Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018 en reactie op de motie van het lid Van Nispen over persoonlijk contact tussen Belastingdienst en belastingplichtige bij een ingrijpende invorderingsmaatregel
31 066 Belastingdienst
35 225
Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet
in verband met de herziening van het beslag- en executierecht
Nr. 660
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 juni 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 6 mei 2020 over het ontwerpbesluit
tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen (Kamerstuk
31 066, nr. 631).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 mei 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 2 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot inwerkingtreding
van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018. Zij constateren dat de inwerkingtreding
van de vereenvoudiging derdenbeslag niet eerder zal plaatsvinden dan dat de belastingvrije
voet voldoende wordt gerespecteerd. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie menen te constateren dat de Wet vereenvoudiging beslagvrije
voet gelijktijdig in werking treedt met het koninklijk besluit zoals voorligt. Kan
de Staatssecretaris toelichten of dit inderdaad het geval is? Zo ja, per wanneer treden
beide in werking? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een toelichting kan geven
op de huidige stand van zaken met betrekking tot de wetswijzigingen en besluiten rond
beslaglegging en beslagvrije voet naast ook de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
en het koninklijk besluit dat voorligt. Welke wetgeving ligt nu bij de Kamer, met
welke wetgeving (inclusief koninklijke besluiten) is het ministerie bezig, met welke
verwachte datum van invoering en waarom is gekozen voor deze specifieke tijdsplanning?
Kan de Staatssecretaris verder aangeven of de invoering van de Wet vereenvoudiging
beslagvrije voet per 1 januari 2021 geen verdere vertraging zal oplopen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de beslagvrije voet zoveel mogelijk moet worden
toegepast op de betaalrekening om te voorkomen dat de schuldenaar in de problemen
komt met betaling van bijvoorbeeld de huur. Deze leden vragen op welke basis de uitvoering
kan vaststellen wat de betaalrekening is. Kunnen mensen zelf aangeven wat hun betaalrekening
is of stelt de betaaldienstverlener dit vast? En mocht de uitvoering onverhoopt toch
beslag leggen op de betaalrekening, op welke wijze kan de schuldenaar dit laten terugdraaien
zodat deze door fouten in de uitvoering niet alsnog in de problemen komt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot in werking
treden van artikel XXII van Overige fiscale maatregelen 2018. Deze leden danken de
Staatssecretaris voor het zorgen voor een goede wettelijke inbedding van de beslagvrije
voet. Zij hebben hierover nog enkele vragen. Allereerst vragen zij de Staatssecretaris
of de overheidsvordering en het vereenvoudigd derdenbeslag gecombineerd kunnen worden
door de Belastingdienst. Met andere woorden: kan de Belastingdienst tegelijkertijd
€ 500 van de betaalrekening en (een deel van) de vordering minus de beslagvrije voet
van de spaarrekening afschrijven? Deze leden vragen dit omdat de overheidsvordering
zich ook uitstrekt tot de kredietruimte van de belastingschuldige.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de belastingplichtige geïnformeerd wordt
over het uitgevoerde vereenvoudigde derdenbeslag. Tot slot willen deze leden graag
weten voor een belastingschuldige met een inkomstenbelastingschuld hoe vaak de belastingschuldige
een verzoek tot betaling heeft gekregen voordat het vereenvoudigd derdenbeslag kan
worden uitgevoerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of hiermee de bescherming van de beslagvrije
voet bij invordering voldoende is gewaarborgd.
