Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren
28 286 Dierenwelzijn
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 1102
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 juni 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren (De volledige
agenda is aan het einde van het verslag opgenomen).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 4 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, De Leau-Kolkman
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
12
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
15
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
18
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
19
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
21
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
31
II
Antwoord / Reactie van de Minister
31
III
Volledige agenda
99
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven rond de mogelijke
relatie van COVID-19 met dieren en de gevolgen van de COVID-19 crisis op de land-,
tuinbouw- en visserijsectoren. Deze leden hebben zorgen over de ontwikkelingen rond
het SARS-CoV-2-virus en (huis)dieren. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Voorafgaand aan de inbreng constateren zij dat er sinds de brief van 19 mei, 23.36
uur (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092), weer een nieuwe, zorgelijke ontwikkeling is. Zij hebben inmiddels een verzoek gedaan
tot het houden van een technische briefing. Vooruitlopend op deze briefing hebben
zij ook op dit punt al enkele vragen.
Brief COVID-19 en mogelijke relatie met dieren
De leden van de VVD-fractie willen hun waardering uitspreken voor de flexibiliteit
en de grote bereidheid van de verschillende partijen in het veterinaire veld om samen
de impact van COVID-19 op de Nederlandse samenleving zo klein mogelijk te maken.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er geen aanwijzingen zijn dat dieren
een rol spelen in de verspreiding van COVID-19. Deze leden begrijpen dat er nog onvoldoende
kennis is over het virus en de wijze waarop verspreiding plaatsvindt. Kan de Minister
aangeven op basis van welke wetenschappelijke onderbouwde informatie deze stelling
is ingenomen? Zij vragen dit gezien de gerapporteerde bevindingen in dezen en de ontwikkelingen
van de laatste weken. Zij vragen de Minister om een uitgebreide toelichting.
De leden van de VVD-fractie lezen over een aantal besmette dieren wereldwijd en enkele
meldingen van zieke huisdieren uit gezinnen waar vermoedelijk het SARS-CoV-2 virus
circuleert in Nederland. Deze leden vragen of de zieke huisdieren waarover gesproken
wordt in de bijlage bij de brief (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr.1088) getest zijn. Indien deze niet getest zijn, waarom zijn ze dat niet? Deelt de Minister
de mening dat het bij de onzekerheid die er rondom dit virus heerst van belang is
om zo veel mogelijk onderzoek te doen en dat testen daarvoor een belangrijk onderdeel
is? Zo nee, waarom niet, temeer omdat het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) aangeeft
dat er te weinig publicaties zijn en er beperkt onderzoek is gedaan?
De leden van de VVD-fractie vragen welke onderzoeken er momenteel lopen naar de mogelijke
relatie tussen COVID-19 met dieren en de mogelijke relatie tussen luchtkwaliteit,
veehouderij en COVID-19 en wanneer de uitkomsten van deze onderzoeken worden verwacht.
Naar welke dieren heeft het DB-Z inmiddels onderzoek gedaan, inclusief de diersoorten
zoals in de bijlage beschreven? Waarom is er specifiek voor deze dieren gekozen? Welke
conclusies zijn er getrokken? Bij welke diersoorten is de kans op overdragen van het
virus verwaarloosbaar en bij welke diersoorten is deze wel aanwezig?
De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal meldingen door (huis)dierartsen
of andere erfbetreders van verdenkingen van COVID-19. De leden vragen naar het aantal
vragen om advies en daadwerkelijke aantal besmettingen (positief getest of aanwezigheid
antistoffen). Zij ontvangen graag een uitsplitsing per diersoort.
Brief over de infectie van nertsen met SARS-CoV-2
De leden van de VVD-fractie zijn geschrokken van de vaststelling van een besmetting
met het SARS-CoV-2 virus op een tweetal nertsenbedrijven. Deze leden leven mee met
de nertsenhouders, hun gezinnen en de medewerkers. Zij achten het verstandig dat de
regering heeft besloten over te gaan tot een meldplicht voor nertsenhouders, dierenartsen
en voor personen in onderzoeksinstellingen voor verschijnselen van besmetting met
SARS-CoV-2 op nertsenbedrijven. Wat is het aantal meldingen als gevolg van deze meldplicht?
Brief update corona bij dieren
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 15 mei dat de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dierenartsen heeft gevraagd verdenkingen van het
SARS-CoV-2- virus bij dieren (waaronder ook huisdieren) door te geven aan de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De leden lezen dat de NVWA de meldingen zal beoordelen.
Zij hebben hierover de volgende vragen. Hoeveel meldingen van verdenkingen van COVID-19
hebben er sinds 27 februari (eerste geteste menselijke besmetting in Nederland) plaatsgevonden
en bij welke dieren? Welke beoordelingen door de NVWA hebben hierbij plaatsgevonden
en wat was de uitkomst? Hoe vaak heeft er vervolgonderzoek plaatsgevonden en bij welke
dieren?
De leden van de VVD-fractie lezen over commerciële aanbieders van COVID-19 testen
bij dieren. Voldoen deze testen aan de eisen die hieraan gesteld worden, zodat een
uitkomst ook betrouwbaar is? Hoeveel testuitslagen van deze commerciële aanbiedingen
heeft de NVWA ontvangen? Bij welke dieren zijn deze tests afgenomen en wat was de
uitslag?
De leden van de VVD-fractie lezen over de verschillende besmettingen van nertsen,
katten en een hond in Nederland. Deze leden vragen op welke manier nertsen en andere
marterachtigen COVID-19 kunnen overdragen en op welke manier dit verschilt van de
manier waarop het SARS-CoV-2-virus van mens op mens wordt overgedragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister onderscheid maakt tussen een meldplicht
en het verzoek om mogelijke besmettingen door te geven. De meldplicht geldt voor nertsen
en het verzoek geldt voor overige diersoorten. Deze leden zijn hierover bezorgd. Een
verzoek om mogelijke besmettingen door te geven is vrijblijvend en geeft ruimte om
bewust of onbewust mogelijke besmettingen niet door te geven. Kan de Minister aangeven
waarom zij het verantwoord vindt om alleen bij nertsenhouders over te gaan tot een
meldplicht? Zoals ook aangegeven in de brief «Infectie van nertsen met SARS-CoV-2»
(Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089) maakt de meldplicht bij nertsen het mogelijk om meer onderzoek te doen en meer epidemiologische
kennis te vergaren over de relatie tussen dieren en COVID-19 en de verspreiding daarvan.
De Minister schreef in de brieven van 22 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) en 26 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089) dat een algehele meldplicht niet nodig is en dat andere dieren in de veehouderij
niet gevoelig lijken voor SARS-CoV-2. Deze leden wijzen de Minister op de aanwezigheid
van het SARS-CoV-2-virus bij dieren buiten de veehouderij en benadrukken dat het inzichtelijk
maken van de verspreiding van het virus, zowel onder mensen als onder dieren, cruciaal
is voor de bestrijding daarvan. Is de Minister het met deze leden eens dat (tijdig)
testen een belangrijke voorwaarde is om de kennis en informatie over COVID-19 bij
(huis)dieren te vergroten? Zo nee, kan de Minister hierop een uitgebreide toelichting
geven?
De leden van de VVD-fractie zien de meldplicht voor nertsenhouders als een belangrijke
en goede eerste stap. Deze leden verzoeken de regering echter ook een meldplicht in
te voeren voor alle (huis)dierartsen en laboratoria. Is zij bereid het wettelijk kader
hiervoor voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Brief stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 19 mei 2020 over
de stand van zaken van het onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven. Over deze brief
hebben deze leden op dit moment enkele prangende vragen. Zij lezen in de brief dat
het belangrijk is om de rol van katten bij potentiele virusoverdracht tussen bedrijven
verder te onderzoeken. Hiermee lijkt het onderzoek beperkt te worden tot bedrijven
waar katten verblijven (de zogenaamde boerderijkatten). Waarom worden de katten in
andere situaties niet betrokken bij dit onderzoek? Waarom worden andere huisdieren
(zoals bijvoorbeeld honden of cavia’s) niet betrokken bij dit onderzoek? Deze leden
vragen of er (internationaal) onderzoek bekend is of katten en of andere huisdieren
subklinisch COVID-19 kunnen doormaken. Zo ja, kan de Minister dit toelichten? Zo nee,
wordt dit verder onderzocht? Deze leden vragen ook hoeveel locaties (nertsenhouderijen)
verplicht worden gescreend op COVID-19. Wordt voor deze screening extra capaciteit
ingezet zodat de doorlooptijd beperkt blijft? Wat is de verwachte doorlooptijd van
deze screening?
Brief over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren
De leden van de VVD-fractie juichen de tijdelijke verruiming van de Borgstelling MKB-landbouwkredieten
toe. Deze leden vragen hoeveel ondernemers tot op heden gebruik hebben gemaakt van
de (kortlopende kredieten in de) regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten en voor
welk bedrag ondernemers hebben geleend. Welke afspraken zijn er gemaakt voor het terugbetalen
van de kredieten? Wanneer moet daarmee worden begonnen en is er voor ondernemers nog
de mogelijkheid om, afhankelijk van de situatie, enige uitstel te krijgen? Deze leden
ontvangen signalen dat de looptijd van kortlopende kredieten (BL-C) onder de regeling
Borgstelling MKB-landbouwkredieten voor een aantal bedrijven te kort is. Herkent de
Minister deze signalen? Zo ja, is zij bereid om met de Minister van Economische Zaken
en Klimaat in overleg te treden om te kijken of de looptijd van kortlopende kredieten
(BL-C) onder de regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten verlengd kan worden? Zo
nee, is zij bereid de komende maand signalen en ervaringen uit de praktijk met de
Kamer te delen?
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Minister het initiatief heeft genomen
om onze boeren tegemoet te komen met een voorschotbetaling uit het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). Deze leden betreuren de houding van de Europese Commissie in
dezen. Kan de Minister aangeven waarom de Europese Commissie vasthoudt aan de datum
van 16 oktober 2020 voor het uitbetalen van de directe betalingen? Kan de Minister
aangeven wanneer de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over kan gaan tot
de voorschotbetaling? Deze leden hebben bij het schriftelijk overleg over de videoconferentie
van de EU Landbouw- en Visserijministers op 13 mei 2020 ook een aantal vragen gesteld
over de voorschotbetaling. Wanneer kan de Kamer de antwoorden tegemoet zien?
De leden van de VVD-fractie delen de mening dat het pakket aan maatregelen op EU-niveau
nog niet compleet is. Deze leden herkennen de constatering dat de bestaande nationale
noodmaatregelen zoals bijvoorbeeld de Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)
niet altijd voldoende toereikend zijn. Zij zijn positief over de bestaande tegemoetkomingen
in de sierteelt, voedingstuinbouw en fritesaardappelen. Zij willen benadrukken dat
er meer sectoren binnen de agrofoodsector zwaar zijn geraakt en dat ook voor hen de
NOW of andere genomen maatregelen rond COVID-19 niet voldoende toereikend zijn. Zij
zien op dit moment vooral in dierlijke sectoren grote problemen en nog geen tot weinig
oplossingsgerichte maatregelen. Zij maken zich grote zorgen om de verschillende sectoren
zoals de (melk)veehouderij, de kalversector, de eendensector, de pluimveesector, de
paardensector, de nertsenhouderijen. Zij verzoeken de Minister om ook voor de dierlijke
sectoren toe te zien op (financiële) maatregelen en maatwerk in zowel nationaal als
Europees verband. Welke stappen heeft de regering in Europees en nationaal verband
gezet om te komen tot een (financiële) oplossing en maatwerk voor de verschillende
sectoren en welke stappen is de regering voornemens nog te gaan zetten om ook andere
zwaar geraakte sectoren in de agrofoodsector te helpen de COVID-19-crisis te overleven?
Deze leden wachten de beantwoording van deze en eerder gestelde vragen tijdens het
schriftelijk overleg over de videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers
op 13 mei 2020 over dit onderwerp, af. Zij willen benadrukken dat hun zorgen over
agrarische ondernemers in de deze sectoren groot zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen over toezicht door de NVWA en vragen op welk vlak
de NVWA niet dezelfde (mate van) controle kan uitvoeren in vergelijking met de periode
voor COVID-19. In welke sectoren en binnen welke divisies heeft het toezicht stilgelegen?
Wat zijn de gevolgen geweest voor de sectoren en op welke manier is de Minister met
de sectoren in gesprek (gegaan) om te komen tot mogelijke oplossingen?
Met betrekking tot de gevolgen van de coronacrisis op de visserij- en aquacultuur-sector
ondersteunen de leden van de VVD-fractie de maatregelen die de Minister genomen heeft
om vissers die noodgedwongen aan de wal moeten blijven, tegemoet te komen. Hoeveel
vissers hebben tot dusver een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming? Klopt het
dat als gevolg van Europese bepalingen bij de aanvraag van tegemoetkomingen de eis
is gesteld dat deze aanvraag in de laatste week van de vijf stilligweken ingediend
moet worden? Zo ja, is de Minister bekend met situaties waarin vissers als gevolg
van deze eis een week vergoeding zijn misgelopen? Welke verwachtingen zijn er ten
aanzien van de termijn van toekenning en uitbetaling van de tegemoetkoming?
Met betrekking tot de steunmaatregelen voor de tuinbouwsector vragen de leden van
de VVD-fractie naar de eerste ervaringen van ondernemers met de indiening en toekenning
van aanvragen. Hoe ervaren indieners tot dusver het proces van het onderbouwen van
de gemelde omzetderving? Zijn er tot dusver bepaalde vragen of problemen waar ondernemers
in dit proces met regelmaat tegen aanlopen? Zo ja, welke zijn dit? Bestaat hierbij
een verschil tussen ondernemers met een relatief grotere en kleinere omzet? Zo ja,
welke specifieke problemen ervaren ondernemers met een relatief grote omzet (en daarmee
een relatief groot omzetverlies)? In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over de precieze
definities en voorwaarden gehanteerd in de regeling? Op welke wijze worden deze onduidelijkheden
weggenomen? Hoeveel aanvragen voor een tegemoetkoming zijn tot dusver ingediend en
is aan te geven wat de gemiddelde gemelde omzetderving per bedrijf is? Kan de Minister
aangeven hoeveel van het voor de regeling geraamde bedrag op basis van de tot dusver
ingediende aanvragen uitgekeerd zal worden? Wordt er gesproken met de sector over
vervolgstappen of eventuele aanpassingen aan de regeling?
Daarnaast geldt voor zowel de tuinbouw als de visserij dat een belangrijke voorwaarde
voor herstel van de omzet in de betrokken sectoren is dat het internationale goederenverkeer
en de internationale handelsstromen zo snel mogelijk weer op gang komen. In dit verband
is het zorgelijk dat een recente enquête van NLinBusiness aantoont dat ruim 60% van
de internationaal opererende ondernemers groeiende handelsbarrières ervaart. De leden
van de VVD-fractie vragen om deze reden op welke wijze wordt gewerkt aan een inventarisatie
van deze ervaren barrières onder met name ondernemers in de tuinbouw en op welke wijze
wordt gehandeld om deze barrières weg te nemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vinden het goed dat de regering noodlijdende sectoren
steunt in deze tijden van crisis, zodat zij niet door de coronacrisis het loodje leggen.
Deze leden hebben de volgende vragen. Nu vooral de export stilvalt zal Nederland van
de landen in de Europese Unie (EU) relatief het hardst worden geraakt. Hoeveel geld
gaat er meer naar de agrarische sector vanuit de EU vanwege de coronacrisis? Kan de
Minister toelichten of Nederland een «fair share» krijgt? Kan de Kamer worden geïnformeerd
over de extra EU-landbouwsteun per land als gevolg van de coronacrisis? Is er zicht
op hervatting van de export van bloemen en planten? Is de Minister in overleg met
haar EU-collega's om de export snel weer op peil te brengen? Hoe staat het met de
veiligheid in de vleesverwerkende sector nu er in Duitsland groot besmettingsgevaar
is gebleken?
De leden van de PVV-fractie hebben een noodoproep gekregen dat de situatie in de nertsenhouderij
kritiek is en dat deze sector vooralsnog niet kan rekenen op enige steun.
Is de Minister zich van de situatie bewust dat vanwege de coronacrisis de verkoop
van pelzen vrijwel volledig is stilgevallen en dat een voerleverancier heeft aangekondigd
te stoppen met het leveren van voer? Wat gaat de Minister ondernemen om deze zwaar
getroffen sector te steunen? Is de Minister bereid om de ambitie van het uitfaseren
van de nertsenhouderij in Nederland te bespoedigen nu blijkt dat nertsen het coronavirus
kunnen overdragen? Welke problemen ziet de Minister bij een eventueel snellere afbouw
van de overgebleven nertsenhouders? Is de Minister van mening dat de nertsenhouders
de afgelopen jaren goed begeleid zijn bij het staken van de ondernemingen en/of in
een eventuele doorstart in een andere sector?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over
de stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven en hebben hierover nog
vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het aannemelijk is dat één medewerker van een
besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet met COVID-19. Zij vragen de Minister
of er ook informatie beschikbaar is over op welke wijze deze medewerker door de nertsen
is besmet. Is het aannemelijk dat dit door fysiek contact met de nertsen is gebeurd
of juist door het inademen van druppeltjes in de lucht?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de screening van nertsenbedrijven wordt
uitgebreid naar alle nertsenbedrijven in Nederland en wordt verplicht. Deze leden
vragen de Minister op welke termijn deze screening bij alle nertsenbedrijven in Nederland
kan worden uitgevoerd. Om hoeveel bedrijven gaat het in totaal en hoeveel bedrijven
kunnen er per dag worden gescreend? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze screening
zo veel mogelijk te versnellen en wat is daarvoor nodig?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM) de kans dat een kat met COVID-19 een mens kan besmetten nog steeds als heel
klein beoordeelt en dat adviezen over de omgang met dieren ongewijzigd blijven. Deze
leden zijn van mening dat het van belang is om te zorgen voor goede publieksvoorlichting
op dit punt en dat adviezen over de omgang met dieren goed onder de aandacht van inwoners
moeten worden gebracht. Zij vragen de Minister in hoeverre deze adviezen op dit moment
actief gecommuniceerd worden en welke mogelijkheden zij ziet om de publieksvoorlichting
over COVID-19 en de omgang met dieren te intensiveren.
COVID-19 en dieren
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over
COVID-19 en mogelijke relatie met dieren en hebben hierover nog enkele vragen. Deze
leden vragen de Minister in hoeverre het met zekerheid te stellen is dat de overdracht
van corona bij huisdieren van baas naar hond of kat is gegaan en niet andersom. Wat
kunnen we op dit vlak leren van buitenlandse ervaringen en in hoeverre is er op dit
vlak sprake van internationale samenwerking?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister ook om duidelijk te maken hoe de algemene
voorlichting plaatsvindt over besmetting van dieren en daarbij tevens in te gaan op
hoe diereigenaren met corona op de hoogte zijn gesteld van het besmettingsrisico.
Zijn mensen die in contact komen met coronapatiënten gewezen op besmettingsrisico
van mogelijk aanwezige huisdieren, zoals katten, honden en fretten? Hoe worden dierenartsen
geïnformeerd over de besmettingsrisico's bij huisdieren? Zijn dierenartsen verplicht
om bij coronaverschijnselen of positieve testen van huisdieren dit aan de overheid
te melden? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dit het geval. Zo nee, waarom
niet?
De leden van de CDA-fractie vragen tevens welke informatie beschikbaar is over besmettingen
bij muizen en ratten. Daarnaast vragen deze leden of mopshonden gezien hun korte snuit
en mogelijk achterliggende ademhalingsproblemen gevoeliger zijn voor corona. Zij vragen
de Minister ook in te gaan op de rol die (kamer)vliegen al dan niet zouden kunnen
spelen bij het verspreiden van het coronavirus. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) zijn kamervliegen dragers van bijvoorbeeld diarreeziektes en huid- en ooginfecties.
Hoewel kamervliegen geen bijtende insecten zijn, kunnen zij wel indirecte overbrengers
van deze ziektes zijn. In hoeverre is in het kader van COVID-19 onderzoek gedaan naar
het indirect overbrengen van deze ziekte door vliegen en wat zijn daar de uitkomsten
van?
Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over
de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren en hebben
hierover nog enkele vragen. De Minister merkt terecht op dat hoe langer de crisis
aanhoudt, hoe nijpender de financiële situatie voor agrarische ondernemers en vissers
wordt. Deze leden vragen de Minister om aan te geven in welke sectoren de financiële
situatie het meeste nijpend is en in welke mate de in de brief genoemde maatregelen
de situatie in deze sectoren zal verbeteren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ook langetermijneffecten van de
coronacrisis verwacht, hetgeen een grote impact kan hebben op de land- en tuinbouw.
Deze leden vragen de Minister toe te lichten om welke langetermijneffecten het hier
gaat, welke omvang de te verwachten impact daarvan op de land- en tuinbouw zou kunnen
hebben en waar de Minister aan denkt qua maatregelen om de negatieve langetermijnimpact
zo klein mogelijk te houden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regeling voor de sierteelt en onderdelen
van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen via een spoedprocedure voor goedkeuring
aan de Europese Commissie is voorgelegd. Zijn alle goedkeuringen door de Europese
Commissie voor deze regeling binnen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat boeren die geen gebruik kunnen maken van de
maximale de-minimis ruimte een beroep kunnen doen op de tijdelijk verruimde Borgstelling
Landbouw (BL-C). Kan de Minister aangeven in welke gevallen boeren geen gebruik zouden
kunnen maken van de maximale de-minimisruimte? Om hoeveel gevallen zal dit naar verwachting
gaan?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat de kalversector
zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen van dierenwelzijnsproblemen en dat de
NVWA handhaaft indien nodig. Deze leden vragen of de Minister signalen heeft ontvangen
van dierenwelzijnsproblemen in deze sector en of er tot op heden gevallen zijn geweest
waarbij de NVWA tot handhaving heeft moeten overgaan. In de Kamerbrief van 7 mei 2020
geeft de Minister aan: «Ik vind het belangrijk dat eventuele steunmaatregelen voor
de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering van het dierenwelzijn.». Deze
leden verwonderen zich erover dat de Minister ondanks de crisissituatie juist nu extra
eisen stelt aan particulier opslag van kalfsvlees, terwijl er nog geen nieuwe Europese
wetgeving voorligt en steunmaatregelen vanuit de EU een EU-bevoegdheid betreft. Zij
ontvangen graag een reactie van de Minister of zij nu voornemens is om Nederlandse
koppen op EU regelgeving is te plaatsen. Heeft de Minister ook zicht op de situatie
van de zogenoemde «vrije kalvermesters» die niet in een integratieverband zijn aangesloten?
De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat Nederland, de Europese Commissie en
andere lidstaten de ontwikkelingen in de verschillende landbouwsectoren nauwgezet
monitoren. Kan de Minister aangeven wat de monitoring aan informatie al heeft opgeleverd?
Op welke wijze wordt voorkomen dat problemen in land-, tuinbouw- en visserijsectoren
ontstaan of verergeren?
De eendenhouderij in Nederland is een relatief kleine gespecialiseerde sector die
zwaar getroffen is vanwege de genomen overheidsmaatregelen die stillegging van de
horeca tot gevolg had. Medio maart heeft deze sector besloten de productie op een
ordentelijke manier af te bouwen. Op welke wijze denkt de Minister een toekomst voor
deze sector in Nederland te kunnen garanderen?
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat de situatie met betrekking tot de
nertsenhouderij door de coronacrisis penibel is geworden. De internationale markt
is ingestort doordat kopers onder andere niet kunnen reizen en daarmee is de verkoop
tot stilstand gekomen. Deze leden hebben vernomen dat de overheden van Denemarken
en Finland hulpprogramma’s in het leven hebben geroepen voor de nertsenhouders. Is
de Minister dit bekend? Waaruit bestaan deze hulpprogramma’s? Wat is de Minister voornemens
voor de nertsenhouders in Nederland te ondernemen?
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat verzekeraars bij afloop van bijvoorbeeld
een brandverzekering geen nieuwe dekking aangaan omdat een bedrijfsbezoek (inspectie)
vanwege corona niet plaatsvindt. Is de Minister hiervan op de hoogte? Zo ja, welke
actie kan de Minister hierop ondernemen?
De leden van de CDA-fractie horen graag van de Minister hoe de NVWA de exportcertificering
vorm blijft geven de komende maanden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de
Verenigde Naties waarschuwt dat door de coronacrisis het aantal mensen in acute hongersnood
nagenoeg zal verdubbelen van 135 naar 260 miljoen aan het eind van dit jaar. Deze
leden vragen of de Minister in beeld heeft waar een dergelijk «dubbele pandemie» (na
corona een van honger) in de wereld ontstaan is of dreigt te ontstaan. Heeft de Minister
ook in beeld welke landen protectionistische maatregelen met betrekking tot voedsel
hebben ingesteld? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze dreigende dubbele crisis
te voorkomen? Heeft de Minister in beeld hoe overschotten van voedsel die hier ontstaan
kunnen worden ingezet daar op de wereld waar hongersnoden zijn? Hoe kan de kennis
van onze agrarische sector worden ingezet in de crisis van landen met voedseltekorten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg over de mogelijke relatie van COVID-19 met dieren
en de gevolgen van de COVID-19-crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren op
20 mei 2020. Deze leden hebben nog vragen over de desbetreffende stukken.
De leden van de D66-fractie hebben de brief van de Minister inzake de mogelijke relatie
tussen corona en dieren (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) gelezen en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden lezen in de brief dat
de Minister erkent dat veel verschillende factoren invloed hebben op de problematiek
rondom zoönosen. Zo noemt de Minister de manier waarop we met wilde dieren omgaan,
het verlies van biodiversiteit wereldwijd en dieren in de veehouderij als factoren
die een rol spelen bij het verspreiden van virussen. Deze leden zijn positief dat
de Minister deze factoren als invloedrijk erkent. Zij constateren dat de illegale
internationale handel in planten en dieren immers wordt gezien als groot risico voor
de wereldvolksgezondheid. Zo zijn er de laatste twee decennia meerdere virusuitbraken
geweest die te herleiden zijn tot de handel en consumptie van wilde dieren. Voorbeelden
hiervan zijn SARS, MERS, ebola en het nieuwe coronavirus SARS-CoV-2. Deze leden zijn
van mening dat het van groot belang is dat de internationale illegale handel in planten
en dieren wordt gestopt om het verdere verlies van biodiversiteit te voorkomen en
om mogelijke verspreiding van ziektes in de toekomst te voorkomen. Daarbij is Nederland
een belangrijk knooppunt waar illegale handel Europa binnenkomt. Is de Minister het
met deze leden eens dat er zo snel mogelijk stappen moeten worden gezet om de illegale
internationale handel in planten en dieren te stoppen om nieuwe virusuitbraken te
voorkomen, zowel op nationaal als Europees niveau? Zo ja, welke stappen gaat zij zetten
om dit doel te bereiken?
De leden van de D66-fractie lezen dat China een verbod heeft ingesteld op de consumptie
van wilde dieren na de uitbraak van het coronavirus. Deze leden zijn van mening dat
dit verbod een stap in de goede richting is, maar hebben nog wel zorgen over de situatie
in het land. Zo blijft Traditional Chinese Medicine (TCM) buiten schot, waardoor zogenaamde
loopholes in de illegale handel in wilde dieren blijven bestaan, en dus ook een verhoogde
kans op verspreiding van zoönosen. Zij zijn niet tegen het gebruik van TCM maar wel
wanneer hiervoor wilde dieren worden gebruikt die de volksgezondheid en biodiversiteit
in gevaar brengen. Slechts zo’n 3% van TCM is van dierlijke oorsprong. Echter, deze
3% heeft wel grote gevolgen. Zo worden er vaak bedreigde en wilde diersoorten gedood
om deze te verwerken in medicijnen. De handel in deze bedreigde diersoorten is soms
legaal maar ook vaak illegaal. Zo is een van de meest verhandelde dieren ter wereld
de pangolin, het dier waar waarschijnlijk ook de oorsprong ligt van het coronavirus.
De Chinese overheid stelt dat zij strikte voorwaardes hanteert voor het gebruik van
wilde dieren zoals pangolins in TCM. Alleen farmaceutische bedrijven die erkend worden
door de regering mogen dit soort medicijnen verkopen om de boel zo te reguleren. Onderzoek
maakt echter inzichtelijk dat de grote vraag naar pangolinschubben het aanbod vele
malen overtreft, met als gevolg; illegale handel in dit dier. Daarbij schrijft de
Chinese regering soms openlijk medicijnen voor die helend zouden werken tegen het
coronavirus, zoals injecties die berengal bevatten. Hoewel de meeste beren op zogenaamde
«farms» gefokt worden, stellen natuurbeschermers dat hiermee ook een illegale handel
gevoed wordt. Is de Minister bereid om zich in Europees verband in te zetten voor
een verbod op het gebruik van wilde dieren bij TCM, zodat de kans op zoönose wordt
ingeperkt en het verlies van biodiversiteit wordt voorkomen? Wat wordt de inzet van
de Minister op Europees niveau om ervoor te zorgen dat China haar markten met wilde
dieren nu voorgoed sluit, zodat zij niet opnieuw opengaan zoals na SARS het geval
was?
De leden van de D66-fractie zien de risico’s van habitatverlies door ontbossing, klimaatverandering
en verlies van biodiversiteit als groot risico voor de volksgezondheid. Zo zijn gebieden
waar tropische bossen worden gekapt plekken waar infectieziekten kunnen overspringen
omdat mens en dier steeds dichter op elkaar leven. Kan de Minister toelichten of zij
de risico’s van ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit ook ziet
in relatie tot het verspreiden van virussen? Zo ja, welke acties gaat zij ondernemen
om deze risico’s te voorkomen?
De leden van de D66-fractie achten naast habitatverlies en de internationale illegale
handel in wilde dieren en planten ook de intensieve veehouderij een belangrijke factor
in het verspreiden van ziektes. Zo zijn deze leden van mening dat de Q-koortsepidemie
die ontstond in 2007 helaas een illustratie van dit risico was. De Q-koortsepidemie
groeide immers uit tot de grootste Q-koortsepidemie wereldwijd en naar schatting waren
er 50.000 besmettingen in Nederland. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat mensen
die vandaag de dag vlakbij geitenhouderijen wonen nog steeds een verhoogde kans hebben
op longontsteking. Het RIVM gaat onderzoek doen naar het verband tussen het coronavirus
en de veehouderij. Is de Minister bereid voor alle type veehouderijen te onderzoeken
welke gezondheidsrisico’s zij meebrengen voor omwonenden, niet alleen betreffende
het coronavirus, maar ook in het algemeen? Op dit moment zijn er in Nederland steeds
meer pluimveehouderijen met buiten-uitloop. Deze leden zien dit als een zeer positieve
ontwikkeling voor het welzijn van het dier en staan hier positief tegenover. Wel vragen
zij zich af hoe pluimvee wordt behoed voor eventuele influenzavirussen die afkomstig
zijn van trekvogels. Op dit moment is de vogelinfluenza nog niet zo gevaarlijk voor
de mens maar dit kan in de toekomst veranderen. Deskundigen zijn namelijk bezorgd
dat het virus in de toekomst erfelijke informatie uitwisselt met een menselijk virus.
Er ontstaat dan een nieuwe variant die wel dodelijk is voor de mens. Hoe anticipeert
de Minister op dit soort situaties?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat op een aantal nertsenbedrijven
dieren en medewerkers met het coronavirus besmet zijn geraakt. Deze leden hebben de
Kamerbrief van 19 mei gelezen, met daarin een actuele stand van zaken. De Minister
geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat één medewerker
van een besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet, terwijl tot nu toe werd aangenomen
dat mensen dieren besmetten en niet andersom. Wat betekent dit voor de getroffen boerderijen?
Worden er nertsen geruimd? Zo nee, waarom niet en welke argumenten heeft de Minister
om deze dieren niet te ruimen? Zo ja, hoe gaat de Minister dierenwelzijn waarborgen
bij het ruimen? Hoe voorkomt de Minister dat er infectiehaarden ontstaan? Welke controle
vindt plaats om te onderzoeken of de medewerkers op nertsenbedrijven de voorzorgsmaatregelen
goed in acht nemen? Waarom sluit het kabinet alleen bedrijven voor bezoekers waar
besmettingen al zijn geconstateerd, gelet op het risico dat het virus ook subklinisch
kan voorkomen (ziek zonder symptomen)? Wat betekent dit voor onze huisdieren, gezien
ook fretten en konijnen vatbaar zouden zijn voor het coronavirus? D66 heeft in 2018
een motie ingediend over het chippen van katten (Kamerstuk 28 286, nr. 958). Gaat deze aangenomen motie nu versneld worden uitgevoerd? Gaat de Minister een
landelijke chipplicht van katten invoeren? Het RIVM oordeelt dat het risico op blootstelling
van mensen aan het virus buiten de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door deze
nieuwe onderzoeksresultaten niet is veranderd. Op basis van welke gegevens komt het
RIVM tot deze conclusie? Daarnaast wordt de nertsenhouderij per 2024 verboden. Wordt
overwogen om dit verbod naar voren te halen?
De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de boeren op de Waddeneilanden. Deze
ondernemers zijn gericht op multifunctionele landbouw, waarbij ze volledig afhankelijk
zijn van de inkomsten uit het toerisme. Deze leden hebben signalen ontvangen dat deze
boeren het water aan de lippen staat en vragen de Minister wat zij gaat doen om deze
boeren te helpen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de Kamerbrieven
over COVID-19 en de relatie met dieren en de landbouw. Deze leden hebben daarom nog
een aantal vragen over dier-op-menstransmissies, de situatie bij nertsenhouders, de
invloed van slachterijen op de verspreiding van zoönosen, de rol van ontbossing en
aantasting van natuurgebieden in de verspreiding van zoönosen, en de invloed van luchtkwaliteit
op de verspreiding van COVID-19. Deze vragen worden hieronder nader toegelicht.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister recentelijk heeft laten
weten dat het aannemelijk is dat een nerts een mens met COVID-19 heeft besmet1. Desondanks wordt de rol van dieren bij de pandemie nog steeds als klein beschouwd
en kiest de Minister ervoor om de nertsenhouderijen niet te ruimen, omdat zij eerst
wil onderzoeken hoe de dier-op-menstransmissies verlopen. Deze leden vinden dit onbegrijpelijk
en vragen zich ten zeerste af waarom de Minister het voorzorgprincipe niet hanteert.
Hoe kan het dat de Minister «besmette» bedrijven niet ruimt en geen preventieve maatregelen
voor overige nertsenbedrijven opstelt? Heeft de Minister onderzocht of de Wet publieke
gezondheid haar de mogelijkheid biedt om in te grijpen en over te gaan tot ontruiming?
Waarom stelt de Minister het economische belang voor deze houderijen boven het algemeen
belang van de volksgezondheid? Is de Minister bekend met het feit dat er met regelmaat
nertsen ontsnappen en dat zij ook andere dieren kunnen besmetten?2 Deze leden raden de Minister daarom ten zeerste af om dit risico te nemen en vragen
haar om zo snel mogelijk over te gaan tot het sluiten van de besmette nertsenhouderijen.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af hoe er gesteld kan worden
dat de rol van dieren bij de COVID-19 pandemie klein is terwijl er nog weinig over
dier-op-menstransmissies bekend is en het aannemelijk wordt geacht dat een nerts een
mens heeft besmet. Hoe kan dit gesteld worden zonder dat de Minister over deze informatie
beschikt? Kunnen dier-op-menstransmissies in een later stadium niet mogelijk alsnog
een belangrijke besmettingsbron vormen als het virus bij mensen onder controle is,
als het virus zich dusdanig ontwikkelt dat het dier-op-menstransmissies faciliteert
of als het virus bijvoorbeeld op een andere diersoort overspringt die het gemakkelijker
op mensen overbrengt? Is hier al voldoende kennis over om überhaupt iets over de rol
van dieren te concluderen? Vindt de Minister het niet voorbarig om de rol van dieren
als klein te bestempelen indien de bovengenoemde scenario’s niet uitgesloten kunnen
worden? Heeft de Minister de rol van boerderijkatten in het mogelijk besmetten van
mensen en andere dieren goed in beeld? In hoeverre vormen deze boerderijkatten een
risico voor de volksgezondheid en de verspreiding van COVID-19? Kan de Minister haar
antwoord toelichten?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister met betrekking tot
het mogelijk ontstaan van zoönosen in de veehouderij in haar eerdere brieven voornamelijk
ingaat op het huidige beleid waarin veterinaire en humanitaire zorg beter met elkaar
samenwerken om virusuitbraken sneller te voorkomen, te ontdekken, te beheersen of
te bestrijden. Dit beleid zou een virusuitbraak op grote schaal in de toekomst moeten
voorkomen. Ook al vinden deze leden dit een goed streven, met dit antwoord biedt de
Minister volgens hen een bepaalde mate van schijnveiligheid zonder het probleem bij
de bron aan te pakken. COVID-19 heeft namelijk juist laten zien hoe kwetsbaar onze
wereldbevolking is bij dergelijke virusuitbraken en wat voor uitdaging het is om deze
virussen in te dammen. Het indammen van virussen veroorzaakt door zoönosen kan daarom
niet worden gegarandeerd door in te zetten op verspreidingspreventie zonder hiernaast
ook de veehouderij in te perken of anders in te richten om het ontwikkelingsrisico
van dergelijke zoönosen te reduceren. Deze leden missen dergelijke maatregelen die
het risico bij de bron aanpakken en vragen zich daarom af hoe de Minister van plan
is het ontwikkelingsrisico van zoönosen in de veehouderij aan banden te leggen en
of zij bereid is de intensieve veehouderij in te perken of anders in te richten om
dit risico te verkleinen. Hoe is de Minister van plan dit te bewerkstelligen? Wat
kan de NVWA hierin betekenen? Wat heeft de Minister geleerd van andere uitbraken zoals
die van de Q-koorts? Kan de Minister haar antwoorden nader toelichten?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren daarnaast dat de rol van ontbossing
en biodiversiteitsverlies in het ontwikkelen van zoönosen buiten beschouwing wordt
gelaten, ondanks het feit dat wetenschappers het erover eens zijn dat deze processen
bijdragen aan de ontwikkeling van zoönosen en dat we hierdoor steeds meer epidemieën
moeten verwachten3. Is de Minister bekend met deze informatie en beaamt zij dat deze processen een rol
spelen bij het ontstaan en overspringen van zoönosen? Wat voor maatregelen gaat de
Minister treffen om het tegengaan van ontbossing en aantasting van natuurgebieden
mee te nemen in het preventiebeleid omtrent de ontwikkeling van zoönosen? Kan de Minister
haar antwoord toelichten?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook vernomen dat slachthuizen in Duitsland
grote coronabesmettingshaarden vormen4. De coronabesmettingen worden hierbij voornamelijk in verband gebracht met de huisvesting
van Oost-Europese werknemers die met velen in een huis wonen en in kleine busjes naar
hun werk worden vervoerd. In hoeverre verschilt de situatie in Duitsland met die in
Nederland? Hoe is het met de huisvesting van Oost-Europese werknemers in de Nederlandse
landbouwsector gesteld? Vormt de huisvesting van deze groep werknemers ook een besmettingsrisico
in Nederland en heeft de Minister dit risico goed in beeld?
De leden van GroenLinks-fractie vragen zich daarnaast af of de rol van slachthuizen
als coronabesmettingshaarden alleen te verklaren is door de werkomstandigheden of
dat hierbij ook de luchtkwaliteit een rol speelt. Verschillende onderzoeken van onder
anderen Harvard University en de World Bank tonen aan dat er een verband lijkt te
zijn tussen de regionale luchtkwaliteit, de ernst van het verloop en de besmettingsgraad
van COVID-195
6. Hiervoor is onder andere Nederland bestudeerd. Ook lijkt er een overlap te zijn
tussen de gebieden die relatief het hardst worden geraakt door het coronavirus en
gebieden die relatief hard door de Q-koorts en de varkenspest getroffen zijn. De Minister
laat weten dat zij het RIVM de opdracht gegeven heeft om het verband tussen COVID-19
en de luchtkwaliteit nader te onderzoeken. Deze leden zijn content met dit verzoek.
