zijn.
Tot nog toe zijn er alleen besluiten genomen op basis van de Compensatieregeling CAF 11,
die vanaf 10 december 2019 geldig is. Besluiten op basis van andere regelgeving (hardheid
van het stelsel) zijn op dit moment nog niet genomen. De ouder kan bezwaar maken tegen
een beschikking op basis van de Compensatieregeling CAF 11. Een onafhankelijke bezwaaradviescommissie
brengt advies uit over dit bezwaar. Bij besluit van 20 mei 2020 is het Besluit Compensatieregeling
CAF11 en vergelijkbare (CAF-) zaken vastgesteld. Daarmee is eerdergenoemde Compensatieregeling
CAF 11 het besluit van 6 december 2019 ingetrokken. Het besluit van 20 mei 2020 regelt
de compensatie voor de daarin genoemde doelgroepen. Ook op de beschikkingen die in
het kader van dat besluit worden getroffen is bezwaar mogelijk. Bezwaren worden behandeld
door een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie. Ook wordt in dit besluit
de aanvullende compensatie voor werkelijke schade geregeld. De ouder moet aannemelijk
maken of er sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze door
de Belastingdienst. De Herstelorganisatie treft hierop een besluit waartegen bezwaar
open staat.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de Kamer een overzicht kan krijgen
van het type documenten die missen in de individuele dossiers, en of daarin een zekere
systematiek of rode draad is te ontdekken.
Het type document verschilt te veel per dossier. Daarom kan ik uw Kamer ook geen rode
draad op dit punt schetsen. Zodra er meer dossiers zijn onderzocht en er meer inzicht
bestaat in de samenstelling ervan, zal ik uw Kamer hierover informeren.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de beoordeling of iets wel
of niet een CAF-aanpak was niet belegd wordt bij een onafhankelijke commissie. De
onafhankelijke Commissie van Wijzen heeft onder meer tot taak om te beoordelen of
het standpunt van Belastingdienst/Toeslagen bij de beoordeling of overige (CAF-)zaken
vergelijkbaar zijn met CAF 11, juist is.
7. Invoering delegatiegrondslag voor een compensatieregeling (oorspronkelijk opgenomen
in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021)
Hierna worden de vragen beantwoord die gesteld zijn in het verslag van uw Kamer op
het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021 (Kamerstukken 35 437) en die betrekking hebben op de invoering van een delegatiegrondslag voor een compensatieregeling
CAF 11, een onderdeel van dat wetsvoorstel dat bij nota van wijziging is overgebracht
naar het onderhavige wetsvoorstel.
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD, de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de ChristenUnie.
Ook in dit deel wordt bij de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk de volgorde
van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde
liggende antwoorden tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fracties van de VVD, PVV, D66 en GroenLinks vragen of er een apart
onderzoek heeft plaatsgevonden naar opdrachtformulieren (en de planning daarvan) en
de mogelijke indicatie die deze formulieren vormden voor institutionele vooringenomenheid.
Er heeft geen onafhankelijk onderzoek naar de opdrachtformulieren (en de planning
daarvan) plaatsgevonden. Het opdrachtformulier is wél meegenomen in de beoordeling
of sprake was van «vergelijkbaarheid met CAF 11». Er is sprake van een met CAF 11
vergelijkbare zaak indien er ook in die zaak sprake is van institutionele vooringenomenheid.
Per zaak is er, op basis van de door de AUT in het eindrapport «Omzien in verwondering»27 opgestelde criteria, getoetst op deze vergelijkbaarheid. De inhoud van het opdrachtformulier
als zodanig is in combinatie met deze criteria, in onderlinge samenhang beoordeeld
om tot een conclusie te komen omtrent de vergelijkbaarheid met CAF 11. Deze conclusies
zijn vervolgens waar nodig voorgelegd aan de externe Commissie van Wijzen.28 De ouders in deze met CAF 11 vergelijkbare zaken komen mogelijk in aanmerking voor
compensatie. Als de commissie van onafhankelijke deskundigen van oordeel is dat in
een
(CAF-)onderzoek geen sprake is geweest van groepsgewijze vooringenomenheid en de ouder
van mening is dat er in de specifieke situatie wel vooringenomen is gehandeld, kan
de ouder een aanvraag tot compensatie indienen. Er wordt dan beoordeeld of er op individueel
niveau sprake is van vooringenomenheid. De ouder hoeft zich niet opnieuw te melden
als deze zich al als gedupeerde kenbaar had gemaakt.