Is de wettelijke bescherming nu expliciet vastgelegd bij elke vorm van invordering
of zijn er nog steeds uitzonderingen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of inmiddels is voldaan aan alle kritiekpunten
van de Nationale ombudsman betreffende de beslagvrije voet. Is hierover contact geweest
met de Nationale ombudsman?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de motie van het lid Snels c.s. 1 ook de afgelopen jaren goed is uitgevoerd. Heeft de Staatssecretaris de beslagvrije
voet bij elke vorm van invordering gerespecteerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van de
Uitvoeringsregeling Invorderingswet. Zij hechten veel waarde aan direct en persoonlijk
contact tussen deurwaarder en belastingschuldige, zoals ook blijkt uit de recent ingediende
maar aangehouden motie van het lid Van Nispen2. Deze leden zijn van mening dat vereenvoudiging van invordering niet mag leiden tot
het verliezen van de menselijke maat en dat bij het streven naar efficiëntie altijd
oog moet blijven voor de individuele omstandigheden zodat een belastingdeurwaarder
bij kan dragen aan een oplossing voor de belastingschuldige. Tevens wijzen zij hierbij
op de noodzaak van een goede en toegankelijke manier om informatie te verstrekken
aan belastingschuldigen die met problematische schulden hebben te maken en vragen
zij de Staatssecretaris of dit thans voldoende wordt geboden en, indien dit niet het
geval is, hoe hij van plan is dit te verbeteren. Deze leden vragen de Staatssecretaris
hierom in de beantwoording van dit overleg specifiek in te gaan op hetgeen in de motie
van het lid Van Nispen wordt verzocht.
II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
Inleiding
Hierbij ontvangt u een reactie op de aangehouden motie van het lid Van Nispen3 die is ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet in verband met de herziening
van het beslag- en executierecht. Voorts geef ik een reactie op een aantal vragen
en opmerkingen die de vaste commissie voor Financiën op 25 mei 2020 aan mij heeft
voorgelegd over het op 6 mei 2020 door mij voorgehangen ontwerp van het koninklijk
besluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 20184 (Kamerstuk 31 066, nr. 631) dat ziet op de invoering van de betalingsvordering. Gelet op de nauwe samenhang
van deze motie en de voorgelegde vragen en opmerkingen antwoord ik u in één brief.
Ik zal eerst ingaan op de motie en daarna de vragen van de commissie beantwoorden.
1. Motie Van Nispen
Het lid Van Nispen constateert in zijn motie dat het Ontwerpbesluit tot inwerkingtreding
van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018 de Belastingdienst de mogelijkheid
geeft administratief dan wel digitaal beslag te leggen op het kenteken van een voertuig
en/of de vorderingen die de belastingschuldige heeft of zal verkrijgen bij een derde,
en daarbij kan volstaan met een administratieve beschikking, zonder dat daar voorafgaand
persoonlijk contact is geweest met de belastingschuldige. Het lid Van Nispen meent
dat direct klantcontact zeer belangrijk is voor het in stand houden van de menselijke
maat en het niet wenselijk is dat de Belastingdienst, al dan niet vanwege efficiency-overwegingen,
verder van mensen af komt te staan. Het lid Van Nispen verzoekt de regering er voor
te zorgen dat de Belastingdienst in alle gevallen waar een ingrijpende invorderingsmaatregel
dreigt te worden getroffen allereerst het persoonlijk contact formaliseert, door de
deurwaarder middels een exploot van Hernieuwd Bevel het contact met een belastingplichtige
te laten leggen, voordat er wordt overgegaan tot het leggen van een beslag op een
kenteken en/of onder een derde op wie de belastingschuldige een vordering heeft.
Ik ben het eens met de heer Van Nispen dat direct klantcontact zeer belangrijk is
voor het in stand houden van de menselijke maat. Het belang van klantcontact geldt
voor alle taken van de Belastingdienst en zeker ook voor de inning. De kwaliteit van
de dienstverlening door de Belastingdienst aan de burger is hiervoor van groot belang.
Vele factoren dragen hieraan bij. Denk aan de (complexiteit) van de regelgeving, de
kwaliteit van de werkprocessen van de Belastingdienst en de kanalenkeuze (digitaal,
telefoon of fysiek (balie)contact) voor interactie met de burger. Daarbij moeten voortdurend
keuzes gemaakt worden hoe binnen de bestaande formatie en budgetten voor elke doelgroep
de juiste mix van mogelijkheden wordt opengesteld. Gezocht wordt naar het best passende
contact, afhankelijk van de belastingschuldige, capaciteit, uitvoeringskosten en effectiviteit.
Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de burger in een zo vroeg mogelijk stadium
zijn zaken bij de Belastingdienst regelt. Dit voorkomt ergernis en onzekerheid bij
de burger en onnodig oplopende verplichtingen. Voor de inning is het daarom belangrijk
dat de dienstverlening rondom kwijtschelding en uitstel van betaling laagdrempelig
is en past binnen het doenvermogen van de burger. Het eenvoudig telefonisch uitstel
vragen van betaling voor een korte periode en de standaardbetalingsregeling bij het
terugvorderen van toeslagen zijn daar voorbeelden van.