Zij vragen zich echter af welke maatregelen de Minister bereid is te treffen indien
dit onderzoek aantoont dat er een verband tussen COVID-19 en de luchtkwaliteit is.
Is de Minister bereid de luchtvervuiling versneld te reduceren om de verspreiding
van COVID-19 en andere virussen in de toekomst te beperken? Zo ja, hoe wil de Minister
dit in de praktijk realiseren?
Ten slotte constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat er een aanvullende tegemoetkoming
van 650 miljoen euro beschikbaar is voor sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw
en fritesaardappelen. Deze leden vinden het een gemiste kans dat de steun voor zowel
deze sectoren als de bio en zuivelindustrie niet gekoppeld wordt aan duurzaamheidsdoelen
en verzoeken de Minister om bij toekomstige steunpakketten wel duurzaamheidseisen
te stellen. De Minister zou hier op verschillende manieren invulling aan kunnen geven,
waarbij financiële compensatie gecombineerd zou kunnen worden met sanering van sectoren.
Sanering ligt voor de hand omdat er waarschijnlijk meerdere maanden en mogelijk zelfs
jaren uitval van vraag zal zijn op de internationale markt. Het is derhalve te overwegen
om alle sectoren waaraan steun wordt verleend te laten krimpen. Zo kan steun aan een
sector ook bijdragen aan herstel van evenwicht van vraag en aanbod op de verschillende
markten. Daarnaast zou de Minister ook andere financiële middelen aan de verduurzaming
van de sectoren kunnen koppelen. Zo kan de Minister subsidies voor verduurzamingsmaatregelen
aanbieden die aantrekkelijker zijn dan de compensatie van omzetverlies, kan de compensatie
voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden aan de duurzaamheid van de huidige
bedrijfsvoering of kan de compensatie voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden
aan afspraken over een duurzamere bedrijfsvoering in de toekomst. Hierbij kunnen bijvoorbeeld
eisen vastgesteld worden die nodig zijn voor het behalen van PlanetProof certificering7. Deze vorm zou bij uitstek moeten worden overwogen voor steun aan de sierteeltsector,
waarbij het aantrekkelijk kan zijn om de financiële compensatie aan te bieden in de
vorm van een lening die deels kan worden kwijtgescholden als de gemaakte afspraken
worden nagekomen. Deze leden verzoeken de Minister om de mogelijkheid tot het stellen
van duurzaamheidseisen bij het opstellen van steunpakketten nader te onderzoeken.
Is de Minister bereid dit te overwegen? Zo ja, wat voor middelen en duurzaamheidsvoorwaarden
is de Minister bereid aan de steunpakketten in de land- en tuinbouwsector te koppelen?
Kan de Minister haar antwoord toelichten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda voor
het schriftelijk overleg over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren en over
de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Hierbij hebben
deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
COVID-19 en mogelijke relatie met dieren
Het baart de leden van de SP-fractie zorgen dat COVID-19 is aangetroffen bij dieren.
Deze leden vragen zich af in hoeverre dieren een rol kunnen spelen bij de overdracht
van het virus en zijn verheugd om te constateren dat de Deskundigengroep Dierziekten
en het Deskundigenberaad Zoönosen spoedig zijn geraadpleegd om hier meer helderheid
over te verkrijgen.
Zoönosen en de veehouderij
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de aard, intensiteit en omvang van
de veehouderijsector in ons land. Niet voor niets pleiten deze leden reeds geruime
tijd voor het inperken van de bio-industrie, met name in de meest veedichte gebieden.
Naar hun mening zou de huidige crisis een uitgelezen moment zijn om op zijn minst
de luchtvervuiling die de veehouderij met zich meebrengt met voorrang aan te pakken,
ongeacht de rol die dieren in de veehouderij mogelijk vervullen bij het verspreiden
van virussen. Zij wijzen daarbij op de waarschuwingen die diverse deskundigen hebben
geuit omtrent toekomstige virussen die op den duur nieuwe pandemieën met zich mee
kunnen brengen. Daarnaast zijn zij bezorgd over de effecten van de intensieve veehouderij
op de kwaliteit van leven voor zowel mens, dier als natuur.
De leden van de SP-fractie achten het van belang dat mensen die werkzaam zijn in de
veterinaire zorg op veilige wijze hun werk kunnen blijven uitoefenen gedurende de
COVID-19-crisis. Deze leden benadrukken daarbij graag dat zij deze beroepsgroep als
vitaal aangemerkt willen zien zodra de lockdownmaatregelen van dien aard zijn dat
werkzaamheden in de veterinaire zorg in het geding zouden komen. Zij erkennen dat
hier momenteel nog geen noodzaak toe is. Daarnaast vernemen zij gaarne of er bij de
NVWA thans belemmeringen worden ervaren bij de controle en handhaving op het gebied
van dierenwelzijn en diergezondheid, zeker gezien de krapte aan beschikbare dierenartsen
en inspecteurs binnen deze organisatie.
Veterinaire inzet t.b.v. humane gezondheidszorg
Het verdient wat de leden van de SP-fractie betreft een groot compliment dat de veterinaire
zorg meedenkt en meewerkt bij de ondersteuning van de humane gezondheidszorg in de
vorm van het ter beschikking stellen van geneesmiddelen, expertise en medische apparatuur.
Deze leden vernemen graag van de Minister of er signalen vanuit het veterinaire werkveld
bekend zijn die wijzen op (dreigende) tekorten aan diergeneesmiddelen nu aanvoerlijnen
mogelijk problematischer zijn vanwege lockdownmaatregelen en het wegvallen van importmogelijkheden.
De bevinding van infecties met SARS-CoV-2
De leden van de SP-fractie vragen of bekend is waarom de werknemers van de nertsenhouderij
in de gemeenten Gemert-Bakel en Beek en Donk niet zijn getest op COVID-19. Verder
zijn deze leden benieuwd in hoeverre het risico van besmetting van dieren op de humane
gezondheid nog steeds kan worden aangemerkt als verwaarloosbaar. Ook zouden zij graag
vernemen welk deel van de nertsenpopulatie met het virus is besmet en hoe groot de
verhoogde sterfte onder de dieren is geweest die aan deze ontdekking ten grondslag
heeft gelegen. Zij ontvangen hier graag een reactie op van de Minister. Zij onderschrijven
het belang van de blokkade die op de betreffende bedrijven heeft plaatsgevonden en
spreken de verwachting uit dat dergelijke veiligheidsmaatregelen ook bij andere besmettingen
in de veehouderij gangbaar blijven.
Voorts wensen de leden van de SP-fractie te benadrukken dat nertsenhouderijen waar
besmettingen zijn geconstateerd wat hen betreft versneld zouden moeten worden afgebouwd
qua bedrijfsactiviteiten, teneinde verdere verspreiding van het virus zo veel mogelijk
te voorkomen. Zij zouden graag vernemen in hoeverre hier mogelijkheden toe zijn.
Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren
De leden van de SP-fractie realiseren zich dat de huidige crisis pijnlijke gevolgen
met zich meebrengt voor veel bedrijven in de land- en tuinbouwsectoren. Zowel logistieke
problemen als het wegvallen van vraag op de markt vormen voor producenten een grote
belemmering en deze leden achten de aangekondigde pakketten met steunmaatregelen noodzakelijk.
Het is zeer onwenselijk dat kwalitatief hoogstaande voedselproducten moeten worden
weggegooid of vernietigd terwijl grote groepen mensen kampen met onverwacht verlies
van werk en inkomen als gevolg van de huidige crisis. De leden van de SP-fractie horen
graag wat de Minister heeft ondernomen om producenten te helpen bij het afzetten van
plotselinge overschotten. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat donaties aan
voedselbanken en supermarkten te allen tijde de voorkeur genieten boven vernietiging
van voedselvoorraden. Daarbij herinneren zij de Minister graag aan haar ambitie om
ervoor te zorgen dat een groter aandeel van de omzet uit de voedselketen terecht komt
bij de producenten.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of een overzicht kan worden geschetst
van het aantal aanspraken dat bedrijven tot op heden hebben gemaakt op de diverse
ingestelde krediet- en steunregelingen. Voorts zijn deze leden benieuwd waarom bij
voorschotbetalingen wordt vastgehouden aan een forfait per subsidiabele hectare. Wat
hen betreft behoort de systematiek voor verdeling van fondsen per strekkende meter
tot het verleden en doet deze geen recht aan bijdrages die bedrijven leveren op het
gebied van milieu, landschapsbeheer en dierenwelzijn. Zij zijn dan ook benieuwd in
hoeverre bedrijven bij verdeling van publiek gefinancierde steunfondsen worden beoordeeld
op de bijdrage die zij leveren op deze terreinen. Wellicht kan de Minister daarover
uitweiden.
In haar brief schrijft de Minister daarnaast dat eventuele steunmaatregelen voor de
kalversector gepaard dienen te gaan met verbeteringen van dierenwelzijn. De leden
van de SP-fractie onderschrijven de noodzaak tot verbetering op dit vlak van harte
en zij vernemen graag van de Minister welke eisen derhalve gesteld zullen worden aan
partijen uit deze sector, naast het reduceren van transporttijden. Tevens achten deze
leden de tijd rijp voor een gereguleerde stop op de import van kalveren, zoals zij
eerder in diverse debatten hebben bepleit. Zij wijzen daarnaast op de oproep vanuit
de vleessector om de import van buiten de Europese Unie te beperken om overaanbod
en voedselverspilling te voorkomen. Gezien de uitzonderlijke situatie achten zij noodmaatregelen
hiertoe proportioneel.
Situatie in de dierlijke sectoren
De leden van de SP-fractie achten het verstandig en wenselijk dat bedrijven in de
diverse dierlijke sectoren maatregelen treffen om hun productiecapaciteit te beperken.
Deze leden vernemen graag in hoeveel gevallen de NVWA in de sector controles heeft
uitgevoerd op overbevolking van dieren in stallen nu de afzet van veel bedrijven krimpt
of stagneert en producenten zich geconfronteerd zien met grotere achterblijvende veestapels
dan gebruikelijk is. Voorts zijn zij van mening dat productiebeperkende maatregelen
op hun plaats zijn zolang bedrijven grote delen van hun afzetmarkt zien wegvallen
en niet volledig uitgesloten kan worden dat besmettingen door dieren worden doorgegeven.
Dierenwelzijn
De leden van de SP-fractie zijn verontrust over het nieuws dat in de Nederlandse en
Duitse vleessector meerdere malen grootschalige uitbraken van corona zijn geconstateerd.
Deze leden vrezen voor de gezondheid van de medewerkers in deze sector. Daarnaast
vragen zij zich af of slachterijen gegeven de huidige condities in staat zijn om het
welzijn van de dieren voldoende te borgen. Zij roepen de Minister dan ook op om haast
te maken met haar voornemen om het slachttempo omlaag te brengen en achten het van
groot belang dat de NVWA onverkort toezicht blijft uitoefenen op de slachthuizen en
diertransporten. Voorts zijn zij benieuwd of er gevallen bekend zijn waarin de NVWA-medewerkers
controles met betrekking tot de certificering ter plaatse niet hebben kunnen uitvoeren
conform de RIVM-richtlijnen. Zo ja, hoe vaak dit is voortgekomen?
Stand van zaken corona en dieren
De leden van de SP-fractie zijn het van harte eens met het besluit om RIVM onderzoek
te laten doen naar de relatie tussen luchtkwaliteit en de kwetsbaarheid van mensen
voor COVID-19. Deze leden wijzen de Minister op de hoge urgentie van dit onderzoek
voor de regio’s die het hardst zijn getroffen door de coronacrisis. Er dient zo spoedig
mogelijk duidelijkheid te komen over een eventueel verband tussen bevattelijkheid
van mensen voor COVID-19 en de aanwezigheid van grootschalige intensieve veehouderij.
Zij vernemen graag van de Minister hoe lang dit onderzoek bij benadering gaat duren.
Daarnaast verwachten zij dat in afwachting van de resultaten van het onderzoek reeds
wordt gestart met het aanzienlijk verbeteren van de luchtkwaliteit in Oost-Brabant
en Noord-Limburg. Het inkrimpen van de veestapel in deze gebieden heeft daarbij wat
hen betreft voorrang. Zij benadrukken dat de gevolgen van de intensieve veehouderij
voor deze regio reeds geruime tijd bekend zijn als het gaat om de natuurkwaliteit
en de bevattelijkheid van mensen voor fijnstof en zoönosen.
Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven
De leden van de SP-fractie zijn bevreesd voor de gevolgen die het professioneel houden
van nertsen kan hebben voor de volksgezondheid nu bekend is geworden dat het aannemelijk
is dat COVID-19 verspreidt van dier op mens. De Minister schrijft in haar brief van
19 mei 2020 niet verrast te zijn door dit nieuws. Bij deze leden is op basis van haar
eerdere brieven over besmettingen op nertsenhouderijen echter een andere indruk ontstaan.
Hoewel zij de aangekondigde aanvullende maatregelen steunen, zijn de aangekondigde
beperkingen voor hen niet voldoende. Alleen directe sluitingen van de besmette bedrijven
biedt volgens hen voldoende zekerheid om verdere verspreiding van het virus onder
mens en dier tegen te gaan. Zij wijzen hierbij graag op de wettelijk vastgelegde beëindiging
van de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderij per 2024 en vragen hoe de Minister
ervoor gaat zorgen dat de betreffende bedrijven in aanloop naar deze peildatum vervroegd
gesloten kunnen worden. Tevens verwachten zij dat bedrijven waar besmettingen worden
geconstateerd altijd per direct geblokkeerd worden en dat daarbij ook het afvoeren
van mest wordt verboden. Kan de Minister bevestigen of hiervan standaard sprake is?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over COVID-19 en de mogelijke
relatie met dieren en over de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw-
en visserijsectoren. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in brief van de Minister van 22 april jongstleden
dat onderzoek wordt verricht naar het risico van overdracht van het coronavirus naar
varkens. Zijn inmiddels (tussen)resultaten van dit onderzoek bekend? Zo nee, wanneer
worden deze verwacht? Meer in het algemeen constateren deze leden dat over de jaren
heen met regelmaat mensen in veedichte gebieden worden blootgesteld aan zoönosen en
uitstoot van stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, waarbij gedacht
kan worden aan de overdracht van vogelgriep, die een besmette dierenarts fataal is
geworden, de uitbraak van Q-koorts die geleid heeft tot dodelijke slachtoffers en
veel chronisch zieken, de MRSA-overdracht en luchtwegklachten en ziektes veroorzaakt
door fijnstof. Hoewel dit telkens een incidenteel karakter lijkt te hebben, is er
naar het oordeel van deze leden sprake van een repeterend patroon en een voortdurend
risico voor de volksgezondheid. Is er naar het oordeel van de Minister reden om een
breed onderzoek te laten verrichten naar de langjarige invloed van veehouderij in
veedichte gebieden op de volksgezondheid en de risico’s die voortvloeien uit blootstelling
aan zoönosen, de uitbraken van dierziekten en overdracht van ziektekiemen tussen dier
en mens? Zo nee, waarom niet? Kan de Onderzoeksraad voor Veiligheid hierom worden
verzocht? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister van 19 mei jongstleden lezen de leden van de PvdA-fractie
over een aantal maatregelen die aanvullend worden getroffen naar aanleiding van het
gegeven dat zich bij ten minste één persoon COVID-19 heeft ontwikkeld door overdracht
van het coronavirus door nertsen. Tot deze maatregelen behoren kennelijk niet het
instellen van een fokverbod, het houden van nieuwe lichtingen nertsen en het ruimen
van nertsen. Waarom niet? Hoewel het ruimen van nertsen een ingrijpende maatregel
is, kan dit verdedigbaar zijn door toepassing van het voorzorgsprincipe en in het
licht van het gegeven dat de dieren te kampen hebben met forse dierenwelzijnsproblemen
en het lot treft om later toch te worden gedood om bedrijfseconomische redenen. In
hoeverre hebben deze overwegingen een rol gespeeld in de afweging van de Minister
over de te treffen maatregelen? Is er voor de Minister aanleiding om het wettelijk
verbod tot het houden van nertsen vervroegd te effectueren? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de meest recente brief van de Minister
geen melding gemaakt wordt van het risico dat het virus in nertsen muteert tot een
gevaarlijker variant. Is dat risico afwezig? Kan dat risico volledig worden uitgesloten?
Zo nee, zijn de getroffen maatregelen dan wel voldoende, bezien vanuit het oogpunt
van het beschermen van de bevolking?
Tot slot onderschrijven de leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de steunmaatregelen
om ondernemingen in de agrarische sectoren bij te staan in het opvangen van de gevolgen
van de coronacrisis, de noodzaak om in de kern gezonde bedrijven te helpen door ze
te behoeden voor omvallen. Deze leden vragen wel wat de rechtvaardiging is voor het
verlenen van steun aan ondernemers die kampen met vrijwel onverkoopbare voorraden
(friet)aardappelen. Dit in het licht van het gegeven dat ondernemers de mogelijkheid
hebben om dit risico te vermijden door te kiezen voor contractteelt, waardoor afzet
en prijzen zijn gegarandeerd of voor het afdekken van risico’s op de aardappeltermijnmarkt.
Wat is de rechtvaardiging voor de Minister om risico’s over te nemen die ondernemers
welbewust for better and worse hebben genomen, terwijl deze met gangbare middelen nagenoeg volledig waren af te
dekken? Is hier sprake van het overnemen van risico’s die voortkomen uit speculatie?
Ware het in deze situatie niet gepaster geweest om steun te verlenen in de vorm van
overbruggingskredieten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister
over COVID-19 bij dieren en de gevolgen van de coronacrisis voor de Nederlandse agrarische
sector. Deze leden waarderen de voortvarende aanpak van de Minister in monitoring
en onderzoek van besmetting van COVID-19 bij dieren. Zij zijn geschrokken van de meest
recente berichten over de waarschijnlijke besmettingen van dier naar mens. Zij begrijpen
de zorgen die dit met zich meebrengt voor boeren en omwonenden. Zij steunen de Minister
in de reeds genomen maatregelen. Zij hebben nog enkele vragen.
Kan de Minister verder toelichten hoe de besmetting waarschijnlijk heeft plaatsgevonden:
was dat vanwege de aanraking met de besmette omgeving of door het directe contact
met de dieren zelf? Heeft de grote hoeveelheid dieren in een besloten omgeving een
rol gespeeld in de waarschijnlijkheid van een besmetting? Kan de Minister voorts uitleggen
hoe nertsen mensen wel kunnen besmetten, maar katten niet? Worden er naast nertsenbedrijven
ook andere sectoren getest op uitbraken, ook wanneer er geen ziektesymptomen bij de
dieren aanwezig zijn? Wanneer verwacht de Minister de resultaten van het onderzoek
naar COVID-19 bij katten? Is het aannemelijk dat de katten elkaar onderling hebben
besmet? Zo ja, wat betekent dit in de praktijk voor besmette katten die niet binnengehouden
kunnen worden, zoals boerderijkatten?
De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen voor de businesscase van besmette bedrijven.
Deze leden vragen zich af hoe verstandig het is om een voorziening te treffen voor
inkomstenderving nu al duidelijk is dat deze sector over enkele jaren in ons land
niet meer zal bestaan, waarvoor dit kabinet reeds middelen heeft vrijgemaakt. Ziet
de Minister mogelijkheden om in overleg met de sector middelen slim in te zetten en
te komen tot een warme sanering voor bedrijven die daar nu voor open staan?
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen de inzet van de keten en de Minister
om uitbraken van besmettelijke zieken te voorkomen. Uit de berichten over COVID-19
en uit eerdere voorbeelden als de Q-koorts-uitbraak blijkt echter dat de risico’s
ondanks de vele voorzorgsmaatregelen reëel zijn. Het houden van grote aantallen dieren
op kleine oppervlakten en de directe nabijheid van mensen zijn belangrijke risicofactoren
voor het verspreiden van infectieziekten. Welk langetermijnbeleid kan deze risicofactoren
verminderen? In hoeverre kan kringlooplandbouw hierin een rol spelen?
In haar brief is de Minister niet verder ingegaan op de relatie tussen zoönosen en
exotische dieren. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben hier nog enkele vragen
over. Een groot gedeelte van de te treffen preventiemaatregelen zal in het buitenland
moeten plaatsvinden, zoals de bescherming van het leefgebied van wilde dieren en het
stoppen met handel in en de verkoop van wilde dieren op markten. Is de Minister bereid
met haar collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te overleggen
om deze ontwikkelingen in haar beleid zo veel mogelijk te steunen? Heeft de Minister
inzicht in hoe groot de rol van Nederland is in de handel van exotische dieren? Is
de Minister tevens bereid om te onderzoeken welke maatregelen ze kan treffen die de
handel van exotische dieren in en door Nederland zo veel mogelijk beperken?
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de grote zorgen van de Minister over de
ongekende economische terugval door de coronacrisis, die ook de land- en tuinbouwsector
en de visserij- en aquacultuursector hard raakt. Deze leden zijn blij met alle lokale
initiatieven die boeren een goed verdienmodel bieden en voedselverspilling tegengaan.
Zij zijn ook blij met de steun van de Minister daarvoor. Op welke wijze kan de Minister
deze initiatieven verder ondersteunen?
Daarnaast hebben de leden van de ChristenUnie-fractie nog vragen over de steun voor
de sector vanuit Europa. Deze leden delen de conclusie van de Minister dat de Europese
steunmaatregelen vooralsnog ontoereikend zijn en zijn blij te lezen dat de Europese
Commissie schriftelijk akkoord is gegaan met de vervroeging van een nationale vooruitbetaling
van 80%. Zal dit naar het inzicht van de Minister wel afdoende zijn, in combinatie
van de verdere aangekondigde steunmaatregelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen ook met instemming over de maatregelen
van particuliere opslag en opkoop van producten door de Europese Commissie, aangezien
deze ook voedselverspilling tegengaan. Deze leden vragen zich af of de interventieprijs
hoog genoeg is om een bedrijf financieel overeind te houden, aangezien de Minister
aangeeft dat deze lager ligt dan de huidige marktprijs waarin de huidige omstandigheden
al in gereflecteerd zijn. Heeft de Minister daar inzicht in? Kan de Minister de mogelijkheden
onderzoeken om deze maatregelen ook nationaal te steunen, mocht Europese steun onvoldoende
blijken te zijn? Welke binnenlandse afzetmogelijkheden zijn er voor overschotten –
deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan de voedselbank – en wat kan de Minister
doen om deze (verder) te ondersteunen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming over het toestaan van crisiskartels
door de Europese Unie vanwege de belangen van verschillende deelsectoren binnen de
agrarische sector. Deze leden vragen zich af of de toegestane zes maanden voldoende
zijn en voldoende aansluiten bij de realiteit van het boerenerf.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de nationale steunpakketten.
Op welke termijn verwacht de Minister een definitief akkoord van de Europese Commissie
voor het aanvullende steunpakket voor de sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw
en fritesaardappelen? Deze leden hebben veel waardering voor de vindingrijkheid in
de agrarische sector om het gebrek aan arbeidskrachten op te lossen. Ze zijn opgelucht
dat de beelden in de media niet altijd lijken te kloppen. Wat voor gevolgen gaat de
anderhalvemetereconomie hebben voor het kunnen oogsten? Heeft de Minister daar inzicht
in?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen met instemming vast dat een bepaalde
supermarkt in Nederland gedurende twee weken producten uit de Nederlandse land- en
tuinbouw gaat promoten. Deze leden zouden graag zien dat alle supermarkten hieraan
meedoen, en dan niet voor twee weken maar voor altijd. Hoe lopen de gesprekken van
de Minister met de supermarkten hierover? Gaat de Nederlandse handelsmissie in eigen
land deze zomer door ondanks de coronamaatregelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie verwachten tot slot dat de heropbouw van de economie
na de coronacrisis een hoop uitdagingen met zich meebrengt maar ook kansen biedt voor
een toekomstbestendigere sector. Hoe kan de agrarische sector weerbaarder worden zodat
we minder afhankelijk zijn van export van producten en kunnen we de focus verschuiven
naar export van kennis? Kan de Minister hierop reflecteren? Deelt de Minister de visie
van deze leden dat het coronavirus kwetsbaarheden in het landbouwsysteem blootlegt,
zoals de export van miljoenen kuikens per vliegtuig? Hoe kan de Nederlandse land-
en tuinbouw zich door de crisis heen ontwikkelen richting de kringlooplandbouwvisie?
Welke stappen onderneemt de Minister om de Nederlandse land- en tuinbouw samen met
de boeren en tuinders toekomstbestendiger te maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met de nodige verbazing kennisgenomen
van de brieven van de Minister over de relatie tussen onze omgang met dieren en de
coronacrisis waar we nu middenin zitten en over de gevolgen van deze crisis voor dieren
in de veehouderij, en ook van de beantwoording van de schriftelijke vragen die deze
leden over deze onderwerpen hebben gesteld. Het is veelzeggend dat de Minister in
de gevraagde brief over de gevolgen van de coronamaatregelen voor dieren in de veehouderij
begint met de opmerking «Hoe langer de crisis aanhoudt, hoe nijpender de financiële
situatie voor agrarische ondernemers en vissers wordt.» Pas op pagina 6 komt de nijpende
situatie voor de dieren aan bod.
Al in maart, na het afkondigen van de maatregelen, waarschuwde de leden van de Partij
voor de Dieren-fractie voor de problemen die zouden ontstaan in de veehouderij als
gevolg van de maatregelen tegen het coronavirus. Deze leden riepen op tot snel ingrijpen
om ellende te voorkomen: stel fokbeperkingen in, verlaag de slachttempo’s om medewerkers
te beschermen en grote risico’s voor de voedselveiligheid en dierenwelzijn te voorkomen
en kondig een stop af op de langeafstandsdiertransporten. Sindsdien zagen zij dat
er door de grenscontroles direct lange files ontstonden, waardoor vrachtwagens vol
levende dieren nog veel langer onderweg waren. Een groep van maar liefst 36 Europese
dierenbeschermingsorganisaties deed een oproep om onder deze omstandigheden de transporten
naar landen buiten Europa stil te leggen en ook transporten binnen Europa stil te
leggen wanneer zij meer dan acht uur zouden duren. Ook ontstonden er al snel «overschotten»
aan dieren. Door het sluiten van horecagelegenheden en beperkte exportmogelijkheden
kelderde de vraag naar een aantal dierlijke producten, zoals kalfsvlees, eendenvlees,
plofkippenvlees en kooieieren. Er ontstond een «overschot» aan kalfjes die daardoor
langer in de stallen bleven staan, terwijl in de melkveehouderij ondertussen nieuwe
kalfjes geboren bleven worden om de melkproductie op gang te houden. Varkensslachterijen
kregen meer varkens aangeboden dan ze door het slachthuis konden jagen. Pluimveeslachterijen
raakten het kippenvlees niet meer kwijt en riepen pluimveehouders op minder dieren
te fokken. Er was geen vraag meer naar eendenvlees, waarop de fok van eenden werd
stilgelegd. Veel van het vlees van deze dieren is regelrecht de vriezer in gegaan.
Door uitval van slachthuismedewerkers, NVWA-toezichthouders en keuringsmedewerkers
stond ook het slachtproces onder druk. Zelfs in Noord-Brabant, waar het coronavirus
zich razendsnel verspreidde, bleven dagelijks tienduizenden varkens naar slachthuizen
gestuurd worden, waar medewerkers schouder aan schouder moesten doorwerken om het
hoge slachttempo te kunnen bijbenen. Inmiddels hebben we gezien dat in slachthuizen
en bij vleesverwerkende bedrijven over de hele wereld al tienduizenden medewerkers
zijn besmet en tientallen slachthuizen hun deuren daardoor hebben gesloten, met in
de Verenigde Staten als gevolg dat er miljoenen levende dieren zijn vernietigd en
hun karkassen werden begraven of verbrand.
En wat deed de Minister? De Minister steunde de oproep om de langeafstandsdiertransporten
stil te leggen niet en ging hier dus ook niet op aandringen bij de Europese Commissie.
Ze wees er hierbij op dat transporten langer dan 8 uur zijn toegestaan binnen Europa.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij zich herinnert
dat het beperken van de duur van diertransporten binnen Europa tot maximaal acht uur
één van de speerpunten is van haar beleid. Erkent de Minister dat ze hiermee haar
eigen belofte heeft verbroken? Terwijl stallen vol dreigden te lopen met dieren en
er naarstig werd gezocht naar extra vriezers om al het onverkochte vlees in op te
slaan, weigerde de Minister in te grijpen. Ze verschool zich achter het feit dat er
in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden zouden zijn om verplichte fokbeperkingen
op te leggen, omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Ze hield het bij het
verkennen van de mogelijkheden met de sectoren om op vrijwillige en tijdelijke basis
productiebeperkende maatregelen te treffen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen. Heeft
de Minister onderzocht op welke manier het wel wettelijk mogelijk zou zijn om verplichte
fokbeperkingen in te stellen? Zo ja, wat waren hierbij haar bevindingen? Zo nee, waarom
niet? Welke sectoren en hoeveel veehouders zijn overgegaan op vrijwillige productiebeperking?
Hoeveel dieren zijn er hierdoor minder gefokt in de afgelopen maanden? Hoe houdt de
Minister hier zicht op en wat is haar rol hierbij? Hoeveel kilo vlees, uitgesplitst
per diersoort, exporteerde Nederland in 2019 en naar welke landen ging dit? Hoeveel
kippenvlees, hoeveel eendenvlees, hoeveel kalfsvlees, hoeveel varkensvlees, hoeveel
geitenbokjesvlees, hoeveel schapenvlees en hoeveel rundvlees ligt er op dit moment
al in de vriezers? Hoeveel vlees ligt er verder nog opgeslagen in Europese vriezers?
Om hoeveel dieren gaat het hierbij in totaal, uitgesplitst per diersoort? Hoeveel
vlees zal hier naar verwachting de komende maanden nog bij komen? Hoeveel ruimte is
er nog voor het invriezen van vlees? Hoe lang zou het, uitgesplitst naar vleessoort,
duren voordat deze voorraad volledig is verkocht? Hoe lang kunnen deze voorraden,
uitgesplitst per vleessoort, worden bewaard voordat ze moeten worden vernietigd? Erkent
de Minister, die ook verantwoordelijk is voor het tegengaan van voedselverspilling,
dat dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel zulke enorme aantallen
plofkippen, (blank) vleeskalfjes en kooikippen moet blijven fokken, gebruiken en doden
voor de export? Heeft de Minister gezien dat vrieshuizen voor kippenvlees onder andere
vol zitten doordat de markt voor kippenvlees van gangbare vleeskuikens, oftewel plofkippen,
is ingestort omdat de vraag vanuit de horeca en extra (!) consumptie via fastfoodketens
en snackbars is weggevallen nu «mensen wel chips eten voor de tv, maar om 22.00 uur
geen kippenvleugels in het vet gooien»?8 Beschouwt de Minister het snacken van kippenvleugels als noodzakelijk voedsel? Kan
de Minister bevestigen dat de gemiddelde Nederlander sowieso te veel eiwitten consumeert
en dat daarbinnen het aandeel dierlijke eiwitten te hoog is? Erkent de Minister dat
dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel zulke enorme aantallen
plofkippen moet blijven fokken, gebruiken en doden voor fastfood?
Over de coronabesmettingen in slachthuizen en bij vleesverwerkende bedrijven hebben
de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een aantal sets schriftelijke vragen
gesteld. Deze leden verzoeken de Minister deze spoedig te beantwoorden. Op 7 mei nam
de Kamer tevens de motie van de leden Van Esch en Ouwehand aan (Kamerstuk 25 295, nr. 345) die de regering verzocht af te dwingen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd
in alle slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven. De Kamer heeft nog altijd geen
brief ontvangen van de Minister met uitleg op welke wijze ze deze motie uitvoert.
Deze leden ontvangen deze graag per ommegaande.
Eendenhouderij
Een van de sectoren waarvan bekend is dat hij is overgegaan op productiebeperking,
is de eendenhouderij. Eendenvlees wordt in Nederland nauwelijks gegeten en het vlees
van de meer dan 8,5 miljoen eenden die jaarlijks worden gefokt, gebruikt en gedood
wordt voornamelijk geëxporteerd voor de horeca elders. Hoewel de eendensector dus
nagenoeg geen bijdrage levert aan de Nederlandse voedselvoorziening, levert hij wel
enorme dierenwelzijnsproblemen op. De eenden worden binnen gehouden in stallen met
stro, komen nooit buiten en kunnen niet zwemmen, niet op een natuurlijke manier voedsel
zoeken, niet poetsen en niet vliegen. Terwijl eenden van nature een groot deel van
de tijd in het water doorbrengen en er niet op zijn gebouwd om de hele dag op het
droge door te brengen. De eenden in de vleeseendenhouderij zijn dat al helemaal niet,
omdat ze net als de plofkip zijn doorgefokt om extra veel borstvlees te ontwikkelen
en snel te groeien. In zeven weken tijd wordt een eendenkuikentje vetgemest tot een
gewicht van meer dan drie kilo, met gewrichtsontstekingen en botafwijkingen als gevolg.
Als ze vervolgens ruw worden gevangen en in kratten naar het slachthuis worden afgevoerd,
worden ze daar bij volledig bewustzijn ondersteboven aan hun poten opgehangen aan
haken. Dit is in strijd met de aangenomen motie van het lid Thieme uit 2013 (Kamerstuk
28 286, nr. 688). Vervolgens gaan de eenden met hun kop door een elektrisch waterbad, wat lang niet
altijd leidt tot een volledige bedwelming. NVWA-inspecteurs constateren dan ook regelmatig
dat eenden bij bewustzijn worden aangesneden bij eendenslachterij Tomassen, de enige
eendenslachterij in Nederland9. Voorgangers van deze Minister beloofden al sinds 2009 dat deze methode zou worden
uitgefaseerd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of
hun indruk klopt dat zij deze ambitie volledig heeft losgelaten. Naast enorm dierenleed
voor de eenden, levert de sector ook grote risico’s op voor de gezondheid van mens
en dier, aangezien eenden vatbaarder zijn voor vogelgriep dan kippen. In de periode
2014–2018 zijn er in de eendenhouderij maar liefst zeven uitbraken geweest van de
zeer besmettelijke vogelgriep. Volgens Wageningen University and Research is vogelgriep
een voortdurende en onvoorspelbare bedreiging. Virologen van het Erasmus MC hebben
aangetoond dat vogelgriep zich kan ontwikkelen tot een variant die makkelijk van mens
op mens overdraagbaar is.
Nu de sector heeft besloten om voorlopig geen nieuwe dieren meer te houden en de laatste
eenden op 8 mei zijn geslacht, staan we wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
betreft voor een keuze: gaan we deze sector weer opnieuw optuigen of grijpen we dit
moment aan om een volgende stap te zetten in de richting van een diervriendelijke,
natuurinclusieve kringlooplandbouw die binnen de milieu en klimaatgrenzen past? Wat
deze leden betreft wordt dit moment dan ook benut om over te gaan tot beëindiging
van de eendenhouderij.
Is de Minister nog steeds met de sector in gesprek over financiële steun? Is de Minister
ervan op de hoogte dat het bedrijf Tomassen Duck-To, dat alle schakels in de eendensector
in handen heeft, beursgenoteerd is in Thailand? Klopt het dat het bedrijf een omzet
heeft van 20 miljoen euro per jaar en dat het hele concern waar Tomassen Duck-To onderdeel
van is, een omzet heeft van een kwart miljard euro per jaar? Deelt de Minister de
mening dat de eendensector in ieder geval geen steun zou moeten krijgen als de aandeelhouders
niet eerst zelf meebetalen? Indien de Minister overgaat tot het bieden van financiële
steun, kan deze wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft worden gebruikt
voor een warme sanering. Deze leden roepen de Minister nogmaals op om dit scenario
serieus te onderzoeken.
Uitbraak bij nertsenfokkerijen
Nederland heeft de dubieuze eer om als eerste land ter wereld een uitbraak van het
coronavirus te hebben in de veehouderij. Inmiddels zijn al op vijf bedrijven nertsen
aangetroffen die zijn besmet met het coronavirus, en daar soms al aan overleden zijn.
Gisteravond laat kwam hier het nieuws bij dat het virus van nertsen op mensen overdraagbaar
blijkt te zijn. Wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft is dit een
zeer dringende reden om over te gaan tot versnelde beëindiging van deze sector. Deze
leden gaan hierover graag zeer spoedig in debat met de Minister. Vooruitlopend daarop
hebben zij alvast een aantal vragen. Erkent de Minister dat de adviezen die zij heeft
gekregen, waarin werd geconcludeerd dat de impact van besmettingen bij dieren op de
humane gezondheid verwaarloosbaar werd geacht, er drie weken later compleet naast
bleken te zitten? Gaat de Minister, nu SARS-CoV-2 wordt aangewezen als besmettelijke
dierziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, per
direct over tot het instellen van een fokverbod, gevolgd door definitieve vervroegde
beëindiging van de sector vanuit het voorzorgsbeginsel?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren-fractie hebben op 28 april schriftelijke
vragen gesteld over de eerste besmettingen bij nertsenfokkerijen en hebben de Minister
verzocht deze vragen voorafgaand aan de eerstvolgende persconferentie te beantwoorden.
De antwoorden zijn echter nog steeds niet binnengekomen. Deze leden verzoeken de Minister
deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Ook hebben zij nog enkele aanvullende
vragen. Is het virus rechtstreeks van nertsen op de medewerker overgesprongen? Wat
hebben deze sprongen tussen diersoorten voor mogelijke gevolgen? Is er al meer bekend
over de besmettelijkheid van het virus dat is gevonden stofdeeltjes in de stallen?
Zijn de drie katten die het coronavirus hebben opgelopen bij een van de nertsenbedrijven
besmet via de stofdeeltjes waarin het virus is aangetroffen of rechtstreeks via de
besmette nertsen?
Konijnenhouderij
In de brief over de eerste twee nertsenfokkerijen waar het coronavirus werd aangetroffen,
schreef de Minister dat ook de konijnenhouderijen in de omgeving zullen worden onderzocht.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om hoeveel bedrijven
dit gaat. Wat is er tot nu toe bekend over de vatbaarheid van konijnen voor het coronavirus?
Op welke manier wordt hier nu onderzoek naar gedaan en wat zijn tot nu toe de bevindingen?
Steun aan kalversector
De Minister schreef in haar brief van 7 mei dat ze van mening is dat ook voor kalfsvlees
op Europees niveau maatregelen nodig zijn. Voor wat voor steunmaatregelen voor de
kalverhouderij pleit de Minister in Brussel, vragen de leden van de Partij voor de
Dieren-fractie haar. Daarbij schrijft de Minister «Ik vind het belangrijk dat eventuele
steunmaatregelen voor de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering van het
dierenwelzijn.» Waar doelt de Minister hier op? Wat zou er concreet moeten worden
verbeterd? Welke eisen stelt ze hierbij? Gaat de Minister dan ook steunmaatregelen
afwijzen als deze verbeteringen hierbij niet als eis worden gesteld door de Europese
Commissie? Kan de Minister bevestigen dat er al miljoenen euro’s steun gaan naar de
kalversector? Kan de Minister bevestigen dat voor de jaren 2015 tot en met 2020 in
totaal 50 miljoen euro van de voor de plattelandsgelden bestemde middelen zijn aangewend
om het besluit om de kalversector minder inkomenssteun te geven vanuit het GLB de
facto (grotendeels) teniet te doen? Erkent de Minister dat het een heel vreemd en
onwenselijk signaal is naar alle ondernemers die op dit moment met veel moeite deze
crisis proberen door te komen als het kabinet zich inzet voor steun voor een sector
waar één bedrijf alle onderdelen van de keten in handen heeft, met een eigen vermogen
van 1 miljard, geleid door een familie die op nummer 7 staat in de Quote 500? Wat
heeft de Minister tot nu toe gedaan om de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk
25 295, nr. 346) uit te voeren, die de regering opriep om de import van kalfjes tot een minimum te
beperken? Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in
de melkveehouderij, om daarmee zowel de overschotten aan zuivelproducten als aan kalfsvlees
niet nog verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid zich
in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de varkenshouderij om het overschot
aan varkensvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister
bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de pluimveehouderij om het
overschot aan kippenvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet?
