Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Lodders en Aukje de Vries over een werkbezoek aan het bedrijf HZPC in Joure en het artikel ‘HZPC verplaatst aardappelonderzoek naar Canada’
Vragen van de leden Lodders en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit over een werkbezoek aan het bedrijf HZPC in Joure en het artikel «HZPC verplaatst aardappelonderzoek naar Canada» (ingezonden 24 februari 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 5 juni
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «HZPC verplaatst aardappelonderzoek naar Canada»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Antwoord 2
Nederland heeft veel wereldwijd opererende veredelingsbedrijven met een sterke innovatiekracht2. De onderzoeksafdelingen van deze bedrijven nemen hierbinnen een belangrijke positie
in, het vertrek van deze afdelingen naar het buitenland zou geen goede ontwikkeling
zijn.
Vraag 3
Bent u op de hoogte van de belemmeringen die bedrijven als HZPC ervaren in de strenge
regelgeving zowel op het vlak van veredeling als op andere vlakken? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, welke stappen zet u nog dit jaar om een oplossing te bieden aan de zorgen
van de sector?
Antwoord 3
Ik ben mij ervan bewust dat bedrijven de huidige Europese ggo-regelgeving als problematisch
ervaren. In de praktijk duren toelatingsprocedures om producten van nieuwe plantenveredelingstechnieken
op de markt te brengen in de EU lang, en deze zijn kostbaar. Zoals in het regeerakkoord
is afgesproken, zet het kabinet zich in voor herziening van de Europese ggo-regelgeving.
Mijn oproep in de Landbouw en Visserijraad (mei 2019)3 heeft geleid tot een raadsbesluit (Besluit 2019/1904 van de Raad van 8 november 2019)
waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen om een onderzoek uit te voeren naar
het functioneren van de huidige ggo-regelgeving, rekening houdend met voortschrijdende
technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. De bedoeling is dat de resultaten
van dit onderzoek een indicatie geven van de noodzaak tot een herziening van de Europese
regelgeving of de uitvoering daarvan, en indien passend in het licht van de resultaten
van de studie, een voorstel voor nieuwe wetgeving in te dienen. De Europese Commissie
dient een rapportage uiterlijk April 2021 aan de Raad aan te bieden.
Vraag 4
Bent u op de hoogte van soortgelijke ontwikkelingen en zorgen in andere sectoren?
Zo ja, welke zijn dit en welke stappen gaat u op dat vlak zetten?
Antwoord 4
Ook vanuit het perspectief van vergunningverlening en toelating van medische ggo-producten,
waaronder gentherapie, is herziening van de Europese ggo-regelgeving noodzakelijk.
Kortheidshalve verwijs ik u naar de brieven van de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat van 14 oktober 20194 en 23 januari 20205 waarin is beschreven welke inzet op dat gebied wordt gepleegd.
Vraag 5
Bent u zich bewust van het feit dat u de lat steeds hoger legt bij het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen, maar dat tegelijkertijd alternatieven in gewasbescherming
(de trage toelating van groene en laagrisicomiddelen) en uitbreiding in veredelingstechnieken
uitblijven? Deelt u de mening dat er concrete stappen nodig zijn om te voorkomen dat
meerdere bedrijven dit voorbeeld volgen?
Antwoord 5
Verordening (EG) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
gaat uit van het nee, tenzij principe. Dit betekent dat werkzame stoffen pas goedgekeurd
worden als uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat er geen risico’s zijn
voor mens, dier en milieu. Deze beoordeling wordt op basis van voortschrijdend wetenschappelijk
inzicht aangepast. Ik ben me ervan bewust dat dit leidt tot druk op het pakket aan
beschikbare werkzame stoffen en daardoor op het pakket aan gewasbeschermingsmiddelen.
Deze ontwikkeling is mede aanleiding geweest voor de «Toekomstvisie gewasbescherming
2030», waarin weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van de land- en tuinbouw
met natuur centraal staan. Dit moet leiden tot het afnemen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen.
Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, dan nagenoeg zonder emissies
en zonder residuen op producten.
Ik zet me – zoals u weet – in voor het sneller beschikbaar komen van laagrisicostoffen
en -middelen en voor het verruimen van de mogelijkheden om nieuwe veredelingstechnieken
te kunnen toepassen door dit te agenderen op Europees niveau.
Vraag 6
Realiseert u zich dat met het uitblijven van alternatieven zoals genoemd in vraag
5 de sector steeds meer risico loopt op problemen bij teelt, oogst en het bewaren
van aardappelen? Zo nee, hoe komt het dat u signalen niet herkent? Zo ja, wat gaat
u doen om het genoemde risico te verminderen in de aardappelteelt en andere teelten?