Een hernieuwd bevel tot betaling voorziet niet (altijd) in de wens tot passend contact.
Ervaring leert5 dat belastingschuldigen vaak niet thuis worden aangetroffen. In de zoektocht naar
passend contact is gestart met «Bellen na de aanmaning». Bellen na de aanmaning is
een vorm van dienstverlening binnen het toezicht dat wordt uitgevoerd door het team
Telefonische incasso van het Landelijk Incasso Centrum (LIC). De medewerkers bellen
particulieren of ondernemers die een aanmaning hebben ontvangen en gaan in gesprek
over de openstaande aanslag. Er wordt gevraagd naar de betaling van de aanslag en
als betaling niet toegezegd kan worden, dan bespreekt de medewerker de mogelijkheid
van een betalingsregeling. Bijna alle belastingschuldigen ervaren dit gesprek als
positief. Op dit moment werken er circa 12 FTE op dit werkproces. Wat grosso modo
overeenkomt met de besparing aan deurwaarderscapaciteit door de invoering van de betalingsvordering.
Vanwege de huidige bijzondere situatie worden ondernemers gebeld om ze attent te maken
op de mogelijkheden binnen het verruimde uitstel van betaling. Ook die telefoongesprekken
worden bijzonder gewaardeerd door de ondernemers. Dit is een mooi voorbeeld van het
zoeken naar passend contact binnen een bepaalde context en mogelijkheden.
Ik vind het belangrijk dat bij invorderingsinstrumenten met een massaal karakter proactief
rekening wordt gehouden met het bestaansminimum van de burger. Dit waarborgt dat het
algemeen belang dat belastingschulden worden betaald niet ten koste gaat van het individuele
belang van de burger van een bestaansminimum. Belastingschuldigen met een beperkter
doenvermogen worden op deze manier beter beschermd en hoeven niet zelf een beroep
te doen op hun rechten. Vanzelfsprekend kan ook herstel plaatsvinden als achteraf
blijkt dat de belastingschuldige door inningsmaatregelen van de Belastingdienst onder
het bestaansminimum zakt. Herstel is bijvoorbeeld nodig als de omstandigheden van
de belastingschuldige inmiddels zijn veranderd waardoor de beslagvrije voet onjuist
was vastgesteld.
Het invoeren van het beslagvrije bedrag is een breed levende wens. Zo heeft de Nationale
ombudsman recentelijk hier nog op gehamerd: «Beslagvrij bedrag is hard nodig»6. De regeling over de betalingsvordering bevat bij inwerkingtreding de bescherming
van het bestaansminimum in de vorm van een beslagvrij bedrag. De Belastingdienst loopt
daarmee in vergelijking met andere crediteuren voorop. Het beslagvrije bedrag geldt
immers nog niet voor een civielrechtelijk beslag onder de bank. Voor de bescherming
van het bestaansminimum is inwerkingtreding van de betalingsvordering met het daarin
opgenomen beslagvrije bedrag op 1 juli 2020 daarom van groot belang. De hartenkreet
van de Nationale ombudsman is een krachtige aansporing voor inwerkingtreding op die
datum, zeker in het licht van de sterk verslechterde economische omstandigheden waarbij
het risico op problematische schuldsituaties toeneemt.
Gelet op het voorgaande kan ik mij verenigen met de achterliggende gedachte van de
motie van het lid Van Nispen om de interactie van de Belastingdienst met de burger,
zeker ook bij de inning, te verbeteren. Mijn inspanningen zijn erop gericht om op
dit terrein vooruitgang te blijven boeken. Ik zoek naar passend contact met de belastingschuldigen
en bescherming van het bestaansminimum vindt proactief plaats. Ik blijf over dit thema
graag in gesprek met de Tweede Kamer.