Europese importstop vlees uit derde landen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen de regering er nadrukkelijk op
wijzen dat door een opeenstapeling van handelsverdragen, in dit specifieke geval met
name de verdragen met Oekraïne en de op handen zijnde deals met Thailand en de Mercosur-landen,
boeren over de hele wereld meer en meer tegen elkaar uitgespeeld worden en gedwongen
worden tot een keiharde strijd op de wereldmarkt. Dit leidt tot een concurrentie op
kostprijs, met als gevolg schaalvergroting en intensivering, met desastreuze gevolgen
voor de dieren, het klimaat en de natuur in zowel Europa als elders. Ook voor het
welzijn en inkomen van Nederlandse boeren en boeren elders pakt deze concurrentiestrijd
erg slecht uit.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat van kringlooplandbouw
geen sprake kan zijn zolang de Europese markt wagenwijd wordt opengezet voor spotgoedkope
landbouwproducten van buiten de EU, terwijl er voor de eigen Nederlandse landbouwsector
wordt ingezet op een agressieve exportstrategie. Deze leden vragen de regering hoe
eerlijk het is om van de Nederlandse boeren een inspanning te vragen om het stikstofprobleem
helpen op te lossen, terwijl die boeren tegelijkertijd steeds meer worden blootgesteld
aan oneerlijke concurrentie van boeren van buiten Europa.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het niet uit te leggen dat de
import van kippenvlees uit landen als Brazilië, Oekraïne en Thailand gewoon doorgaat,
terwijl er in Nederland en andere Europese landen duidelijke aanwijzingen zijn dat
door het wegvallen van de vraag naar kippenvlees de stallen met vleeskuikens overbevolkt
raken. Daarover hebben deze leden de volgende vragen. Is de regering bereid om zich
in Europa hard te maken voor een volledige invoerbeperking van kippenvlees van buiten
de EU? Is de regering bereid om alle mogelijkheden hiertoe te onderzoeken? Wat wil
de regering zeggen tegen boerenbelangenorganisaties die pleiten voor het aan banden
leggen van de import van kippenvlees van buiten Europa? Is de regering bereid om bij
de regeringen van Brazilië, Oekraïne en Thailand op bilaterale of multilaterale basis
te pleiten voor fokbeperkingen van in ieder geval kippen in die landen, mede om te
voorkomen dat ook in die landen de stallen overvol raken?
Zoönosen
De coronapandemie waar we nu middenin zitten, is het zoveelste voorbeeld van een zoönose:
een dierziekte die op mensen overdraagbaar is. Zo’n 75% van de infectieziekten van
de afgelopen tien jaar zijn zoönosen; denk aan SARS, MERS, Q-koorts, de Mexicaanse
griep, HIV, ebola, zika en nu het coronavirus COVID-19. Wetenschappers en de Wereldgezondheidsorganisatie
waarschuwen al jaren dat het wachten was op de volgende ontwrichtende pandemie. Een
alomvattend aanvalsplan is nodig om virusuitbraken als die van COVID-19 te voorkomen.
De nietsontziende exploitatie van dieren en natuur door de mens heeft het risico op
pandemieën aanzienlijk vergroot. De veehouderij moet op de schop, de ontbossing moet
een halt toegeroepen worden en de handel in dieren moet worden aangepakt. In haar
brief van 22 april beschrijft de Minister echter vooral de rol van dieren in de verspreiding
van corona en gaat ze in op de vraag of dieren die door mensen zijn besmet, op hun
beurt weer andere mensen kunnen besmetten. Over het ontstaan van zoönosen, het aanpakken
van de oorzaken en dus het voorkomen van een volgende wereldwijde pandemie, rept de
Minister met geen woord. Dat verbaast de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
zeer, want signaleren en bestrijden is één ding maar het gaat vooral om voorkomen.
En de Landbouwminister van het meest veedichte land ter wereld, met een veehouderij
die door de Minister zelf «omvangrijk en intensief» wordt genoemd, heeft hier nogal
een grote verantwoordelijkheid in, vinden deze leden. De nuchtere stelling dat dieren
een rol spelen bij de problematiek van zoönosen, boezemt hen niet veel vertrouwen
in.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben dan ook een aantal vragen over
de door de Minister geschetste «zoönosestructuur». Hoeveel mensen bij het Ministerie
van LNV houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop
op dit dossier? Hoeveel mensen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Soport (VWS) houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop
op dit dossier? Hoe vaak vinden de genoemde signaleringsoverleggen plaats binnen de
zoönosenstructuur? Wie nemen er deel aan deze overleggen? Hoe vaak is de Minister
zelf op jaarbasis bezig met dit onderwerp? Waarom laat de beantwoording van de schriftelijke
vragen die de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op 24 april hebben gesteld
over zoönosen zo lang op zich wachten? Heeft de Minister niet eerder kennisgenomen
van de in de vragen genoemde onderzoeksrapporten en bevindingen van deskundigen? Kan
de Minister bevestigen dat de milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) waarschuwt
dat het risico op het overspringen van ziektes van dieren op mensen wordt vergroot
door de grootschalige en intensieve veehouderij, door ontbossing, door de toename
van contact tussen mensen en wilde dieren, door de illegale handel in wilde dieren,
het gebruik van antibiotica in de veehouderij en klimaatverandering? Kan de Minister
bevestigen dat tussen 2009 en 2015, met een gemiddelde van één per jaar, wereldwijd
zes grote uitbraken zijn geweest van zoönosen, te weten: Q-koorts, het Schmallenbergvirus,
MERS, vogelgriep, ebola en zika?10
De nachtmerrie is dat er nog zo’n virus ontstaat, en de vogelgriep wordt al sinds
lang aangewezen als het rampscenario met een dodelijkheid van 60% volgens de WHO.
Voordat het ook kan overspringen van mens naar mens, is een mutatie van het virus
nodig. De WHO stelt dat als dat gebeurt, dit «zeer serieuze consequenties heeft voor
de volksgezondheid»11.
Wetenschappers van het Erasmus MC hebben in 2011 al aangetoond dat vogelgriep via
mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens
op mens overdraagbaar is. 12 Deze mutaties zouden ook op natuurlijke wijze kunnen ontstaan. Kan de Minister bevestigen
dat er tussen 2014 en 2018 bij zeventien Nederlandse pluimveebedrijven uitbraken van
hoog-pathogene vogelgriep zijn geweest, waarvan er zeven uitbraken waren bij vier
eendenbedrijven?13 Kan de Minister bevestigen dat dit in totaal dus ten minste twintig uitbraken waren
bij vier eendenbedrijven en dertien kippenbedrijven? Zo nee, hoeveel waren dit er
dan? Kan de Minister bevestigen dat bij minstens één van deze kippenbedrijven twee
keer een uitbraak van vogelgriep is geweest? Kan de Minister bevestigen dat minstens
zeven van deze uitbraken van vogelgriep plaatsvonden op zes gesloten kippenbedrijven
of bedrijven waar de kippen helemaal niet buiten kwamen? Kan de Minister bevestigen
dat slechts vier van deze kippenbedrijven vrije uitloop hadden? Kan de Minister bevestigen
dat dit betekent dat van de zeventien bedrijven met uitbraken van vogelgriep, er tien
waren waar de dieren niet buiten kwamen? Zo nee, hoe zit dit dan? Kan de Minister
bevestigen dat het aantal geiten sinds de Q-koorts epidemie die aan 95 mensen het
leven kostte en daarnaast nog 500 mensen chronisch ziek heeft gemaakt, het aantal
geiten nog veel verder is toegenomen, van 352.828 in 2010 naar 614.645 geiten in 2019?
Kan de Minister bevestigen dat, ondanks de provinciale geitenstops, het aantal geiten
in 2019 wederom is toegenomen, ook in Gelderland en Noord-Brabant?14 Waarom is de Minister nog altijd niet overgegaan tot het invoeren van een rechtenstelsel
voor de geitenhouderij, zodat deze explosieve groei was voorkomen? Erkent de Minister
dat omwonenden hierdoor nog altijd extra worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s,
zoals een verhoogde kans op longontstekingen, waardoor deze groep extra kwetsbaar
is bij besmetting met het coronavirus?
Voorwaarden aan steun voor de sierteelt en fritesaardappelsector
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de COVID-19-crisis verschillende
problemen van het geglobaliseerde voedselsysteem heeft blootgelegd. De Nederlandse
landbouwsector, in het verleden vaak geprezen om zijn exportrecords, blijkt nu zeer
kwetsbaar te zijn. Er zijn producenten die vrijwel uitsluitend voor de horeca produceren
(fritesaardappelen, maar ook kooieieren) en er zijn hele sectoren die nagenoeg compleet
afhankelijk zijn van de export (onder andere de sierteelt en eendenfokkerijen). Wanneer
de export moeizaam gaat of geheel wegvalt door internationale ontwikkelingen, zoals
nu de COVID-19-crisis, komen deze sectoren stil te liggen. Ook wordt in de huidige
situatie (nogmaals) duidelijk dat deze sectoren bepaald niet cruciaal zijn voor de
voedselzekerheid in Nederland.
De sierteeltsector, onderdelen van de voedingstuinbouw die exclusief voor de horeca
telen en de fritesaardappelensector hebben hun problemen door vraaguitval tijdig en
succesvol kenbaar gemaakt bij de Minister en zij ontvangen een steunpakket van het
kabinet om de verliezen te compenseren. Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
is het onbegrijpelijk dat er aan die steunpakketten geen voorwaarden verbonden zijn
voor verduurzaming, in het belang van de volksgezondheid, de biodiversiteit en de
waterkwaliteit. Daarnaast zijn deze leden onaangenaam getroffen door het feit dat
de regeling reeds is opengesteld, nog voordat de Tweede Kamer deze heeft kunnen behandelen.
Erkent de Minister dat zij de Kamer hiermee heeft gepasseerd? Op welke manier gaat
zij de inbreng van de Tweede Kamer alsnog integreren in de reeds opengestelde regelingen
voor financiële steun?
De teelt van consumptieaardappelen en de sierteelt (voornamelijk lelies en tulpen)
zijn precies de sectoren waarin het meeste landbouwgif wordt gebruikt15. In 2016 werd 40% van alle landbouwgif in Nederland gebruikt voor de teelt van aardappelen.
Op de tweede plek staan de bloembollen. Al jarenlang worden telers, hun gezinnen en
omwonenden van percelen blootgesteld aan landbouwgif wanneer er wordt gespoten16, terwijl consumenten de resten van het gif op hun bord vinden (op 9% van de Nederlandse
aardappelen zijn hormoonverstorende stoffen gevonden, terwijl die al sinds 2009 verboden
zijn)17. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister eraan dat insectenpopulaties
op het Nederlandse platteland in hoog tempo afnemen18, onder meer door het grote gebruik van landbouwgif. Daarnaast is de ecologische kwaliteit
van ons oppervlaktewater slechts op 1% goed en ook hier speelt de vervuiling door
landbouwgif een grote rol.19
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de Minister de problemen
rondom het gebruik van landbouwgif wel lijkt te erkennen, maar dat zij er nog niet
in geslaagd is deze op te lossen. In haar Toekomstvisie gewasbescherming 2030 schrijft
de Minister dat de gehele landbouwsector in 2030 het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
zo veel mogelijk moet voorkomen.20 Daarvoor wil zij inzetten op weerbare plant- en teeltsystemen, het verbinden van
landbouw en natuur, en het nagenoeg uitsluiten van emissies naar het milieu en residuen
op producten. De tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst door het
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) maakt echter duidelijk dat reductiedoelen er
op papier mooi uit kunnen zien, maar dat deze zonder verplichtende maatregelen voor
telers (tot nu toe) niet gehaald worden. Deze leden vragen zich daarbij af of de vertraging
die het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 heeft (deze
stond gepland voor voorjaar 2019) erop duidt dat het maken van afspraken met de sector
waarmee de doelen daadwerkelijk gehaald zullen worden, stroef verloopt. Zij ontvangen
hier graag een reactie op van de Minister.
Daarbij merken de leden van de Partij voor de Dierenfractie op dat bijna 90% van de
bloemen, planten en fritesaardappelen voor het buitenland wordt geproduceerd, terwijl
de schadelijke gevolgen voor de natuur en omwonenden van het gifgebruik in Nederland
achterblijven. 21
22 Door de vraaguitval uit het buitenland door de COVID-19-crisis hebben deze sectoren
te maken met een gigantische overproductie. Deze leden wijzen de Minister op de pessimistische
economische vooruitzichten voor de komende jaren, als gevolg van de COVID-19-crisis.
Dit wijst erop dat de internationale handel niet spoedig aan zal trekken en er dus
een langdurige disbalans zal zijn tussen vraag en aanbod. Deze leden zouden het als
een gemiste kans beschouwen als deze crisis niet zou worden aangegrepen om dit deel
van de tuinbouwsector ingrijpend te veranderen. In de transitie naar natuurinclusieve
kringlooplandbouw is het belangrijk dat het landbouwareaal zo efficiënt mogelijk ingezet
wordt om de lokale bevolking, op duurzame wijze, te voeden. Een omschakeling van een
areaal bollenteelt (dat de afgelopen jaren sterk is toegenomen) naar duurzame voedingstuinbouw
past in deze ontwikkeling. Voedingstuinbouw draagt bij aan de voedselzekerheid en
heeft daarmee meer maatschappelijke waarde dan de op export georiënteerde sierteelt.
Deze ontwikkelingen beschouwend, stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat een steunpakket voor de aardappel- en sierteelt vanwege de coronacrisis voorwaarden
moet bevatten voor het toekomstbestendig maken van de sectoren, onder andere door
het in balans brengen van de lokale vraag en aanbod en het drastisch terugdringen
van gifgebruik. Juist het geven van financiële steun biedt een uitgelezen kans om
ook andere maatschappelijke doelen dichterbij te brengen. Deze leden ontvangen hier
graag een reactie op van de Minister.
Wat betreft de sierteeltsector stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat de gangbare overproductie niet in stand gehouden moet worden met gemeenschapsgeld.
De financiële steun die de sector ontvangt moet ingezet worden door telers om hun
activiteit af te bouwen en om te schakelen op duurzame voedingstuinbouw. Voor siertelers
die voor de lokale markt willen blijven produceren, stellen deze leden de voorwaarde
dat zij alleen steun kunnen ontvangen wanneer zij hun gifgebruik drastisch verminderen.
Zo moeten zij verplicht de principes van geïntegreerde gewasbescherming toepassen
en mogen zij tot 250 meter van woningen, speelplekken en scholen niet spuiten. De
milieukwaliteitsdoelen en drinkwaternormen mogen niet meer overschreden worden: de
kwaliteit van het oppervlaktewater rond percelen zal daartoe veel strenger gecontroleerd
moeten worden. Deze leden vragen waarom de Minister geen voorwaarden heeft verbonden
aan de financiële steun voor de sierteeltsector.
Wat betreft de fritesaardappelen pleiten de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
voor de voorwaarde aan het steunpakket dat telers niet vaker dan eens in de vijf jaar
aardappels op een perceel telen. Door deze ruimere vruchtrotatie krijgen bodem, milieu
en biodiversiteit meer tijd om te herstellen van deze (relatief intensieve) teelt.
De afname van de productie van fritesaardappelen die hierdoor zal ontstaan, zal de
lokale vraag en aanbod meer in balans brengen. Daarnaast stellen deze leden dezelfde
voorwaarde met betrekking tot een drastische reductie van het gifgebruik zoals hierboven
uiteengezet voor de sierteelt. Zij vragen waarom de Minister geen verduurzamingsvoorwaarden
heeft verbonden aan de financiële steun voor de fritesaardappelsector en of zij voornemens
is dit alsnog te doen.
Visserij
Wat betreft de visserijsector vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
het onaanvaardbaar dat overbevissing en natuurvernietiging in Nederlandse en Europese
wateren in stand worden gehouden en zelfs worden gefaciliteerd met belastinggeld.
Ook vissenleed in de aquacultuursector en bijvangst en doding van vissen zou niet
in stand gehouden mogen worden met belastinggeld. Deze leden pleiten ervoor dat elke
vorm van financiële steun, zowel bestaande subsidies als de steun die gegeven wordt
om de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden, nooit zonder voorwaarden gegeven
wordt en alleen gekoppeld is aan substantiële verbeteringen op het gebied van natuurbescherming,
verkleining van de vloot en het tegengaan van overbevissing.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien mogelijkheden om in deze moeilijke
periode de vloot versneld te verkleinen, zodat deze binnen de grenzen van de draagkracht
van het mariene ecosysteem blijft. Zo mag de steun niet gaan naar het vergroten van
de capaciteit van de vloot of naar grote pelagische bedrijven, noch naar kotters met
sleepnetten. Is de Minister bereid financiële steun te koppelen aan verkleining van
de vloot en de capaciteit? Is de Minister bereid in ieder geval grote pelagische bedrijven
uit te zonderen van de steunmaatregelen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid
om een stillegregeling te koppelen aan warm saneren voor vissers die daar juist nu
behoefte aan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is de Minister van
plan dit te doen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat tijdelijk ecologisch herstel
kan plaatsvinden gedurende de coronacrisis en het stilliggen van de schepen. Tijdens
deze periode kan daarom goed en gedegen onderzoek verricht worden naar de effecten
van de visserij op de ecologie. Is de Minister bereid om een onderzoek naar de impact
van de visserij op de ecologie in te stellen?
De Partij voor de Dieren-fractie vragen ook waarom de regeling afhankelijk is van
het motorvermogen van de schepen. Deze leden zijn van mening dat de Minister hiermee
juist overbevissing stimuleert, omdat er meer geld gaat naar grote schepen, die meer
vissen. Dit betekent dat Nederland juist die sectoren steunt die de meeste schade
aanrichten aan de vissenstand en ecologie, zoals grote pelagische bedrijven en demersale
kotters. Kan de Minister aangeven waarom de stillegregeling gekoppeld wordt aan het
motorvermogen? Kan de Minister aangeven welke andere voorwaarden er gelden om in aanmerking
te kunnen komen voor de stillegregeling?
Ten slotte maken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich zorgen over de
periode na de stillegregeling, wanneer de vraag waarschijnlijk weer aantrekt. Deze
leden vragen zich af wat de impact zal zijn op de visbestanden en ecologie wanneer
vissers hun jaarlijkse quota in een kortere tijd zullen opvissen. Uit voorzorg pleiten
zij daarom voor het bijstellen van de quota naar rato voor de maanden die overblijven
na de stillegregeling. Kan de Minister aangeven wat de mogelijke schadelijke ecologische
gevolgen zijn van het opvissen van de jaarlijkse quota in een kortere tijd? Kan de
Minister onderzoek instellen om deze impact te monitoren? Kan de Minister uit voorzorg
de huidige quota naar rato bijstellen voor de maanden die overblijven? Zo niet, waarom
niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
stukken en hebben nog enkele vragen over de gevolgen van de coronacrisis voor enkele
veehouderijsectoren.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de gevolgen van de
coronacrisis voor kalverhouders die niet verbonden zijn aan een integratie en niet
op contract leveren en voor eendenhouders die inmiddels hun stallen leeghouden. Is
de Minister voornemens te voorzien in gerichte ondersteuning?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor landbouwbedrijven op de Waddeneilanden.
Zij bedrijven veelal multifunctionele landbouw en zijn afhankelijk van het toerisme.
Deze leden hebben begrepen dat zij forse omzetverliezen lijden, terwijl zij niet altijd
aanspraak kunnen maken op algemene steunregelingen. Overweegt de Minister gerichte
ondersteuning?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven rond de mogelijke
relatie van COVID-19 met dieren en de gevolgen van de COVID-19 crisis op de land-,
tuinbouw- en visserijsectoren. Deze leden hebben zorgen over de ontwikkelingen rond
het SARS-CoV-2-virus en (huis)dieren. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Voorafgaand aan de inbreng constateren zij dat er sinds de brief van 19 mei, 23.36
uur (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092), weer een nieuwe, zorgelijke ontwikkeling is. Zij hebben inmiddels een verzoek gedaan
tot het houden van een technische briefing. Vooruitlopend op deze briefing hebben
zij ook op dit punt al enkele vragen.
Brief COVID-19 en mogelijke relatie met dieren
De leden van de VVD-fractie willen hun waardering uitspreken voor de flexibiliteit
en de grote bereidheid van de verschillende partijen in het veterinaire veld om samen
de impact van COVID-19 op de Nederlandse samenleving zo klein mogelijk te maken.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er geen aanwijzingen zijn dat dieren
een rol spelen in de verspreiding van COVID-19. Deze leden begrijpen dat er nog onvoldoende
kennis is over het virus en de wijze waarop verspreiding plaatsvindt. Kan de Minister
aangeven op basis van welke wetenschappelijke onderbouwde informatie deze stelling
is ingenomen? Zij vragen dit gezien de gerapporteerde bevindingen in dezen en de ontwikkelingen
van de laatste weken. Zij vragen de Minister om een uitgebreide toelichting.
Het RIVM en het Deskundigenberaad Zoönosen hebben aangegeven dat de verspreiding van
het virus van mens op mens is toe te schrijven aan contacten tussen mensen en dat
de drijver van de spreiding dus mens-mens contact is.
Er zijn behalve de gevallen van nerts-mens transmissie op de twee bedrijven geen andere
gevallen bekend.
De leden van de VVD-fractie lezen over een aantal besmette dieren wereldwijd en enkele
meldingen van zieke huisdieren uit gezinnen waar vermoedelijk het SARS-CoV-2 virus
circuleert in Nederland. Deze leden vragen of de zieke huisdieren waarover gesproken
wordt in de bijlage bij de brief (Kamerstukken 28 286 en 25 295 nr. 1088) getest zijn. Indien deze niet getest zijn, waarom zijn ze dat niet? Deelt de Minister
de mening dat het bij de onzekerheid die er rondom dit virus heerst van belang is
om zo veel mogelijk onderzoek te doen en dat testen daarvoor een belangrijk onderdeel
is? Zo nee, waarom niet, temeer omdat het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) aangeeft
dat er te weinig publicaties zijn en er beperkt onderzoek is gedaan?
Als er in de bijlage sprake is van zieke huisdieren ten gevolge van een infectie met
SARS-CoV2, dan is dit gebaseerd op de testuitslag van een laboratorium. Dat is ook
van toepassing op de gemelde gevallen wereldwijd.
Ik onderken het belang van onderzoek om meer te weten te komen over de verspreiding
van het virus. Om over de rol van dieren meer te weten te komen laat ik onderzoek
uitvoeren bij katten, nertsen, honden, konijnen en varkens.
De keuze hiervoor is gebaseerd op veldobservaties, wetenschappelijke publicaties en
case reports uit binnen- en buitenland. Als er een vermoeden is van een infectie bij
dieren, andere dan nertsen, dan kunnen monsters van die dieren worden getest op basis
van een risicoanalyse van de NVWA. Dat is een van de acties die ik heb ingezet. Het
willekeurig testen van alle zieke dieren zonder een gegrond vermoeden van een CoV-2-infectie
is mijns inziens geen optimale inzet van mensen en middelen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke onderzoeken er momenteel lopen naar de mogelijke
relatie tussen COVID-19 met dieren en de mogelijke relatie tussen luchtkwaliteit,
veehouderij en COVID-19 en wanneer de uitkomsten van deze onderzoeken worden verwacht.
Er loopt onderzoek naar katten, honden, konijnen, nertsen en varkens. Bij de varkens
heb ik dit ingezet om uit te sluiten dat ze een rol spelen in de verspreiding; de
katten en honden laat ik onderzoeken om te kunnen vaststellen of ze wellicht een reservoir
kunnen vormen. Datzelfde geldt voor de nertsen en konijnen, waar ik onderzoek laat
doen op alle bedrijven in Nederland om te kijken of en zo ja op welke schaal bedrijven
zijn besmet. Tenslotte wordt er op de besmette nertsenbedrijven onderzoek gedaan naar
de verspreiding in het milieu, naar de pathologie, de uitscheiding van virus door
nertsen en naar het verloop van de infectie op het bedrijf. Voor het onderzoek naar
luchtkwaliteit werkt het RIVM momenteel een voorstel uit.
De onderzoeken bij nertsen zijn begin juli afgerond; het onderzoek naar katten en
honden start in juni en resultaten zijn niet op korte termijn te verwachten; het screeningsonderzoek
bij nertsen en konijnen zal naar verwachting eveneens in juli zijn afgerond. Aangezien
het onderzoek naar luchtkwaliteit en COVID-19 nog niet is gestart en er nu nog wordt
gewerkt aan een voorstel kan ik geen indicatie geven van een termijn van afronding.
Naar welke dieren heeft het DB-Z inmiddels onderzoek gedaan, inclusief de diersoorten
zoals in de bijlage beschreven? Waarom is er specifiek voor deze dieren gekozen? Welke
conclusies zijn er getrokken? Bij welke diersoorten is de kans op overdragen van het
virus verwaarloosbaar en bij welke diersoorten is deze wel aanwezig?
Het DB-Z doet geen onderzoek naar dieren. Ik heb in overleg met de Deskundigengroep
Dierziekten onderzoeken in gang gezet naar infecties bij katten en honden. Naar aanleiding
van publicaties en de recente gevallen bij nertsen laat ik onderzoek doen bij nertsen
en konijnen. Het onderzoek naar varkens was al gestart voor bekend werd dat uit experimenteel
onderzoek bleek dat varkens niet besmet werden met het CoV-2-virus. Het onderzoek
wordt uitgevoerd omdat ik het belangrijk vind om infecties uit te sluiten.
De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal meldingen door (huis)dierartsen
of andere erfbetreders van verdenkingen van COVID-19. De leden vragen naar het aantal
vragen om advies en daadwerkelijke aantal besmettingen (positief getest of aanwezigheid
antistoffen). Zij ontvangen graag een uitsplitsing per diersoort.
Voor andere dieren dan nertsen betreft het een vrijwillige melding door dierenartsen.
Dat is anders dan de meldplicht bij nertsen die verplicht is. Tot nu toe is alleen
bij een hond vastgesteld dat deze antistoffen had tegen het virus. Verder zijn geen
infecties bij huisdieren in Nederland bekend. Wel is er sprake van besmette «wilde»
boerderijkatten op een van de besmette nertsenbedrijven.
Hieronder vindt u een overzicht met het aantal meldingen van COVID-19 bij de NVWA
inclusief de nertsenbedrijven en runderen.
Tot en met 2 juni 2020 zijn 43 casus geregistreerd van dierenartsen die de NVWA hebben
gebeld in verband met een vermoeden van een infectie bij een dier met CoV-2. Dit betrof
52 dieren en elf nertsenbedrijven (in enkele gevallen was er sprake van twee dieren
met symptomen in één huishouden).
Op 9 van de elf nertsenbedrijven werd de PCR positief en is genetisch materiaal van
CoV-2 aangetoond. Dit zijn de positieve bedrijven waarover de Kamer is geïnformeerd
in eerdere brieven en ook weer per brief van 3 juni.
Over het positieve monster van de hond die bij de Faculteit Diergeneeskunde is onderzocht
is de Kamer eveneens geïnformeerd.
De overige dieren die via de NVWA zijn ingestuurd voor laboratoriumonderzoek bij WBVR
testten negatief in de PCR en er is dus geen virus aangetoond.
Het serum dat via de NVWA is ingestuurd voor onderzoek op de aanwezigheid van antistoffen
tegen het virus is nog in onderzoek bij WBVR.
Niet alle cases zijn daadwerkelijk onderzocht; dit zijn bijvoorbeeld cases waarbij
het dier niet viel in de criteria die de NVWA hanteert om een onderzoek te starten.
De criteria zijn dat het dier ziek is geworden nadat het intensief contact heeft gehad
met een persoon die klachten hebben gehad (of bevestigd zijn) van COVID-19. Dierenartsen
bellen de NVWA nu laagdrempelig voor overleg bij huisdieren met ademhalingsklachten,
maar vaak wordt pas na meerdere gesprekken duidelijk of onderzoek aangewezen is. In
de meeste niet-onderzochte gevallen bleken de mensen in het gezin geen klachten te
hebben gehad en bij enkele casus was dit wel het geval, maar heeft de eigenaar bijvoorbeeld
niet mee willen werken met de monstername.
Het aantal dieren is hoger dan het aantal casus, omdat in sommige gevallen meer dieren
uit eenzelfde huishouden zijn onderzocht. Alleen bij nertsenbedrijven geldt het aantal
in plaats van het aantal dieren.
Brief over de infectie van nertsen met SARS-CoV-2
De leden van de VVD-fractie zijn geschrokken van de vaststelling van een besmetting
met het SARS-CoV-2 virus op een tweetal nertsenbedrijven. Deze leden leven mee met
de nertsenhouders, hun gezinnen en de medewerkers. Zij achten het verstandig dat de
regering heeft besloten over te gaan tot een meldplicht voor nertsenhouders, dierenartsen
en voor personen in onderzoeksinstellingen voor verschijnselen van besmetting met
SARS-CoV-2 op nertsenbedrijven. Wat is het aantal meldingen als gevolg van deze meldplicht?
Tot nu toe zijn er twee meldingen gedaan. Monsters zijn getest en de bedrijven bleken
niet besmet.
Brief update corona bij dieren
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 15 mei dat de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dierenartsen heeft gevraagd verdenkingen van het
SARS-CoV-2- virus bij dieren (waaronder ook huisdieren) door te geven aan de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De leden lezen dat de NVWA de meldingen zal beoordelen.
Zij hebben hierover de volgende vragen. Hoeveel meldingen van verdenkingen van COVID-19
hebben er sinds 27 februari (eerste geteste menselijke besmetting in Nederland) plaatsgevonden
en bij welke dieren?
Welke beoordelingen door de NVWA hebben hierbij plaatsgevonden en wat was de uitkomst?
Hoe vaak heeft er vervolgonderzoek plaatsgevonden en bij welke dieren?
Pas sinds de oproep aan dierenartsen en de meldplicht voor verschijnselen bij nertsen
is er sprake van meldingen bij dieren die bij de NVWA worden geregistreerd.
Voor andere dieren dan nertsen betreft het een vrijwillige melding door dierenartsen.
Dat is anders dan de meldplicht bij nertsen die verplicht is. Tot nu toe is voor huisdieren
alleen bij een hond vastgesteld dat deze antistoffen had tegen het virus. Verder zijn
geen infecties bij huisdieren in Nederland via de vrijwillige melding van dierenartsen
aan de NVWA bekend. Wel is er sprake van besmette «wilde» boerderijkatten op een van
de besmette nertsenbedrijven. Deze dieren zijn onderzocht in het kader van het lopend
onderzoek op de besmette nertsenbedrijven.
Hieronder vindt u een overzicht met het aantal meldingen van COVID-19 bij de NVWA
inclusief de nertsenbedrijven en runderen.
Tot en met 2 juni 2020 zijn 43 casus geregistreerd van dierenartsen die de NVWA hebben
gebeld in verband met een vermoeden van een infectie bij een dier met CoV-2. Dit betrof
52 dieren en elf nertsenbedrijven (in enkele gevallen was er sprake van twee dieren
met symptomen in één huishouden).
Op 9 van de elf nertsenbedrijven werd de PCR positief en is genetisch materiaal van
CoV-2 aangetoond. Dit zijn de positieve bedrijven waarover de Kamer is geïnformeerd.
Het serum dat via de NVWA is ingestuurd is nog in onderzoek bij WBVR.
Over het positieve monster van de hond die bij de Faculteit Diergeneeskunde is onderzocht
is de Kamer eveneens geïnformeerd.
Niet alle casus zijn daadwerkelijk onderzocht; dit zijn bijvoorbeeld casus waarbij
het dier niet viel in de criteria van de NVWA om te onderzoeken.
De criteria zijn dat het dier ziek is geworden nadat het intensief contact heeft gehad
met een persoon (personen) die klachten hebben gehad (of bevestigd zijn) van COVID-19.
Dierenartsen bellen de NVWA nu laagdrempelig voor overleg bij huisdieren met ademhalingsklachten,
maar vaak wordt pas na meerdere gesprekken duidelijk of onderzoek aangewezen is. In
de meeste niet-onderzochte gevallen bleken de mensen in het gezin geen klachten te
hebben gehad en bij enkele casus was dit wel het geval, maar heeft de eigenaar bijvoorbeeld
niet mee willen werken met de monstername.
Het aantal dieren is hoger dan het aantal casus, omdat in sommige gevallen meer dieren
uit eenzelfde huishouden zijn onderzocht. Alleen bij nertsenbedrijven geldt het aantal
bedrijven in plaats van het aantal dieren.
De leden van de VVD-fractie lezen over commerciële aanbieders van COVID-19 testen
bij dieren. Voldoen deze testen aan de eisen die hieraan gesteld worden, zodat een
uitkomst ook betrouwbaar is? Hoeveel testuitslagen van deze commerciële aanbiedingen
heeft de NVWA ontvangen? Bij welke dieren zijn deze tests afgenomen en wat was de
uitslag?
Het is bekend dat er aanbieders zijn van testen. Het staat dierenartsen vrij die te
gebruiken, maar bij een vermoeden van een infectie is het advies dit aan de NVWA te
melden. Na beoordeling door de NVWA worden monsters getest door het nationaal referentielaboratorium
Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), dat gevalideerde tests in huis heeft. De
karakteristieken van de tests van commerciële aanbieders zijn niet bekend. Een besmetting
wordt nooit vastgesteld op de uitslag die een dierenarts genereert op basis van een
commerciële test. Alleen uitslagen van WBVR of van de Faculteit Diergeneeskunde worden
erkend door de NVWA.
Hoe vaak dierenartsen een commerciële test gebruiken en met monsters van welke dieren
is mij niet bekend. Zoals gezegd geldt geen meldplicht voor een vermoeden van een
infectie bij andere dieren dan nertsen.
De leden van de VVD-fractie lezen over de verschillende besmettingen van nertsen,
katten en een hond in Nederland. Deze leden vragen op welke manier nertsen en andere
marterachtigen COVID-19 kunnen overdragen en op welke manier dit verschilt van de
manier waarop het SARS-CoV-2-virus van mens op mens wordt overgedragen.
Het is aangetoond dat fretten elkaar via indirect contact, via de lucht, over korte
afstand kunnen besmetten. Ook voor katten is dit aangetoond. Van andere dieren zijn
mij geen wetenschappelijke publicaties bekend. Op de besmette nertsenbedrijven is
de spreiding daar het gevolg van overdracht van virus tussen nertsen. Het is aannemelijk
dat de wijze van overdracht tussen katten, tussen nertsen, tussen fretten en tussen
mensen op vergelijkbare wijze verloopt, namelijk via kleine druppeltjes met daarin
virus in de lucht en over korte afstand.
Meer wetenschappelijke publicaties over transmissie tussen dieren en de wijze waarop
dat mogelijk gebeurt zijn mij niet bekend.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister onderscheid maakt tussen een meldplicht
en het verzoek om mogelijke besmettingen door te geven. De meldplicht geldt voor nertsen
en het verzoek geldt voor overige diersoorten. Deze leden zijn hierover bezorgd. Een
verzoek om mogelijke besmettingen door te geven is vrijblijvend en geeft ruimte om
bewust of onbewust mogelijke besmettingen niet door te geven. Kan de Minister aangeven
waarom zij het verantwoord vindt om alleen bij nertsenhouders over te gaan tot een
meldplicht? Zoals ook aangegeven in de brief «Infectie van nertsen met SARS-CoV-2»
(Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089) maakt de meldplicht bij nertsen het mogelijk om meer onderzoek te doen en meer epidemiologische
kennis te vergaren over de relatie tussen dieren en COVID-19 en de verspreiding daarvan.
De Minister schreef in de brieven van 22 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) en 26 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092) dat een algehele meldplicht niet nodig is en dat andere dieren in de veehouderij
niet gevoelig lijken voor SARS-CoV-2. Deze leden wijzen de Minister op de aanwezigheid
van het SARS-CoV-2-virus bij dieren buiten de veehouderij en benadrukken dat het inzichtelijk
maken van de verspreiding van het virus, zowel onder mensen als onder dieren, cruciaal
is voor de bestrijding daarvan. Is de Minister het met deze leden eens dat (tijdig)
testen een belangrijke voorwaarde is om de kennis en informatie over COVID-19 bij
(huis)dieren te vergroten? Zo nee, kan de Minister hierop een uitgebreide toelichting
geven?
Er is op dit moment geen aanleiding om het melden van een mogelijke infectie bij andere
dieren dan nertsen te verplichten. Er zijn naast de gevonden besmetting bij nertsen
en de overdracht van nerts op mens op dit moment nog geen gevallen bekend waarbij
het coronavirus is geconstateerd bij landbouwhuisdieren. De infecties bij katten en
honden zoals die zijn gemeld zijn tot nu toe beperkt gebleven. Het advies van het
RIVM is om bij klachten die lijken op COVID je huisdier niet te knuffelen, zodat de
kans op overdracht zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Wel is het advies aan dierenartsen om een vermoeden van een besmetting contact op
te nemen met de NVWA.
Ik ben het eens met de noodzaak om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van
het virus en ik laat daarom ook onderzoek uitvoeren bij verschillende diersoorten.
Er zijn mij behalve de gevallen van nerts-mens besmetting op dit moment geen andere
gevallen bekend. De verspreiding tussen mensen is te wijten aan mens-mens contact.
De leden van de VVD-fractie zien de meldplicht voor nertsenhouders als een belangrijke
en goede eerste stap. Deze leden verzoeken de regering echter ook een meldplicht in
te voeren voor alle (huis)dierartsen en laboratoria. Is zij bereid het wettelijk kader
hiervoor voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben nu niet voornemens een algehele meldplicht in te stellen. De pandemie wordt
veroorzaakt door mens-mens contact en (behoudens de bekende gevallen van nerts-mens
besmetting) niet door dier-mens transmissie.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 19 mei 2020 over
de stand van zaken van het onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven. Over deze brief
hebben deze leden op dit moment enkele prangende vragen. Zij lezen in de brief dat
het belangrijk is om de rol van katten bij potentiele virusoverdracht tussen bedrijven
verder te onderzoeken. Hiermee lijkt het onderzoek beperkt te worden tot bedrijven
waar katten verblijven (de zogenaamde boerderijkatten). Waarom worden de katten in
andere situaties niet betrokken bij dit onderzoek? Waarom worden andere huisdieren
(zoals bijvoorbeeld honden of cavia’s) niet betrokken bij dit onderzoek? Deze leden
vragen of er (internationaal) onderzoek bekend is of katten en of andere huisdieren
subklinisch COVID-19 kunnen doormaken. Zo ja, kan de Minister dit toelichten? Zo nee,
wordt dit verder onderzocht?
Ik laat onderzoek doen naar het voorkomen van infecties bij katten en honden uit huishoudens
van COVID patiënten. Het kattenonderzoek behelst dus meer dan alleen het onderzoek
op besmette nertsenbedrijven. Ik kijk daarbij ook naar verspreiding bij katten die
bijvoorbeeld in groepen worden gehouden zoals in catteries. Chinees onderzoek heeft
al laten zien dat katten en honden een infectie mogelijk subklinisch kunnen doormaken.
Alle informatie die ik op deze wijze vergaar geeft meer inzicht in het klinische of
subklinische verloop bij honden en katten. Zolang ik daarover geen inzicht heb is
het willekeurig testen van grote groepen huisdieren die verder geen verschijnselen
vertonen niet zinvol. Ook bij mensen wordt alleen op geleide van verschijnselen getest.