Belastingdienst/Toeslagen zal zich inspannen om samen met de ouders de benodigde gegevens
boven tafel te krijgen. Daarbij zal zoveel mogelijk uit de eigen systemen worden gehaald
en wordt bekeken of de benodigde gegevens elders gehaald kunnen worden. De aanwezige
bewijsstukken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Er bestaat dus een gezamenlijke
inspanningsverplichting voor de ouder en Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde
stukken te achterhalen, zodat een goede beoordeling plaats kan vinden of herstel en/of
compensatie nodig is.
In het eindrapport «Omzien in verwondering» geeft de AUT enkele kenmerken die erop
kunnen duiden dat er sprake is van deze institutionele vooringenomenheid.
Het gaat om de volgende kenmerken:
1. een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit
rechtvaardigde;
2. het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren;
3. gevolgd door een zerotolerancebeleid;
4. het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming daarin;
5. het afwijzen of reduceren van de aanspraak op Kinderopvangtoeslag bij de minste of
geringste onregelmatigheid in de stukken.
Bij de beoordeling aan deze kenmerken gaat het niet om de optelsom van deze kenmerken
of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan
in een onderzoek. De afwezigheid van één kenmerk betekent niet dat er geen sprake
is van een institutioneel vooringenomen handelwijze evenmin als dat de aanwezigheid
van meerdere kenmerken per definitie een institutioneel vooringenomen handelwijze
betekent. Dit beoordelingskader is ook opgenomen in het Besluit Compensatieregeling
CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en zal gecodificeerd worden in een ministeriële
regeling.
De leden van de fractie van de PVV en de leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen aan te geven wat de stand van zaken is van het wetsvoorstel inzake de hardheidsregeling
en of de compensatieregeling betreffende CAF 11-zaken daadwerkelijk wordt overgeheveld
naar het wetsvoorstel. Daarnaast geven de leden van de fractie van de ChristenUnie
aan het belang te erkennen van een ruimhartige compensatieregeling voor gedupeerde
ouders en daarmee de noodzaak van invoering van een delegatiegrondslag. Deze leden
vragen het kabinet haast te maken met deze invoering.
Het kabinet zet zich maximaal in om de invoering van alle daartoe benodigde regelingen
zo snel als mogelijk te realiseren. Zo is het onderhavige wetsvoorstel op maandag
25 mei 2020 bij uw Kamer ingediend. Door middel van een tegelijkertijd ingediende
nota van wijziging (op zowel het onderhavige wetsvoorstel als op het wetsvoorstel
Fiscale verzamelwet 2021 (FVW 2021)) is het voorstel inzake de wettelijke grondslag
voor de compensatieregeling van het wetsvoorstel FVW 2021 overgeheveld naar het onderhavige
wetsvoorstel. Dit maakt een behandeling in samenhang door de beide Kamers der Staten-Generaal
makkelijker.
De leden van de fractie van de PVV geven aan dat er wordt gesproken over indicatoren
en criteria die al dan niet gezamenlijk kunnen leiden tot institutionele vooringenomenheid.
Deze leden vragen of het kabinet het niet opportuun acht om hieromtrent duidelijkheid
te verschaffen, wellicht door omkering van de bewijslast (er was sprake van institutionele
vooringenomenheid in deze gevallen, tenzij anders blijkt). Deze leden vragen voorts
hoe een en ander wordt vervat in de ministeriële regeling. De leden van de fractie
van GroenLinks vragen welke criteria in de ministeriële regeling worden opgenomen
aan de hand waarvan getoetst wordt of sprake is geweest van een groepsgewijze institutioneel
vooringenomen behandeling.
Bij de behandeling van de verzoeken voor compensatie beoogt het kabinet een zo zorgvuldig
en proactief mogelijke behandeling waarbij het kabinet zoveel mogelijk wil aansluiten
bij de adviezen van de ADR en de AUT. Om uw Kamer inzicht te bieden hoe het kabinet
die zorgvuldige en pro-actieve behandeling voor zich ziet, volgt onderstaand een beschrijving.