Antwoord 6
Ik realiseer me dat de teelt van aardappelen grote uitdagingen kent, zeker ook in
het licht van een veranderend klimaat dat zal kunnen leiden tot veranderingen in ziekten
en plagen die de teelt kunnen bedreigen. Voortdurende innovatie in de sector is dan
ook van belang. Niet voor niets is een van de doelen van de veredeling van aardappelrassen
het bewerkstelligen van duurzame resistenties tegen ziekten en plagen. Moderne veredelingstechnieken
kunnen daar een belangrijke rol in spelen. Enkele jaren geleden is het publiek-private
onderzoeksprogramma Holland Innovative Potato (HIP) opgericht, waarvan onder andere
HZPC onderdeel uitmaakt. HIP bestaat uit koplopers uit de aardappelketen en is gericht
op pre-competitieve thema’s die een weerbare, kennisrijke en toekomstbestendige aardappelketen
dichterbij brengen. Onder andere wordt gewerkt aan de vermindering van afhankelijkheid
van gewasbeschermingsmiddelen. Voor dit onderzoeksprogramma heb ik 5 miljoen euro
beschikbaar gesteld en het bedrijfsleven investeert een vergelijkbaar bedrag.
Vraag 7
Wat vindt u van het geschetste risico dat veredelaars in de VS en Canada aardappelen
kweken die volledig resistent zijn tegen phytophthora, en dat deze landen de pootgoedmarkten
in Afrika en Azië langzaam van Europa zullen overnemen? Vindt u dit een wenselijke
ontwikkeling voor de plantaardige sector?
Antwoord 7
Ik acht dit risico op de korte termijn niet al te groot. Immers, voor een bedrijf
als HZPC gaat het hier om experimenteel materiaal. Mochten de experimenten succesvol
zijn, dan duurt het alsnog enige jaren voordat de hieruit voortkomende rassen op de
markt zullen komen.
Dit betekent echter niet dat ik een afwachtende houding aanneem; op de langere termijn
is dit wel degelijk onwenselijk voor de gehele plantaardige sector als de ontwikkeling
van nieuwe rassen uit Europa zou verdwijnen. Gelet op noodzakelijke verduurzaming
van de landbouw, de ontwikkelingen in het middelenpakket en klimaatverandering is
juist een continue verbetering van plantenrassen noodzakelijk. Het kunnen gebruiken
van krachtige, moderne veredelingstechnieken is een belangrijk hulpmiddel om te komen
tot nieuwe en verbeterde plantenrassen. Vandaar mijn inzet met betrekking tot de nieuwe
veredelingstechnieken.
Vraag 8
Kunt u een overzicht geven van de huidige exportwaarde van de Nederlandse pootgoedsector
en deelt u de analyse dat als Nederland geen concrete stappen zet, het verlies van
export zeer nadelig is voor de Nederlandse pootgoedtelers en de mensen die in de branche
of veredelingssector werken? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Antwoord 8
De huidige exportwaarde van aardappelpootgoed is behoorlijk stabiel en bedroeg de
afgelopen jaren ca 440 miljoen euro per jaar, waarbij ongeveer 50% binnen de EU wordt
afgezet en 50% daarbuiten (bron CBS). De ontwikkeling van nieuwe aardappelrassen en
de teelt en export van pootaardappelen hebben dus een hoge toegevoegde waarde die
ik graag in stand wil houden. Dit is ook van belang voor de afnemers van dat uitgangsmateriaal,
zowel binnen als buiten de EU. Via de export van hoogwaardig uitgangsmateriaal stellen
we boeren in het buitenland in staat de efficiëntie en de duurzaamheid van de teelt
te verbeteren.
Vraag 9
Kunt u aangeven hoeveel mensen (fte) binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) zich bezighouden met de plantaardige sector (graag een overzicht per onderdeel,
van beleid tot risicobeoordeling tot handhaving)? Wat zijn de risico’s van deze beperkte
capaciteit, waarom heeft u deze keuze gemaakt en vindt u dit een evenredige verdeling
van de beschikbare capaciteit?
Antwoord 9
In 2020 is de bezetting van de NVWA 2.450 fte. Van deze capaciteit wordt door de NVWA
11% ingezet ten behoeve van het publieke belang plantgezondheid. Daarnaast vindt er
onder toezicht van de NVWA ook inzet op plantgezondheid plaats door de plantaardige
keuringsdiensten. Bij toezicht zal er altijd voor de beschikbare capaciteit een afweging
gemaakt moeten worden tussen de verschillende publieke belangen en de inzet binnen
een publiek belang. Dat publieke belang bestaat er uit de verspreiding van ongewenste
schadelijke ziekten en plagen tegen te gaan. Deze ziekten en plagen zouden de landbouw,
de natuur en de handelspositie van Nederland tijdelijk in gevaar kunnen brengen. Ik
acht de hierboven beschreven gecombineerde inzet voldoende voor een adequate uitvoering
van de betreffende taken. Met deze inzet worden de risico´s zo verantwoord mogelijk
beheerst.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.