Deze leden vragen ook hoeveel locaties (nertsenhouderijen) verplicht worden gescreend
op COVID-19. Wordt voor deze screening extra capaciteit ingezet zodat de doorlooptijd
beperkt blijft? Wat is de verwachte doorlooptijd van deze screening?
Er wordt op alle bedrijven verplicht gescreend. Er wordt extra capaciteit op ingezet,
aangezien er geen reguliere screening van bedrijven plaatsvond.
De onderzoekers doen hun uiterste best zo snel mogelijk met resultaten te komen. Naar
verwachting zijn volgende week de uitslagen van de screening van alle nertsenbedrijven
bekend.
Brief over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren
De leden van de VVD-fractie juichen de tijdelijke verruiming van de Borgstelling MKB-landbouwkredieten
toe. Deze leden vragen hoeveel ondernemers tot op heden gebruik hebben gemaakt van
de (kortlopende kredieten in de) regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten en voor
welk bedrag ondernemers hebben geleend.
Tot 22 mei 20 is door de banken, op grond van de BL-C, aan 76 bedrijven voor in totaal
€ 40,9 miljoen aan kredieten verstrekt. Daarbij gaat het onder meer om 31 bedrijven
uit de glasbloemensector (€ 17,5 miljoen), 23 bedrijven uit de potplantensector (€ 14,9
miljoen), 5 bedrijven uit de glasgroentensector (€ 3,2 miljoen), vier bedrijven uit
de bloembollensector (€ 2,0 miljoen), drie bedrijven uit de akkerbouw (€ 2,0 miljoen)
en één bedrijf uit de visserij -en aquacultuur.
Welke afspraken zijn er gemaakt voor het terugbetalen van de kredieten?
Het aflossen van de lening is een afspraak tussen de ondernemer en de bank. Gewoonlijk
gaat de aflossing van de lening gelijk op met de afbouw van de borgstelling van de
overheid. De afbouw van borgstelling begint ten laatste op de 1e dag van het negende kwartaal en moet uiterlijk na vier jaren tot 0 euro zijn teruggebracht.
Er kan echter ook eerder worden gestart met het aflossen.
Wanneer moet daarmee worden begonnen en is er voor ondernemers nog de mogelijkheid
om, afhankelijk van de situatie, enige uitstel te krijgen?
Zie voor de beantwoording op deze vraag bovenstaande beantwoording. De opschorting
van de afbouw van de borgstelling bij uitstel van afbetaling is mogelijk tot maximaal
acht kwartalen (= 2 jaar).
Deze leden ontvangen signalen dat de looptijd van kortlopende kredieten (BL-C) onder
de regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten voor een aantal bedrijven te kort is.
Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij bereid om met de Minister van Economische
Zaken en Klimaat in overleg te treden om te kijken of de looptijd van kortlopende
kredieten (BL-C) onder de regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten verlengd kan
worden? Zo nee, is zij bereid de komende maand signalen en ervaringen uit de praktijk
met de Kamer te delen?
De looptijd van de kredieten op grond van de BL-C die door een financier kan worden
verstrekt is, op basis van signalen uit de praktijk, op 19 mei 2020 in aansluiting
met de BMKB-C van EZK (Stas EZK) gewijzigd. De looptijd van de BL-C is met terugwerkende
kracht tot 18 maart 2020 verlengd van maximaal twee jaar naar maximaal vier jaar.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Minister het initiatief heeft genomen
om onze boeren tegemoet te komen met een voorschotbetaling uit het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). Deze leden betreuren de houding van de Europese Commissie in
dezen. Kan de Minister aangeven waarom de Europese Commissie vasthoudt aan de datum
van 16 oktober 2020 voor het uitbetalen van de directe betalingen? Kan de Minister
aangeven wanneer de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over kan gaan tot
de voorschotbetaling?
Deze leden hebben bij het schriftelijk overleg over de videoconferentie van de EU
Landbouw- en Visserijministers op 13 mei 2020 ook een aantal vragen gesteld over de
voorschotbetaling. Wanneer kan de Kamer de antwoorden tegemoet zien?
Dat de Europese Commissie vasthoudt aan 16 oktober voor de bevoorschotting van de
directe inkomenssteun, heeft te maken met het feit dat het Europese financieel boekjaar
begint op 16 oktober. Eerder uitbetalen dan dat het financieel jaar start, is begrotingstechnisch
niet mogelijk. RVO.nl zal de voorschotten op de directe inkomenssteun van het GLB
kunnen uitbetalen in juli.
De leden van de VVD-fractie delen de mening dat het pakket aan maatregelen op EU-niveau
nog niet compleet is. Deze leden herkennen de constatering dat de bestaande nationale
noodmaatregelen zoals bijvoorbeeld de Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)
niet altijd voldoende toereikend zijn. Zij zijn positief over de bestaande tegemoetkomingen
in de sierteelt, voedingstuinbouw en fritesaardappelen. Zij willen benadrukken dat
er meer sectoren binnen de agrofoodsector zwaar zijn geraakt en dat ook voor hen de
NOW of andere genomen maatregelen rond COVID-19 niet voldoende toereikend zijn. Zij
zien op dit moment vooral in dierlijke sectoren grote problemen en nog geen tot weinig
oplossingsgerichte maatregelen. Zij maken zich grote zorgen om de verschillende sectoren
zoals de (melk)veehouderij, de kalversector, de eendensector, de pluimveesector, de
paardensector, de nertsenhouderijen. Zij verzoeken de Minister om ook voor de dierlijke
sectoren toe te zien op (financiële) maatregelen en maatwerk in zowel nationaal als
Europees verband. Welke stappen heeft de regering in Europees en nationaal verband
gezet om te komen tot een (financiële) oplossing en maatwerk voor de verschillende
sectoren en welke stappen is de regering voornemens nog te gaan zetten om ook andere
zwaar geraakte sectoren in de agrofoodsector te helpen de COVID-19-crisis te overleven?
Deze leden wachten de beantwoording van deze en eerder gestelde vragen tijdens het
schriftelijk overleg over de videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers
op 13 mei 2020 over dit onderwerp, af. Zij willen benadrukken dat hun zorgen over
agrarische ondernemers in de deze sectoren groot zijn.
De Europese Commissie heeft met de keuze van het instellen van particuliere opslagregelingen
voor bepaalde producten rekening gehouden met de marktsituatie en is gebonden aan
de reikwijdte van de Verordening (EU) 1308/2013 voor de Gemeenschappelijke marktordening.
Particuliere opslag geldt alleen voor vers vlees dus als er sprake is van dieren die
nog geslacht moeten worden en niet voor producten die al bevroren in opslag liggen.
Verder moet rekening gehouden met het feit dat de producten als ze uit opslag komen
ook een negatief markteffect kunnen veroorzaken. De Europese Commissie heeft besloten
alleen particuliere opslag open te stellen voor rundvlees van runderen ouder dan acht
maanden en schapen- en geitenvlees.
In de videoconferentie van de Landbouw- en Visserijministers van 13 mei jl. heb ik
daarom gepleit voor om de huidige opslagregeling van runderen ouder dan acht maanden
uit te breiden naar kalfsvlees. Daarbij heb ik gevraagd of er mogelijkheden zijn om
voorwaarden voor dierenwelzijn aan deze steun te verbinden. De Nederlandse rundvleesproductie
bestaat voor een groot deel uit kalfsvlees. Steun voor private opslag van kalfsvlees
kan bijdragen aan zowel het stabiliseren van de markt voor kalfsvlees als voor rundvlees
en werkt ook positief door naar de zuivelsector.
De Europese Commissie heeft echter laten weten op dit moment geen nieuwe marktmaatregelen
te overwegen, maar dat zij de situatie goed zal monitoren.
Naast de Europese steunmaatregelen kan een aantal dierlijke sectoren een beroep doen
op de nationale generieke steunregelingen uit het Noodpakket 2.0. Het intradepartementale
marktteam van mijn ministerie monitort nauwgezet en in contact met de diverse brancheorganisaties
de marktontwikkelingen in de verschillende sectoren.
De leden van de VVD-fractie lezen over toezicht door de NVWA en vragen op welk vlak
de NVWA niet dezelfde (mate van) controle kan uitvoeren in vergelijking met de periode
voor COVID-19. In welke sectoren en binnen welke divisies heeft het toezicht stilgelegen?
Wat zijn de gevolgen geweest voor de sectoren en op welke manier is de Minister met
de sectoren in gesprek (gegaan) om te komen tot mogelijke oplossingen?
In mijn brieven van 31 maart 2020 (Kamerstukken 21 502-32 en 35 420, nr. 1230) en 15 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 30) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van COVID-19 en de getroffen maatregelen
voor het toezicht door de NVWA. Om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen,
zijn keurings-werkzaamheden door de NVWA op slachthuizen zoveel mogelijk doorgegaan.
Daar waar ondanks de door de slachterijengenomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen
kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te
stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk
van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren.
Dit heeft er in de afgelopen twee maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden
op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort. De NVWA heeft op 20 mei jl. uit voorzorg
besloten dierenartsen die werkzaam waren in een slachthuis in Groenlo op te dragen
hun werkzaamheden te staken vanwege het feit dat een fors deel van de medewerkers
van het slachthuis positief is getest op het coronavirus. Daarna is op last van de
desbetreffende veiligheidsregio ook in Helmond een slachthuis gesloten vanwege besmetting
van het personeel met het coronavirus.
Het kabinet is in overleg met de betrokken sectoren om de situatie in slachthuizen
over de volle breedte te bespreken. Ik heb op 26 mei jl. de sector gesproken en de
urgentie benadrukt van de eigen rol en verantwoordelijkheid van slachthuizen en opgeroepen
verantwoordelijkheid te nemen voor een veilige omgeving voor hun medewerkers en om
besmetting van de medewerkers zo veel mogelijk te voorkomen. Het gaat daarbij niet
alleen om de werkplek, maar ook om de huisvesting en het vervoer van de medewerkers.
Bedrijven hadden al protocollen gemaakt om te werken met de RIVM-richtlijnen, en diverse
maatregelen genomen. De sector heeft mij toegezegd extra maatregelen te nemen, inclusief
meer inzet op het naleven van de protocollen.
De certificering van levende dieren en producten voor het EU-handelsverkeer en voor
derde landen heeft zoveel mogelijk doorgang gevonden. Deels door certificering op
afstand. In de andere sectoren heeft de NVWA in eerste instantie de inspecties beperkt
tot het noodzakelijke. Dat betrof bijvoorbeeld inspecties naar aanleiding van meldingen
bij de NVWA die vanwege de ernst van de overtreding en/of de mogelijke gevolgen voor
de voedselveiligheid, het dierenwelzijn, de diergezondheid of de plantgezondheid onmiddellijk
om een inspectie vroegen. Inmiddels wordt het toezicht gefaseerd weer opgestart als
dit met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM mogelijk is.
Met betrekking tot de gevolgen van de coronacrisis op de visserij- en aquacultuur-sector
ondersteunen de leden van de VVD-fractie de maatregelen die de Minister genomen heeft
om vissers die noodgedwongen aan de wal moeten blijven, tegemoet te komen. Hoeveel
vissers hebben tot dusver een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming? Klopt het
dat als gevolg van Europese bepalingen bij de aanvraag van tegemoetkomingen de eis
is gesteld dat deze aanvraag in de laatste week van de vijf stilligweken ingediend
moet worden? Zo ja, is de Minister bekend met situaties waarin vissers als gevolg
van deze eis een week vergoeding zijn misgelopen? Welke verwachtingen zijn er ten
aanzien van de termijn van toekenning en uitbetaling van de tegemoetkoming?
Er zijn 124 subsidieaanvragen ingediend. Een aanvraag tot verlening van de subsidie
moet worden ingediend voordat alle gewenste weken, met een maximum van vijf, is stil
gelegen.
De regeling is op 15 mei, zo snel mogelijk na publicatie op 24 april van de gewijzigde
EFMZV verordening, opengesteld. Het stilliggen kan worden vergoed vanaf 16 maart.
Indien in de tussenliggende periode, van 16 maart tot 15 mei, reeds vijf weken is
stilgelegen, wordt door een extra week stilliggen de subsidie verkregen.
In de regelgeving is bepaald dat de beslissing ten aanzien van de toekenning van de
subsidieverlening(aanvraag) binnen maximaal 13 weken na ontvangst van de aanvraag
moet worden gegeven. Betaalverzoeken worden ingediend nadat alle gewenste weken is
stilgelegen. Voor deze betaalverzoeken geldt opnieuw een beslistermijn van maximaal
13 weken.
Met betrekking tot de steunmaatregelen voor de tuinbouwsector vragen de leden van
de VVD-fractie naar de eerste ervaringen van ondernemers met de indiening en toekenning
van aanvragen. Hoe ervaren indieners tot dusver het proces van het onderbouwen van
de gemelde omzetderving? Zijn er tot dusver bepaalde vragen of problemen waar ondernemers
in dit proces met regelmaat tegen aanlopen? Zo ja, welke zijn dit? Bestaat hierbij
een verschil tussen ondernemers met een relatief grotere en kleinere omzet? Zo ja,
welke specifieke problemen ervaren ondernemers met een relatief grote omzet (en daarmee
een relatief groot omzetverlies)? In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over de precieze
definities en voorwaarden gehanteerd in de regeling? Op welke wijze worden deze onduidelijkheden
weggenomen? Hoeveel aanvragen voor een tegemoetkoming zijn tot dusver ingediend en
is aan te geven wat de gemiddelde gemelde omzetderving per bedrijf is?
Kan de Minister aangeven hoeveel van het voor de regeling geraamde bedrag op basis
van de tot dusver ingediende aanvragen uitgekeerd zal worden? Wordt er gesproken met
de sector over vervolgstappen of eventuele aanpassingen aan de regeling?
Met de crisisorganisatie van de tuinbouwsector die is ingericht onder Greenports Nederland
wordt geregeld overlegd om vragen over de Regeling te bespreken. Sectorpartijen communiceren
hier ook zelf over naar de leden. Mijn beeld is dat het aanvraagproces en de communicatie
daarover goed loopt. Het loket voor het indienen van een aanvraag is op 7 mei geopend
op de website van de RvO. Aan de hand van vragen die door ondernemers aan het contactcentrum
van de RvO worden gesteld, worden geregeld de Q&A’s op de website van de RvO aangepast.
Vooralsnog is er geen verschil in aard van de vragen die gesteld worden door ondernemers
met een grotere omzet en ondernemers met een kleinere omzet.
Tot dusverre zijn er vanuit de tuinbouw ruim 900 aanvragen binnengekomen. Deze aanvragen
zijn gebaseerd op de verwachte omzetderving over de periode van 12 maart t/m 11 juni
2020 ten opzichte van de voorgaande jaren, waarop binnen enkele dagen een voorschot
wordt uitgekeerd. Achteraf dient de definitieve vaststelling plaats te vinden aan
de hand van bewijsstukken of een accountantsverklaring. Een aantal vragen die door
de brancheorganisaties is gesteld, leidt tot kleine aanpassingen ter verduidelijking
van de Regeling. Daarbij worden de uitgangspunten van de regeling niet gewijzigd.
Daarnaast geldt voor zowel de tuinbouw als de visserij dat een belangrijke voorwaarde
voor herstel van de omzet in de betrokken sectoren is dat het internationale goederenverkeer
en de internationale handelsstromen zo snel mogelijk weer op gang komen. In dit verband
is het zorgelijk dat een recente enquête van NLinBusiness aantoont dat ruim 60% van
de internationaal opererende ondernemers groeiende handelsbarrières ervaart.
De leden van de VVD-fractie vragen om deze reden op welke wijze wordt gewerkt aan
een inventarisatie van deze ervaren barrières onder met name ondernemers in de tuinbouw
en op welke wijze wordt gehandeld om deze barrières weg te nemen.
De enquête van NLinBusiness dateert van 31 maart jl. en betrof een onderzoek dat bilaterale
Kamers van Koophandel uitvoerden onder 180 Nederlandse bedrijven die in het buitenland
waren gevestigd. De uitkomsten hadden betrekking op de lokale activiteiten en niet
in het bijzonder op handelsbarrières of de in- en uitvoer met Nederland. 68% van de
respondenten waren gevestigd in Thailand en Indonesië, en van alle antwoorden had
87% betrekking op vier landen. 15% van de respondenten was actief in de agribusiness.
Om Nederlandse ondernemers uit de agribusiness te informeren over handelsbarrières
in het buitenland wordt er vanuit het Ministerie van LNV regelmatig een overzicht
gestuurd naar onder meer brancheorganisaties met actuele berichtgeving van landbouwraden.
Zij onderhouden waar mogelijk en nodig contact met lokale overheden.
Met name in de eerste weken van de crisis hebben ambassades zich zeer ingespannen
om te bewerkstelligen dat bederfelijke producten konden worden vervoerd via zgn. Green
Lanes.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vinden het goed dat de regering noodlijdende sectoren
steunt in deze tijden van crisis, zodat zij niet door de coronacrisis het loodje leggen.
Deze leden hebben de volgende vragen. Nu vooral de export stilvalt zal Nederland van
de landen in de Europese Unie (EU) relatief het hardst worden geraakt. Hoeveel geld
gaat er meer naar de agrarische sector vanuit de EU vanwege de coronacrisis? Kan de
Minister toelichten of Nederland een «fair share» krijgt? Kan de Kamer worden geïnformeerd
over de extra EU-landbouwsteun per land als gevolg van de coronacrisis? Is er zicht
op hervatting van de export van bloemen en planten? Is de Minister in overleg met
haar EU-collega's om de export snel weer op peil te brengen?
De maatregelen van de EU om de landbouwsector te helpen om de effecten van de Coronacrisis
op te vangen betekenen vooral dat de mogelijkheden om bestaande EU-middelen voor landbouwbeleid
anders, of onder (tijdelijk) andere voorwaarden in te zetten dan anders het geval
zou zijn geweest. Deze middelen komen uit de lopende EU-landbouwbegroting. Het gaat
dus niet om meer financiële middelen. Daar waar het de middelen voor directe betalingen
en voor plattelandsontwikkeling betreft zijn deze dus niet anders verdeeld tussen
de lidstaten. Lidstaten hebben alleen mogelijkheden gekregen om flexibeler om te gaan
met het tijdstip van uitbetaling bij de directe betalingen of nog niet verplichte
middelen voor plattelandsontwikkeling ruimer toe te passen. Voor de marktmaatregelen
die in het kader van de verordening voor de Gemeenschappelijke Marktordening (Vo.
(EU) 1308/2013) zijn ingezet (bijvoorbeeld voor publieke opkoop of voor steun voor
particuliere opslag) geldt dat de middelen uit eerder onbenut EU-landbouwbudget afkomstig
zijn. Deze maatregelen gelden EU-breed en zijn erop gericht om de markt in de gehele
EU te stabiliseren. Steun voor particuliere opslag staat open voor alle marktdeelnemers
binnen de EU. Alle marktdeelnemers hebben een gelijke kans om er gebruik van te maken.
De mate van gebruik kan per lidstaat wel verschillen.
Met uitzondering van steun voor private opslag van kaas waar een evenredige verdeling
is gemaakt op basis van de productiecijfers in de EU per lidstaat, zijn er ook geen
plafonds per lidstaat bij deze maatregelen. Aangezien de regelingen nog open staan
kan op dit moment niet worden aangeven welke lidstaat in welke mate gebruik maakt
van de regelingen. Het beeld in de eerste weken van openstelling is dat ook marktdeelnemers
in Nederland gebruik maken van de diverse regelingen. Wat betreft de export van landbouwproducten
inclusief bloemen en planten naar andere lidstaten van de EU, is er al vroeg aandacht
geweest voor het openhouden van grenzen en het belang van goede transportmogelijkheden
in de gehele EU. Afgezien van enkele problemen in de eerste weken van de Coronacrisis,
lijken deze maatregelen effectief geweest te zijn.
Herstel van de vraag naar landbouwproducten die vooral geraakt zijn door het geheel
of gedeeltelijk sluiten van onder andere horeca, foodservice en winkels in de EU is
in grote mate afhankelijk van het tempo waarin in de verschillende lidstaten de betreffende
afzetkanalen weer open gaan en de snelheid en mate waarin de consumptie van die producten
weer op het niveau van voor de crisis komt.
Hoe staat het met de veiligheid in de vleesverwerkende sector nu er in Duitsland groot
besmettingsgevaar is gebleken?
Op 20 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de inspecteur-generaal
van de NVWA op die dag heeft besloten om de NVWA-werknemers terug te trekken van de
vestiging van een slachthuis in Groenlo. Dit besluit heeft hij genomen op basis van
de eerste bevindingen van een steekproef die de GGD heeft geïnitieerd onder andere
bij de medewerkers van het betreffende slachthuis. Uit die steekproef bleek dat mogelijk
20% van de medewerkers van het slachthuis besmet is met het COVID-19 virus. In de
afgelopen periode is er ook getest op andere slachthuizen. Zoals toegezegd in mijn
brief van 20 mei jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 159) zal ik uw Kamer samen met de Minister van VWS en de Staatssecretaris van SZW op
korte termijn informeren over de laatste ontwikkelingen op de slachthuizen, waaronder
het testbeleid op de slachthuizen.
De leden van de PVV-fractie hebben een noodoproep gekregen dat de situatie in de nertsenhouderij
kritiek is en dat deze sector vooralsnog niet kan rekenen op enige steun.
Is de Minister zich van de situatie bewust dat vanwege de coronacrisis de verkoop
van pelzen vrijwel volledig is stilgevallen en dat een voerleverancier heeft aangekondigd
te stoppen met het leveren van voer? Wat gaat de Minister ondernemen om deze zwaar
getroffen sector te steunen? Is de Minister bereid om de ambitie van het uitfaseren
van de nertsenhouderij in Nederland te bespoedigen nu blijkt dat nertsen het coronavirus
kunnen overdragen? Welke problemen ziet de Minister bij een eventueel snellere afbouw
van de overgebleven nertsenhouders? Is de Minister van mening dat de nertsenhouders
de afgelopen jaren goed begeleid zijn bij het staken van de ondernemingen en/of in
een eventuele doorstart in een andere sector?
Het is mij bekend dat als gevolg van de coronamaatregelen de verkoop van pelzen sterk
is gedaald en dat pelsdierbedrijven in liquiditeitsproblemen kunnen komen. Ik werk
aan een wijziging van de bestaande subsidieregeling voor sloop- en ombouw om pelsdierhouders
beter te kunnen ondersteunen bij het stoppen en bij het slopen of ombouwen van hun
voormalige pelsdierhouderijen. Ik ben voornemens deze wijziging op korte termijn voor
te hangen bij de Tweede en Eerste Kamer en onderzoek mogelijkheden om de inwerkingtreding
te versnellen. Daarnaast heb ik onlangs subsidie van € 4.6 miljoen verleend aan de
Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders (NFE) voor de uitvoering van een door
NFE en LTO opgesteld Sociaal Economisch Plan (SEP). Hiermee kunnen pelsdierhouders
door NFE en LTO worden begeleid en ondersteund bij de afbouw van hun pelsdierhouderij.
Met de banken is besproken dat de tijdelijke verruiming van de Borgstelling Landbouw
Corona (BL-C) gebruikt kan worden voor kredietverstrekking aan nertsenbedrijven.
Zoals in de brief van 3 juni is gemeld, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe een
eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte
termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt daar binnenkort
nader over geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over
de stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven en hebben hierover nog
vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het aannemelijk is dat één medewerker van een
besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet met COVID-19. Zij vragen de Minister
of er ook informatie beschikbaar is over op welke wijze deze medewerker door de nertsen
is besmet. Is het aannemelijk dat dit door fysiek contact met de nertsen is gebeurd
of juist door het inademen van druppeltjes in de lucht?
Vermoedelijk heeft intensief contact door de verzorging met deze dieren geleid tot
besmetting. Dieren worden in de hand genomen en mogelijk dat de nerts, via faeces
of druppeltjes uitademingslucht de medewerker heeft besmet. Ook is het mogelijk dat
de medewerker tijdens het verblijf in de stallen de infectie heeft opgelopen door
inhalatie van virus bevattende stofdeeltjes; immers in monsters van lucht en stof
die in de stal zijn genomen is het virus aangetroffen. De precieze route is echter
niet vast te stellen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de screening van nertsenbedrijven wordt
uitgebreid naar alle nertsenbedrijven in Nederland en wordt verplicht. Deze leden
vragen de Minister op welke termijn deze screening bij alle nertsenbedrijven in Nederland
kan worden uitgevoerd. Om hoeveel bedrijven gaat het in totaal en hoeveel bedrijven
kunnen er per dag worden gescreend? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze screening
zo veel mogelijk te versnellen en wat is daarvoor nodig?
Deze screening wordt momenteel uitgevoerd, door veel dierenartsen die door de Gezondheidsdienst
voor Dieren hiervoor speciaal zijn vrijgemaakt. Naar verwachting zijn de resultaten
volgende week bekend. Het gaat in totaal om ongeveer 140 nertsenbedrijven, zoveel
als er in Nederland zijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM) de kans dat een kat met COVID-19 een mens kan besmetten nog steeds als heel
klein beoordeelt en dat adviezen over de omgang met dieren ongewijzigd blijven. Deze
leden zijn van mening dat het van belang is om te zorgen voor goede publieksvoorlichting
op dit punt en dat adviezen over de omgang met dieren goed onder de aandacht van inwoners
moeten worden gebracht. Zij vragen de Minister in hoeverre deze adviezen op dit moment
actief gecommuniceerd worden en welke mogelijkheden zij ziet om de publieksvoorlichting
over COVID-19 en de omgang met dieren te intensiveren.
Het RIVM publiceert op zijn website de adviezen (https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/huisdieren), mijn ministerie geeft ook via de website informatie en er is een lijst met Q&A’s
zodat mensen meer informatie kunnen krijgen. Ook dierenartsen spelen een rol bij de
voorlichting. Verder zijn er wetenschappers die in diverse media informatie geven.
Dierenartsen krijgen via mijn ministerie, via de NVWA, onderzoekers en via aparte
mailings de nodige informatie. Dierenartsen is gevraagd een vermoeden van een infectie
bij huisdieren te melden bij de NVWA.
COVID-19 en dieren
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over
COVID-19 en mogelijke relatie met dieren en hebben hierover nog enkele vragen. Deze
leden vragen de Minister in hoeverre het met zekerheid te stellen is dat de overdracht
van corona bij huisdieren van baas naar hond of kat is gegaan en niet andersom. Wat
kunnen we op dit vlak leren van buitenlandse ervaringen en in hoeverre is er op dit
vlak sprake van internationale samenwerking?
Aangezien de drijvende kracht achter de wereldwijde verspreiding van het virus de
mens is, en er veel patiënten of subklinisch geïnfecteerde mensen zijn, is het het
meest waarschijnlijk dat COVID-19 patiënten de infectie hebben overgedragen aan hun
huisdier. Er zijn wereldwijd geen aanwijzingen dat huisdieren op grote schaal zijn
besmet, wat het dus onwaarschijnlijk maakt dat de route andersom is.
Er wordt internationaal veel kennis uitgewisseld. De Europese Commissie is aan het
uitwerken hoe we in de Europese Unie gezamenlijk kunnen optrekken wat betreft het
doen van (wetenschappelijk) onderzoek naar CoV-2 infecties bij dieren.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister ook om duidelijk te maken hoe de algemene
voorlichting plaatsvindt over besmetting van dieren en daarbij tevens in te gaan op
hoe diereigenaren met corona op de hoogte zijn gesteld van het besmettingsrisico.
Zijn mensen die in contact komen met coronapatiënten gewezen op besmettingsrisico
van mogelijk aanwezige huisdieren, zoals katten, honden en fretten? Hoe worden dierenartsen
geïnformeerd over de besmettingsrisico's bij huisdieren? Zijn dierenartsen verplicht
om bij coronaverschijnselen of positieve testen van huisdieren dit aan de overheid
te melden? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dit het geval. Zo nee, waarom
niet?
Het RIVM publiceert op zijn website de adviezen, mijn ministerie geeft ook via de
website informatie en er is een lijst met Q&A’s zodat mensen meer informatie kunnen
krijgen. Ook dierenartsen spelen een rol bij de voorlichting. Verder zijn er wetenschappers
die in diverse media informatie geven.
Dierenartsen krijgen via mijn ministerie, via de NVWA, onderzoekers en via aparte
mailings de nodige informatie. Dierenartsen is gevraagd een vermoeden van een infectie
bij huisdieren te melden bij de NVWA.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens welke informatie beschikbaar is over besmettingen
bij muizen en ratten. Daarnaast vragen deze leden of mopshonden gezien hun korte snuit
en mogelijk achterliggende ademhalingsproblemen gevoeliger zijn voor corona. Zij vragen
de Minister ook in te gaan op de rol die (kamer)vliegen al dan niet zouden kunnen
spelen bij het verspreiden van het coronavirus. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) zijn kamervliegen dragers van bijvoorbeeld diarreeziektes en huid- en ooginfecties.
Hoewel kamervliegen geen bijtende insecten zijn, kunnen zij wel indirecte overbrengers
van deze ziektes zijn. In hoeverre is in het kader van COVID-19 onderzoek gedaan naar
het indirect overbrengen van deze ziekte door vliegen en wat zijn daar de uitkomsten
van?
Muizen en ratten zijn niet gevoelig gebleken voor infectie, blijkt uit wetenschappelijke
publicaties. De deskundigengroep dierziekten heeft aangegeven deze dieren niet als
risico te zien (www.deskundigengroepdierziekten.nl).
Er zijn maar enkele cases van honden bekend. Er is niet bekend of bepaalde rassen
meer risico lopen en uit die paar gevallen kan daarover nu ook niet iets worden gezegd.
Bovendien is er een verschil tussen gevoeligheid voor infectie en gevoeligheid voor
de symptomen ervan. Als een hond of kat in een huishouden besmet is dan dient de eigenaar
het dier een goede verzorging te bieden.
Vliegen kunnen het virus mogelijk passief overbrengen. Dat is echter niet vast te
stellen. De belangrijkste wijze van verspreiden gaat volgens experts via kleine druppeltjes.
Het advies van het RIVM is om vaak de handen te wassen en de normale hygiënemaatregelen
in acht te nemen. Over de rol van vliegen in de verspreiding is niets bekend en ik
acht het niet opportuun dat te onderzoeken.
Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over
de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren en hebben
hierover nog enkele vragen. De Minister merkt terecht op dat hoe langer de crisis
aanhoudt, hoe nijpender de financiële situatie voor agrarische ondernemers en vissers
wordt. Deze leden vragen de Minister om aan te geven in welke sectoren de financiële
situatie het meeste nijpend is en in welke mate de in de brief genoemde maatregelen
de situatie in deze sectoren zal verbeteren.
De sectoren die als gevolg van nationale en internationale overheidsmaatregelen om
de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, in het bijzonder het horecaverbod
en het verbod op het houden van evenementen, te maken hebben met een acute daling
van de vraag naar producten die slecht of niet houdbaar zijn vanwege bederfelijkheid
en waarvoor geen of beperkte alternatieve toepassingsmogelijkheden zijn, en die bovendien
een groot deel van hun omzet realiseren in de piekmaanden maart tot en met juni, zijn
het hardst getroffen. Dit betreft vooral de sierteelt, delen van de voedingstuinbouw
die exclusief produceren voor de horeca en foodservice en fritesaardappelen.
Omdat de bestaande noodmaatregelen zoals de NOW in deze specifieke situaties onvoldoende
soelaas bieden, heeft het Kabinet besloten om voor deze specifieke sectoren te komen
met de aanvullende Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID 19
Ook een aantal dierlijke sectoren en de aquacultuur- en visserijsector hebben om nationale
en/of EU steun gevraagd. Zoals aangegeven in mijn brief hebben zij te kampen met (financiële)
problemen, als gevolg van vraaguitval en daardoor lagere marktprijzen. Deze sectoren
kunnen veelal gebruik maken van maatregelen die in EU-verband worden genomen, zoals
voorschotbetaling, private opslag, publieke interventie, crisiskartel of – in het
geval van visserij – de stillegregeling.
Daarnaast kunnen alle sectoren gebruik maken van de meer (sector)generieke steun-
en kredietmaatregelen zoals de tijdelijke verruiming van de regeling Borgstelling
MKB-Landbouw-kredieten met een faciliteit voor kortlopende kredieten (BL-C), de NOW
of de TOGS (in het bijzonder voor multifunctionele landbouw en paardensport)
De nationale LNV-sectorspecifieke steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van
de acute financiële nood die is ontstaan door het wegvallen van de vraag door beperkende
maatregelen als gevolg van corona en tegelijkertijd het doorlopen van kosten, waaronder
de loonkosten van werknemers. De steunmaatregelen helpt bedrijven met toekomstperspectief
om de sector zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na
de coronacrisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming
nodig zijn. Het is op dit moment echter nog te vroeg om te kunnen zeggen in hoeverre
de genoemde maatregelen de situatie in deze sectoren verbeterd heeft of nog zal verbeteren.
Het spreekt voor zich dat ik de situatie blijf monitoren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ook langetermijneffecten van de
coronacrisis verwacht, hetgeen een grote impact kan hebben op de land- en tuinbouw.
Deze leden vragen de Minister toe te lichten om welke langetermijneffecten het hier
gaat, welke omvang de te verwachten impact daarvan op de land- en tuinbouw zou kunnen
hebben en waar de Minister aan denkt qua maatregelen om de negatieve langetermijnimpact
zo klein mogelijk te houden.
Het is op dit moment gezien de onzekerheid omtrent de duur en verloop van de coronacrisis
nog moeilijk vast te stellen wat de langetermijneffecten van de coronacrisis op de
land- en tuinbouw zijn. Onderzoeksbureau Panteia23 heeft al wel een doorrekening gemaakt van de economische effecten op sectoren op
basis van de scenario’s van het Centraal Planbureau (CPB) van 26 maart jl., waaronder
ook de landbouwsector. Panteia geeft aan dat door de coronacrisis de landbouwsector
te maken heeft met het wegvallen van binnenlandse afzetmarkten (mede door het sluiten
van de horeca) en export.
Panteia heeft een eerste inschatting gedaan van de ontwikkeling van de toegevoegde
waarde en arbeidsvolume in landbouw, bosbouw en visserij in 2020 en 2021 op basis
van vier verschillende CPB-scenario’s24: Scenario 1: 3 maand beperkingen; scenario 2: 6 maand beperkingen; scenario 3: 6
maand beperkingen, doorwerking negatiever; scenario 4: 12 maand beperkingen, aanvullende
problemen vanuit buitenland en financiële sector.
Ontwikkeling toegevoegde waarde en arbeidsvolume in landbouw, bosbouw en visserij
(in %)
Omdat het op dit moment nog onduidelijk is wat de lange termijn impact is op de land-
en tuinbouw is het nog te vroeg om te bepalen of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het kabinet heeft in de kamerbrief noodpakket 2.025 aangegeven dat het de ontwikkelingen in diverse sectoren intensief volgt, in binnen-
en buitenland en op financiële markten en waar nodig zal het kabinet aanvullende actie
blijven ondernemen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regeling voor de sierteelt en onderdelen
van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen via een spoedprocedure voor goedkeuring
aan de Europese Commissie is voorgelegd. Zijn alle goedkeuringen door de Europese
Commissie voor deze regeling binnen?
De Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 is 8 mei jl. goedgekeurd
door de Europese Commissie en gepubliceerd in de Staatscourant (Kamerstuk 35 420, nr. 32.).
De leden van de CDA-fractie lezen dat boeren die geen gebruik kunnen maken van de
maximale de-minimis ruimte een beroep kunnen doen op de tijdelijk verruimde Borgstelling
Landbouw (BL-C). Kan de Minister aangeven in welke gevallen boeren geen gebruik zouden
kunnen maken van de maximale de-minimisruimte? Om hoeveel gevallen zal dit naar verwachting
gaan?
Alle overheden, dus ook de provincies, gemeenten en waterschappen, kunnen subsidies
verstrekken onder de de-minimisregeling. In totaal mag een landbouwer maximaal € 20.000
aan de-minimissteun ontvangen in de afgelopen twee belastingjaren en het lopende belastingjaar.
De landbouwer dient te verklaren dat hij niet over deze grens heengaat. Boeren die
de maximale de-minimis ruimte al hebben opgebruikt, kunnen geen gebruik maken van
het voorschot.
Ik heb geen beeld hoeveel de-minimissteun boeren al hebben ontvangen in de afgelopen
jaren. Naar verwachting is het aantal boeren dat om deze reden geen voorschot kan
aanvragen zeer beperkt.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat de kalversector
zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen van dierenwelzijnsproblemen en dat de
NVWA handhaaft indien nodig. Deze leden vragen of de Minister signalen heeft ontvangen
van dierenwelzijnsproblemen in deze sector en of er tot op heden gevallen zijn geweest
waarbij de NVWA tot handhaving heeft moeten overgaan.
De Corona-crisis veroorzaakt in de kalversector een forse afzet- en omzetdaling. Daarom
worden minder kalveren geslacht dan gebruikelijk. Kalveren blijven langer op het kalverbedrijf.
De NVWA zal handhaven als dierenwelzijnsproblemen optreden, maar heeft tot op heden
niet hoeven ingrijpen.
In de Kamerbrief van 7 mei 2020 geeft de Minister aan: «Ik vind het belangrijk dat
eventuele steunmaatregelen voor de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering
van het dierenwelzijn.». Deze leden verwonderen zich erover dat de Minister ondanks
de crisissituatie juist nu extra eisen stelt aan particulier opslag van kalfsvlees,
terwijl er nog geen nieuwe Europese wetgeving voorligt en steunmaatregelen vanuit
de EU een EU-bevoegdheid betreft. Zij ontvangen graag een reactie van de Minister
of zij nu voornemens is om Nederlandse koppen op EU regelgeving is te plaatsen.
De kalversector heeft mijn politieke steun gevraagd voor particuliere opslag. Ik heb
toegezegd, dat ik me in Brussel hard ga maken voor steun voor particuliere opslag,
waarbij ik heb aangegeven dat ik verwacht dat de kalversector de lange afstandstransporten
gaat beperken. De Nederlandse kalversector importeerde in 2019 ruim 860.000 kalveren.
Tachtig procent van de geïmporteerde kalveren kwamen uit Duitsland, België of Luxemburg,
20% uit landen die verder weg liggen zoals Letland en Ierland. Aanvoeren van kalveren
uit andere lidstaten is wettelijk toegestaan; de EU heeft één interne markt. Een transporteur
moet zich wel houden aan de geldende regels, waaronder de Europese Transportverordening,
en de omstandigheden waaronder de kalveren worden vervoerd verdienen meer aandacht.
De Nederlandse kalverhouderij is wereldmarktleider en heeft daardoor een grote verantwoordelijkheid.
Om die reden heb ik de verwachting richting de kalversector uitgesproken dat zij actie
neemt voor beperking van lange afstandstransporten en verbetering van dierenwelzijn.
Ik pleit, samen met andere Europese collega’s, voor het aanscherpen van de Transportverordening,
zoals aangegeven in de voortgangsbrief dierenwelzijn landbouwhuisdieren van 4 september
2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1063).
Heeft de Minister ook zicht op de situatie van de zogenoemde «vrije kalvermesters»
die niet in een integratieverband zijn aangesloten?
Ik ben op de hoogte dat vrij-kalvermesters te maken hebben met een forse inkomensafname.
De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat Nederland, de Europese Commissie en
andere lidstaten de ontwikkelingen in de verschillende landbouwsectoren nauwgezet
monitoren. Kan de Minister aangeven wat de monitoring aan informatie al heeft opgeleverd?
Op welke wijze wordt voorkomen dat problemen in land-, tuinbouw- en visserijsectoren
ontstaan of verergeren?