De AUT heeft, op basis van het rapport van de ADR, in haar advies de (CAF-)onderzoeken
geïdentificeerd waarin naar het oordeel van deze commissie waarschijnlijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze of waarin mogelijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze. Belastingdienst/Toeslagen
zal voor deze (CAF-)onderzoeken aan de hand van de door de AUT beschreven kenmerken
verder beoordelen of daadwerkelijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen
handelwijze. Indien Belastingdienst/Toeslagen oordeelt dat er in het (CAF-)onderzoek
geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelwijze, dan wordt dit voorgelegd
aan de Commissie van Wijzen. Voor het proces dienaangaande verwijs ik naar het Besluit
compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.29
Het in dat besluit beschreven en reeds van kracht zijnde beoordelingskader en de te
volgen procedure voor de beoordeling of sprake is van een institutioneel vooringenomen
handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen zal worden opgenomen in een ministeriële
regeling. Die ministeriële regeling zal daarnaast regels stellen ten aanzien van de
onderdelen en de hoogte van de compensatie, de wijze waarop de compensatie aangevraagd
wordt, de procedures die Belastingdienst/Toeslagen moet volgen, de betrokkenheid van
diverse commissies en de uitbetaling van de compensatie.
De leden van de fracties van de PVV en D66 merken terecht op dat een gedegen uitvoering
van de compensatieregeling veel capaciteit vergt.
Voor een deel van de werkzaamheden is capaciteit georganiseerd vanuit reguliere onderdelen
binnen de Belastingdienst die hun diensten hebben aangeboden aan de herstelorganisatie.
Daar ben ik erg verheugd over. Er wordt voor gezorgd dat de inzet van deze mensen
niet ten koste gaat van kritieke processen binnen de onderdelen waarvan zij afkomstig
zijn. Indien er op enig moment toch spanning ontstaat, zal de inhuur van externen
worden uitgebreid.
De leden van de fractie van het CDA beoordelen het als positief dat er een wettelijke
grondslag wordt aangebracht voor de compensatieregeling en zij zien met belangstelling
de definitieve regeling tegemoet. Zij vragen het kabinet aan te geven hoeveel geld
er al is uitgekeerd aan de slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire en voor
de verschillende groepen aan te geven wanneer hun dossiers beoordeeld zullen worden.
Op het moment van schrijven van deze nota zijn 282 ouders, allen ouders in de zaak
CAF 11, gecompenseerd. Aan hen is in totaal € 4,8 miljoen uitgekeerd. Het is in 5
gevallen niet gelukt de ouders te bereiken en de compensatie aan te bieden. Van deze
ouders heeft Belastingdienst/Toeslagen geen (contact)gegevens. Zij hebben zich ook
niet zelf bij Belastingdienst/Toeslagen gemeld. De compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare
(CAF-)zaken is maandag met de Kamer gedeeld. Hierin staat beschreven hoe de procedure
voor de beoordeling eruitziet of een ouder ook in aanmerking komt voor compensatie
wegens institutionele vooringenomenheid.
Voor de ouders die mogelijk gedupeerd zijn door de hardheid van het stelsel zijn de
voorbereidingen in mei gestart. Ouders die reeds hebben gemeld bij Belastingdienst/Toeslagen
dat ze gedupeerd zijn door een onterechte stopzetting van hun kinderopvangtoeslag
hoeven geen afzonderlijk verzoek om herbeoordeling meer in te dienen. Ouders die zich
nog niet hebben gemeld en menen voor reparatie of herstel in aanmerking te komen,
kunnen zich nog melden voor een herbeoordeling. Een vaste behandelaar bij aanvang
van de herbeoordeling neemt contact op met de ouder en gaat met de ouder na of er
nog aanvullende informatie beschikbaar is en/of dat die informatie nodig is voor de
herbeoordeling van het dossier. De behandelaar zal zich inspannen ouders hierbij te
ondersteunen. Daarbij zal zoveel mogelijk uit de eigen systemen worden gehaald en
wordt bekeken of de benodigde gegevens elders gehaald kunnen worden. De aanwezige
bewijsstukken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Er bestaat dus een gezamenlijke
inspanningsverplichting voor de ouder en Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde
stukken te achterhalen, zodat een goede beoordeling plaats kan vinden of herstel en/of
compensatie nodig is.
