Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van den Hul over de manier waarop corona de kansenongelijkheid in het onderwijs vergroot
Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de manier waarop corona de kansenongelijkheid in het onderwijs vergroot (ingezonden 8 mei 2020).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 8 juni
2020).
Vraag 1
Klopt het dat er nauwelijks verbetering is opgetreden in de kansenongelijkheid, onder
meer omdat nog altijd kinderen onder meer door onderadvisering geen eerlijke start
krijgen?1 Wat vindt u van de conclusie van de Inspectie van het Onderwijs dat kinderen met
lager opgeleide ouders de afgelopen tien jaar een steeds lager schooladvies hebben
gekregen dan kinderen van hoger opgeleide ouders, ook als ze met hun toets gelijk
presteerden? Bent u bereid deze hardnekkige onderadvisering actief tegen te gaan,
en zo ja, hoe, of zo nee, waarom niet?
Antwoord 1
Er wordt op allerlei sporen veel inzet gepleegd om gelijke kansen in het onderwijs
te bevorderen. Recente onderzoeken, onder andere van de Inspectie van het Onderwijs,
laten zien dat de ongelijkheid in de laatste jaren niet verder is toegenomen.2
,
3 Dat vind ik positief. Maar er zijn ook aandachtspunten, zo blijkt uit de Staat van
het Onderwijs 2020. Hoewel er meer meervoudige schooladviezen komen, blijkt ook dat
op scholen met veel kinderen met hoogopgeleide ouders de resultaten gemiddeld beter
zijn, dat leerlingen met hoger opgeleide ouders hoger geplaatst worden in het voortgezet
onderwijs en vaker doorstromen na hun diploma. Het betekent dat het nog steeds hard
nodig is te werken aan gelijke kansen van alle leerlingen in het onderwijs. Daarom
blijf ik maatregelen ontwikkelen die bijdragen aan het tegengaan van kansenongelijkheid.
Daarbij heb ik specifieke aandacht voor de risicovolle momenten tijdens de schoolloopbaan,
zoals bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
Voor het bevorderen van kansengelijkheid is het tegengaan van onderadvisering een
belangrijk speerpunt. Hieraan wordt onder meer aandacht besteed in de handreiking
schooladvisering. De handreiking kan scholen ondersteunen bij het versterken van de
kwaliteit van het schooladvies. Daarnaast moedigen we de scholen in het funderend
onderwijs aan met elkaar samen te werken voor een goede overdracht van leerlingen.
De mogelijkheid tot herziening van het schooladvies is een ander belangrijk element
in de overgang van primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Het draagt eraan
bij dat leerlingen op een voor hen passend niveau onderwijs volgen. Als gevolg van
de brede toetsadviescategorieën komen meer leerlingen in aanmerking voor een heroverweging
van het schooaldvies. In schooljaar 2018/2019 was dit 41 procent. Van 23 procent van
de leerlingen met een heroverweging werd het advies bijgesteld (9,4 procent van het
totaal aantal adviezen).4 60 procent van de leerlingen met een herzien advies volgt in het derde leerjaar onderwijs
op of boven dit geadviseerde niveau.5 Om deze reden ben ik verheugd dat het percentage leerlingen met een bijgesteld advies
is toegenomen. 6 Ik blijf deze cijfers monitoren en publiceer deze jaarlijks op www.onderwijsincijfers.nl. Ook het aandeel brede schooladviezen wordt gemonitord, ik vind het positief dat
dit aandeel sinds 2016 weer toeneemt.
Daarnaast zet ik in op de versoepeling van de overgang van het primair onderwijs naar
het voortgezet onderwijs. Zo verstrek ik subsidie aan scholen in primair en voortgezet
onderwijs die met elkaar samenwerken om doorstroomprogramma’s te realiseren voor leerlingen
die op een hoger niveau kunnen presteren, maar minder vanzelfsprekend dan hun klasgenoten
ondersteuning of hulpbronnen tot hun beschikking hebben.
Door de coronacrisis en het wegvallen van de eindtoets is dit jaar extra aandacht
nodig voor een goede overstap van het primair naar het voortgezet onderwijs. In mijn
brief van 17 april jl. aan alle scholen in het funderend onderwijs, die in samenwerking
met de PO-Raad, VO-raad en Ouders & Onderwijs tot stand is gekomen, heb ik daarom
verzocht in 2020 meer aandacht te besteden aan de warme overdracht, in aanvulling
op het onderwijskundig rapport. Daarnaast heb ik middelbare scholen gevraagd in het
nieuwe schooljaar extra goed te evalueren of leerlingen op de juiste plaats zitten.