Het concrete voorstel van het lid Van Nispen om een exploot van Hernieuwd Bevel voor
te schrijven voordat de Belastingdienst een vordering op grond van artikel 19 kan
toepassen kan ik echter niet onderschrijven. Een Hernieuwd Bevel zou een verlenging
betekenen aan het einde van de escalatieladder van de dwanginvordering. Dit past niet
in mijn uitgangspunt dat de interactie met de burger juist zoveel mogelijk moet plaatsvinden
aan de voorkant zodat in een vroeg stadium de kou uit de lucht is tussen de burger
en de Belastingdienst. Een Hernieuwd Bevel leidt op grond van de Kostenwet ook tot
een kostenverhoging voor de burger tot een beloop van € 17. Dit past niet in de bovengenoemde
doelstelling om onnodig oplopende verplichtingen te voorkomen. Voorts is van belang
dat bij de massaal toegepaste vorderingen ex artikel 19 (de loonvordering, de overheidsvordering
en de per 1 juli 2020 in werking tredende betalingsvordering) in alle gevallen proactief
en systematisch het bestaansminimum wordt beschermd. De wet voorziet in die situatie
niet in de betekening van een Hernieuwd Bevel7. Dit is dus niet in overeenstemming met de vigerende wet.
Gelet op het vorenstaande kan ik mij verenigen met de achterliggende gedachte van
de motie van het lid Van Nispen om de interactie van de Belastingdienst met de burger
betreffende de inning te verbeteren door te zoeken naar passend contact en het bestaansminimum
proactief te beschermen, maar kan ik mij niet verenigen met zijn concrete voorstel
voor het in meer situaties toepassen van het Hernieuwd Bevel. In deze vorm moet ik
de motie dan ook ontraden.
2. Vragen en opmerkingen van de vaste commissie over het Ontwerpbesluit
De leden van de VVD-fractie menen te constateren dat de Wet vereenvoudiging beslagvrije
voet gelijktijdig in werking treedt met het koninklijk besluit zoals voorligt. Kan
de Staatssecretaris toelichten of dit inderdaad het geval is? Zo ja, per wanneer treden
beide in werking? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide toelichting.
Reactie
Het streven is nog steeds om de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet op 1 januari
2021 in werking te laten treden, maar het geheel blijft een kritisch tijdpad vanwege
de vereiste implementatieactiviteiten van de verschillende organisaties en instanties.
De Staatssecretaris van SZW zal uw Kamer vrijwel gelijktijdig met dit schrijven in
een afzonderlijke brief informeren over de voortgang van het implementatietraject.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een toelichting kan geven
op de huidige stand van zaken met betrekking tot de wetswijzigingen en besluiten rond
beslaglegging en beslagvrije voet naast ook de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
en het koninklijk besluit dat voorligt. Welke wetgeving ligt nu bij de Kamer, met
welke wetgeving (inclusief koninklijke besluiten) is het ministerie bezig, met welke
verwachte datum van invoering en waarom is gekozen voor deze specifieke tijdsplanning?
Kan de Staatssecretaris verder aangeven of de invoering van de Wet vereenvoudiging
beslagvrije voet per 1 januari 2021 geen verdere vertraging zal oplopen?
Reactie
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is reeds aangenomen door beide Kamers en zoals
in het antwoord hierboven aangegeven loopt een implementatietraject om inwerkingtreding
van deze wet per 1 januari 2021 te realiseren. Voor een gedetailleerd overzicht van
de stand van zaken verwijs ik naar de eerdergenoemde brief van de Staatssecretaris
van SZW.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het conceptwetsvoorstel stroomlijning keten voor
derdenbeslag waarmee de verbreding van het beslagregister wordt gerealiseerd. Het
streven is om het wetsvoorstel rond het einde van dit jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Over de voortgang van dit traject informeert de Staatssecretaris van SZW uw Kamer
in dezelfde brief.
Tot slot noem ik het wetsvoorstel Herziening beslag- en executierecht. Dit wetsvoorstel
is recentelijk door uw Kamer aangenomen en ligt momenteel voor behandeling in de Eerste
Kamer. De beoogde datum inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 2021.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de beslagvrije voet zoveel mogelijk moet worden
toegepast op de betaalrekening om te voorkomen dat de schuldenaar in de problemen
komt met betaling van bijvoorbeeld de huur. Deze leden vragen op welke basis de uitvoering
kan vaststellen wat de betaalrekening is. Kunnen mensen zelf aangeven wat hun betaalrekening
is of stelt de betaaldienstverlener dit vast? En mocht de uitvoering onverhoopt toch
beslag leggen op de betaalrekening, op welke wijze kan de schuldenaar dit laten terugdraaien
zodat deze door fouten in de uitvoering niet alsnog in de problemen komt?