De volgorde van afdoening van deze verzoeken tot herbeoordeling zal in principe plaatsvinden
op basis van de datum van binnenkomst van een dergelijk verzoek, maar ouders die menen
dat zij in een urgente, schrijnende situatie zitten zullen zoveel mogelijk voorrang
krijgen.
De voorbereidingen op het proces voor ouders die de kwalificatie opzet of grove schuld
(O/GS) hebben gekregen is eveneens in mei gestart. Zie hiervoor ook de antwoorden
op de vragen van het lid Omtzigt die als bijlage zijn opgenomen bij de aanbiedingsbrief
van dit verslag. Ook hier wordt gestart met een persoonlijke benadering van de ouder
waarbij hem de keuze zal worden voorgelegd wanneer hij de persoonlijke betalingsregeling
gebaseerd op zijn betalingscapaciteit wil laten ingaan.
De leden van de fractie van D66 vragen naar een overzicht van de wet- en regelgeving
die bijdraagt aan de compensatie en het financieel herstel van gedupeerden. Het door
deze leden gevraagde overzicht is opgenomen in onderstaand diagram.
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer uw Kamer de uitvoeringstoetsen voor
de overige compensatie- en reparatieregelingen ontvangt. De nadere regels voor de
hardheidsregeling zoals opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel worden vastgelegd
in een ministeriële regeling. De hiervoor genoemde nadere regels voor de compensatieregeling
CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken worden vastgelegd in een andere ministeriële regeling.
Deze regelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant. De uitvoeringstoetsen worden
als bijlage bij de betreffende regelingen gepubliceerd in de Staatscourant. De uitvoeringstoets
voor het onderhavige wetsvoorstel is met dit wetsvoorstel op 25 mei jongsleden naar
uw Kamer gestuurd. De concepten voor de ministeriële regelingen alsmede de daarbij
behorende uitvoeringstoetsen zullen voor publicatie met uw Kamer worden gedeeld. De
ministeriële regeling waarin de nadere regels voor de hardheidsregeling staan, verwacht
ik eind juni naar uw Kamer te kunnen sturen. De in een ministeriële regeling opgenomen
compensatieregeling volgt later.
De leden van de fractie van D66 vragen of de extra compensatie van 1% voor het box
3-effect vaker is gebruikt en waarop dit percentage is gebaseerd.
De extra compensatie die wordt geboden in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken heeft het doel om twee mogelijke effecten te verzachten:
een mogelijk hogere vermogensrendementsheffing als gevolg van de compensatie en – daaruit
voorvloeiend – een lagere aanspraak op toeslagen. Het gaat hier om een forfaitaire
vergoeding die grofweg is gebaseerd op circa 0,5% voor compensatie voor een mogelijke
box 3-heffing (rekening houdend met het gemiddelde effectieve box 3-tarief in de eerste
vermogensschijf). Dit percentage is verdubbeld om ook voor een mogelijk lagere aanspraak
op toeslagen te compenseren. Deze extra forfaitaire compensatie is niet vaker gebruikt,
maar is toegekend omdat de compensatie in het kader van CAF 11 vlak vóór 1 januari
2020 (peildatum voor de box 3-heffing) is uitbetaald aan de betreffende ouders.
Om geen verschil te maken tussen de gedupeerde ouders in het kader van CAF 11 en de
gedupeerde ouders in vergelijkbare (CAF-)zaken, wordt de extra compensatie ook geboden
aan ouders in vergelijkbare (CAF-)zaken. Met de gemeenten wordt bekeken naar de samenloop
met schuldhulpverlening.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe geconstateerd kan worden dat de bestuursrechtelijke
middelen ontoereikend zijn maar dat hier geen gevolgen aan worden verbonden.
Het gaat bij de wettelijke grondslag voor de compensatieregeling om situaties waarin
de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen vóór 23 oktober 2019 (uitspraken ABRvS30) onvoldoende toereikend werden geacht om het nadeel in verband met een samenstel
van handelingen van de rijksbelastingdienst, waarbij sprake is van institutionele
vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag geheel of gedeeltelijk
ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die
aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. Het ontoereikend zijn van de reguliere bestuursrechtelijke
rechtsmiddelen vóór 23 oktober 2019 onderstreept de uitzonderlijkheid van situatie
die de voorgestelde compensatieregeling oplost en beoogt precedentwerking tegen te
gaan. Bij de beoordeling van het verzoek tot compensatie, zoals is toegelicht bij
het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PVV over indicatoren en
criteria die al dan niet gezamenlijk kunnen leiden tot institutionele vooringenomenheid,
wordt het ontoereikend zijn van de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen niet getoetst.