De Europese Commissie bespreekt regelmatig met de lidstaten de marktsituatie van de
verschilleden landbouwsectoren in de Landbouwraad, het CSA en de comités voor de gemeenschappelijke
marktordening en in voorkomend geval de Visserijraad. Hierbij wordt ook uitgewisseld
of de inzet van de CAP of steunmaatregelen uit de gemeenschappelijke ordening ingezet
kunnen worden om sectoren met problemen te ondersteunen.
Op nationaal niveau monitort het intradepartementale marktteam van mijn ministerie
nauwgezet en in contact met de diverse brancheorganisaties de marktontwikkelingen
en de bedrijfseconomische situatie van de sectoren. Deze informatie is afgelopen maanden
zeer waardevol gebleken om knelpunten te signaleren en waar nodig ondersteunende maatregelen
te treffen, sectorspecifiek, generiek of in EU-verband. Hierover is uw Kamer in mijn
brief over de gevolgen van de COVID-19 crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren
van 7 mei jl. geïnformeerd. Ook de komende maanden zullen we op deze manier de ontwikkelingen
blijven volgen.
Daarnaast heeft ons internationale landbouwradennetwerk op de posten een belangrijke
rol gespeeld bij het in kaart brengen en waar mogelijk wegnemen van knelpunten die
ontstaan zijn bij de import en export van agrofoodproducten. Een voorbeeld hiervan
zijn de green lanes. Ook de komende tijd zal ik de informatie en ondersteuning van
het landbouwradennetwerk levert nodig hebben om de handel weer op gang te brengen.
De eendenhouderij in Nederland is een relatief kleine gespecialiseerde sector die
zwaar getroffen is vanwege de genomen overheidsmaatregelen die stillegging van de
horeca tot gevolg had. Medio maart heeft deze sector besloten de productie op een
ordentelijke manier af te bouwen. Op welke wijze denkt de Minister een toekomst voor
deze sector in Nederland te kunnen garanderen?
Zoals aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Ouwehand van 28 april 202026heeft de eendensector mij geïnformeerd over het besluit om voorlopig geen nieuwe broedeieren
in te leggen. De eendensector neemt hiermee een maatregel om de economische gevolgen
van de crisis voor de keten te beperken. Het perspectief voor de sector is afhankelijk
van de duur van de uitval van de afzet naar horeca en foodservice. De bedrijven uit
deze sector kunnen voor de overbrugging van de huidige marktsituatie gebruik maken
van de generieke steunmaatregelen uit de noodpakketten zoals de NOW en de tijdelijke
verruiming van de Borgstelling Landbouw in verband met Corona.
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat de situatie met betrekking tot de
nertsenhouderij door de coronacrisis penibel is geworden. De internationale markt
is ingestort doordat kopers onder andere niet kunnen reizen en daarmee is de verkoop
tot stilstand gekomen. Deze leden hebben vernomen dat de overheden van Denemarken
en Finland hulpprogramma’s in het leven hebben geroepen voor de nertsenhouders. Is
de Minister dit bekend? Waaruit bestaan deze hulpprogramma’s? Wat is de Minister voornemens
voor de nertsenhouders in Nederland te ondernemen?
Het is mij bekend dat de overheden in Denemarken en Finland programma’s hebben opgesteld
voor de ondersteuning van nertsenhouders. De wijze waarop deze sector in deze landen
wordt ondersteund is mij niet bekend. Met de banken is besproken dat de tijdelijke
verruiming van de Borgstelling Landbouw Corona (BL-C) gebruikt kan worden voor kredietverstrekking
aan nertsenbedrijven.
Zoals in de brief van 3 juni is gemeld, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe een
eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte
termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt daar binnenkort
nader over geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat verzekeraars bij afloop van bijvoorbeeld
een brandverzekering geen nieuwe dekking aangaan omdat een bedrijfsbezoek (inspectie)
vanwege corona niet plaatsvindt. Is de Minister hiervan op de hoogte? Zo ja, welke
actie kan de Minister hierop ondernemen?
Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat aflopende polissen normaal gesproken gewoon
in het geheel worden verlengd. Wel zien ook verzekeraars zich geconfronteerd met Covid-19
gerelateerde uitdagingen. Risicodeskundigen van verzekeraars zijn zo veel mogelijk
op pad, maar vaak moet er uit veiligheidsoverwegingen aangepast worden gewerkt. De
klant moet hier soms zelf actie voor ondernemen. Heel soms lukt inspecteren echt niet.
Verzekeraars kijken daarom per geval naar de (alternatieve) mogelijkheden, dit in
overleg met de klant en eventueel hun adviseur. Met name nieuwe aangeboden risico’s,
zoals nieuwe klanten, bedrijfsdiversificatie of een forse bedrijfsuitbreiding, moeten
veelal eerst geïnspecteerd worden. Daar kan enige vertraging zijn ontstaan. Het is
daarom zaak dat klanten en hun adviseur het niet op het laatste moment laten aankomen.
Dat geldt overigens ook in reguliere tijden. Een inspectie kost tijd en levert vaak
ook aanbevelingen ter verbetering op, voordat een risico aanvaardbaar is.
De leden van de CDA-fractie horen graag van de Minister hoe de NVWA de exportcertificering
vorm blijft geven de komende maanden.
Bij de uitbraak van de COVID-19 crisis had de NVWA onvoldoende capaciteit om alle
exportcertificeringen van levende dieren en sperma/embryo’s naar EU lidstaten en derde
landen uit te voeren. De NVWA heeft een prioritering aangebracht in relatie tot de
borging van de voedselketen en het dierenwelzijn. In de daaropvolgende weken heeft
de NVWA geleidelijk de activiteiten voor exportcertificering opgeschaald en wordt
momenteel het grootste deel van de werkzaamheden uitgevoerd. Voor schapen, geiten
en slachtrunderen zijn geen beperkingen meer. De huidige beperkingen betreffen voornamelijk
paarden en de export van fokvee vanuit primaire bedrijven. Uiteraard blijven de RIVM-maatregelen
onverkort van toepassing zodat de NVWA medewerkers in een veilige omgeving kunnen
werken. Waar nodig worden hiervoor bedrijfsspecifieke protocollen uitgewerkt. In relatie
tot de beschikbare capaciteit wordt er de komende maanden verder opgeschaald. Daar
wordt het bedrijfsleven bij betrokken. De actuele situatie is te vinden op de NVWA
website.
Er zijn op dit moment geen beperkingen in het proces van exportcertificering van dierlijke
producten als gevolg van Covid-19.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de
Verenigde Naties waarschuwt dat door de coronacrisis het aantal mensen in acute hongersnood
nagenoeg zal verdubbelen van 135 naar 260 miljoen aan het eind van dit jaar. Deze
leden vragen of de Minister in beeld heeft waar een dergelijk «dubbele pandemie» (na
corona een van honger) in de wereld ontstaan is of dreigt te ontstaan. Heeft de Minister
ook in beeld welke landen protectionistische maatregelen met betrekking tot voedsel
hebben ingesteld? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze dreigende dubbele crisis
te voorkomen? Heeft de Minister in beeld hoe overschotten van voedsel die hier ontstaan
kunnen worden ingezet daar op de wereld waar hongersnoden zijn? Hoe kan de kennis
van onze agrarische sector worden ingezet in de crisis van landen met voedseltekorten?
De voedselcrisis die dreigt te volgen op de gezondheidscrisis hangt samen met de toegang
tot voedsel, het sluiten van, vaak regionale, markten en de restricties op reizen
van arbeid. Met name in Afrika maar ook in Azië en Latijns Amerika is de situatie
in sommige landen en gebieden urgent. Het openhouden van handelsstromen, zowel nationaal
als internationaal is cruciaal om de toegang tot voedsel te verzekeren.
Het WFP is een programma voor noodhulp gestart om daar waar acute hongersnoden aan
de orde zijn de nood te ledigen.
De huidige situatie legt de kwetsbaarheden in voedselsystemen in en tussen landen
bloot. De FAO en de Wereldbank maken hier per land een analyse van. Ik wil met het
Nederlandse innovatieve bedrijfsleven bekijken hoe we, onder andere met het landbouwradennetwerk,
kunnen bijdragen aan het robuuster en duurzamer maken van de voedselsystemen in deze
landen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg over de mogelijke relatie van COVID-19 met dieren
en de gevolgen van de COVID-19-crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren op
20 mei 2020. Deze leden hebben nog vragen over de desbetreffende stukken.
De leden van de D66-fractie hebben de brief van de Minister inzake de mogelijke relatie
tussen corona en dieren (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) gelezen en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden lezen in de brief dat
de Minister erkent dat veel verschillende factoren invloed hebben op de problematiek
rondom zoönosen. Zo noemt de Minister de manier waarop we met wilde dieren omgaan,
het verlies van biodiversiteit wereldwijd en dieren in de veehouderij als factoren
die een rol spelen bij het verspreiden van virussen. Deze leden zijn positief dat
de Minister deze factoren als invloedrijk erkent. Zij constateren dat de illegale
internationale handel in planten en dieren immers wordt gezien als groot risico voor
de wereldvolksgezondheid. Zo zijn er de laatste twee decennia meerdere virusuitbraken
geweest die te herleiden zijn tot de handel en consumptie van wilde dieren. Voorbeelden
hiervan zijn SARS, MERS, ebola en het nieuwe coronavirus SARS-CoV-2. Deze leden zijn
van mening dat het van groot belang is dat de internationale illegale handel in planten
en dieren wordt gestopt om het verdere verlies van biodiversiteit te voorkomen en
om mogelijke verspreiding van ziektes in de toekomst te voorkomen. Daarbij is Nederland
een belangrijk knooppunt waar illegale handel Europa binnenkomt. Is de Minister het
met deze leden eens dat er zo snel mogelijk stappen moeten worden gezet om de illegale
internationale handel in planten en dieren te stoppen om nieuwe virusuitbraken te
voorkomen, zowel op nationaal als Europees niveau? Zo ja, welke stappen gaat zij zetten
om dit doel te bereiken?
Momenteel zijn er géén aanwijzingen dat de internationale handel – legaal of illegaal
– een groot risico betreft voor de wereldvolksgezondheid. Het beeld is dat lokaal
de besmetting van dier op mens heeft plaatsgevonden. Er is nog veel onderzoek naar
de uitbraak, de bronnen en overdracht. Indien er signalen zijn dat de internationale
handel in (wilde) dieren of planten bij de verspreiding van een zoönose een rol speelt,
zal Nederland dit in Europees verband aankaarten. Er is ook een bestaand Europees
juridisch kader om importmaatregelen te treffen ten behoeve van de dier- of volksgezondheid,
als dat nodig en proportioneel is. De illegale handel in beschermde of bedreigde planten
en dieren is een bedreiging van de biodiversiteit en onacceptabel. Hierop wordt blijvend
gehandhaafd in nauwe samenwerking met Europese en internationale partners.
De leden van de D66-fractie lezen dat China een verbod heeft ingesteld op de consumptie
van wilde dieren na de uitbraak van het coronavirus. Deze leden zijn van mening dat
dit verbod een stap in de goede richting is, maar hebben nog wel zorgen over de situatie
in het land. Zo blijft Traditional Chinese Medicine (TCM) buiten schot, waardoor zogenaamde
loopholes in de illegale handel in wilde dieren blijven bestaan, en dus ook een verhoogde
kans op verspreiding van zoönosen.
Zij zijn niet tegen het gebruik van TCM maar wel wanneer hiervoor wilde dieren worden
gebruikt die de volksgezondheid en biodiversiteit in gevaar brengen. Slechts zo’n
3% van TCM is van dierlijke oorsprong. Echter, deze 3% heeft wel grote gevolgen. Zo
worden er vaak bedreigde en wilde diersoorten gedood om deze te verwerken in medicijnen.
De handel in deze bedreigde diersoorten is soms legaal maar ook vaak illegaal. Zo
is een van de meest verhandelde dieren ter wereld de pangolin, het dier waar waarschijnlijk
ook de oorsprong ligt van het coronavirus. De Chinese overheid stelt dat zij strikte
voorwaardes hanteert voor het gebruik van wilde dieren zoals pangolins in TCM. Alleen
farmaceutische bedrijven die erkend worden door de regering mogen dit soort medicijnen
verkopen om de boel zo te reguleren. Onderzoek maakt echter inzichtelijk dat de grote
vraag naar pangolinschubben het aanbod vele malen overtreft, met als gevolg; illegale
handel in dit dier. Daarbij schrijft de Chinese regering soms openlijk medicijnen
voor die helend zouden werken tegen het coronavirus, zoals injecties die berengal
bevatten. Hoewel de meeste beren op zogenaamde «farms» gefokt worden, stellen natuurbeschermers
dat hiermee ook een illegale handel gevoed wordt. Is de Minister bereid om zich in
Europees verband in te zetten voor een verbod op het gebruik van wilde dieren bij
TCM, zodat de kans op zoönose wordt ingeperkt en het verlies van biodiversiteit wordt
voorkomen? Wat wordt de inzet van de Minister op Europees niveau om ervoor te zorgen
dat China haar markten met wilde dieren nu voorgoed sluit, zodat zij niet opnieuw
opengaan zoals na SARS het geval was?
Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat zoönosen zijn overgedragen via TCM. Het
sluiten van de markten in China is een belangrijke nationale maatregel die genomen
is door de Chinese autoriteiten in het licht van de uitbraak. Er is nog veel onderzoek
naar de uitbraak, bronnen en overdracht. Er is geen aanleiding om nu een dergelijke
oproep te doen. Indien er signalen zijn dat de internationale handel in (wilde) dieren
of producten ervan bij de verspreiding van een zoönose een rol speelt, zal Nederland
dit Europees aankaarten. Er is ook een bestaand Europees juridisch kader om importmaatregelen
te treffen ten behoeve van de dier- of volksgezondheid, als dat nodig en proportioneel
is. Zoals eerder toegezegd (Kamerstuk 25 295, nr. 200) zal de Chief Veterinary Officer het onderwerp inzake handel in wilde dieren als mogelijke bron van nieuwe infectieziekten
bespreken met haar Europese collega’s. De illegale handel in beschermde diersoorten
is een bedreiging voor de biodiversiteit en onacceptabel. Hierop wordt blijvend gehandhaafd
in nauwe samenwerking met Europese en internationale partners.
De leden van de D66-fractie zien de risico’s van habitatverlies door ontbossing, klimaatverandering
en verlies van biodiversiteit als groot risico voor de volksgezondheid. Zo zijn gebieden
waar tropische bossen worden gekapt plekken waar infectieziekten kunnen overspringen
omdat mens en dier steeds dichter op elkaar leven. Kan de Minister toelichten of zij
de risico’s van ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit ook ziet
in relatie tot het verspreiden van virussen? Zo ja, welke acties gaat zij ondernemen
om deze risico’s te voorkomen?
Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat verandering van landgebruik, waaronder het
kappen van bossen, verlies van biodiversiteit en klimaatverandering de kans aanzienlijk
vergroot op de overdracht van zoönosen. De acties om ontbossing en verlies aan biodiversiteit
tegen te gaan zijn uiteengezet in twee Kamerbrieven over internationale inzet bosbehoud
en bosherstel (Kamerstuk 30 196, nr. 708) en internationale inzet op biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
De leden van de D66-fractie achten naast habitatverlies en de internationale illegale
handel in wilde dieren en planten ook de intensieve veehouderij een belangrijke factor
in het verspreiden van ziektes. Zo zijn deze leden van mening dat de Q-koortsepidemie
die ontstond in 2007 helaas een illustratie van dit risico was. De Q-koortsepidemie
groeide immers uit tot de grootste Q-koortsepidemie wereldwijd en naar schatting waren
er 50.000 besmettingen in Nederland. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat mensen
die vandaag de dag vlakbij geitenhouderijen wonen nog steeds een verhoogde kans hebben
op longontsteking. Het RIVM gaat onderzoek doen naar het verband tussen het coronavirus
en de veehouderij. Is de Minister bereid voor alle type veehouderijen te onderzoeken
welke gezondheidsrisico’s zij meebrengen voor omwonenden, niet alleen betreffende
het coronavirus, maar ook in het algemeen?
In Nederland wordt sinds 2011 grootschalig onderzoek gedaan naar het verband tussen
veehouderijen en gezondheid. Na het eerste onderzoek «Intensieve Veehouderij en Gezondheid»
(2011) is het programma «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO) gestart. Uit
de VGO-onderzoeken is naar voren gekomen dat het wonen in de nabijheid van een veehouderij
zowel positieve als negatieve effecten op de gezondheid van omwonenden kan hebben.
Uit deze onderzoeken is gebleken dat in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij
meer longontstekingen voorkomen. In de onderzoeken is ook gekeken naar mogelijke gezondheidseffecten
per type veehouderij. Voor het wonen in de nabijheid van een geitenhouderij wordt
over de jaren heen, in verschillende onderzoeksgebieden, een associatie gevonden met
een verhoogde kans op longontsteking. Deze associatie wordt sinds 2018 nader onderzocht
in het programma «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III» (VGO-III).
Ik heb het RIVM daarnaast gevraagd een onderzoeksvoorstel te schrijven naar mogelijke
relaties tussen het coronavirus, luchtkwaliteit en veehouderij. Ik wacht dit onderzoeksvoorstel
af.
Op dit moment zijn er in Nederland steeds meer pluimveehouderijen met buiten-uitloop.
Deze leden zien dit als een zeer positieve ontwikkeling voor het welzijn van het dier
en staan hier positief tegenover. Wel vragen zij zich af hoe pluimvee wordt behoed
voor eventuele influenzavirussen die afkomstig zijn van trekvogels. Op dit moment
is de vogelinfluenza nog niet zo gevaarlijk voor de mens maar dit kan in de toekomst
veranderen.
Deskundigen zijn namelijk bezorgd dat het virus in de toekomst erfelijke informatie
uitwisselt met een menselijk virus. Er ontstaat dan een nieuwe variant die wel dodelijk
is voor de mens. Hoe anticipeert de Minister op dit soort situaties?
Ik houd de situatie wat betreft het voorkomen van besmettingen met AI in de wilde
vogels en op bedrijven in buurlanden nauwlettend in de gaten. Op basis van risicoanalyses,
onder andere door de deskundigengroep dierziekten, neem ik passende maatregelen. Verder
zijn er adviezen om wilde vogels uit de buitenuitloop te weren. Op deze wijze doen
de sector en mijn ministerie er alles aan om de kans op introductie van AI virussen
in de Nederlandse pluimveesector zo klein mogelijk te maken. De roadmap strategische
aanpak vogelgriep is een van de acties die ik heb uitgevoerd om het risico op en gevolgen
van uitbraken met hoog pathogene vogelgriep (HPAI) te verkleinen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat op een aantal nertsenbedrijven
dieren en medewerkers met het coronavirus besmet zijn geraakt. Deze leden hebben de
Kamerbrief van 19 mei gelezen, met daarin een actuele stand van zaken. De Minister
geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat één medewerker
van een besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet, terwijl tot nu toe werd aangenomen
dat mensen dieren besmetten en niet andersom. Wat betekent dit voor de getroffen boerderijen?
Worden er nertsen geruimd? Zo nee, waarom niet en welke argumenten heeft de Minister
om deze dieren niet te ruimen? Zo ja, hoe gaat de Minister dierenwelzijn waarborgen
bij het ruimen? Hoe voorkomt de Minister dat er infectiehaarden ontstaan? Welke controle
vindt plaats om te onderzoeken of de medewerkers op nertsenbedrijven de voorzorgsmaatregelen
goed in acht nemen? Waarom sluit het kabinet alleen bedrijven voor bezoekers waar
besmettingen al zijn geconstateerd, gelet op het risico dat het virus ook subklinisch
kan voorkomen (ziek zonder symptomen)? Wat betekent dit voor onze huisdieren, gezien
ook fretten en konijnen vatbaar zouden zijn voor het coronavirus?
Eerder was er geen grond om besmette bedrijven te ruimen, afgaande op de resultaten
van het lopend onderzoek op de besmette locaties en de beoordeling van die resultaten
door humane en veterinaire deskundigen. In de brieven van 28 mei en 1 juni jl. hebben
wij aangegeven het OMT-Z om advies te vragen nu de laatste onderzoeken op de drie
besmette bedrijven zijn afgerond.
Het OMT-Z heeft op 3 juni jl. geconcludeerd dat het risico bestaat dat SARS-CoV-2
langdurig blijft circuleren op nertsenbedrijven, dat nertsen daarmee een ongewenst
reservoir voor het virus kunnen worden van waaruit herintroductie van het virus kan
plaatsvinden naar mens en dier, en daarmee een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid
en de diergezondheid. Het kabinet heeft op basis van het advies van het OMT-Z besloten
de besmette bedrijven te ruimen. Ik verwijs u naar de brief van 3 juni aan uw Kamer
daarover.
Zoals in de brief aan uw Kamer van 28 mei jl. is gemeld, gelden uit voorzorg – zolang
de uitslag van de screening van alle bedrijven nog niet bekend is – voor alle nertsenbedrijven
in Nederland veterinaire maatregelen, waaronder een bezoekersverbod voor de stal,
wat een beperking betekent van personen, die de stallen met de nertsen mogen betreden.
Er wordt onderzoek uitgevoerd naar het vóórkomen van een infectie bij konijnen. Dat
onderzoek moet nog worden gestart.
D66 heeft in 2018 een motie ingediend over het chippen van katten (Kamerstuk 28 286, nr. 958). Gaat deze aangenomen motie nu versneld worden uitgevoerd? Gaat de Minister een
landelijke chipplicht van katten invoeren?
De kans dat huisdieren besmet raken met het virus is klein. Mens op mens besmettingen
blijven de drijvende kracht achter de verspreiding van het virus. Desalniettemin zijn
er richtlijnen opgesteld over de omgang met huisdieren in relatie tot COVID-19. Als
je zelf ziek bent of verschijnselen hebt, en je huisdier is ziek, houd je je huisdier
binnen. De mogelijke rol van katten in de verspreiding van het virus wordt momenteel
onderzocht. Zwerfkatten worden in dat onderzoek meegenomen. Als blijkt dat katten
een rol spelen bij de verspreiding van het virus, kan het nuttig zijn om te weten
of en welke eigenaar een dier heeft. Iedereen in Nederland kan op dit moment zijn
kat al laten chippen. Het is verstandig om je kat te laten chippen, en een deel van
de katten in Nederland is dan ook gechipt en geregistreerd. Momenteel werk ik samen
met drie belangstellende gemeenten om een pilot in te richten om ervaring op te doen
met een lokale chipplicht voor katten. De planning is dat deze pilot direct na de
zomer kan starten.
Het RIVM oordeelt dat het risico op blootstelling van mensen aan het virus buiten
de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door deze nieuwe onderzoeksresultaten niet
is veranderd. Op basis van welke gegevens komt het RIVM tot deze conclusie?
De aannemelijke besmetting van dier op mens heeft plaatsgevonden in de stallen voordat
er persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt. Inmiddels worden deze beschermingsmiddelen
wel gebruikt.
Buiten de stallen is geen virus aangetroffen. Volgens het RIVM is het risico van de
besmette bedrijven voor mensen in de omgeving daarom verwaarloosbaar.
Daarnaast wordt de nertsenhouderij per 2024 verboden. Wordt overwogen om dit verbod
naar voren te halen?
Zoals ik op eenzelfde vraag van de Partij voor de Vrijheid heb aangegeven, is het
beëindigen van een bedrijf vóór het einde van de overgangstermijn van de Wet verbod
pelsdierhouderij een beslissing van een individuele ondernemer.
Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of
en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven
op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt
hier binnenkort nader over geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de boeren op de Waddeneilanden. Deze
ondernemers zijn gericht op multifunctionele landbouw, waarbij ze volledig afhankelijk
zijn van de inkomsten uit het toerisme. Deze leden hebben signalen ontvangen dat deze
boeren het water aan de lippen staat en vragen de Minister wat zij gaat doen om deze
boeren te helpen.
De multifunctionele landbouwsector is een belangrijke sector binnen de land- en tuinbouw
waarvan ik de ontwikkeling ondersteun en stimuleer, en waarvoor ik vorig jaar ook
het Platform Multifunctionele Landbouw heb ingesteld. Het ministerie houdt de ontwikkelingen
van deze sector dan ook nauwlettend in de gaten. Ook multifunctionele landbouwbedrijven
ondervinden de gevolgen van de coronacrisis, bijvoorbeeld bij agrarische recreatieondernemingen
waar boekingen geannuleerd werden of accommodaties nog gesloten zijn. Anderzijds zien
we ook positieve signalen in de multifunctionele sector bijvoorbeeld omdat de interesse
van de consument voor boerderijwinkels toeneemt. Om de economische gevolgen van de
COVID-19-crisis het hoofd te kunnen bieden heeft het kabinet op 17 maart jl. en 20 mei
jl. een eerste en tweede noodpakket voor banen en economie aangekondigd. Multifunctionele
bedrijven kunnen waar mogelijk hier ook gebruik van maken. Zo staat de Tegemoetkoming
Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) ook open voor multifunctionele agrarische
bedrijven waarvan de neventak onder de getroffen sectoren valt, bijvoorbeeld agrarische
recreatiebedrijven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de Kamerbrieven
over COVID-19 en de relatie met dieren en de landbouw. Deze leden hebben daarom nog
een aantal vragen over dier-op-menstransmissies, de situatie bij nertsenhouders, de
invloed van slachterijen op de verspreiding van zoönosen, de rol van ontbossing en
aantasting van natuurgebieden in de verspreiding van zoönosen, en de invloed van luchtkwaliteit
op de verspreiding van COVID-19. Deze vragen worden hieronder nader toegelicht.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister recentelijk heeft laten
weten dat het aannemelijk is dat een nerts een mens met COVID-19 heeft besmet27. Desondanks wordt de rol van dieren bij de pandemie nog steeds als klein beschouwd
en kiest de Minister ervoor om de nertsenhouderijen niet te ruimen, omdat zij eerst
wil onderzoeken hoe de dier-op-menstransmissies verlopen. Deze leden vinden dit onbegrijpelijk
en vragen zich ten zeerste af waarom de Minister het voorzorgprincipe niet hanteert.
Hoe kan het dat de Minister «besmette» bedrijven niet ruimt en geen preventieve maatregelen
voor overige nertsenbedrijven opstelt? Heeft de Minister onderzocht of de Wet publieke
gezondheid haar de mogelijkheid biedt om in te grijpen en over te gaan tot ontruiming?
Waarom stelt de Minister het economische belang voor deze houderijen boven het algemeen
belang van de volksgezondheid? Is de Minister bekend met het feit dat er met regelmaat
nertsen ontsnappen en dat zij ook andere dieren kunnen besmetten?28 Deze leden raden de Minister daarom ten zeerste af om dit risico te nemen en vragen
haar om zo snel mogelijk over te gaan tot het sluiten van de besmette nertsenhouderijen.
Eerder was er geen grond om besmette bedrijven te ruimen, afgaande op de resultaten
van het lopend onderzoek op de besmette locaties en de beoordeling van die resultaten
door humane en veterinaire deskundigen. In de brieven van 28 mei en 1 juni jl. hebben
wij aangegeven het OMT-Z om advies te vragen nu de laatste onderzoeken op de drie
besmette bedrijven zijn afgerond.
Het OMT-Z heeft op 3 juni jl. geconcludeerd dat het risico bestaat dat SARS-CoV-2
langdurig blijft circuleren op nertsenbedrijven, dat nertsen daarmee een ongewenst
reservoir voor het virus kunnen worden van waaruit herintroductie van het virus kan
plaatsvinden naar mens en dier, en daarmee een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid
en de diergezondheid. Het kabinet heeft op basis van het advies van het OMT-Z besloten
de besmette bedrijven te ruimen. Ik verwijs u naar de brief van 3 juni aan uw Kamer
daarover.
Voor de overige bedrijven zijn landelijke maatregelen van toepassing. Deze zijn uiteengezet
in de brief van 28 mei en 1 juni jl.
Het is mij bekend dat er af en toe nertsen ontsnappen. De kans dat zij de ziekte overbrengen
is naar verwachting echter klein. De houders zetten zich in ontsnappingen zo veel
mogelijk te voorkomen.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af hoe er gesteld kan worden
dat de rol van dieren bij de COVID-19 pandemie klein is terwijl er nog weinig over
dier-op-menstransmissies bekend is en het aannemelijk wordt geacht dat een nerts een
mens heeft besmet. Hoe kan dit gesteld worden zonder dat de Minister over deze informatie
beschikt? Kunnen dier-op-menstransmissies in een later stadium niet mogelijk alsnog
een belangrijke besmettingsbron vormen als het virus bij mensen onder controle is,
als het virus zich dusdanig ontwikkelt dat het dier-op-menstransmissies faciliteert
of als het virus bijvoorbeeld op een andere diersoort overspringt die het gemakkelijker
op mensen overbrengt? Is hier al voldoende kennis over om überhaupt iets over de rol
van dieren te concluderen? Vindt de Minister het niet voorbarig om de rol van dieren
als klein te bestempelen indien de bovengenoemde scenario’s niet uitgesloten kunnen
worden? Heeft de Minister de rol van boerderijkatten in het mogelijk besmetten van
mensen en andere dieren goed in beeld? In hoeverre vormen deze boerderijkatten een
risico voor de volksgezondheid en de verspreiding van COVID-19? Kan de Minister haar
antwoord toelichten?
Voor de maatregelen op besmette nertsenbedrijven verwijzen wij naar de brief van 3 juni.
Het OMT-Z heeft in zijn advies op 3 juni geconcludeerd dat de verwilderde katten op
de nertsenbedrijven geen risico vormen voor huiskatten in de omgeving en voor de volksgezondheid.
Om verspreiding van de verwilderde katten van de besmette bedrijven te voorkomen,
zullen deze de komende periode op het bedrijf worden gevoerd.
Er zijn verder geen aanwijzingen van andere humane besmettingen uit dierpopulaties.
Overdracht van mens naar mens is volgens experts wereldwijd de drijvende factor achter
de huidige epidemie. Er is maar heel beperkt kennis over besmettingen bij dieren bekend.
Ik laat daarom onderzoek doen naar de verspreiding van CoV-2 bij katten en honden
uit huishoudens, konijnen en varkens om inzicht te krijgen of er mogelijk straks een
reservoir is als de epidemie bij de mens onder controle is. Onderzoekers hebben nauw
contact met collega’s in andere landen.
De rol van dieren in de humane epidemie wordt door experts als klein ingeschat. Er
zijn tot nu toe weinig meldingen van besmette dieren en de infecties van de medewerkers
door nertsen op twee bedrijven zij de eerste bekende gevallen van dier naar mens transmissie.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister met betrekking tot
het mogelijk ontstaan van zoönosen in de veehouderij in haar eerdere brieven voornamelijk
ingaat op het huidige beleid waarin veterinaire en humanitaire zorg beter met elkaar
samenwerken om virusuitbraken sneller te voorkomen, te ontdekken, te beheersen of
te bestrijden. Dit beleid zou een virusuitbraak op grote schaal in de toekomst moeten
voorkomen. Ook al vinden deze leden dit een goed streven, met dit antwoord biedt de
Minister volgens hen een bepaalde mate van schijnveiligheid zonder het probleem bij
de bron aan te pakken. COVID-19 heeft namelijk juist laten zien hoe kwetsbaar onze
wereldbevolking is bij dergelijke virusuitbraken en wat voor uitdaging het is om deze
virussen in te dammen. Het indammen van virussen veroorzaakt door zoönosen kan daarom
niet worden gegarandeerd door in te zetten op verspreidingspreventie zonder hiernaast
ook de veehouderij in te perken of anders in te richten om het ontwikkelingsrisico
van dergelijke zoönosen te reduceren. Deze leden missen dergelijke maatregelen die
het risico bij de bron aanpakken en vragen zich daarom af hoe de Minister van plan
is het ontwikkelingsrisico van zoönosen in de veehouderij aan banden te leggen en
of zij bereid is de intensieve veehouderij in te perken of anders in te richten om
dit risico te verkleinen. Hoe is de Minister van plan dit te bewerkstelligen? Wat
kan de NVWA hierin betekenen? Wat heeft de Minister geleerd van andere uitbraken zoals
die van de Q-koorts? Kan de Minister haar antwoorden nader toelichten?
Veel factoren zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. Dieren spelen daar
een rol in, bijvoorbeeld de manier waarop we met wilde dieren omgaan, en ook de wijze
waarop we met de natuur omgaan en het verlies van biodiversiteit in de wereld zijn
van invloed. Ook dieren in de veehouderij kunnen een rol spelen. Het is van groot
belang alert te zijn op het vóórkomen van zoönosen in de veehouderij. De Nederlandse
veehouderij is omvangrijk en intensief. Een goed monitoringssysteem, goede hygiënemaatregelen,
weinig contacten tussen dieren en mensen en snel ingrijpen bij een mogelijke uitbraak
van een ziekte die grote gevolgen heeft voor de volksgezondheid dragen bij aan het
verkleinen van de kans op het ontstaan of de verspreiding van zoönosen of opkomende
ziekten. Het is echter nooit 100% te voorkomen. Het aan banden leggen van de veehouderij
in Nederland alleen is daarbij niet opportuun.
De wetmarkets in Azië maar ook de veehouderij in andere landen vormen een risico op
transmissie van virussen tussen verschillende diersoorten en naar de mens.
De NVWA is nauw betrokken bij toezicht op de bedrijven en uitvoer van maatregelen.
Ik heb met de NVWA hierover geregeld overleg. De ervaringen uit de Q-koorts epidemie
hebben geleid tot de zoönosestructuur, een betere transparantie en een snelle en adequate
aanpak van zoönosen. Ik stel altijd volksgezondheid voorop bij het uitwerken en toepassen
van maatregelen en doe dat in nauw overleg met mijn collega van VWS. Dat is ook bij
de huidige epidemie het geval.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren daarnaast dat de rol van ontbossing
en biodiversiteitsverlies in het ontwikkelen van zoönosen buiten beschouwing wordt
gelaten, ondanks het feit dat wetenschappers het erover eens zijn dat deze processen
bijdragen aan de ontwikkeling van zoönosen en dat we hierdoor steeds meer epidemieën
moeten verwachten29. Is de Minister bekend met deze informatie en beaamt zij dat deze processen een rol
spelen bij het ontstaan en overspringen van zoönosen? Wat voor maatregelen gaat de
Minister treffen om het tegengaan van ontbossing en aantasting van natuurgebieden
mee te nemen in het preventiebeleid omtrent de ontwikkeling van zoönosen? Kan de Minister
haar antwoord toelichten?
Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat verandering van landgebruik, waaronder het
kappen van bossen, verlies van biodiversiteit en klimaatverandering de kans aanzienlijk
vergroot op de overdracht van zoönosen. Het tegengaan van ontbossing maakt geen onderdeel
uit van het preventiebeleid in Nederland. De internationale inzet op de bescherming
van leefgebieden en het stoppen van ontbossing is onderdeel van het gezamenlijke beleid
van de Ministeries van LNV, BZ en IenW. De maatregelen om ontbossing en verlies aan
biodiversiteit tegen te gaan zijn uiteengezet in twee Kamerbrieven over internationale
inzet bosbehoud en bosherstel (Kamerstuk 30 196, nr. 70) en internationale inzet op biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook vernomen dat slachthuizen in Duitsland
grote coronabesmettingshaarden vormen30. De coronabesmettingen worden hierbij voornamelijk in verband gebracht met de huisvesting
van Oost-Europese werknemers die met velen in een huis wonen en in kleine busjes naar
hun werk worden vervoerd. In hoeverre verschilt de situatie in Duitsland met die in
Nederland? Hoe is het met de huisvesting van Oost-Europese werknemers in de Nederlandse
landbouwsector gesteld?
Vormt de huisvesting van deze groep werknemers ook een besmettingsrisico in Nederland
en heeft de Minister dit risico goed in beeld?
De situatie rondom slachthuizen in Duitsland en Nederland is (op onderdelen) vergelijkbaar.
In beide landen speelt ook de problematiek rondom het transport van medewerkers en
de (soms) krappe huisvesting een grote rol. Deze risico’s zijn bekend en worden in
beide landen gemonitord. Er is tevens contact met Duitsland om deze problematiek verder
op te pakken. De veiligheidsregio’s zelf hebben bij concrete uitbraken de leiding
over het onderzoek naar de omstandigheden, zoals bijv. huisvesting, om verdere verspreiding
te voorkomen.
In Nederland hebben de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie
SZW alle grote pluimvee- en roodvleesslachthuizen een brief gestuurd om deze bedrijven
te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving. In de brief staat
welke maatregen de slachthuizen moeten nemen om eventuele verspreiding van het Coronavirus
te voorkomen. Daarnaast zal het aanjaagteam Arbeidsmigranten onder leiding van Emile
Roemer op korte termijn met concrete aanbevelingen komen met betrekking tot onder
andere het vervoer en de huisvesting van arbeidsmigranten om de positie van arbeidsmigranten
(in alle sectoren, dus ook zij die werkzaam zijn in de slachthuizen) te verbeteren.
De leden van GroenLinks-fractie vragen zich daarnaast af of de rol van slachthuizen
als coronabesmettingshaarden alleen te verklaren is door de werkomstandigheden of
dat hierbij ook de luchtkwaliteit een rol speelt. Verschillende onderzoeken van onder
anderen Harvard University en de World Bank tonen aan dat er een verband lijkt te
zijn tussen de regionale luchtkwaliteit, de ernst van het verloop en de besmettingsgraad
van COVID-1931
32. Hiervoor is onder andere Nederland bestudeerd. Ook lijkt er een overlap te zijn
tussen de gebieden die relatief het hardst worden geraakt door het coronavirus en
gebieden die relatief hard door de Q-koorts en de varkenspest getroffen zijn. De Minister
laat weten dat zij het RIVM de opdracht gegeven heeft om het verband tussen COVID-19
en de luchtkwaliteit nader te onderzoeken. Deze leden zijn content met dit verzoek.
Zij vragen zich echter af welke maatregelen de Minister bereid is te treffen indien
dit onderzoek aantoont dat er een verband tussen COVID-19 en de luchtkwaliteit is.
Is de Minister bereid de luchtvervuiling versneld te reduceren om de verspreiding
van COVID-19 en andere virussen in de toekomst te beperken? Zo ja, hoe wil de Minister
dit in de praktijk realiseren?
Ik ken de onderzoeken waar een relatie lijkt te zijn tussen de ernst van humane klachten
en luchtvervuiling. In de slachthuizen is geen sprake van luchtvervuiling en ik zie
dit niet als mogelijke verklaring. Wel zijn er andere factoren in de slachthuizen
die tot de besmettingen bij het personeel kunnen hebben geleid. Het onderzoek hiernaar
ligt bij de GGD en VWS.
In het deel van Noord Brabant liggen inderdaad veel veehouderijen, met name pluimvee,
varkens en nertsen. Ik heb het RIVM gevraagd de onderzoeksmogelijkheden te verkennen
naar een eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van
mensen voor COVID-19. Ook andere factoren naast veehouderij die een rol kunnen spelen
zullen daarbij worden meegenomen. Het RIVM stelt momenteel een voorstel op, op basis
waarvan het onderzoek uitgevoerd kan worden.
Ik zal mijn beleid aanpassen indien resultaten uit dit onderzoek daartoe aanleiding
geven. Ik wacht eerst resultaten van een dergelijk onderzoek af.
Ten slotte constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat er een aanvullende tegemoetkoming
van 650 miljoen euro beschikbaar is voor sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw
en fritesaardappelen. Deze leden vinden het een gemiste kans dat de steun voor zowel
deze sectoren als de bio en zuivelindustrie niet gekoppeld wordt aan duurzaamheidsdoelen
en verzoeken de Minister om bij toekomstige steunpakketten wel duurzaamheidseisen
te stellen. De Minister zou hier op verschillende manieren invulling aan kunnen geven,
waarbij financiële compensatie gecombineerd zou kunnen worden met sanering van sectoren.