Reactie
Een betaalrekening is een rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien
waarvan opdrachten tot automatische afschrijving kunnen worden gedaan, dit is ook
vastgelegd in de regeling8. Om die reden heeft het de voorkeur dat het beslagvrije bedrag op die rekening wordt
vrijgelaten, zo kan de belastingschuldige zijn boodschappen doen en wordt de huur
afgeschreven.
Het is denkbaar dat er geen tegoed staat op de betaalrekening maar wel een bedrag
op de spaarrekening. In die situatie wordt het beslagvrije bedrag door de betaaldienstverlener
toegepast op de spaarrekening. De betaaldienstverlener stelt dit vast bij de uitvoering
van de betalingsvordering.
Een betalingsvordering kan niet (volledig) worden uitgevoerd als er onvoldoende ruimte
is om het beslagvrije bedrag bij natuurlijke personen toe te passen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of de overheidsvordering en
het vereenvoudigd derdenbeslag gecombineerd kunnen worden door de Belastingdienst.
Met andere woorden: kan de Belastingdienst tegelijkertijd € 500 van de betaalrekening
en (een deel van) de vordering minus de beslagvrije voet van de spaarrekening afschrijven?
Deze leden vragen dit omdat de overheidsvordering zich ook uitstrekt tot de kredietruimte
van de belastingschuldige.
Reactie
De overheidsvordering en de betalingsvordering zijn afzonderlijke instrumenten die
niet gelijktijdig worden ingezet, zo is het proces bij de Belastingdienst ingericht.
Het niet gelijktijdig inzetten geldt overigens ook voor de inzet van de loonvordering.
Als er een loonvordering loopt bij een belastingschuldige, wordt geen betalingsvordering
of overheidsvordering gedaan.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de belastingplichtige geïnformeerd wordt
over het uitgevoerde vereenvoudigde derdenbeslag.
Reactie
In de regelgeving is vastgelegd op welke momenten de belastingschuldige wordt geïnformeerd.
Een vordering op basis van artikel 19 IW 1990 kan pas worden gedaan na verzending
van een aanmaning en de betekening van een dwangbevel. Bij het proces betalingsvordering
in het bijzonder ontvangt de belastingschuldige een bericht nadat de beschikking aan
de betaaldienstverlener is verzonden. In dit bericht wordt de belastingschuldige –
zijnde een natuurlijk persoon – ook geïnformeerd over het toepasselijke beslagvrije
bedrag. Na afronding van het proces ontvangt de belastingschuldige opnieuw een bericht.
In dit bericht is informatie opgenomen over de wijziging van zijn schuldpositie. In
sommige gevallen wordt de betalingsvordering ingetrokken, bijvoorbeeld omdat de schuld
inmiddels is voldaan. Dan wordt de belastingschuldige daar ook over geïnformeerd.
Tot slot willen de leden van de CDA-fractie graag weten voor een belastingschuldige
met een inkomstenbelastingschuld hoe vaak de belastingschuldige een verzoek tot betaling
heeft gekregen voordat het vereenvoudigd derdenbeslag kan worden uitgevoerd.
Reactie
In alle situaties heeft de belastingschuldige een aanmaning en een dwangbevel ontvangen.
Soms nog voorafgegaan door een betalingsherinnering. Ook kan er telefonisch contact
zijn geweest na verzending van de aanmaning.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of hiermee de bescherming van de beslagvrije
voet bij invordering voldoende is gewaarborgd. Is de wettelijke bescherming nu expliciet
vastgelegd bij elke vorm van invordering of zijn er nog steeds uitzonderingen?
Reactie
Met de wijziging van artikel 19 IW 1990 en de introductie van de betalingsvordering
is de bescherming van het bestaansminimum ook bij een instrument dat vergelijkbaar
is met het civiele bankbeslag geborgd. Het civiele bankbeslag is het laatste grote
invorderingsinstrument waarbij die bescherming ontbreekt. De wet Herziening beslag-
en executierecht zal deze leemte opvullen.