De belanghebbende ouder hoeft dit dan ook niet aannemelijk te maken. Als wordt voldaan
aan de thans in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken
opgenomen voorwaarden kan de compensatie op verzoek worden toegekend. Deze voorwaarden
worden in een ministeriële regeling opgenomen.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet vindt dat uit de gang van
zaken inzake de kinderopvangtoeslag conclusies verbonden zouden moeten worden voor
het functioneren van de Nederlandse rechtsstaat en welke gevolgen dit gaat hebben.
Naar het oordeel van het kabinet is het nu het allerbelangrijkste om gedupeerde ouders
zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden en tegemoet te komen. Daarnaast moet de menselijke
maat terugkeren in het totale toeslagenstelsel en het vertrouwen van burgers in de
uitvoering door Belastingdienst/Toeslagen worden hersteld.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het aanleveren van extra gegevens door
gedupeerde ouders voor de compensatieregeling zich verhoudt tot de conclusie dat er
geen of slechts zeer beperkte structurele gevolgen voor de administratieve lasten
zijn.
Het introduceren van de delegatiegrondslag voor een compensatieregeling heeft op zichzelf
geen gevolgen voor de administratieve lasten omdat de delegatiebepaling alleen dient
als juridische grondslag. Bij de verdere uitwerking van de compensatieregeling CAF 11
en vergelijkbare (CAF-)zaken in lagere regelgeving zullen de administratieve lasten
in kaart worden gebracht.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het kabinet in de memorie van toelichting
tot de conclusie is gekomen dat er geen additionele uitvoeringskosten voor de Belastingdienst
zijn voor dit wetsvoorstel. Deze leden vragen dit mede naar aanleiding van de uitvoeringstoets
voor de delegatiegrondslag voor een compensatieregeling en de CAF 11-compensatie.
In de uitvoeringstoetsen voor de maatregelen uit het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet
2021 (Kamerstukken 35 437) zijn inderdaad geen additionele uitvoeringskosten opgenomen. De leden van de fractie
van de PVV merken terecht op dat er uitvoeringskosten gemoeid zijn met het berekenen
en uitkeren van de tegemoetkomingen CAF 11. Dit werk is echter opgevangen met inzet
van personeel binnen de huidige bezetting van de Belastingdienst. Voorts wordt in
dezelfde uitvoeringstoets opgemerkt dat uitbreiding van de compensatieregeling niet
met de bestaande bezetting is op te vangen. Deze uitvoeringsgevolgen zullen met afzonderlijke,
aanvullende, uitvoeringstoetsen in kaart worden gebracht zodra de – op de in dit wetsvoorstel
opgenomen delegatiegrondslag gebaseerde – ministeriële regeling verder is uitgewerkt
en vormgegeven.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het begrip «ernstige onregelmatigheden»
in het kader van de compensatieregeling zal worden gedefinieerd.
In het Besluit compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken is nader invulling
gegeven aan het begrip «ernstige onregelmatigheden». Hiervan is sprake als blijkt
dat de ouder evident geen recht op kinderopvangtoeslag had in het onderzochte berekeningsjaar
of als de ouder – ook na (herhaalde) verzoeken om informatie of het maken van een
afspraak – niets van zich heeft laten horen, niet op ingeplande afspraken is verschenen
en ook nooit bezwaar heeft gemaakt tegen de betreffende beschikkingen van Belastingdienst/Toeslagen.
Door een dergelijke opstelling van de ouder werd Belastingdienst/Toeslagen verhinderd
controles uit te voeren en in een latere fase ook om fouten in de besluitvorming te
herstellen. Met deze invulling van het begrip «ernstige onregelmatigheden» wordt aangesloten
bij de adviezen van de AUT.31 Deze criteria zullen ook worden opgenomen in de op de compensatieregeling gebaseerde
ministeriële regeling.
De Staatssecretaris van Financiën, A.C. van Huffelen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën -
Mede ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.