Sanering ligt voor de hand omdat er waarschijnlijk meerdere maanden en mogelijk zelfs
jaren uitval van vraag zal zijn op de internationale markt. Het is derhalve te overwegen
om alle sectoren waaraan steun wordt verleend te laten krimpen. Zo kan steun aan een
sector ook bijdragen aan herstel van evenwicht van vraag en aanbod op de verschillende
markten. Daarnaast zou de Minister ook andere financiële middelen aan de verduurzaming
van de sectoren kunnen koppelen. Zo kan de Minister subsidies voor verduurzamingsmaatregelen
aanbieden die aantrekkelijker zijn dan de compensatie van omzetverlies, kan de compensatie
voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden aan de duurzaamheid van de huidige
bedrijfsvoering of kan de compensatie voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden
aan afspraken over een duurzamere bedrijfsvoering in de toekomst. Hierbij kunnen bijvoorbeeld
eisen vastgesteld worden die nodig zijn voor het behalen van PlanetProof certificering33. Deze vorm zou bij uitstek moeten worden overwogen voor steun aan de sierteeltsector,
waarbij het aantrekkelijk kan zijn om de financiële compensatie aan te bieden in de
vorm van een lening die deels kan worden kwijtgescholden als de gemaakte afspraken
worden nagekomen. Deze leden verzoeken de Minister om de mogelijkheid tot het stellen
van duurzaamheidseisen bij het opstellen van steunpakketten nader te onderzoeken.
Is de Minister bereid dit te overwegen? Zo ja, wat voor middelen en duurzaamheidsvoorwaarden
is de Minister bereid aan de steunpakketten in de land- en tuinbouwsector te koppelen?
Kan de Minister haar antwoord toelichten?
De leden van de fractie van GroenLinks geven aan het een gemiste kans te vinden dat
aan de aanvullende tegemoetkoming voor de sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw
en fritesaardappelen geen duurzaamheidseisen als randvoorwaarden zijn gekoppeld. Vervolgens
doet zij een aantal suggesties hoe aan een dergelijke randvoorwaarde vorm gegeven
zou kunnen worden en verzoeken mij om bij toekomstige steunpakketten het onderzoeken
van het stellen van duurzaamheidseisen als randvoorwaarde te overwegen. Ik ben de
leden van de fractie van Groen Links erkentelijk voor hun suggesties in deze, maar
acht deze niet opportuun omdat niet te verwachten is dat in aanvulling op de huidige
aanvullende tegemoetkoming en het Noodpakket 2.0 extra maatregelen specifiek voor
de land- en tuinbouw nodig zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda voor
het schriftelijk overleg over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren en over
de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Hierbij hebben
deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
COVID-19 en mogelijke relatie met dieren
Het baart de leden van de SP-fractie zorgen dat COVID-19 is aangetroffen bij dieren.
Deze leden vragen zich af in hoeverre dieren een rol kunnen spelen bij de overdracht
van het virus en zijn verheugd om te constateren dat de Deskundigengroep Dierziekten
en het Deskundigenberaad Zoönosen spoedig zijn geraadpleegd om hier meer helderheid
over te verkrijgen.
Zoönosen en de veehouderij
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de aard, intensiteit en omvang van
de veehouderijsector in ons land. Niet voor niets pleiten deze leden reeds geruime
tijd voor het inperken van de bioindustrie, met name in de meest veedichte gebieden.
Naar hun mening zou de huidige crisis een uitgelezen moment zijn om op zijn minst
de luchtvervuiling die de veehouderij met zich meebrengt met voorrang aan te pakken,
ongeacht de rol die dieren in de veehouderij mogelijk vervullen bij het verspreiden
van virussen. Zij wijzen daarbij op de waarschuwingen die diverse deskundigen hebben
geuit omtrent toekomstige virussen die op den duur nieuwe pandemieën met zich mee
kunnen brengen. Daarnaast zijn zij bezorgd over de effecten van de intensieve veehouderij
op de kwaliteit van leven voor zowel mens, dier als natuur.
De VGO onderzoeken hebben laten zien dat mensen in veedichte gebieden een hogere kans
hadden om longontstekingen te krijgen. Het laatste rapport (VGO III) benadrukt het
belang van inzicht in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen.
Wij laten onderzoek uitvoeren naar de oorzaak van de verhoogde ziektedruk om uiteindelijk
risico-reducerende maatregelen te kunnen nemen. Vanwege de coronacrisis lopen de vervolgonderzoeken
enkele maanden vertraging op. Naar verwachting wordt het totale VGO III onderzoek
in plaats van eind 2021, nu medio 2022 afgerond. Zodra deelonderzoeken afgerond zijn,
kan ik mijn beleid indien van toepassing aanpassen. De afgelopen jaren hebben diverse
provincies vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreiding en/of
nieuwvesting van geitenhouderijen (tijdelijk) tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor
ligt bij de provincies. Mede in het licht van de onderzoeksresultaten ondersteun ik
dit door de provincies ingezette beleid.
Het vervolgadvies van de Gezondheidsraad benadrukt de risico’s van fijnstof en adviseert
daarom reductie van fijnstof ter verbetering van de luchtkwaliteit. Ik heb daaraan
invulling gegeven met een plan voor de reductie van fijnstof.
De leden van de SP-fractie achten het van belang dat mensen die werkzaam zijn in de
veterinaire zorg op veilige wijze hun werk kunnen blijven uitoefenen gedurende de
COVID-19-crisis. Deze leden benadrukken daarbij graag dat zij deze beroepsgroep als
vitaal aangemerkt willen zien zodra de lockdownmaatregelen van dien aard zijn dat
werkzaamheden in de veterinaire zorg in het geding zouden komen. Zij erkennen dat
hier momenteel nog geen noodzaak toe is.
Daarnaast vernemen zij gaarne of er bij de NVWA thans belemmeringen worden ervaren
bij de controle en handhaving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zeker
gezien de krapte aan beschikbare dierenartsen en inspecteurs binnen deze organisatie.
Bij de controle en handhaving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid neemt
de NVWA de richtlijnen van het RIVM in acht. Dat vraagt aanpassing van de wijze waarop
een controle wordt uitgevoerd, maar is geen belemmering om te controleren en te handhaven.
Veterinaire inzet t.b.v. humane gezondheidszorg
Het verdient wat de leden van de SP-fractie betreft een groot compliment dat de veterinaire
zorg meedenkt en meewerkt bij de ondersteuning van de humane gezondheidszorg in de
vorm van het ter beschikking stellen van geneesmiddelen, expertise en medische apparatuur.
Deze leden vernemen graag van de Minister of er signalen vanuit het veterinaire werkveld
bekend zijn die wijzen op (dreigende) tekorten aan diergeneesmiddelen nu aanvoerlijnen
mogelijk problematischer zijn vanwege lockdownmaatregelen en het wegvallen van importmogelijkheden.
Vanwege de verstoorde aanvoer van grondstoffen voor diergeneesmiddelen en geneesmiddelen
uit China en India, kunnen er in de loop van dit jaar tekorten ontstaan van diergeneesmiddelen.
Er is een gezamenlijk coördinatiepunt ingericht bij het College ter Beoordeling Geneesmiddelen
(CBG) voor producenten om tekorten te aan grondstoffen melden. Op deze manier kan
er snel ingesprongen worden door de industrie en het CBG om gezamenlijk tot een oplossing
hiervoor te komen. Ook de Europese Commissie heeft via de European Medicines Agency
(EMA) guidelines en Q&As opgesteld voor de industrie en de nationale toelatingsautoriteiten
als hulp hiervoor.
Zo is er al een vrijstelling afgegeven door LNV voor een insulinediergeneesmiddel
uit de VS en Canada voor de hond en kat, vanwege een tekort aan een hulpstof voor
het Europese insulinemiddel, dat hierdoor niet meer geproduceerd kan worden.
De bevinding van infecties met SARS-CoV-2
De leden van de SP-fractie vragen of bekend is waarom de werknemers van de nertsenhouderij
in de gemeenten Gemert-Bakel en Beek en Donk niet zijn getest op COVID-19. Verder
zijn deze leden benieuwd in hoeverre het risico van besmetting van dieren op de humane
gezondheid nog steeds kan worden aangemerkt als verwaarloosbaar. Ook zouden zij graag
vernemen welk deel van de nertsenpopulatie met het virus is besmet en hoe groot de
verhoogde sterfte onder de dieren is geweest die aan deze ontdekking ten grondslag
heeft gelegen. Zij ontvangen hier graag een reactie op van de Minister. Zij onderschrijven
het belang van de blokkade die op de betreffende bedrijven heeft plaatsgevonden en
spreken de verwachting uit dat dergelijke veiligheidsmaatregelen ook bij andere besmettingen
in de veehouderij gangbaar blijven.
Medewerkers zijn op geleide van hun klachten getest op het voorkomen van het virus.
Het percentage besmette nertsen is nog niet precies bekend, aangezien de resultaten
van het serologisch onderzoek nog niet zijn afgerond. Ik verwacht hierover meer te
kunnen berichten als deze gegevens beschikbaar zijn. De sterfte op het eerste besmette
bedrijf lag rond de 0,2%, op het tweede bedrijf lag dat rond de 1%. Begin juli, als
alle onderzoeksresultaten zijn afgerond, kan ik daarover een nauwgezetter beeld geven.
Wat betreft mijn beleid ten aanzien van besmettelijke ziekten in het algemeen het
volgende.
Maatregelen op bedrijven die zijn besmet met een besmettelijke dierziekte in bredere
zin vragen maatwerk, maar zijn er te allen tijde op gericht verspreiding van ziektekiemen
naar mensen en dieren te voorkomen.
Wat betreft de maatregelen op de besmette nertsenbedrijven verwijs ik naar de brief
van 3 juni jl.
Voorts wensen de leden van de SP-fractie te benadrukken dat nertsenhouderijen waar
besmettingen zijn geconstateerd wat hen betreft versneld zouden moeten worden afgebouwd
qua bedrijfsactiviteiten, teneinde verdere verspreiding van het virus zo veel mogelijk
te voorkomen. Zij zouden graag vernemen in hoeverre hier mogelijkheden toe zijn.
Het beëindigen van een nertsenbedrijf vóór het wettelijk verbod per 2024 is een beslissing
van de ondernemer. Daar treedt de overheid niet in. Ik werk aan een wijziging van
de bestaande sloop- en ombouwregeling om nertsenhouders beter te kunnen ondersteunen
bij het stoppen of omschakeling naar een andere economische activiteit. Daarbij kijk
ik ook naar manieren om het proces voor het openstellen van deze regeling zo snel
mogelijk te doorlopen. Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt
het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven
waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen.
Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.
Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren
De leden van de SP-fractie realiseren zich dat de huidige crisis pijnlijke gevolgen
met zich meebrengt voor veel bedrijven in de land- en tuinbouwsectoren. Zowel logistieke
problemen als het wegvallen van vraag op de markt vormen voor producenten een grote
belemmering en deze leden achten de aangekondigde pakketten met steunmaatregelen noodzakelijk.
Het is zeer onwenselijk dat kwalitatief hoogstaande voedselproducten moeten worden
weggegooid of vernietigd terwijl grote groepen mensen kampen met onverwacht verlies
van werk en inkomen als gevolg van de huidige crisis. De leden van de SP-fractie horen
graag wat de Minister heeft ondernomen om producenten te helpen bij het afzetten van
plotselinge overschotten.
Zij vragen of de Minister de mening deelt dat donaties aan voedselbanken en supermarkten
te allen tijde de voorkeur genieten boven vernietiging van voedselvoorraden. Daarbij
herinneren zij de Minister graag aan haar ambitie om ervoor te zorgen dat een groter
aandeel van de omzet uit de voedselketen terecht komt bij de producenten.
De maatregelen die genomen zijn om de Covid-19 pandemie in te dammen hebben mede geleid
tot een directe vraaguitval bij met name de horeca, het ontstaan van plotselinge overschotten
en een dreigend verloren gaan van kwalitatief hoogwaardige voedselproducten. Om dit
laatste te voorkomen zijn naast diverse lokale initiatieven ook enkele «bredere» initiatieven
ontplooit, zoals het meldpunt dat de stichting Samen tegen Voedselverspilling met
mijn steun heeft opgericht.
Ondernemers met een overschot kunnen zich bij het meldpunt melden en worden vervolgens
gekoppeld aan bedrijven die productiefaciliteiten hebben, zodat het product wordt
verwerkt tot een product dat een langere houdbaarheid heeft en naar verschillende
kanalen, zowel voedselbanken, als commercieel/institutioneel, uitgezet kan worden.
Aan de hand van een aantal concrete pilots wordt nu uitgewerkt hoe dit meldpunt grootschalig
kan gaan werken. Ook wil ik in dit verband de campagne #KoopOnzeOogst noemen die ZLTO
gelanceerd heeft als vervolg op de door mij ondersteunde campagne #HeteZomerOogst.
Met de campagne #KoopOnzeOogst wordt boeren hulp geboden bij promotie en afzet van
hun verse voorraad die ze niet kwijt kunnen door sluiting van horeca en catering.
Via een Facebookpagina brengt ZLTO vraag en aanbod samen en worden lokale initiatieven
gepromoot, zoals Support Your Locals, EtenOver, Boerschappen, De Streekboer, Korte
Keten Coalitie en andere consumentenacties.
De plotse vraaguitval bij de horeca dreigde ook te leiden het ontstaan van overschotten
van met name verse en kort houdbare voedselproducten bij zelfbediening groothandels.
Met tussenkomst van mijn ministerie heeft de VNG bespoedigd dat gemeenten hun medewerking
gaven aan het verzoek van groothandels tot het verlenen van ontheffing om direct aan
consumenten te mogen leveren.
Met bovenstaande en ook andere initiatieven is het verloren gaan van kwalitatief hoogwaardige
voedselproducten beperkt, zoals ook mijn oproep aan consumenten om hun voedsel lokaal
en rechtstreeks bij boeren en tuinders te kopen daaraan heeft bijgedragen. Overigens
ben ik van mening dat dat voedselproducten in principe altijd door mensen geconsumeerd
moeten worden. Donatie van (dreigende) voedseloverschotten aan voedselbanken draagt
daar zeker aan bij.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of een overzicht kan worden geschetst
van het aantal aanspraken dat bedrijven tot op heden hebben gemaakt op de diverse
ingestelde krediet- en steunregelingen.
Tot en met 22 mei 2020 is door de banken aan 76 bedrijven BL-C krediet verleend. Voor
de tuinbouw verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van de VVD. De periode
voor de regeling aanvullende tegemoetkoming fritesaardappeltelers staat open tot 4 juni
2020.
Daarna zal duidelijk worden hoeveel telers gebruik willen maken van deze regeling.
Voorts zijn deze leden benieuwd waarom bij voorschotbetalingen wordt vastgehouden
aan een forfait per subsidiabele hectare. Wat hen betreft behoort de systematiek voor
verdeling van fondsen per strekkende meter tot het verleden en doet deze geen recht
aan bijdrages die bedrijven leveren op het gebied van milieu, landschapsbeheer en
dierenwelzijn. Zij zijn dan ook benieuwd in hoeverre bedrijven bij verdeling van publiek
gefinancierde steunfondsen worden beoordeeld op de bijdrage die zij leveren op deze
terreinen. Wellicht kan de Minister daarover uitweiden.
Het voorschot bedraagt in principe 80% van de basispremie en vergroening. Het exacte
budget is nog niet bekend, met name omdat er nog geen akkoord is over het Meerjarig
Financieel Kader van de EU. Op basis van het verwachte bedrag is besloten tot een
afgerond forfait van € 300 per betalingsrecht waarvoor de boer subsidiabele grond
heeft. Dit sluit aan bij de nu geldende systematiek en EU-regelgeving op basis waarvan
de basis- en vergroeningspremie wordt verstrekt. Van de vigerende subsidievoorwaarden
kan niet worden afgeweken. Bij andere regelingen binnen het GLB, zoals het Agrarisch
Natuur- en Landschapsbeheer is de subsidie overigens wel afhankelijk van de bijdrage
aan duurzaamheidsdoelen. Er zijn ruim 44.000 aanvragen voor de basis- en vergroeningspremie
ontvangen. Vanaf 18 mei is het mogelijk de voorschotten aan te vragen en op 25 mei
had RVO 5470 aanvragen voor het voorschot ontvangen.
De nationale LNV-sectorspecifieke steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van
de acute financiële nood die is ontstaan door het wegvallen van de vraag door beperkende
maatregelen als gevolg van corona en tegelijkertijd het doorlopen van kosten, waaronder
de loonkosten van werknemers. De corona-uitbraak leidt ertoe dat ondernemers directe
schade ondervinden die door de ondernemers niet alleen gedragen kan worden. De steunmaatregelen
helpt bedrijven met toekomstperspectief om de sector zo goed mogelijk door de crisis
heen te helpen. Dat is ook nodig om na de coronacrisis weer de investeringen te kunnen
doen die voor verdergaande verduurzaming nodig zijn.
In haar brief schrijft de Minister daarnaast dat eventuele steunmaatregelen voor de
kalversector gepaard dienen te gaan met verbeteringen van dierenwelzijn. De leden
van de SP-fractie onderschrijven de noodzaak tot verbetering op dit vlak van harte
en zij vernemen graag van de Minister welke eisen derhalve gesteld zullen worden aan
partijen uit deze sector, naast het reduceren van transporttijden. Tevens achten deze
leden de tijd rijp voor een gereguleerde stop op de import van kalveren, zoals zij
eerder in diverse debatten hebben bepleit. Zij wijzen daarnaast op de oproep vanuit
de vleessector om de import van buiten de Europese Unie te beperken om overaanbod
en voedselverspilling te voorkomen. Gezien de uitzonderlijke situatie achten zij noodmaatregelen
hiertoe proportioneel.
In 2019 heb ik de kalversector gevraagd om een verduurzamingsplan te schrijven. Hierbij
heb ik gevraagd om geïntegreerde verbeteringen op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid,
volksgezondheid, milieu, biodiversiteit en het verdienmodel. In het eerste plan stelde
de sector eisen die ik niet steunde (Kamerstuk 28 973, nr. 218). Ik ben op dit moment met de sector in gesprek. Zoals ik aangaf in de voortgangsbrief
dierenwelzijn landbouwhuisdieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) pleit ik, samen met andere Europese collega’s, voor het aanscherpen van de Transportverordening.
Situatie in de dierlijke sectoren
De leden van de SP-fractie achten het verstandig en wenselijk dat bedrijven in de
diverse dierlijke sectoren maatregelen treffen om hun productiecapaciteit te beperken.
Deze leden vernemen graag in hoeveel gevallen de NVWA in de sector controles heeft
uitgevoerd op overbevolking van dieren in stallen nu de afzet van veel bedrijven krimpt
of stagneert en producenten zich geconfronteerd zien met grotere achterblijvende veestapels
dan gebruikelijk is. NVWA Voorts zijn zij van mening dat productiebeperkende maatregelen
op hun plaats zijn zolang bedrijven grote delen van hun afzetmarkt zien wegvallen
en niet volledig uitgesloten kan worden dat besmettingen door dieren worden doorgegeven.
Zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl.34 heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan
dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen omdat COVID-19
geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn, kunnen dergelijke maatregelen
worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding van de dierziekte. Mededingingsregels
staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies
geven over beperking van de productie. Overigens worden vanwege de marktsituatie in
de kalverhouderij minder kalveren opgezet en minder dieren geïmporteerd. In de vleeskuikenhouderij
hebben individuele vleeskuikenbedrijven besloten voorlopig geen nieuwe mestrondes
te starten. De eendensector heeft vanwege het wegvallen van de afzetmarkt zelf besloten
de productie van vlees tijdelijk stil te leggen.
Dierenwelzijn
De leden van de SP-fractie zijn verontrust over het nieuws dat in de Nederlandse en
Duitse vleessector meerdere malen grootschalige uitbraken van corona zijn geconstateerd.
Deze leden vrezen voor de gezondheid van de medewerkers in deze sector. Daarnaast
vragen zij zich af of slachterijen gegeven de huidige condities in staat zijn om het
welzijn van de dieren voldoende te borgen. Zij roepen de Minister dan ook op om haast
te maken met haar voornemen om het slachttempo omlaag te brengen en achten het van
groot belang dat de NVWA onverkort toezicht blijft uitoefenen op de slachthuizen en
diertransporten.
Voorts zijn zij benieuwd of er gevallen bekend zijn waarin de NVWA-medewerkers controles
met betrekking tot de certificering ter plaatse niet hebben kunnen uitvoeren conform
de RIVM-richtlijnen. Zo ja, hoe vaak dit is voortgekomen?
Gevallen waarin de NVWA-medewerkers controles met betrekking tot de certificering
ter plaatse niet hebben kunnen uitvoeren conform de RIVM-richtlijnen, zijn mij niet
bekend. Daar waar de NVWA constateert dat de richtlijnen van het RIVM niet adequaat
kunnen worden opgevolgd, kan de NVWA-medewerker de dienstverlening per direct opschorten.
Stand van zaken corona en dieren
De leden van de SP-fractie zijn het van harte eens met het besluit om RIVM onderzoek
te laten doen naar de relatie tussen luchtkwaliteit en de kwetsbaarheid van mensen
voor COVID-19. Deze leden wijzen de Minister op de hoge urgentie van dit onderzoek
voor de regio’s die het hardst zijn getroffen door de coronacrisis. Er dient zo spoedig
mogelijk duidelijkheid te komen over een eventueel verband tussen bevattelijkheid
van mensen voor COVID-19 en de aanwezigheid van grootschalige intensieve veehouderij.
Zij vernemen graag van de Minister hoe lang dit onderzoek bij benadering gaat duren.
Ik heb het RIVM gevraagd een onderzoeksvoorstel te schrijven. Ik onderken het belang
van meer inzicht in deze problematiek, maar hecht ook aan zorgvuldigheid en hoge wetenschappelijke
kwaliteit. Ik wacht het voorstel van het RIVM af waardoor ik ook inzicht krijg in
de duur van het onderzoek. Overigens loopt in andere landen ook onderzoek naar luchtkwaliteit
en gevoeligheid voor symptomen van COVID-19.
Daarnaast verwachten zij dat in afwachting van de resultaten van het onderzoek reeds
wordt gestart met het aanzienlijk verbeteren van de luchtkwaliteit in Oost-Brabant
en Noord-Limburg. Het inkrimpen van de veestapel in deze gebieden heeft daarbij wat
hen betreft voorrang. Zij benadrukken dat de gevolgen van de intensieve veehouderij
voor deze regio reeds geruime tijd bekend zijn als het gaat om de natuurkwaliteit
en de bevattelijkheid van mensen voor fijnstof en zoönosen.
Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven
De leden van de SP-fractie zijn bevreesd voor de gevolgen die het professioneel houden
van nertsen kan hebben voor de volksgezondheid nu bekend is geworden dat het aannemelijk
is dat COVID-19 verspreidt van dier op mens. De Minister schrijft in haar brief van
19 mei 2020 niet verrast te zijn door dit nieuws.
Bij deze leden is op basis van haar eerdere brieven over besmettingen op nertsenhouderijen
echter een andere indruk ontstaan. Hoewel zij de aangekondigde aanvullende maatregelen
steunen, zijn de aangekondigde beperkingen voor hen niet voldoende. Alleen directe
sluitingen van de besmette bedrijven biedt volgens hen voldoende zekerheid om verdere
verspreiding van het virus onder mens en dier tegen te gaan. Zij wijzen hierbij graag
op de wettelijk vastgelegde beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderij
per 2024 en vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat de betreffende bedrijven
in aanloop naar deze peildatum vervroegd gesloten kunnen worden.
Tevens verwachten zij dat bedrijven waar besmettingen worden geconstateerd altijd
per direct geblokkeerd worden en dat daarbij ook het afvoeren van mest wordt verboden.
Kan de Minister bevestigen of hiervan standaard sprake is?
Zoals ik op eenzelfde vraag van de Partij voor de Vrijheid heb aangegeven, Is het
beëindigen van een bedrijf vóór het einde van de overgangstermijn van de Wet verbod
pelsdierhouderij is een beslissing van een individuele ondernemer.
Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of
en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven
op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt
hier binnenkort nader over geïnformeerd.
Besmette bedrijven worden altijd per direct geblokkeerd, en ook het afvoeren van mest
is verboden op deze bedrijven. Niet alleen voor de besmette bedrijven maar voor alle
nertsenbedrijven gelden sinds 28 mei jl. uit voorzorg al veterinair strikte maatregelen
zolang de uitslag van de screening van alle bedrijven nog niet bekend is. Deze maatregelen
zijn u gemeld in de brief van 28 mei jl. en betreffen:
– een vervoersverbod voor nertsen en mest van nertsen
– een hygiëneprotocol voor bezoekers en vervoermiddelen
– een bezoekersverbod voor de stal (beperking van personen, die de gebouwen met de nertsen
mogen betreden)
– de verplichting dat nertsenhouders er zoveel mogelijk voor moeten zorgen dat andere
dieren (honden, katten en fretten) het bedrijf niet verlaten en niet kunnen binnenkomen.
Aan verdachte en besmette bedrijven is verder het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen
geadviseerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over COVID-19 en de mogelijke
relatie met dieren en over de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw-
en visserijsectoren. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in brief van de Minister van 22 april jongstleden
dat onderzoek wordt verricht naar het risico van overdracht van het coronavirus naar
varkens. Zijn inmiddels (tussen)resultaten van dit onderzoek bekend? Zo nee, wanneer
worden deze verwacht? Meer in het algemeen constateren deze leden dat over de jaren
heen met regelmaat mensen in veedichte gebieden worden blootgesteld aan zoönosen en
uitstoot van stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, waarbij gedacht
kan worden aan de overdracht van vogelgriep, die een besmette dierenarts fataal is
geworden, de uitbraak van Q-koorts die geleid heeft tot dodelijke slachtoffers en
veel chronisch zieken, de MRSA-overdracht en luchtwegklachten en ziektes veroorzaakt
door fijnstof. Hoewel dit telkens een incidenteel karakter lijkt te hebben, is er
naar het oordeel van deze leden sprake van een repeterend patroon en een voortdurend
risico voor de volksgezondheid.
Is er naar het oordeel van de Minister reden om een breed onderzoek te laten verrichten
naar de langjarige invloed van veehouderij in veedichte gebieden op de volksgezondheid
en de risico’s die voortvloeien uit blootstelling aan zoönosen, de uitbraken van dierziekten
en overdracht van ziektekiemen tussen dier en mens? Zo nee, waarom niet? Kan de Onderzoeksraad
voor Veiligheid hierom worden verzocht? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van het onderzoek bij varkens zijn waarschijnlijk eind augustus bekend.
Langdurig onderzoek naar risico’s van de veehouderij voor omwonenden heb ik de afgelopen
jaren laten uitvoeren. Dit zijn de VGO onderzoeken I-III. De resultaten daarvan heb
ik de afgelopen jaren met de Kamer gedeeld.
Indien nodig laat ik meer onderzoek verrichten.
Het uitwerken van een voorstel van het door mij gevraagde onderzoek naar een mogelijke
relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en COVID-19 is in goede handen bij het
RIVM dat ook trekker is geweest van eerdere onderzoeken naar de veehouderij en omwonenden.
In de brief van de Minister van 19 mei jongstleden lezen de leden van de PvdA-fractie
over een aantal maatregelen die aanvullend worden getroffen naar aanleiding van het
gegeven dat zich bij ten minste één persoon COVID-19 heeft ontwikkeld door overdracht
van het coronavirus door nertsen. Tot deze maatregelen behoren kennelijk niet het
instellen van een fokverbod, het houden van nieuwe lichtingen nertsen en het ruimen
van nertsen. Waarom niet? Hoewel het ruimen van nertsen een ingrijpende maatregel
is, kan dit verdedigbaar zijn door toepassing van het voorzorgsprincipe en in het
licht van het gegeven dat de dieren te kampen hebben met forse dierenwelzijnsproblemen
en het lot treft om later toch te worden gedood om bedrijfseconomische redenen. In
hoeverre hebben deze overwegingen een rol gespeeld in de afweging van de Minister
over de te treffen maatregelen? Is er voor de Minister aanleiding om het wettelijk
verbod tot het houden van nertsen vervroegd te effectueren? Zo nee, waarom niet?
De aannemelijke besmetting van dier op mens heeft plaatsgevonden in de stallen voordat
er persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt, daar waar de besmetting is aangetroffen.
Inmiddels worden deze beschermingsmiddelen wel gebruikt.
Het ruimen van dieren op bedrijven is een zware maatregel en wordt alleen gedaan als
er geen andere mogelijkheid bestaat om de volksgezondheid te beschermen of de dierziekte
te controleren. Eerder was er geen grond om besmette bedrijven te ruimen, afgaande
op de resultaten van het lopend onderzoek op de besmette locaties en de beoordeling
van die resultaten door humane en veterinaire deskundigen. In de brieven van 28 mei
en 1 juni jl. hebben wij aangegeven het OMT-Z om advies te vragen nu de laatste onderzoeken
op de drie besmette bedrijven zijn afgerond.
Het OMT-Z heeft op 3 juni jl. geconcludeerd dat het risico bestaat dat SARS-CoV-2
langdurig blijft circuleren op nertsenbedrijven, dat nertsen daarmee een ongewenst
reservoir voor het virus kunnen worden van waaruit herintroductie van het virus kan
plaatsvinden naar mens en dier, en daarmee een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid
en de diergezondheid. Het kabinet heeft op basis van het advies van het OMT-Z besloten
de besmette bedrijven te ruimen. Ik verwijs u naar de brief van 3 juni aan uw Kamer
daarover.
Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of
en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven
op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt
hier binnenkort nader over geïnformeerd.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de meest recente brief van de Minister
geen melding gemaakt wordt van het risico dat het virus in nertsen muteert tot een
gevaarlijker variant. Is dat risico afwezig? Kan dat risico volledig worden uitgesloten?
Zo nee, zijn de getroffen maatregelen dan wel voldoende, bezien vanuit het oogpunt
van het beschermen van de bevolking?
In de brief van 3 juni is uiteengezet wat het beleid is ten aanzien van besmette bedrijven
nu de laatste onderzoeksresultaten bekend zijn geworden.
Er heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar ontwikkelingen van de verspreiding
en hoe het virus zich ontwikkelt op de besmette bedrijven. Daarbij is ook gekeken
naar de sequentie van de isolaten en de mogelijke virulentiefactoren. Wat het betekent
voor verspreiding naar andere bedrijven of naar de mens is echter niet gemakkelijk
vast te stellen. Een virulenter virus betekent niet dat het virus ook gemakkelijker
spreidt; evengoed kan het betekenen dat er minder spreiding optreedt, omdat dieren
eerder dood gaan ten gevolge van een infectie. Ik onderken het belang van het onderzoek
en ook mogelijke risico’s voor de volksgezondheid, zoals ik dat steeds heb gecommuniceerd.
Dat is voor mij en mijn collega van VWS dan ook de reden voor het uitgebreide onderzoek
op de bedrijven.
Het OMT-Z heeft in zijn advies van 3 juni aangegeven dat het niet uitgesloten is dat
er bij voortgaande transmissie van dit virus in de nertsenbedrijven een risico ontstaat
op nieuwe mutaties, gevolgd door selectie van bepaalde varianten die mogelijk een
extra risico vormen voor verdere verspreiding onder nertsen of de mens. Het OMT-Z
stelt vast dat hiervoor op dit moment geen aanwijzingen zijn en dat de waargenomen
variatie in virus-sequentie beperkt is.
Tot slot onderschrijven de leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de steunmaatregelen
om ondernemingen in de agrarische sectoren bij te staan in het opvangen van de gevolgen
van de coronacrisis, de noodzaak om in de kern gezonde bedrijven te helpen door ze
te behoeden voor omvallen. Deze leden vragen wel wat de rechtvaardiging is voor het
verlenen van steun aan ondernemers die kampen met vrijwel onverkoopbare voorraden
(friet)aardappelen.
Dit in het licht van het gegeven dat ondernemers de mogelijkheid hebben om dit risico
te vermijden door te kiezen voor contractteelt, waardoor afzet en prijzen zijn gegarandeerd
of voor het afdekken van risico’s op de aardappeltermijnmarkt. Wat is de rechtvaardiging
voor de Minister om risico’s over te nemen die ondernemers welbewust for better and
worse hebben genomen, terwijl deze met gangbare middelen nagenoeg volledig waren af
te dekken? Is hier sprake van het overnemen van risico’s die voortkomen uit speculatie?
Ware het in deze situatie niet gepaster geweest om steun te verlenen in de vorm van
overbruggingskredieten?
Door het sluiten van de horeca en binnen- en buitenland is de vraag naar frites enorm
teruggelopen en zijn er naar schatting 1 miljoen ton aardappelen die niet meer verwerkt
zullen worden tot frites. Uit gesprekken met de sector is gebleken dat een deel van
deze aardappelen op contract is geteeld, maar dat het ontbinden van de contracten
vooral nadelig zou uitpakken voor de telers. Daar zal volgens de sector zelf het grootste
deel van de financiële gevolgen moeten worden opgevangen. Om die reden is er voor
gekozen om ondanks de bestaande contracten telers in een compensatie te voorzien.
Wanneer de contracten toch worden nageleefd, of telers een hoger bedrag ontvangen
van de verwerkers om de contracten te ontbinden zal dit in mindering worden gebracht
van de totale compensatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister
over COVID-19 bij dieren en de gevolgen van de coronacrisis voor de Nederlandse agrarische
sector. Deze leden waarderen de voortvarende aanpak van de Minister in monitoring
en onderzoek van besmetting van COVID-19 bij dieren. Zij zijn geschrokken van de meest
recente berichten over de waarschijnlijke besmettingen van dier naar mens. Zij begrijpen
de zorgen die dit met zich meebrengt voor boeren en omwonenden. Zij steunen de Minister
in de reeds genomen maatregelen. Zij hebben nog enkele vragen.
Kan de Minister verder toelichten hoe de besmetting waarschijnlijk heeft plaatsgevonden:
was dat vanwege de aanraking met de besmette omgeving of door het directe contact
met de dieren zelf? Heeft de grote hoeveelheid dieren in een besloten omgeving een
rol gespeeld in de waarschijnlijkheid van een besmetting? Kan de Minister voorts uitleggen
hoe nertsen mensen wel kunnen besmetten, maar katten niet? Worden er naast nertsenbedrijven
ook andere sectoren getest op uitbraken, ook wanneer er geen ziektesymptomen bij de
dieren aanwezig zijn? Wanneer verwacht de Minister de resultaten van het onderzoek
naar COVID-19 bij katten?
Is het aannemelijk dat de katten elkaar onderling hebben besmet? Zo ja, wat betekent
dit in de praktijk voor besmette katten die niet binnengehouden kunnen worden, zoals
boerderijkatten?
De medewerker van het eerste bedrijf, maar ook die van het tweede bedrijf waarover
ik 25 mei jl. heb gerapporteerd, kunnen besmet zijn geraakt door de omgang met de
nertsen, zoals verzorging of in de hand nemen, maar ook tijdens het verblijf in de
stallen. Er is immers virus aangetoond in lucht-/stofmonsters die waren genomen in
de stallen dat afkomstig is van de besmette nertsen. Hoe meer besmette dieren hoe
groter waarschijnlijk de hoeveelheid virus in de stal. De medewerkers kunnen deze
stofdeeltjes hebben geïnhaleerd. De precieze route is niet bekend en niet vast te
stellen.
De infectie is opgetreden toen nog niet bekend was dat het bedrijf was besmet en dus
ook het advies om PBMs te gebruiken in de stallen nog niet van toepassing was.
De katten op het besmette nertsenbedrijf kunnen elkaar hebben besmet, maar kunnen
ook individueel de infectie hebben opgelopen door verblijf in de stallen. Dat is niet
te achterhalen, aangezien er bij zes van de zeven positieve katten alleen antilichamen
zijn aangetoond en de contacten tussen de katten onderling en hun gedrag op de locaties
niet bekend zijn. De verwilderde katten op de bedrijven zijn niet binnen te houden.
Voor nertsenhouders geldt de verplichting dat zij er zoveel mogelijk voor moeten zorgen
dat katten (en honden en fretten) het bedrijf niet verlaten en niet kunnen binnenkomen.
Naast nertsen laat ik onderzoek uitvoeren bij konijnen, honden en katten in huishoudens,
varkens en alle nertsenbedrijven in Nederland.
Er zijn nu geen gevallen van kat-mens besmettingen bekend. Het is niet uitgesloten
dat dit kan, vandaar ook de adviezen van RIVM, maar de kans daarop is gering. Mensen
dienen echter de nodige hygiënemaatregelen in acht te nemen in de omgang met hun huisdieren.
Het onderzoek bij katten start begin juni en zal enkele maanden in beslag nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen voor de businesscase van besmette bedrijven.
Deze leden vragen zich af hoe verstandig het is om een voorziening te treffen voor
inkomstenderving nu al duidelijk is dat deze sector over enkele jaren in ons land
niet meer zal bestaan, waarvoor dit kabinet reeds middelen heeft vrijgemaakt. Ziet
de Minister mogelijkheden om in overleg met de sector middelen slim in te zetten en
te komen tot een warme sanering voor bedrijven die daar nu voor open staan?
Het kabinet heeft € 8 miljoen euro extra toegevoegd aan de bestaande middelen voor
het flankerend beleid voor de pelsdierhouderij. Hiervoor is in totaal € 36 miljoen
beschikbaar. Naar verwachting zijn voor effectieve aanvullende maatregelen substantieel
grotere budgetten nodig. Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven,
onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden
vormgegeven waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering
kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen de inzet van de keten en de Minister
om uitbraken van besmettelijke zieken te voorkomen. Uit de berichten over COVID-19
en uit eerdere voorbeelden als de Q-koorts-uitbraak blijkt echter dat de risico’s
ondanks de vele voorzorgsmaatregelen reëel zijn.
Het houden van grote aantallen dieren op kleine oppervlakten en de directe nabijheid
van mensen zijn belangrijke risicofactoren voor het verspreiden van infectieziekten.
Welk langetermijnbeleid kan deze risicofactoren verminderen? In hoeverre kan kringlooplandbouw
hierin een rol spelen?
Een hoge dichtheid van dieren, dus veel dieren op een kleine oppervlakte, kunnen de
verspreiding van ziekten vergroten.
De kans op introductie van een ziektekiem hangt echter van veel factoren af, zoals
de bedrijfsvoering, de toegepaste hygiënemaatregelen, afscherming van wilde fauna,
en huisvestingssystemen. Ik ben voortdurend bezig beleid om de risico’s van insleep
te verkleinen aan te passen op grond van de wetenschap en de ontwikkelingen in de
houderijen. De kringlooplandbouw kan daar zeker aan bijdragen, maar we moeten ook
bij deze ontwikkeling rekening houden met de mogelijke gevolgen voor de diergezondheid.
Ook dit beleid wordt uitgevoerd zoals ik ook in mijn visie heb uitgedragen.
In haar brief is de Minister niet verder ingegaan op de relatie tussen zoönosen en
exotische dieren. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben hier nog enkele vragen
over. Een groot gedeelte van de te treffen preventiemaatregelen zal in het buitenland
moeten plaatsvinden, zoals de bescherming van het leefgebied van wilde dieren en het
stoppen met handel in en de verkoop van wilde dieren op markten. Is de Minister bereid
met haar collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te overleggen
om deze ontwikkelingen in haar beleid zo veel mogelijk te steunen? Heeft de Minister
inzicht in hoe groot de rol van Nederland is in de handel van exotische dieren? Is
de Minister tevens bereid om te onderzoeken welke maatregelen ze kan treffen die de
handel van exotische dieren in en door Nederland zo veel mogelijk beperken?