Vraag 2
Deelt u de conclusie van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam dat de coronacrisis
de kansenongelijkheid groter maakt?
Antwoord 2
Ja, die conclusie deel ik. Er zullen verschillen ontstaan tussen kinderen. Het ene
kind zal meer vorderingen maken dan het andere kind. Dat heeft diverse oorzaken. Voor
de ene school is het makkelijker om het onderwijs op afstand goed te organiseren dan
voor de andere school. Ook zijn er verschillen tussen de mate waarin ouders in staat
zijn om kinderen te helpen met schoolwerk. Dit zal betekenen dat sommige kinderen
op achterstand komen te staan. Daar moeten we aandacht voor hebben. Zie ook het antwoord
op vraag 5.
Vraag 3
Onderkent u bij scholen ook een zogenoemd mattheuseffect, waarover een onderzoeker
van de Erasmus Universiteit Rotterdam spreekt?
Antwoord 3
Het mattheusseffect gaat over de ongelijkheid tussen rijk en arm, oftewel het principe
dat rijken profiteren van situaties en de armen of kwetsbaren extra worden benadeeld.
Ik zie dat scholen er veel aan doen om in deze uitzonderlijk tijd extra aandacht te
hebben voor de kinderen in een kwetsbare positie, door ze extra te ondersteunen. Tegelijkertijd
is er inderdaad het risico dat vooral deze groep kinderen een grotere achterstand
heeft opgelopen als gevolg van het onderwijs op afstand.
Vraag 4
Erkent u, net als de aangehaalde onderzoekers, dat er extra begeleiding op school
nodig is om achterstanden zo goed mogelijk in te halen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ja, dat ben ik met de onderzoekers eens. Ondanks de inzet voor onderwijs op afstand
zijn er zorgen over de toenemende verschillen tussen leerlingen in hun voortgang.
Vooral voor kinderen die thuis niet over de juiste faciliteiten beschikten om het
onderwijs op afstand te volgen, die thuis niet de juiste begeleiding konden krijgen
of die thuis in een onveilige situatie verkeren, is de periode van sluiting van scholen
en instellingen ingrijpend. Leerlingen zijn hierdoor kwetsbaar geworden voor (grotere)
onderwijsachterstanden en studievertraging. We weten dat voor leerlingen met een risico
op achterstand een periode niet naar school gaan een negatieve invloed heeft op hun
kennis en vaardigheden. We zien dat bijvoorbeeld in de zomervakanties. Daarom is extra
begeleiding nodig, nu kinderen en leerlingen weer terug naar school gaan.
Vraag 5
Wat gaat u doen met deze inzichten nu de scholen weer langzaam opengaan? Gaat uw aandacht
vooral naar het repareren van achterstanden die zijn ontstaan tijdens de coronacrisis
of wilt u scholen helpen met structurele oplossingen die de kansenongelijkheid verkleinen?
Indien het eerste het geval is, waarom ziet u dan af van structurele oplossingen?
Indien dat laatste het geval is, hoe gaat u deze structurele oplossingen dan gestalte
geven?
Antwoord 5
Het kabinet trekt 244 miljoen euro uit om de achterstanden weg te werken die kinderen
in een kwetsbare positie tijdens de corona-lockdown in het onderwijs hebben opgelopen.
Het geld gaat naar de voorschoolse educatie, het basisonderwijs, voortgezet onderwijs
en middelbaar beroepsonderwijs. Met een regeling worden middelen beschikbaar gesteld
voor scholen en instellingen die extra onderwijs of begeleiding willen organiseren.
Dit is in aanvulling op het reguliere aanbod. Het is bedoeld om leer- en ontwikkelachterstanden
en vertraging als gevolg van de coronacrisis in te halen en (in het vmbo, mbo en hoger
onderwijs) het wegvallen van mogelijkheden om praktijkervaring op te doen, te ondervangen.