De internationale inzet op de bescherming van leefgebieden en het stoppen van ontbossing
is onderdeel van het gezamenlijke beleid van de Ministeries van LNV, BZ en IenW, zoals
uiteengezet in de Kamerbrieven over internationale inzet op biodiversiteit (Kamerstuk
26 407, nr. 134) en internationale inzet bosbehoud en -herstel (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Veel factoren zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. In het twitterbericht
van UNEP van 1 april jl. wordt illegale en ongereguleerde handel in wilde dieren als
een factor genoemd. Het beeld is nu dat de besmetting van dier op mens lokaal heeft
plaatsgevonden. Het sluiten van de markten in China is een belangrijke nationale maatregel
die genomen is door de Chinese autoriteiten in het licht van de uitbraak. Er is nog
veel onderzoek naar de uitbraak, de bronnen en overdracht. Er zijn vooralsnog géén
aanwijzingen dat de internationale handel in (wilde, bedreigde, beschermde, exotische)
dieren een rol speelt bij de verspreiding van een zoönose. Het begrip «exotische dieren»
is niet een vast gedefinieerde groep dieren, waardoor niet te zeggen is hoe groot
de rol van Nederland is in de handel ervan. De handel in levende zoogdiersoorten die
beschermd worden onder het CITES-verdrag betreft voor het grootste deel gefokte of
gekweekte specimen. Er is geen signaal dat Nederland op deze wijze een mogelijke schakel
is in de verspreiding van zoönosen. Maatregelen op dat vlak zijn nu niet aan de orde.
Als er risico’s zijn met betrekking tot de verspreiding van een zoönose worden er
Europees of internationaal maatregelen genomen door de daartoe bevoegde gremia. Zo
geldt bijvoorbeeld een importverbod voor (uit het wild afkomstige) vogels in verband
met de mogelijke verspreiding van vogelgriep.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de grote zorgen van de Minister over de
ongekende economische terugval door de coronacrisis, die ook de land- en tuinbouwsector
en de visserij- en aquacultuursector hard raakt. Deze leden zijn blij met alle lokale
initiatieven die boeren een goed verdienmodel bieden en voedselverspilling tegengaan.
Zij zijn ook blij met de steun van de Minister daarvoor. Op welke wijze kan de Minister
deze initiatieven verder ondersteunen?
Zoals ik heb geschreven vind ik het bemoedigend om te zien dat agrarische ondernemers
initiatieven hebben ontplooid om hun producten dichter bij de consument te brengen.
Op diverse momenten heb ik mijn bewondering daarvoor uitgesproken en consumenten ook
opgeroepen om hun voedsel rechtstreeks bij de lokale boer en tuinder te kopen. Al
voor de crisis was de Taskforce Korte Ketens, met mijn steun, bezig met de vraag hoe
lokale initiatieven (meer) te ondersteunen. Ik zal mijn steun aan de Taskforce voortzetten.
Daarnaast hebben de leden van de ChristenUnie-fractie nog vragen over de steun voor
de sector vanuit Europa. Deze leden delen de conclusie van de Minister dat de Europese
steunmaatregelen vooralsnog ontoereikend zijn en zijn blij te lezen dat de Europese
Commissie schriftelijk akkoord is gegaan met de vervroeging van een nationale vooruitbetaling
van 80%. Zal dit naar het inzicht van de Minister wel afdoende zijn, in combinatie
van de verdere aangekondigde steunmaatregelen?
Omdat veel boeren nu liquiditeitsproblemen hebben of mogelijk snel zullen gaan krijgen,
heb ik besloten circa 80% van de basis- en vergroeningspremie indien de boer dat wenst
eerder uit te keren. Dat betreft potentieel ruim 44.000 boeren en ruim € 500 miljoen.
Samen met de andere maatregelen zoals de tijdelijk verruimde Borgstelling Landbouw
(BL-C) en de compensatieregelingen voor de sierteelt en frites aardappelen en het
generieke steunpakket is dit een breed steunpakket, waarvan ik hoop dat het boeren
door deze crisis heen kan helpen. De komende tijd zal ik de ontwikkelingen in de sector
uiteraard blijven volgen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen ook met instemming over de maatregelen
van particuliere opslag en opkoop van producten door de Europese Commissie, aangezien
deze ook voedselverspilling tegengaan. Deze leden vragen zich af of de interventieprijs
hoog genoeg is om een bedrijf financieel overeind te houden, aangezien de Minister
aangeeft dat deze lager ligt dan de huidige marktprijs waarin de huidige omstandigheden
al in gereflecteerd zijn. Heeft de Minister daar inzicht in? Kan de Minister de mogelijkheden
onderzoeken om deze maatregelen ook nationaal te steunen, mocht Europese steun onvoldoende
blijken te zijn? Welke binnenlandse afzetmogelijkheden zijn er voor overschotten –
deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan de voedselbank – en wat kan de Minister
doen om deze (verder) te ondersteunen?
De interventieprijs bij openbare opkoop van magere melkpoeder en boter in bulk heeft
tot doel om markten te stabiliseren bij zeer lage prijsniveaus. De interventieprijs
is door de Europese Commissie in overleg met lidstaten vastgesteld. Interventie en
particuliere opslag zijn onderdeel van de gemeenschappelijke marktordening. Binnen
de Europese interne markt is het niet toegestaan dat lidstaten zich mengen in de marktwerking
door nationaal producten te subsidiëren.
Om adequaat markten te monitoren noteren alle lidstaten de prijzen van landbouwproducten
waarvoor de gemeenschappelijke marktordening steunmaatregelen kent zoals interventie
en particuliere opslag. De noteringen worden wekelijks doorgegeven aan de Europese
Commissie. Hierdoor hebben lidstaten en de Europese Commissie een actueel inzicht
in marktontwikkelingen van deze landbouwgoederen.
Het is aan marktdeelnemers of zij producten willen aanbieden voor openbare interventie.
Wanneer de marktprijzen hoger zijn dan de interventieprijzen zal het niet aantrekkelijk
zijn voor handelaren om producten voor openbare interventie aan te bieden. Wanneer
prijzen laag genoeg zijn, is er altijd belangstelling in de markt en is er alleen
tijdelijk sprake van overschotten. Dat hebben we gezien in de periode 2018–2019 bij
de verkoop van de Europese interventievoorraden van magere melkpoeder. Producten voor
interventie zijn zonder verdere bewerking of andere verpakking niet geschikt om via
de voedselbank afgezet te worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming over het toestaan van crisiskartels
door de Europese Unie vanwege de belangen van verschillende deelsectoren binnen de
agrarische sector. Deze leden vragen zich af of de toegestane zes maanden voldoende
zijn en voldoende aansluiten bij de realiteit van het boerenerf.
Een Europees besluit tot het tijdelijk toestaan van uitzonderingen op het kartelverbod
is altijd voor een tijdelijke periode van maximaal zes maanden, die eventueel met
maximaal zes maanden verlengd kan worden. Bij het vaststellen van de periode is door
de Europese Commissie gekeken naar de kenmerken van productiecycli in de betrokken
sectoren en een verwachting van de periode van de verstoring van het internationale
transport. Mochten er nieuwe knelpunten ontstaan door nieuwe of aanhoudende marktverstoringen
dan kan de Commissie altijd nog besluiten tot verruiming van de uitzonderingen op
het kartelverbod in deze sectoren of uitbreiding van het verbod naar ander sectoren.
De Commissie neemt deze besluiten mede op verzoek van lidstaten of sectoren.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de nationale steunpakketten.
Op welke termijn verwacht de Minister een definitief akkoord van de Europese Commissie
voor het aanvullende steunpakket voor de sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw
en fritesaardappelen? Deze leden hebben veel waardering voor de vindingrijkheid in
de agrarische sector om het gebrek aan arbeidskrachten op te lossen. Ze zijn opgelucht
dat de beelden in de media niet altijd lijken te kloppen. Wat voor gevolgen gaat de
anderhalvemetereconomie hebben voor het kunnen oogsten? Heeft de Minister daar inzicht
in?
De Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 is 8 mei jl. goedgekeurd
door de Europese Commissie en gepubliceerd in de Staatscourant (Kamerstuk 35 420, nr. 32.).
Sectoren zijn doorlopend bezig om uit te zoeken wat nodig is om hun activiteiten binnen
de anderhalvemetersamenleving goed in te richten. Sectoren en bedrijven zijn, samen
met hun werknemers, het beste in staat invulling te geven aan de richtlijnen van het
RIVM en de handhaving daarvan binnen de bedrijven.
Ik deel uw waardering voor de vindingrijkheid van de sector om oplossingen te vinden
in deze uitdagende omstandigheden. Hierdoor kunnen veelal de reguliere werkzaamheden
doorgaan, dus ook het oogsten. Beschikbare expertise wordt benut, stakeholders worden
betrokken en protocollen worden opgesteld. Vanuit LNV is contact met onze stakeholders
en brancheorganisaties om de ontwikkelingen zo goed mogelijk te kunnen monitoren.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen met instemming vast dat een bepaalde
supermarkt in Nederland gedurende twee weken producten uit de Nederlandse land- en
tuinbouw gaat promoten. Deze leden zouden graag zien dat alle supermarkten hieraan
meedoen, en dan niet voor twee weken maar voor altijd. Hoe lopen de gesprekken van
de Minister met de supermarkten hierover?
Ook ik heb vastgesteld dat een bepaalde supermarkt momenteel promotie voert voor producten
uit de Nederlandse land- en tuinbouw. Ik ben hier verheugd over, maar wil wel opmerken
dat bij tijd en wijlen ook andere supermarkten het Nederlandse product nadrukkelijk(er)
onder de aandacht brengen van hun consumenten. Over het verloop van mijn gesprekken
met de supermarkten over dit en andere zaken zal ik de Kamer binnenkort informeren.
Gaat de Nederlandse handelsmissie in eigen land deze zomer door ondanks de coronamaatregelen?
Door de beperkingen rond Covid-19 is de Nationale Handelsmissie verplaatst naar het
najaar en is er gekozen voor een andere opzet dan een traditionele handelsmissie.
De zomer zal gebruikt worden om digitaal aandacht te vragen voor de korte keten, in
het najaar is een bijeenkomst met korte keten-initiatieven en provincies. Dit omdat
er dan een bijeenkomst met maximaal 100 mensen mogelijk is. Bij dit alles worden de
dan geldende coronamaatregelen nageleefd en de volksgezondheid niet in gevaar wordt
gebracht.
De leden van de ChristenUnie-fractie verwachten tot slot dat de heropbouw van de economie
na de coronacrisis een hoop uitdagingen met zich meebrengt maar ook kansen biedt voor
een toekomstbestendigere sector. Hoe kan de agrarische sector weerbaarder worden zodat
we minder afhankelijk zijn van export van producten en kunnen we de focus verschuiven
naar export van kennis? Kan de Minister hierop reflecteren?
Ik deel uw verwachting dat de heropbouw van de economie na de coronacrisis ook kansen
biedt voor een toekomstbestendigere sector. Het is de kunst die kansen te zien en
te benutten. De leden van de ChristenUnie vragen in dit verband een reflectie op de
mogelijkheden om de export van agro-kennis te vergroten.
Ook vóór de corona-uitbraak stonden wij al voor de opgave de externe effecten van
de landbouw op de leefomgeving te verminderen. Dit bracht het kabinet tot het uitbrengen
van de LNV-visie Waardevol en verbonden met het streven naar een zo circulair mogelijk landbouwsysteem. Hierin is een integrale
en gezamenlijke aanpak van opgaven uitgangspunt, waarvoor middelen en kennis uit verschillende
gebieden, technologieën en disciplines moeten worden samengebracht (cross-overs). Kennis en innovatie zijn essentieel voor het vinden van oplossingen. Nederland
kan, door die te leveren, als innovatieve agro-wereldspeler een toppositie behouden.
Zo kunnen duurzaamheidsopgaven en -doelen leiden tot nieuwe markten en verdienmodellen,
zodat ons land zich behalve als exporteur van agrarische- en voedselproducten ook
kan door-ontwikkelen als exporteur van technologie, kennis en systemen die andere
landen in staat stellen zelf hun producten op een duurzame manier te produceren. Opkomende
economieën maar ook middeninkomenslanden hebben behoefte aan dergelijke technologieën
om hun landbouwproductie en -productiviteit te verhogen. Onze technologische innovaties
in de landbouw gaan nu al de hele wereld over. Met het ontwikkelen van kringlooplandbouw
ontstaan naar mijn verwachting nieuwe inzichten en technologieën die een economische
waarde hebben, ook voor exportmarkten.
Hoe Deelt de Minister de visie van deze leden dat het coronavirus kwetsbaarheden in
het landbouwsysteem blootlegt, zoals de export van miljoenen kuikens per vliegtuig?
kan de Nederlandse land- en tuinbouw zich door de crisis heen ontwikkelen richting
de kringlooplandbouwvisie? Welke stappen onderneemt de Minister om de Nederlandse
land- en tuinbouw samen met de boeren en tuinders toekomstbestendiger te maken?
Ik deel de opvatting van deze leden dat de coronapandemie kwetsbaarheden in het landbouwsysteem
blootlegt, zoals het virus dit ook in andere onderdelen van de economie heeft gedaan.
De crisis toont naar mijn idee de noodzaak aan het systeem weerbaarder te maken door
de kwetsbaarheid voor verstoringen te verminderen.
In de LNV-visie en het realisatieplan daarvoor is voor de land- en tuinbouw een koers
uitgezet die agrarische ondernemers in staat stelt een goede boterham te verdienen
en tegelijk leidt tot zorgvuldiger omgang met grondstoffen, lagere emissies en behoud
van natuurlijke hulpbronnen. Ook meer variatie (in grondstoffen, teelten, teelttechnieken
en in (op zo laag mogelijke schaal gesloten) ketens) maken de land- en tuinbouw en
het voedselsysteem toekomstbestendiger. Voor het voorkomen en het bestrijden van de
gevolgen van een pandemie zoals we nu meemaken, is dit alles hoogst relevant. De huidige
crisis beschouw ik daarom als een aanmoediging om koers te houden op de weg die in
de LNV-visie en het realisatieplan is ingeslagen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met de nodige verbazing kennisgenomen
van de brieven van de Minister over de relatie tussen onze omgang met dieren en de
coronacrisis waar we nu middenin zitten en over de gevolgen van deze crisis voor dieren
in de veehouderij, en ook van de beantwoording van de schriftelijke vragen die deze
leden over deze onderwerpen hebben gesteld. Het is veelzeggend dat de Minister in
de gevraagde brief over de gevolgen van de coronamaatregelen voor dieren in de veehouderij
begint met de opmerking «Hoe langer de crisis aanhoudt, hoe nijpender de financiële
situatie voor agrarische ondernemers en vissers wordt.» Pas op pagina 6 komt de nijpende
situatie voor de dieren aan bod.
Al in maart, na het afkondigen van de maatregelen, waarschuwde de leden van de Partij
voor de Dieren-fractie voor de problemen die zouden ontstaan in de veehouderij als
gevolg van de maatregelen tegen het coronavirus. Deze leden riepen op tot snel ingrijpen
om ellende te voorkomen: stel fokbeperkingen in, verlaag de slachttempo’s om medewerkers
te beschermen en grote risico’s voor de voedselveiligheid en dierenwelzijn te voorkomen
en kondig een stop af op de langeafstandsdiertransporten. Sindsdien zagen zij dat
er door de grenscontroles direct lange files ontstonden, waardoor vrachtwagens vol
levende dieren nog veel langer onderweg waren.
Een groep van maar liefst 36 Europese dierenbeschermingsorganisaties deed een oproep
om onder deze omstandigheden de transporten naar landen buiten Europa stil te leggen
en ook transporten binnen Europa stil te leggen wanneer zij meer dan acht uur zouden
duren. Ook ontstonden er al snel «overschotten» aan dieren. Door het sluiten van horecagelegenheden
en beperkte exportmogelijkheden kelderde de vraag naar een aantal dierlijke producten,
zoals kalfsvlees, eendenvlees, plofkippenvlees en kooieieren.
Er ontstond een «overschot» aan kalfjes die daardoor langer in de stallen bleven staan,
terwijl in de melkveehouderij ondertussen nieuwe kalfjes geboren bleven worden om
de melkproductie op gang te houden. Varkensslachterijen kregen meer varkens aangeboden
dan ze door het slachthuis konden jagen. Pluimveeslachterijen raakten het kippenvlees
niet meer kwijt en riepen pluimveehouders op minder dieren te fokken. Er was geen
vraag meer naar eendenvlees, waarop de fok van eenden werd stilgelegd. Veel van het
vlees van deze dieren is regelrecht de vriezer in gegaan.
Door uitval van slachthuismedewerkers, NVWA-toezichthouders en keuringsmedewerkers
stond ook het slachtproces onder druk. Zelfs in Noord-Brabant, waar het coronavirus
zich razendsnel verspreidde, bleven dagelijks tienduizenden varkens naar slachthuizen
gestuurd worden, waar medewerkers schouder aan schouder moesten doorwerken om het
hoge slachttempo te kunnen bijbenen. Inmiddels hebben we gezien dat in slachthuizen
en bij vleesverwerkende bedrijven over de hele wereld al tienduizenden medewerkers
zijn besmet en tientallen slachthuizen hun deuren daardoor hebben gesloten, met in
de Verenigde Staten als gevolg dat er miljoenen levende dieren zijn vernietigd en
hun karkassen werden begraven of verbrand.
En wat deed de Minister? De Minister steunde de oproep om de langeafstandsdiertransporten
stil te leggen niet en ging hier dus ook niet op aandringen bij de Europese Commissie.
Ze wees er hierbij op dat transporten langer dan 8 uur zijn toegestaan binnen Europa.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij zich herinnert
dat het beperken van de duur van diertransporten binnen Europa tot maximaal acht uur
één van de speerpunten is van haar beleid. Erkent de Minister dat ze hiermee haar
eigen belofte heeft verbroken?
Nederland roept al jaren op tot een aanpassing van de transportverordening, waarbij
de maximale transportduur voor slachtdieren maximaal 8 uur mag zijn. Dit is ook mijn
inzet en wordt nog steeds in de relevante Europese overleggen uitgedragen. Daarnaast
span ik mij in om andere diertransporten te beperken, zoals dat van fokdieren naar
landen buiten de EU, en van jonge kalveren die uit ver gelegen lidstaten komen. De
Europese Commissie is bekend met deze inspanningen.
Terwijl stallen vol dreigden te lopen met dieren en er naarstig werd gezocht naar
extra vriezers om al het onverkochte vlees in op te slaan, weigerde de Minister in
te grijpen. Ze verschool zich achter het feit dat er in deze situatie geen wettelijke
mogelijkheden zouden zijn om verplichte fokbeperkingen op te leggen, omdat COVID-19
geen besmettelijke dierziekte is. Ze hield het bij het verkennen van de mogelijkheden
met de sectoren om op vrijwillige en tijdelijke basis productiebeperkende maatregelen
te treffen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen. Heeft
de Minister onderzocht op welke manier het wel wettelijk mogelijk zou zijn om verplichte
fokbeperkingen in te stellen? Zo ja, wat waren hierbij haar bevindingen? Zo nee, waarom
niet? Welke sectoren en hoeveel veehouders zijn overgegaan op vrijwillige productiebeperking?
Hoeveel dieren zijn er hierdoor minder gefokt in de afgelopen maanden? Hoe houdt de
Minister hier zicht op en wat is haar rol hierbij? Hoeveel kilo vlees, uitgesplitst
per diersoort, exporteerde Nederland in 2019 en naar welke landen ging dit? Hoeveel
kippenvlees, hoeveel eendenvlees, hoeveel kalfsvlees, hoeveel varkensvlees, hoeveel
geitenbokjesvlees, hoeveel schapenvlees en hoeveel rundvlees ligt er op dit moment
al in de vriezers? Hoeveel vlees ligt er verder nog opgeslagen in Europese vriezers?
Om hoeveel dieren gaat het hierbij in totaal, uitgesplitst per diersoort? Hoeveel
vlees zal hier naar verwachting de komende maanden nog bij komen? Hoeveel ruimte is
er nog voor het invriezen van vlees? Hoe lang zou het, uitgesplitst naar vleessoort,
duren voordat deze voorraad volledig is verkocht? Hoe lang kunnen deze voorraden,
uitgesplitst per vleessoort, worden bewaard voordat ze moeten worden vernietigd? Erkent
de Minister, die ook verantwoordelijk is voor het tegengaan van voedselverspilling,
dat dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel zulke enorme aantallen
plofkippen, (blank) vleeskalfjes en kooikippen moet blijven fokken, gebruiken en doden
voor de export? Heeft de Minister gezien dat vrieshuizen voor kippenvlees onder andere
vol zitten doordat de markt voor kippenvlees van gangbare vleeskuikens, oftewel plofkippen,
is ingestort omdat de vraag vanuit de horeca en extra (!) consumptie via fastfoodketens
en snackbars is weggevallen nu «mensen wel chips eten voor de tv, maar om 22.00 uur
geen kippenvleugels in het vet gooien»?35 Beschouwt de Minister het snacken van kippenvleugels als noodzakelijk voedsel? Kan
de Minister bevestigen dat de gemiddelde Nederlander sowieso te veel eiwitten consumeert
en dat daarbinnen het aandeel dierlijke eiwitten te hoog is?
Erkent de Minister dat dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel
zulke enorme aantallen plofkippen moet blijven fokken, gebruiken en doden voor fastfood?
Zoals ik in antwoord op Kamervragen van uw partij op 28 april jl.36 heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan
dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen omdat COVID-19
geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn, kunnen dergelijke maatregelen
worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding van de dierziekte. Mededingingsregels
staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies
geven over beperking van de productie. Overigens worden vanwege de marktsituatie in
de kalver-, pluimvee- en eendenhouderij vrijwillig productiebeperkende maatregelen
genomen. Ik heb geen inzicht op het totale aantal bedrijven, die vrijwillig de productie
hebben beperkt, en het betreffende aantal dieren.
In bijlage 1 treft u aan op basis van de meest recente cijfers uit 2018 van CBS en
bewerking door Wageningen Economic Research, de exportvolumestatistieken inclusief
wederuitvoer van vlees in tonnen, uitgesplitst naar categorie vlees, en ingedeeld
op basis van de grootte van de exportbestemming. Hierbij moet worden opgemerkt dat
volumestatistieken minder betrouwbaar zijn dan waardestatistieken. Dit komt omdat
veelal niet uit de facturen opgemaakt kan worden hoeveel er precies van welk product
geëxporteerd is. Bovendien bevatten deze volumecijfers zowel uitgebeend vlees als
vlees met been en betreft het zowel vlees als slachtafvallen. De cijfers moeten dan
ook met enige voorzichtigheid worden bekeken. Daarnaast bevatten deze cijfers niet
het vlees dat soms in broodartikelen is verwerkt en ook zijn in deze cijfers niet
meegenomen bijv. vetten/meel of andere soortgelijke producten die ook van geslachte
dieren afkomstig zijn.
De acute vraaguitval als gevolg van het sluiten van horecagelegenheden, het verbod
op het houden van evenementen en bijeenkomsten en het dringende advies om zoveel mogelijk
thuis te werken hebben ertoe geleid dat delen van de dierlijke sectoren die voornamelijk
leveren aan de horeca en food servicesector tijdelijk te maken hebben met grote omzetverliezen.
Eén van de elementen die de land- en tuinbouwsector onderscheiden van andere sectoren
is dat deze sector niet de flexibiliteit heeft om de productie snel aan te passen
aan de vraag. Dieren kunnen niet zomaar uitgezet of aangepast worden als de vraag
wegvalt. Dit rechtvaardigt tijdelijke marktondersteunende maatregelen om de vraaguitval
ten gevolge van nationale en internationale corona maatregelen op te vangen mits de
noodzaak goed kan worden onderbouwd. Ik heb geen reden om de export van dierlijke
producten en de verwerking van pluimveevlees in fastfoodketens tegen te gaan.
De private opslag van vlees door producenten en handelaren wordt niet bijgehouden
door het CBS.
Marktwerking zal bepalen wanneer deze producten weer in de markt worden afgezet. Alleen
de hoeveelheid rundvlees en schapen- en geitenvlees dat voor particuliere opslag wordt
aangeboden is bekend en ook wanneer deze hoeveelheden weer beschikbaar komen voor
de markt37.
De vereniging voor koel- en vrieshuizen (Nekrovi) heeft aangegeven dat er nog opslagcapaciteit
is ook al is deze capaciteit beperkt.
Over de coronabesmettingen in slachthuizen en bij vleesverwerkende bedrijven hebben
de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een aantal sets schriftelijke vragen
gesteld. Deze leden verzoeken de Minister deze spoedig te beantwoorden. Op 7 mei nam
de Kamer tevens de motie van de leden Van Esch en Ouwehand aan (Kamerstuk
25 295, nr. 345
) die de regering verzocht af te dwingen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd
in alle slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven. De Kamer heeft nog altijd geen
brief ontvangen van de Minister met uitleg op welke wijze ze deze motie uitvoert.
Deze leden ontvangen deze graag per ommegaande.
Eendenhouderij
Een van de sectoren waarvan bekend is dat hij is overgegaan op productiebeperking,
is de eendenhouderij. Eendenvlees wordt in Nederland nauwelijks gegeten en het vlees
van de meer dan 8,5 miljoen eenden die jaarlijks worden gefokt, gebruikt en gedood
wordt voornamelijk geëxporteerd voor de horeca elders. Hoewel de eendensector dus
nagenoeg geen bijdrage levert aan de Nederlandse voedselvoorziening, levert hij wel
enorme dierenwelzijnsproblemen op. De eenden worden binnen gehouden in stallen met
stro, komen nooit buiten en kunnen niet zwemmen, niet op een natuurlijke manier voedsel
zoeken, niet poetsen en niet vliegen. Terwijl eenden van nature een groot deel van
de tijd in het water doorbrengen en er niet op zijn gebouwd om de hele dag op het
droge door te brengen. De eenden in de vleeseendenhouderij zijn dat al helemaal niet,
omdat ze net als de plofkip zijn doorgefokt om extra veel borstvlees te ontwikkelen
en snel te groeien. In zeven weken tijd wordt een eendenkuikentje vetgemest tot een
gewicht van meer dan drie kilo, met gewrichtsontstekingen en botafwijkingen als gevolg.
Als ze vervolgens ruw worden gevangen en in kratten naar het slachthuis worden afgevoerd,
worden ze daar bij volledig bewustzijn ondersteboven aan hun poten opgehangen aan
haken. Dit is in strijd met de aangenomen motie van het lid Thieme uit 2013 (Kamerstuk
28 286, nr. 688
). Vervolgens gaan de eenden met hun kop door een elektrisch waterbad, wat lang niet
altijd leidt tot een volledige bedwelming. NVWA-inspecteurs constateren dan ook regelmatig
dat eenden bij bewustzijn worden aangesneden bij eendenslachterij Tomassen, de enige
eendenslachterij in Nederland38. Voorgangers van deze Minister beloofden al sinds 2009 dat deze methode zou worden
uitgefaseerd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of
hun indruk klopt dat zij deze ambitie volledig heeft losgelaten.
Deze ambitie heb ik niet losgelaten. Zoals ik heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen
van het lid Ouwehand (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613) is nu geen werkbaar alternatief aanwezig. Ik houd de ontwikkelingen op dit gebied
in de gaten.
Ontwikkeling van nieuwe bedwelmingsapparatuur is niet mijn taak, maar een taak van
het bedrijfsleven. Nieuwe initiatieven die dierenwelzijn verbeteren juich ik wel toe.
Zo heb ik in 2019 subsidie toegekend om een innovatie op het gebied van bedwelmen
van pluimvee in het slachthuis als alternatief voor waterbadbedwelming door te ontwikkelen.
Helaas heeft dit niet geleid tot een praktisch bruikbare methode, omdat het dierenwelzijn
tijdens uitvoering van de pilot niet goed kon worden geborgd (Kamerstuk 28 286, nr. 1074).
Naast enorm dierenleed voor de eenden, levert de sector ook grote risico’s op voor
de gezondheid van mens en dier, aangezien eenden vatbaarder zijn voor vogelgriep dan
kippen. In de periode 2014–2018 zijn er in de eendenhouderij maar liefst zeven uitbraken
geweest van de zeer besmettelijke vogelgriep. Volgens Wageningen University and Research
is vogelgriep een voortdurende en onvoorspelbare bedreiging. Virologen van het Erasmus
MC hebben aangetoond dat vogelgriep zich kan ontwikkelen tot een variant die makkelijk
van mens op mens overdraagbaar is.
Nu de sector heeft besloten om voorlopig geen nieuwe dieren meer te houden en de laatste
eenden op 8 mei zijn geslacht, staan we wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
betreft voor een keuze: gaan we deze sector weer opnieuw optuigen of grijpen we dit
moment aan om een volgende stap te zetten in de richting van een diervriendelijke,
natuurinclusieve kringlooplandbouw die binnen de milieu en klimaatgrenzen past? Wat
deze leden betreft wordt dit moment dan ook benut om over te gaan tot beëindiging
van de eendenhouderij.
Is de Minister nog steeds met de sector in gesprek over financiële steun?
De sector heeft een verzoek tot steun bij mij ingediend. Daar kijk ik naar net als
de steunverzoeken van andere sectoren.
Is de Minister ervan op de hoogte dat het bedrijf Tomassen Duck-To, dat alle schakels
in de eendensector in handen heeft, beursgenoteerd is in Thailand?
Het bedrijf Tomassen Duck-To is onderdeel van de Bangkok Ranch Group-Tomassen. Dit
valt juridisch onder de Bangkok Ranch Group. De Bangkok Ranch Group is voor een gedeelte
aan de beurs genoteerd. De grootste aandeelhouders zijn de oprichters van de beide
bedrijven in Nederland en Thailand.
Klopt het dat het bedrijf een omzet heeft van 20 miljoen euro per jaar en dat het
hele concern waar Tomassen Duck-To onderdeel van is, een omzet heeft van een kwart
miljard euro per jaar?
Nee. Desgevraagd blijkt dat het bedrijf Tomassen een hogere omzet en het hele concern
een iets lagere omzet heeft.
Deelt de Minister de mening dat de eendensector in ieder geval geen steun zou moeten
krijgen als de aandeelhouders niet eerst zelf meebetalen?
Uitgangspunt voor eventuele toekomstige nationale LNV-sectorspecfieke maatregelen
is bedrijven met toekomstperspectief te helpen om de sector zo goed mogelijk door
de crisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na de coronacrisis weer de investeringen
te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming noodzakelijk zijn.
Indien de Minister overgaat tot het bieden van financiële steun, kan deze wat de leden
van de Partij voor de Dieren-fractie betreft worden gebruikt voor een warme sanering.
Deze leden roepen de Minister nogmaals op om dit scenario serieus te onderzoeken.
Uitbraak bij nertsenfokkerijen
Nederland heeft de dubieuze eer om als eerste land ter wereld een uitbraak van het
coronavirus te hebben in de veehouderij. Inmiddels zijn al op vijf bedrijven nertsen
aangetroffen die zijn besmet met het coronavirus, en daar soms al aan overleden zijn.
Gisteravond laat kwam hier het nieuws bij dat het virus van nertsen op mensen overdraagbaar
blijkt te zijn. Wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft is dit een
zeer dringende reden om over te gaan tot versnelde beëindiging van deze sector. Deze
leden gaan hierover graag zeer spoedig in debat met de Minister. Vooruitlopend daarop
hebben zij alvast een aantal vragen. Erkent de Minister dat de adviezen die zij heeft
gekregen, waarin werd geconcludeerd dat de impact van besmettingen bij dieren op de
humane gezondheid verwaarloosbaar werd geacht, er drie weken later compleet naast
bleken te zitten? Gaat de Minister, nu SARS-CoV-2 wordt aangewezen als besmettelijke
dierziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, per
direct over tot het instellen van een fokverbod, gevolgd door definitieve vervroegde
beëindiging van de sector vanuit het voorzorgsbeginsel?
De experts baseren zich op de feiten en op onderzoeksresultaten. Daarover is de Tweede
Kamer geregeld over geïnformeerd. Het beleid ten aanzien van besmette bedrijven is
op grond van de laatste onderzoeksresultaten en op basis van het advies van het OMT-Z
aangepast. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni.
Op nertsenbedrijven wordt een keer per jaar gefokt (rond maart), waarbij de nertsen
na een draagtijd van 50 dagen 4–6 pups krijgen. De nertsen hebben nu net pups gekregen
of zijn nu in de laatste fase van de dracht. Op dit moment heeft een fokverbod daarom
geen zin.
Wat betreft het beëindigen van een nertsenbedrijf vóór het wettelijk verbod per 2024
is dat een beslissing van de ondernemer.
Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of
en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven
op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt
hier binnenkort nader over geïnformeerd.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren-fractie hebben op 28 april schriftelijke
vragen gesteld over de eerste besmettingen bij nertsenfokkerijen en hebben de Minister
verzocht deze vragen voorafgaand aan de eerstvolgende persconferentie te beantwoorden.
De antwoorden zijn echter nog steeds niet binnengekomen. Deze leden verzoeken de Minister
deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Gezien de snelle opeenvolging van ontwikkelingen is de beantwoording van deze set
vragen nog niet naar uw Kamer gestuurd. Ik zal uw de beantwoording zo snel mogelijk
doen toe komen.
Ook hebben zij nog enkele aanvullende vragen. Is het virus rechtstreeks van nertsen
op de medewerker overgesprongen? Wat hebben deze sprongen tussen diersoorten voor
mogelijke gevolgen? Is er al meer bekend over de besmettelijkheid van het virus dat
is gevonden stofdeeltjes in de stallen? Zijn de drie katten die het coronavirus hebben
opgelopen bij een van de nertsenbedrijven besmet via de stofdeeltjes waarin het virus
is aangetroffen of rechtstreeks via de besmette nertsen?
Hoe de precieze infectieroute is geweest is niet te achterhalen. Het meest waarschijnlijk
is blootstelling aan het virus door het inademen van stofdeeltjes tijdens het verblijf
in de stal of door intensief contact met een besmette nerts door bedrijfshandelingen.
Dit is ook het meest waarschijnlijk voor de besmetting nerts-mens die heeft plaats
gevonden op het tweede bedrijf.
Mogelijke gevolgen voor de huidige pandemie zijn tot nu toe niet aangegeven door experts.
De spreiding tussen mensen is het gevolg van contacten tussen mensen onderling.
Er is virus aangetoond in stofdeeltjes in de stallen. De hoeveelheid virus was gering
en er kon niet worden aangetoond of het virus nog infectieus is.
De wijze waarop de zeven katten op het eerste bedrijf besmet zijn geraakt is niet
te achterhalen. Het kan zijn door het inademen van stofdeeltjes of door contact met
verontreinigde materialen in de stallen.
Konijnenhouderij
In de brief over de eerste twee nertsenfokkerijen waar het coronavirus werd aangetroffen,
schreef de Minister dat ook de konijnenhouderijen in de omgeving zullen worden onderzocht.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om hoeveel bedrijven
dit gaat. Wat is er tot nu toe bekend over de vatbaarheid van konijnen voor het coronavirus?
Op welke manier wordt hier nu onderzoek naar gedaan en wat zijn tot nu toe de bevindingen?
Het precieze aantal bedrijven in de regio is nog niet bepaald, omdat het onderzoek
nog niet is gestart. Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat konijnen na toediening
van virus besmet werden. Het onderzoek dat ik laat uitvoeren betreft een screening
van konijnen op bedrijven op aanwezigheid van antilichamen. Dit gebeurt door middel
van bloedonderzoek. Mij is niet bekend welke onderzoeksgroepen er wereldwijd welk
onderzoek bij welke diersoort uitvoeren. Dat is aan de individuele onderzoekers. Publicaties
over infectieproeven of andere bevindingen houd ik uiteraard nauwlettend in de gaten.
Steun aan kalversector
De Minister schreef in haar brief van 7 mei dat ze van mening is dat ook voor kalfsvlees
op Europees niveau maatregelen nodig zijn. Voor wat voor steunmaatregelen voor de
kalverhouderij pleit de Minister in Brussel, vragen de leden van de Partij voor de
Dieren-fractie haar. Daarbij schrijft de Minister «Ik vind het belangrijk dat eventuele
steunmaatregelen voor de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering van het
dierenwelzijn.» Waar doelt de Minister hier op? Wat zou er concreet moeten worden
verbeterd? Welke eisen stelt ze hierbij? Gaat de Minister dan ook steunmaatregelen
afwijzen als deze verbeteringen hierbij niet als eis worden gesteld door de Europese
Commissie?
De Europese Commissie heeft 80 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het tijdelijk
uit de markt nemen van zuivel, vlees, fruit en groenten. Voor vlees is 45 miljoen
euro gereserveerd. 25 miljoen euro daarvan is bestemd voor rundvlees (inclusief vlees
van kalveren ouder dan acht maanden) en 20 miljoen euro voor lams- en geitenvlees.
Ik heb Landbouwcommissaris Wojciechowski gevraagd om particuliere opslag (PO) van
kalfsvlees (tot 8 maanden) mogelijk te maken en zo de PO van rundvlees te ontlasten.
Ik acht het daarbij ook van belang dat eventuele steunmaatregelen voor de kalfssector
hand in hand gaan met verbetering van het dierenwelzijn bij lange afstandstransport.
Ik kan de steunmaatregelen niet toewijzen, noch afwijzen, dat is de bevoegdheid van
de Europese Commissie.
Kan de Minister bevestigen dat er al miljoenen euro’s steun gaan naar de kalversector?
Kan de Minister bevestigen dat voor de jaren 2015 tot en met 2020 in totaal 50 miljoen
euro van de voor de plattelandsgelden bestemde middelen zijn aangewend om het besluit
om de kalversector minder inkomenssteun te geven vanuit het GLB de facto (grotendeels)
teniet te doen? Erkent de Minister dat het een heel vreemd en onwenselijk signaal
is naar alle ondernemers die op dit moment met veel moeite deze crisis proberen door
te komen als het kabinet zich inzet voor steun voor een sector waar één bedrijf alle
onderdelen van de keten in handen heeft, met een eigen vermogen van 1 miljard, geleid
door een familie die op nummer 7 staat in de Quote 500?
De kalversector kreeg voorheen directe inkomenssteun vanuit het GLB. Die inkomenssteun
is inmiddels afgebouwd. Omdat voorzien werd dat dit de vereiste innovatie onder druk
zou zetten, heeft Staatssecretaris Dijksma destijds besloten de verduurzaming van
de sector te ondersteunen. Het gaat hier om € 60 miljoen in de periode van 2015 tot
en met 2020, betaald uit POP-gelden (Kamerstuk 28 625, nr. 194). In de afgelopen jaren is € 50 miljoen ingezet voor het versterken van het kwaliteitssysteem
Vitaal Kalf, ammoniak reducerende maatregelen en welzijnsvriendelijke stalvloeren.
Voor de laatste € 10 miljoen uit dit pakket heb ik in december aangetekend dat deze
middelen gekoppeld moeten worden aan de eigen sectorplannen voor de verduurzaming
van de veehouderij (Kamerstuk 28 625, nr. 281). Deze POP-gelden zijn beschikbaar voor alle kalverhouders: vrije-kalverhouders en
kalverhouders die een contract hebben met een van de integraties. De bestedingen aan
het POP-programma en de GLB-bestedingen gaan volgens programma door, ondanks de corona-crisis.
Wat heeft de Minister tot nu toe gedaan om de aangenomen motie van het lid Ouwehand
(Kamerstuk 25 295, nr. 346) uit te voeren, die de regering opriep om de import van kalfjes tot een minimum te
beperken?
Deze motie, waarin de regering wordt verzocht de sector op te roepen de import van
kalveren tot een minimum te beperken, is besproken met de kalversector en staat tevens
op de agenda van het bestuurlijk overleg dat ik een dezer dagen met de sector heb.
De sector heeft de laatste weken de import met 50% teruggebracht ten opzichte van
dezelfde periode vorig jaar.
Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de melkveehouderij,
om daarmee zowel de overschotten aan zuivelproducten als aan kalfsvlees niet nog verder
op te laten lopen? Zo nee, waarom niet?
Zowel de melkvee- als de kalversector stemmen hun productie af op de verwachte marktvraag.
Melkkoeien hebben een drachtperiode van 9 maanden. Een fokbeperking heeft op korte
termijn geen effect op de hoeveelheid geproduceerde melk en het aantal geboren kalveren.
Zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl. (Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 2613) heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan
dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking
op te leggen omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn,
kunnen dergelijke maatregelen alleen worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding
van de dierziekte. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties
hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.
Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de varkenshouderij
om het overschot aan varkensvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de pluimveehouderij
om het overschot aan kippenvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op een eerdere vraag van de Partij voor de Dieren heb aangegeven
heeft de acute vraaguitval als gevolg van het sluiten van horecagelegenheden, het
verbod op het houden van evenementen en bijeenkomsten en het dringende advies om zoveel
mogelijk thuis te werken ertoe geleid dat delen van de dierlijke sectoren die voornamelijk
leveren aan de horeca en food servicesector tijdelijk te maken hebben met grote omzetverliezen.
Eén van de elementen die de land- en tuinbouwsector onderscheiden van andere sectoren
is dat deze sector niet de flexibiliteit heeft om de productie snel aan te passen
aan de vraag. Dit rechtvaardigt tijdelijke veelal Europese marktondersteunende maatregelen
wanneer de noodzaak daarvan goed kan worden onderbouwd. Ondertussen heeft de Europese
Commissie voor een aantal sectoren specifieke steunmaatregelen getroffen. Overigens
lijkt er geen sprake te zijn van een overschot van varkensvlees in de Europese Unie
mede door de sterk gestegen export naar China in de afgelopen maanden. Zoals ik in
antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl.39 heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan
dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking
op te leggen omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn,
kunnen dergelijke maatregelen alleen worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding
van de dierziekte. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties
hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.
Europese importstop vlees uit derde landen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen de regering er nadrukkelijk op
wijzen dat door een opeenstapeling van handelsverdragen, in dit specifieke geval met
name de verdragen met Oekraïne en de op handen zijnde deals met Thailand en de Mercosur-landen,
boeren over de hele wereld meer en meer tegen elkaar uitgespeeld worden en gedwongen
worden tot een keiharde strijd op de wereldmarkt. Dit leidt tot een concurrentie op
kostprijs, met als gevolg schaalvergroting en intensivering, met desastreuze gevolgen
voor de dieren, het klimaat en de natuur in zowel Europa als elders. Ook voor het
welzijn en inkomen van Nederlandse boeren en boeren elders pakt deze concurrentiestrijd
erg slecht uit.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat van kringlooplandbouw
geen sprake kan zijn zolang de Europese markt wagenwijd wordt opengezet voor spotgoedkope
landbouwproducten van buiten de EU, terwijl er voor de eigen Nederlandse landbouwsector
wordt ingezet op een agressieve exportstrategie.
Deze leden vragen de regering hoe eerlijk het is om van de Nederlandse boeren een
inspanning te vragen om het stikstofprobleem helpen op te lossen, terwijl die boeren
tegelijkertijd steeds meer worden blootgesteld aan oneerlijke concurrentie van boeren
van buiten Europa.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het niet uit te leggen dat de
import van kippenvlees uit landen als Brazilië, Oekraïne en Thailand gewoon doorgaat,
terwijl er in Nederland en andere Europese landen duidelijke aanwijzingen zijn dat
door het wegvallen van de vraag naar kippenvlees de stallen met vleeskuikens overbevolkt
raken. Daarover hebben deze leden de volgende vragen. Is de regering bereid om zich
in Europa hard te maken voor een volledige invoerbeperking van kippenvlees van buiten
de EU? Is de regering bereid om alle mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
Wat wil de regering zeggen tegen boerenbelangenorganisaties die pleiten voor het aan
banden leggen van de import van kippenvlees van buiten Europa? Is de regering bereid
om bij de regeringen van Brazilië, Oekraïne en Thailand op bilaterale of multilaterale
basis te pleiten voor fokbeperkingen van in ieder geval kippen in die landen, mede
om te voorkomen dat ook in die landen de stallen overvol raken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 7 mei heb ik de Europese Commissie
gevraagd welke mogelijkheden er zijn om de marktsituatie in de pluimveevleesmarkt
te verbeteren.
Zoals eerder aangegeven zijn anti-dumping- en vrijwaringsmaatregelen vormen van importbeperkingen.
Mocht een handelspartner zich oneerlijk opstellen, dan kan de EU het handelsdefensief
instrumentarium inzetten ter bescherming van de Europese interne markt. Het gaat dan
om antidumpingmaatregelen als exporteurs producten op de Europese markt aanbieden
onder de kostprijs. Ook is het mogelijk om antisubsidiemaatregelen te nemen als exporteurs
marktverstorende subsidies hebben ontvangen. Verder kan de EU ook vrijwaringsmaatregelen
nemen als er sprake is van een onvoorziene, forse en plotse toename van de invoer
uit derde landen. Vrijwaringsmaatregelen zijn bedoeld om de invoer van een bepaald
product tijdelijk te beperken om zo de producenten de tijd te gunnen om zich aan te
passen aan de gestegen invoer. Zowel de Europese Commissie als het kabinet achten
noch antidumpingmaatregelen noch vrijwaringsmaatregelen passend bij de huidige marktsituatie
en daarmee niet in lijn met bestaande afspraken in zowel bilateraal als WTO-verband.
Zoönosen
De coronapandemie waar we nu middenin zitten, is het zoveelste voorbeeld van een zoönose:
een dierziekte die op mensen overdraagbaar is. Zo’n 75% van de infectieziekten van
de afgelopen tien jaar zijn zoönosen; denk aan SARS, MERS, Q-koorts, de Mexicaanse
griep, HIV, ebola, zika en nu het coronavirus COVID-19. Wetenschappers en de Wereldgezondheidsorganisatie
waarschuwen al jaren dat het wachten was op de volgende ontwrichtende pandemie. Een
alomvattend aanvalsplan is nodig om virusuitbraken als die van COVID-19 te voorkomen.
De nietsontziende exploitatie van dieren en natuur door de mens heeft het risico op
pandemieën aanzienlijk vergroot. De veehouderij moet op de schop, de ontbossing moet
een halt toegeroepen worden en de handel in dieren moet worden aangepakt. In haar
brief van 22 april beschrijft de Minister echter vooral de rol van dieren in de verspreiding
van corona en gaat ze in op de vraag of dieren die door mensen zijn besmet, op hun
beurt weer andere mensen kunnen besmetten. Over het ontstaan van zoönosen, het aanpakken
van de oorzaken en dus het voorkomen van een volgende wereldwijde pandemie, rept de
Minister met geen woord. Dat verbaast de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
zeer, want signaleren en bestrijden is één ding maar het gaat vooral om voorkomen.
En de Landbouwminister van het meest veedichte land ter wereld, met een veehouderij
die door de Minister zelf «omvangrijk en intensief» wordt genoemd, heeft hier nogal
een grote verantwoordelijkheid in, vinden deze leden. De nuchtere stelling dat dieren
een rol spelen bij de problematiek van zoönosen, boezemt hen niet veel vertrouwen
in.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben dan ook een aantal vragen over
de door de Minister geschetste «zoönosestructuur». Hoeveel mensen bij het Ministerie
van LNV houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop
op dit dossier? Hoeveel mensen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Soport (VWS) houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop
op dit dossier? Hoe vaak vinden de genoemde signaleringsoverleggen plaats binnen de
zoönosenstructuur? Wie nemen er deel aan deze overleggen? Hoe vaak is de Minister
zelf op jaarbasis bezig met dit onderwerp? Waarom laat de beantwoording van de schriftelijke
vragen die de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op 24 april hebben gesteld
over zoönosen zo lang op zich wachten? Heeft de Minister niet eerder kennisgenomen
van de in de vragen genoemde onderzoeksrapporten en bevindingen van deskundigen? Kan
de Minister bevestigen dat de milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) waarschuwt
dat het risico op het overspringen van ziektes van dieren op mensen wordt vergroot
door de grootschalige en intensieve veehouderij, door ontbossing, door de toename
van contact tussen mensen en wilde dieren, door de illegale handel in wilde dieren,
het gebruik van antibiotica in de veehouderij en klimaatverandering? Kan de Minister
bevestigen dat tussen 2009 en 2015, met een gemiddelde van één per jaar, wereldwijd
zes grote uitbraken zijn geweest van zoönosen, te weten: Q-koorts, het Schmallenbergvirus,
MERS, vogelgriep, ebola en zika?40
Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag hoeveel mensen zich binnen LNV
en VWS bezighouden met zoönosen. Zoönosen is geen afgebakend, op zichzelf staand dossier,
maar zit verweven in allerlei thema’s zoals diergezondheid en voedselveiligheid. Ik
kan daarom geen concreet aantal mensen/fte noemen.
Het signaleringsoverlegzoönosen (SO-Z) vindt maandelijks plaats. In het SO-Z beoordelen
deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze
regionale, landelijke en internationale signalen van (mogelijk) zoönotische aard afkomstig
uit verschillende sectoren en dierreservoirs. In het SO-Z wordt beoordeeld of er naar
aanleiding van de signalen vervolgacties noodzakelijk zijn. De kerngroep bestaan uit
een aantal vaste experts van het RIVM, GGD, de Gezondheidsdienst voor Dieren, Wageningen
Bioveterinary Research, Faculteit Diergeneeskunde en de NVWA. Experts uit relevante
geselecteerde instituten en organisaties worden ad hoc uitgenodigd.
Met betrekking tot de door u eerder gestelde schriftelijke vragen, heb ik op 24 april
aangegeven dat deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord konden
worden, vanwege interdepartementale afstemming. Gezien de ontwikkelingen de afgelopen
weken, kostte de beantwoording van de vragen ook extra tijd; deze moesten meermaals
aangepast worden aan de veranderde actualiteit.
In het door u aangehaalde UNEP Frontiers rapport uit 2016 wordt gesteld dat productiedieren
een zogenaamde epidemiologische brugfunctie kunnen vervullen bij het overspringen
van infecties van wilde dieren naar de mens. Tevens wordt gesteld dat verandering
van landgebruik in het verleden de belangrijkste risicofactor was voor het kunnen
overdragen van infectieziekten van dier op mens. In het twitterbericht van UNEP van
1 april jl. wordt illegale en ongereguleerde handel in wilde dieren als een factor
genoemd. Er wordt verwezen naar het UNEP Frontiers rapport uit 2016. Daarin wordt
echter de illegale handel niet genoemd. Er wordt daarin wel aangegeven dat steeds
meer dieren worden gehouden door steeds meer mensen en er daardoor meer mogelijkheden
van overdracht ontstaan. Ook stelt UNEP in het rapport dat directe overdracht van
wilde dieren naar mensen zelden voorkomt, maar dat gedomesticeerde dieren daarin een
brugfunctie kunnen vervullen. Een infectieziekte die van dier op mens overgaat kan
ook een resistente bacterie betreffen. Antibioticaresistentie is een bedreiging voor
de gezondheid van mens en dier. Daarom wordt in binnen- en buitenland al jaren ingezet
op verlaging van het antibioticumgebruik, humaan en veterinair. Dit is een effectieve
manier om vermindering van antibioticaresistentie te bereiken. Klimaatverandering
wordt tot slot inderdaad genoemd als risicofactor.
De nachtmerrie is dat er nog zo’n virus ontstaat, en de vogelgriep wordt al sinds
lang aangewezen als het rampscenario met een dodelijkheid van 60% volgens de WHO.
Voordat het ook kan overspringen van mens naar mens, is een mutatie van het virus
nodig. De WHO stelt dat als dat gebeurt, dit «zeer serieuze consequenties heeft voor
de volksgezondheid»41.
Wetenschappers van het Erasmus MC hebben in 2011 al aangetoond dat vogelgriep via
mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens
op mens overdraagbaar is. 42 Deze mutaties zouden ook op natuurlijke wijze kunnen ontstaan.
Kan de Minister bevestigen dat er tussen 2014 en 2018 bij zeventien Nederlandse pluimveebedrijven
uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep zijn geweest, waarvan er zeven uitbraken waren
bij vier eendenbedrijven?43 Kan de Minister bevestigen dat dit in totaal dus ten minste twintig uitbraken waren
bij vier eendenbedrijven en dertien kippenbedrijven? Zo nee, hoeveel waren dit er
dan? Kan de Minister bevestigen dat bij minstens één van deze kippenbedrijven twee
keer een uitbraak van vogelgriep is geweest? Kan de Minister bevestigen dat minstens
zeven van deze uitbraken van vogelgriep plaatsvonden op zes gesloten kippenbedrijven
of bedrijven waar de kippen helemaal niet buiten kwamen? Kan de Minister bevestigen
dat slechts vier van deze kippenbedrijven vrije uitloop hadden? Kan de Minister bevestigen
dat dit betekent dat van de zeventien bedrijven met uitbraken van vogelgriep, er tien
waren waar de dieren niet buiten kwamen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Kan de Minister bevestigen dat het aantal geiten sinds de Q-koorts epidemie die aan
95 mensen het leven kostte en daarnaast nog 500 mensen chronisch ziek heeft gemaakt,
het aantal geiten nog veel verder is toegenomen, van 352.828 in 2010 naar 614.645
geiten in 2019? Kan de Minister bevestigen dat, ondanks de provinciale geitenstops,
het aantal geiten in 2019 wederom is toegenomen, ook in Gelderland en Noord-Brabant?44 Waarom is de Minister nog altijd niet overgegaan tot het invoeren van een rechtenstelsel
voor de geitenhouderij, zodat deze explosieve groei was voorkomen. Erkent de Minister
dat omwonenden hierdoor nog altijd extra worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s,
zoals een verhoogde kans op longontstekingen, waardoor deze groep extra kwetsbaar
is bij besmetting met het coronavirus?
In totaal negen provincies hebben sinds 2017 een verbod op nieuwbouw- en uitbreiding
van geitenhouderijen ingevoerd. Sindsdien is het aantal geiten in deze provincies
toegenomen. Deze toename heeft plaats kunnen vinden op grond van vergunningen die
al verstrekt waren voor het afkondigen van de verboden. Provincies hebben op grond
van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen
te nemen. De negen provincies hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt naar aanleiding
van de conclusies uit het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden
(VGO), waarbij een verhoogde kans op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen
werd geconstateerd. Provincies hebben hierin dus een eigen afweging gemaakt, die ik
ondersteun.
Uit de VGO-onderzoeken is gebleken dat er een associatie is tussen het wonen in de
nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogde kans op longontsteking.
Op dit moment wordt nader onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken van deze associatie,
wat nodig is voor het nemen van gerichte maatregelen. Of mensen die rondom veehouderijen
wonen extra vatbaar zijn voor het coronavirus, of dat zij ergere klachten krijgen,
is niet bekend. Hier is geen onderzoek naar gedaan.
Voorwaarden aan steun voor de sierteelt en fritesaardappelsector
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de COVID-19-crisis verschillende
problemen van het geglobaliseerde voedselsysteem heeft blootgelegd. De Nederlandse
landbouwsector, in het verleden vaak geprezen om zijn exportrecords, blijkt nu zeer
kwetsbaar te zijn. Er zijn producenten die vrijwel uitsluitend voor de horeca produceren
(fritesaardappelen, maar ook kooieieren) en er zijn hele sectoren die nagenoeg compleet
afhankelijk zijn van de export (onder andere de sierteelt en eendenfokkerijen). Wanneer
de export moeizaam gaat of geheel wegvalt door internationale ontwikkelingen, zoals
nu de COVID-19-crisis, komen deze sectoren stil te liggen. Ook wordt in de huidige
situatie (nogmaals) duidelijk dat deze sectoren bepaald niet cruciaal zijn voor de
voedselzekerheid in Nederland.
De sierteeltsector, onderdelen van de voedingstuinbouw die exclusief voor de horeca
telen en de fritesaardappelensector hebben hun problemen door vraaguitval tijdig en
succesvol kenbaar gemaakt bij de Minister en zij ontvangen een steunpakket van het
kabinet om de verliezen te compenseren. Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
is het onbegrijpelijk dat er aan die steunpakketten geen voorwaarden verbonden zijn
voor verduurzaming, in het belang van de volksgezondheid, de biodiversiteit en de
waterkwaliteit. Daarnaast zijn deze leden onaangenaam getroffen door het feit dat
de regeling reeds is opengesteld, nog voordat de Tweede Kamer deze heeft kunnen behandelen.
Erkent de Minister dat zij de Kamer hiermee heeft gepasseerd? Op welke manier gaat
zij de inbreng van de Tweede Kamer alsnog integreren in de reeds opengestelde regelingen
voor financiële steun?
Voor de regeling heb ik gebruikgemaakt van de bevoegdheid die mij krachtens artikelen
15 en 19 van de Landbouwwet is gegeven om gedupeerde ondernemingen en producenten
een financiële tegemoetkoming te verstrekken ter verwezenlijking van de in het eerste
lid van artikel 13 van dezelfde wet vermelde doeleinden. In heb uw Kamer op 15 april
jl. per brief geïnformeerd over mijn voornemen om snel met een aanvullende regeling
te komen en voor de openstelling nadere details verstrekt zoals toegezegd in voornoemde
brief. Voor wat betreft de behandeling van de begrotingswet, heb ik in de aanbiedingsbrief
van de derde incidentele suppletoire begroting toegelicht dat uitstel van de uitvoering
van deze spoedeisende maatregelen niet in belang is van het Rijk. Vanwege deze bijzondere
situatie hoeft niet gewacht te worden tot formele autorisatie van beide Kamers der
Staten-Generaal. Ik ben daarom met de uitvoering van de regelingen gestart en daarmee
handel ik conform het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016.
De teelt van consumptieaardappelen en de sierteelt (voornamelijk lelies en tulpen)
zijn precies de sectoren waarin het meeste landbouwgif wordt gebruikt45. In 2016 werd 40% van alle landbouwgif in Nederland gebruikt voor de teelt van aardappelen.
Op de tweede plek staan de bloembollen. Al jarenlang worden telers, hun gezinnen en
omwonenden van percelen blootgesteld aan landbouwgif wanneer er wordt gespoten46, terwijl consumenten de resten van het gif op hun bord vinden (op 9% van de Nederlandse
aardappelen zijn hormoonverstorende stoffen gevonden, terwijl die al sinds 2009 verboden
zijn)47. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister eraan dat insectenpopulaties
op het Nederlandse platteland in hoog tempo afnemen48, onder meer door het grote gebruik van landbouwgif. Daarnaast is de ecologische kwaliteit
van ons oppervlaktewater slechts op 1% goed en ook hier speelt de vervuiling door
landbouwgif een grote rol.49
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de Minister de problemen
rondom het gebruik van landbouwgif wel lijkt te erkennen, maar dat zij er nog niet
in geslaagd is deze op te lossen. In haar Toekomstvisie gewasbescherming 2030 schrijft
de Minister dat de gehele landbouwsector in 2030 het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
zo veel mogelijk moet voorkomen.50 Daarvoor wil zij inzetten op weerbare plant- en teeltsystemen, het verbinden van
landbouw en natuur, en het nagenoeg uitsluiten van emissies naar het milieu en residuen
op producten. De tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst door het
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) maakt echter duidelijk dat reductiedoelen er
op papier mooi uit kunnen zien, maar dat deze zonder verplichtende maatregelen voor
telers (tot nu toe) niet gehaald worden. Deze leden vragen zich daarbij af of de vertraging
die het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 heeft (deze
stond gepland voor voorjaar 2019) erop duidt dat het maken van afspraken met de sector
waarmee de doelen daadwerkelijk gehaald zullen worden, stroef verloopt. Zij ontvangen
hier graag een reactie op van de Minister.
De Toekomstvisie Gewasbescherming is in het voorjaar van 2019 naar de Tweede Kamer
gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 449). Vervolgens is, na behandeling van de visie in de Tweede Kamer in juni 2019, gestart
met het opstellen van een Uitvoeringsprogramma. Ik heb u in november 2019 geïnformeerd
over de voortgang van het op te stellen Uitvoeringsprogramma (Kamerstuk 27 858, nr. 487) en recent aangegeven dat de uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van de Corona/Covid
pandemie tot vertraging hebben geleid in de afronding ervan.
Daarbij merken de leden van de Partij voor de Dierenfractie op dat bijna 90% van de
bloemen, planten en fritesaardappelen voor het buitenland wordt geproduceerd, terwijl
de schadelijke gevolgen voor de natuur en omwonenden van het gifgebruik in Nederland
achterblijven. 51
52 Door de vraaguitval uit het buitenland door de COVID-19-crisis hebben deze sectoren
te maken met een gigantische overproductie. Deze leden wijzen de Minister op de pessimistische
economische vooruitzichten voor de komende jaren, als gevolg van de COVID-19-crisis.
Dit wijst erop dat de internationale handel niet spoedig aan zal trekken en er dus
een langdurige disbalans zal zijn tussen vraag en aanbod. Deze leden zouden het als
een gemiste kans beschouwen als deze crisis niet zou worden aangegrepen om dit deel
van de tuinbouwsector ingrijpend te veranderen. In de transitie naar natuurinclusieve
kringlooplandbouw is het belangrijk dat het landbouwareaal zo efficiënt mogelijk ingezet
wordt om de lokale bevolking, op duurzame wijze, te voeden. Een omschakeling van een
areaal bollenteelt (dat de afgelopen jaren sterk is toegenomen) naar duurzame voedingstuinbouw
past in deze ontwikkeling. Voedingstuinbouw draagt bij aan de voedselzekerheid en
heeft daarmee meer maatschappelijke waarde dan de op export georiënteerde sierteelt.
Deze ontwikkelingen beschouwend, stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat een steunpakket voor de aardappel- en sierteelt vanwege de coronacrisis voorwaarden
moet bevatten voor het toekomstbestendig maken van de sectoren, onder andere door
het in balans brengen van de lokale vraag en aanbod en het drastisch terugdringen
van gifgebruik. Juist het geven van financiële steun biedt een uitgelezen kans om
ook andere maatschappelijke doelen dichterbij te brengen. Deze leden ontvangen hier
graag een reactie op van de Minister.
De balans tussen vraag en aanbod is in eerste instantie aan de marktpartijen zelf.
Het Kabinet heeft aangegeven dat ondernemers zich in algemene zin moeten voorbereiden
op een toekomst in een veranderde marktsituatie. Echter, het huidige steunpakket richt
zich op het ledigen van acute nood van levensvatbare bedrijven en behoud van werkgelegenheid.
Wat betreft de sierteeltsector stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat de gangbare overproductie niet in stand gehouden moet worden met gemeenschapsgeld.
De financiële steun die de sector ontvangt moet ingezet worden door telers om hun
activiteit af te bouwen en om te schakelen op duurzame voedingstuinbouw. Voor siertelers
die voor de lokale markt willen blijven produceren, stellen deze leden de voorwaarde
dat zij alleen steun kunnen ontvangen wanneer zij hun gifgebruik drastisch verminderen.
Zo moeten zij verplicht de principes van geïntegreerde gewasbescherming toepassen
en mogen zij tot 250 meter van woningen, speelplekken en scholen niet spuiten. De
milieukwaliteitsdoelen en drinkwaternormen mogen niet meer overschreden worden: de
kwaliteit van het oppervlaktewater rond percelen zal daartoe veel strenger gecontroleerd
moeten worden. Deze leden vragen waarom de Minister geen voorwaarden heeft verbonden
aan de financiële steun voor de sierteeltsector.
De steun is gericht op het ledigen van acute nood. In het kader van andere programma’s
zoals de LNV visie Waardevol en verbonden, de Toekomstvisie Gewasbescherming en het
in ontwikkeling zijnde bijbehorende Uitvoeringsprogramma, wordt verder invulling gegeven
aan de verduurzaming van de plantaardige sector, waaronder de sierteelt.
Wat betreft de fritesaardappelen pleiten de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
voor de voorwaarde aan het steunpakket dat telers niet vaker dan eens in de vijf jaar
aardappels op een perceel telen. Door deze ruimere vruchtrotatie krijgen bodem, milieu
en biodiversiteit meer tijd om te herstellen van deze (relatief intensieve) teelt.
De afname van de productie van fritesaardappelen die hierdoor zal ontstaan, zal de
lokale vraag en aanbod meer in balans brengen. Daarnaast stellen deze leden dezelfde
voorwaarde met betrekking tot een drastische reductie van het gifgebruik zoals hierboven
uiteengezet voor de sierteelt. Zij vragen waarom de Minister geen verduurzamingsvoorwaarden
heeft verbonden aan de financiële steun voor de fritesaardappelsector en of zij voornemens
is dit alsnog te doen.
De steun gericht op het ledigen van acute nood. In het kader van andere programma’s
zoals de LNV visie Waardevol en verbonden, de Toekomstvisie Gewasbescherming en het
in ontwikkeling zijnde bijbehorende Uitvoeringsprogramma, wordt verder invulling gegeven
aan de verduurzaming van de plantaardige sector, waaronder de aardappelteelt.
Visserij
Wat betreft de visserijsector vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
het onaanvaardbaar dat overbevissing en natuurvernietiging in Nederlandse en Europese
wateren in stand worden gehouden en zelfs worden gefaciliteerd met belastinggeld.
Ook vissenleed in de aquacultuursector en bijvangst en doding van vissen zou niet
in stand gehouden mogen worden met belastinggeld. Deze leden pleiten ervoor dat elke
vorm van financiële steun, zowel bestaande subsidies als de steun die gegeven wordt
om de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden, nooit zonder voorwaarden gegeven
wordt en alleen gekoppeld is aan substantiële verbeteringen op het gebied van natuurbescherming,
verkleining van de vloot en het tegengaan van overbevissing.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien mogelijkheden om in deze moeilijke
periode de vloot versneld te verkleinen, zodat deze binnen de grenzen van de draagkracht
van het mariene ecosysteem blijft. Zo mag de steun niet gaan naar het vergroten van
de capaciteit van de vloot of naar grote pelagische bedrijven, noch naar kotters met
sleepnetten. Is de Minister bereid financiële steun te koppelen aan verkleining van
de vloot en de capaciteit?
De steun die in verband met de gevolgen van de corona-uitbraak aangevraagd kan worden
leidt niet tot uitbreiding van vlootcapaciteit. EU-regelgeving verbiedt dit. Steun
moet direct gerelateerd zijn aan schade gerelateerd aan Corona. Over de toekomst van
de visserijsector wordt gesproken in het kader van het Noordzeeakkoord en de kottervisie.
Is de Minister bereid in ieder geval grote pelagische bedrijven uit te zonderen van
de steunmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Steunmaatregelen richten zich op bedrijven die in moeilijkheden verkeren door de gevolgen
van de corona-uitbraak. De pelagische bedrijven hebben aangegeven de klappen tot nu
toe zelf op te kunnen vangen. Daarnaast zie ik beleidsmatig noch juridisch een argument
om bepaalde bedrijfstakken op voorhand uit te zonderen van deze steun.
Is de Minister bereid om een stillegregeling te koppelen aan warm saneren voor vissers
die daar juist nu behoefte aan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn
is de Minister van plan dit te doen?
Nee, de stillegregeling is bedoeld om vissers een tegemoetkoming in de kosten te verstrekken,
zodat zij hun bedrijf kunnen voortzetten. Een warme sanering dient een ander doel:
de ecologische druk op de Noordzee verkleinen en draagt bij aan een toekomstbestendige
visserijsector.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat tijdelijk ecologisch herstel
kan plaatsvinden gedurende de coronacrisis en het stilliggen van de schepen. Tijdens
deze periode kan daarom goed en gedegen onderzoek verricht worden naar de effecten
van de visserij op de ecologie. Is de Minister bereid om een onderzoek naar de impact
van de visserij op de ecologie in te stellen?
Veranderingen in ecosystemen gaan langzaam ook als een zekere factor als visserij
plots wordt weggenomen. Ecologische effecten van stilleggen visserij vanwege Corona
zijn over deze relatief korte periode nauwelijks te meten en leveren dan ook geen
bruikbare data op.
De Partij voor de Dieren-fractie vragen ook waarom de regeling afhankelijk is van
het motorvermogen van de schepen. Deze leden zijn van mening dat de Minister hiermee
juist overbevissing stimuleert, omdat er meer geld gaat naar grote schepen, die meer
vissen. Dit betekent dat Nederland juist die sectoren steunt die de meeste schade
aanrichten aan de vissenstand en ecologie, zoals grote pelagische bedrijven en demersale
kotters. Kan de Minister aangeven waarom de stillegregeling gekoppeld wordt aan het
motorvermogen? Kan de Minister aangeven welke andere voorwaarden er gelden om in aanmerking
te kunnen komen voor de stillegregeling?
De kosten- en opbrengstenstructuur van de diverse visserijsegmenten zijn door Wageningen
Economic Research in beeld gebracht. Aan de hand van het motorvermogen zijn de verschillen
inzichtelijk gemaakt en de categorieën voor de regeling bepaald. Hoe groter het motorvermogen,
hoe hoger de kosten. De subsidiebedragen zijn hieraan gerelateerd.
Om in aanmerking te komen moet de aanvraag ontvankelijk zijn, hiertoe behoort onder
andere het niet hebben gemaakt van ernstige inbreuken. Daarnaast moet het in het visserijregister
geregistreerde vaartuig behoren tot het MFL- segment (Main Fleet Segment) en beschikken
over Vessel Monitoring System (VMS), om zo het stilliggen op afstand te kunnen controleren.
Ook moet het vaartuig in 2018 en 2019 gezamenlijk minimaal 120 dagen visserijactiviteiten
op zee hebben verricht.
Ten slotte maken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich zorgen over de
periode na de stillegregeling, wanneer de vraag waarschijnlijk weer aantrekt. Deze
leden vragen zich af wat de impact zal zijn op de visbestanden en ecologie wanneer
vissers hun jaarlijkse quota in een kortere tijd zullen opvissen. Uit voorzorg pleiten
zij daarom voor het bijstellen van de quota naar rato voor de maanden die overblijven
na de stillegregeling. Kan de Minister aangeven wat de mogelijke schadelijke ecologische
gevolgen zijn van het opvissen van de jaarlijkse quota in een kortere tijd? Kan de
Minister onderzoek instellen om deze impact te monitoren? Kan de Minister uit voorzorg
de huidige quota naar rato bijstellen voor de maanden die overblijven? Zo niet, waarom
niet?
Op dit moment zie ik nog niet dat de benutting van de quota van de voor Nederland
belangrijke visbestanden is afgenomen. Ik verwacht wel dat dit op termijn zichtbaar
wordt in de benuttingscijfers, aangezien de vraag drastisch is afgenomen en er aanvoerbeperkende
maatregelen worden genomen door de Producentenorganisaties (PO’s) met het oog op markstabilisatie.
Daarnaast wordt veel vis nu op contract geleverd en opgeslagen in pakhuizen. Op het
moment dat de vraag weer aantrekt verwacht ik niet dat het benutten van het quotum
in een kortere periode tot meer ecologische schade lijdt. Er wordt bij de vaststelling
van de Total Allowable Catch (TAC) immers uitgegaan van de totale hoeveelheid die
wordt opgevist, niet van de periode waarin dit gebeurt. Daarbij vissen de vissers
met dezelfde netten en zal de vangstsamenstelling naar verwachting niet veranderen.
Bijstellen van het quotum is daarom dus ook niet aan de orde.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
stukken en hebben nog enkele vragen over de gevolgen van de coronacrisis voor enkele
veehouderijsectoren.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de gevolgen van de
coronacrisis voor kalverhouders die niet verbonden zijn aan een integratie en niet
op contract leveren en voor eendenhouders die inmiddels hun stallen leeghouden. Is
de Minister voornemens te voorzien in gerichte ondersteuning?
De kalverhouderij heeft, door de sluiting van de horeca, foodservices en scholen,
last van een forse omzetdaling. Mede door de lockdown-maatregelen van Italië en Frankrijk
als belangrijke afzetlanden voor kalfsvlees. Kalverhouders passen zich aan, ze laten
stallen langer leegstaan tussen koppels en zetten minder kalveren op. Dit is een besluit
van de integratie (kalverhouders met een contract), of een individueel besluit van
de kalverhouder (vrije mesters).
Ook de eendensector heeft te maken met het wegvallen van de afzetmarkt als gevolg
van het sluiten van de horeca in Nederland en andere landen in de EU. Zoals aangegeven
in antwoorden op vragen van het lid Ouwehand (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr.
2613) heeft de eendensector mij geïnformeerd over het besluit om voorlopig geen nieuwe
broedeieren in te leggen. De eenden die nog in de stallen op de eendenbedrijven zaten,
zijn inmiddels geslacht.
Door het verminderen van het aantal dieren dat wordt opgezet, hebben veehouders minder
variabele kosten, maar de vaste kosten lopen door. Daarnaast zijn de inkomsten sterk
verminderd of gestopt.
Het kabinet neemt generieke steunmaatregelen voor bedrijven. Het kabinet verwacht
dat er meer Nederlandse bedrijven failliet zullen gaan dan gebruikelijk. Mogelijk
zullen daar ook veehouders bij zitten. Zoals aangegeven in antwoorden op bovengenoemde
vragen van het lid Ouwehand, wordt er verkend welke mogelijkheden er zijn voor (Europese)
financiële steun van alle primaire landbouwsectoren die door de COVID-19 crisis zijn
getroffen.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor landbouwbedrijven op de Waddeneilanden.
Zij bedrijven veelal multifunctionele landbouw en zijn afhankelijk van het toerisme.
Deze leden hebben begrepen dat zij forse omzetverliezen lijden, terwijl zij niet altijd
aanspraak kunnen maken op algemene steunregelingen. Overweegt de Minister gerichte
ondersteuning?
De multifunctionele landbouwsector is een belangrijke sector binnen de land- en tuinbouw
waarvan ik de ontwikkeling ondersteun en stimuleer, en waarvoor ik vorig jaar ook
het Platform Multifunctionele Landbouw heb ingesteld. Het ministerie houdt de ontwikkelingen
van deze sector dan ook nauwlettend in de gaten. Ook multifunctionele landbouwbedrijven
ondervinden de gevolgen van de coronacrisis, bijvoorbeeld bij agrarische recreatieondernemingen
waar boekingen geannuleerd werden of accommodaties nog gesloten zijn. Anderzijds zien
we ook positieve signalen in de multifunctionele sector bijvoorbeeld omdat de interesse
van de consument voor boerderijwinkels toeneemt. Om de economische gevolgen van de
COVID-19-crisis het hoofd te kunnen bieden heeft het kabinet op 17 maart jl. en 20 mei
jl. een eerste en tweede noodpakket voor banen en economie aangekondigd. Multifunctionele
bedrijven kunnen waar mogelijk hier ook gebruik van maken. Zo staat de Tegemoetkoming
Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) ook open voor multifunctionele agrarische
bedrijven waarvan de neventak onder de getroffen sectoren valt, bijvoorbeeld agrarische
recreatiebedrijven.
BIJLAGE 1: EXPORTVOLUME INCLUSIEF WEDERUITVOER VAN VLEES IN TONNEN IN 2018 (BRON:
CBS, BEWERKING WAGENINGEN ECONOMIC RESEACH)
Categorie: Kippenvlees
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
Duitsland
362.000
2
Verenigd Koninkrijk
285.000
3
België
133.000
4
Frankrijk
128.000
5
Ghana
118.000
6
Filippijnen
83.000
7
Ierland
68.000
8
Denemarken
50.000
9
Congo (Democratische Republiek)
36.000
10
Vietnam
33.000
11
Italië
24.000
12
Griekenland
17.000
13
Spanje
16.000
14
Hongkong
16.000
15
Maleisië
15.000
16
Roemenië
15.000
17
Gabon
11.000
18
Kaapverdië
8.000
19
Zweden
8.000
20
Zweden
8.000
overige landen
124.000
Totaal
1.558.000
Categorie: Varkensvlees
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
China
190.000
2
Duitsland
173.000
3
Verenigd Koninkrijk
168.000
4
Italië
145.000
5
België
108.000
6
Griekenland
103.000
7
Polen
89.000
8
Japan
48.000
9
Hongkong
37.000
10
Zuid-Korea
30.000
11
Roemenië
29.000
12
Australië
27.000
13
Filippijnen
26.000
14
Denemarken
24.000
15
Frankrijk
23.000
16
Spanje
21.000
17
Tsjechië
19.000
18
Singapore
17.000
19
Ierland
17.000
20
Kroatië
10.000
overige landen
79.000
Totaal
1.383.000
Categorie: Rundvlees
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
Duitsland
146.000
2
Frankrijk
84.000
3
Italië
61.000
4
Verenigd Koninkrijk
39.000
5
Denemarken
29.000
6
België
29.000
7
Spanje
21.000
8
Zweden
19.000
9
Portugal
13.000
10
Oostenrijk
13.000
11
Griekenland
13.000
12
Bosnië-Herzegovina
9.000
13
Kroatië
8.000
14
Tsjechië
7.000
15
Polen
7.000
16
Filippijnen
6.000
17
Hongkong
6.000
18
Ghana
6.000
19
China
5.000
20
Hongarije
3.000
overige landen
32.000
Totaal
556.000
Categorie: Geitenvlees
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
Verenigd Koninkrijk
268
2
Portugal
117
3
Duitsland
81
4
Frankrijk
27
5
Sint Maarten (Nederlands deel)
23
6
België
22
7
Italië
17
8
Curaçao
13
9
Zweden
13
10
Zwitserland
10
overige landen
28
Totaal
620
Categorie: Konijnenvlees
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
Duitsland
544
2
België
251
3
Frankrijk
92
4
Italië
67
5
Tsjechië
20
6
Spanje
16
7
Oostenrijk
13
8
Polen
12
9
Verenigd Koninkrijk
11
10
Cyprus
10
overige landen
66
Totaal
1.102
Categorie: Schapenvlees
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
Duitsland
6.805
2
Frankrijk
4.479
3
België
3.673
4
Verenigd Koninkrijk
2.045
5
Zweden
1.678
6
Italië
1.158
7
Zwitserland
876
8
Finland
746
9
Denemarken
475
10
Spanje
340
overige landen
2.017
Totaal
24.290
Categorie: Vlees of slachtafvallen van eenden-, ganzen- en kalkoenen, parelhoenders
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
Duitsland
14.600
2
België
6.700
3
Spanje
3.900
4
Benin
3.700
5
Griekenland
3.400
6
Frankrijk
3.400
7
Congo (Democratische Republiek)
3.200
8
Verenigd Koninkrijk
2.500
9
Hongkong
2.000
10
Ghana
1.200
overige landen
10.200
Totaal
54.800
Categorie: Overige veehouderij (o.a. paardenvlees)
Exporthoeveelheid in tonnen
1
België
4.500
2
Duitsland
3.200
3
Zweden
900
4
Suriname
300
5
Ghana
300
6
Italië
200
7
Frankrijk
200
8
Spanje
200
9
Zwitserland
100
10
Curaçao
100
overige landen
290
Totaal
10.290
Categorie: Overig niet in te delen wel vlees (zijn o.a.in de omschrijving niet duidelijk
aangegeven om welk vlees het gaat en om bijvoorbeeld samenvoegingen van geiten en
schapenvlees)
Land
Exporthoeveelheid in tonnen
1
Duitsland
36.800
2
Verenigd Koninkrijk
11.300
3
België
7.300
4
Zweden
6.100
5
Frankrijk
5.200
6
Denemarken
5.000
7
Ierland
3.400
8
Spanje
3.000
9
Oostenrijk
2.600
10
Italië
2.000
overige landen
7.120
Totaal
89.820
III Volledige agenda
COVID-19 en mogelijke relatie met dieren. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088 – Brief regering d.d. 22-04-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
De bevinding van infecties met SARS-CoV-2. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089 – Brief regering d.d. 26-04-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Kamerstuk 35 420, nr. 30 – Brief regering d.d. 07-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Stand van zaken corona en dieren. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1090 – Brief regering d.d. 08-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Update corona bij dieren. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1091 – Brief regering d.d. 15-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092 – Brief regering d.d. 19-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
I.J. Leau-Kolkman, adjunct-griffier