Daarnaast lopen de structurele maatregelen, die eraan bijdragen dat kansenongelijkheid
in het onderwijs structureel wordt aangepakt, onverkort door. Hiertoe worden jaarlijks
middelen beschikbaar gesteld voor het (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbeleid
in de voorschoolse educatie en het primair onderwijs en de leerplusmiddelen in het
voortgezet onderwijs. Ook zijn er specifieke subsidies voor scholen om extra aandacht
te besteden aan achterstandsleerlingen, zoals de doorstroomprogramma’s po-vo en het
vrijroosteren van leraren. De Gelijke Kansen Alliantie ondersteunt gemeenten bij hun
aanpak om kansengelijkheid te bevorderen.
Vraag 6
Deelt u de conclusie dat structureel ongelijk investeren nodig is voor een echte aanpak
van ongelijke kansen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan
voor uw beleid?
Antwoord 6
Ja, die conclusie deel ik. Dit is de reden dat ik de structurele maatregelen zoals
het (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbeleid, die ook in het antwoord bij vraag
5 heb beschreven, richt op de leerlingen met een groter risico op achterstanden.
Daarnaast let ik er ook bij de inzet van de incidentele maatregelen op dat er aandacht
is voor de aanpak van ongelijke kansen. De regeling voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s,
die vanaf juni geldt, maakt het mogelijk dat scholen extra begeleiding kunnen bieden
om achterstanden als gevolg van het afstandsonderwijs aan te pakken. Daarbij mogen
de scholen met een positieve achterstandsscore per school voor het dubbele aantal
leerlingen subsidie aanvragen, namelijk 20% van de leerlingen in plaats van 10%. Ook
krijgen deze scholen voorrang als loting nodig is bij de verdeling van de beschikbare
middelen.
Vraag 7
Wat is uw reactie op de peiling van de PO-Raad en de Algemene Vereniging Schoolleiders
(AVS) waaruit blijkt dat 40 procent van de scholen onvoldoende leraren verwacht te
hebben voor de heropening vanaf 11 mei a.s.?7
Antwoord 7
Sinds 11 mei zijn de scholen in het primair onderwijs weer gedeeltelijk open. De eerste
berichten laten zien dat dit in veel gevallen goed is verlopen. Zo heeft de AVS in
de week van 11 mei wederom een peiling gehouden onder haar leden, waar ruim 1.100
schoolleiders aan deelnamen. Deze peiling laat zien dat 97% van de ondervraagden met
een positief gevoel terugkijkt op de eerste week. De AVS heeft ook gevraagd naar de
aanwezigheid van leraren. Zo blijkt uit de peiling dat op bijna de helft van de scholen
alle leraren aanwezig waren. Bij iets meer dan de helft van de scholen bleef gemiddeld
2% van de leraren thuis. Het overgrote deel daarvan is desalniettemin ingezet bij
het onderwijsproces, aldus de AVS. Ten slotte blijkt uit de peiling dat op 5% van
scholen niet genoeg leraren aanwezig waren om alle klassen fysiek onderwijs te geven.
Zowel de afgelopen maanden als in de aanpak van de tekorten is gebleken dat veel scholen
heel creatief bleken, waardoor het onderwijs ook in lastiger situaties doorgang heeft
kunnen vinden. Uiteindelijk is het van belang dat alle kinderen weer fysiek onderwijs
krijgen. Daarom is het voor alle leraren ook mogelijk om zich laagdrempelig te laten
testen, zodat iedereen die gezond is weer voor de klas kan staan.
Vraag 8
Welke rol gaat werkdruk spelen in uw eerdere toezegging tijdens het notaoverleg d.d.
29 april 2020 over onderwijs en corona om de komende weken de vinger aan de pols te
houden bij de gevolgen van de scholensluiting op de kansengelijkheid?
Antwoord 8
Zoals ik ook in mijn antwoord bij vraag 7 heb aangegeven, ben ik blij dat uit de peiling
van de AVS blijkt dat het overgrote deel van de leraren bij de opening van de scholen
weer aanwezig was. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat deze periode extra inspanningen
van leraren vraagt, ook nu de kinderen weer terug naar school komen. Momenteel loopt
de tussenevaluatie naar de werkdrukmiddelen. De tussenevaluatie heeft ten doel de
effecten van deze middelen op de werkdruk van leraren inzichtelijk te maken en te
bekijken of het proces rond de inzet van de werkdrukmiddelen goed is gevolgd. Ook
in deze tijd van Corona loopt dit onderzoek door, waardoor eventuele effecten op de
werkdruk inzichtelijk worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.