Het bestaansminimum kan niet altijd vooraf en proactief beschermd worden. Bijvoorbeeld
bij een derdenbeslag onder de opdrachtgevers van een zzp’er. De regelgeving9 voorziet voor die situatie in een mogelijkheid tot een verzoek achteraf. De situaties
waarin de beslagvrije voet alleen achteraf, op verzoek wordt toegepast, komen steeds
minder voor. Zo wordt sinds 1 oktober 2019 ook bij de overheidsvordering en de dwangverrekening
van toeslagen vooraf en proactief de beslagvrije voet toegepast10.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of inmiddels is voldaan aan alle kritiekpunten
van de Nationale ombudsman betreffende de beslagvrije voet. Is hierover contact geweest
met de Nationale ombudsman?
Reactie
De Nationale ombudsman heeft op verzoek van mijn ambtsvoorganger een schriftelijke
reactie gegeven op de voorgenomen wijziging van artikel 19 IW 1990. In zijn reactie
besteedt de ombudsman aandacht aan de vordering onder de betaaldienstverlener, inmiddels
tot betalingsvordering gedoopt. De ombudsman onderstreepte twee punten in zijn brief.
Ten eerste de bescherming van het bestaansminimum door toepassing van een beslagvrij
bedrag op de bankrekening. Daaraan is voldaan met de regeling voor de betalingsvordering.
Ten tweede vroeg de ombudsman in zijn brief aandacht voor de afgewogen inzet van het
invorderingsinstrument met een kosten/baten-afweging vooraf. De werkwijze van de Belastingdienst
is zo ingericht dat de betalingsvordering alleen wordt gedaan als uit de administratie
van de Belastingdienst blijkt dat de belastingschuldige bij die betaaldienstverlener
een rekening houdt met beslagruimte11. Ook dit tweede punt van de ombudsman is dus geborgd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de motie van het lid Snels c.s. 12 ook de afgelopen jaren goed is uitgevoerd. Heeft de Staatssecretaris de beslagvrije
voet bij elke vorm van invordering gerespecteerd?
Reactie
De regelgeving13 is aangepast naar aanleiding van de motie van het lid Snels c.s. Hierover is uw Kamer
geïnformeerd14. Ter uitvoering van deze motie is met ingang van 1 januari 2018 bepaald dat de ontvanger,
wanneer hij derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan
voorzien in zijn levensonderhoud, zijn medewerking verleent aan (gedeeltelijke) opheffing
van het beslag dan wel dat hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag
beschikbaar stelt aan de belastingschuldige. Zoals hierboven is toegelicht, gebeurt
dit dus in sommige gevallen achteraf en op verzoek. Met de betalingsvordering wordt
juist vooraf en proactief rekening gehouden met een beslagvrij bedrag, zonder dat
de belastingschuldige daar een beroep op hoeft te doen.
De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan direct en persoonlijk contact tussen
deurwaarder en belastingschuldige, zoals ook blijkt uit de recent ingediende maar
aangehouden motie van het lid Van Nispen15. Deze leden zijn van mening dat vereenvoudiging van invordering niet mag leiden tot
het verliezen van de menselijke maat en dat bij het streven naar efficiëntie altijd
oog moet blijven voor de individuele omstandigheden zodat een belastingdeurwaarder
bij kan dragen aan een oplossing voor de belastingschuldige. Tevens wijzen zij hierbij
op de noodzaak van een goede en toegankelijke manier om informatie te verstrekken
aan belastingschuldigen die met problematische schulden hebben te maken en vragen
zij de Staatssecretaris of dit thans voldoende wordt geboden en, indien dit niet het
geval is, hoe hij van plan is dit te verbeteren. Deze leden vragen de Staatssecretaris
hierom in de beantwoording van dit overleg specifiek in te gaan op hetgeen in de motie
van het lid Van Nispen wordt verzocht.
Reactie
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de motie van het lid Van Nispen. In onderdeel
1 van mijn brief ga ik uitvoerig in op deze motie van het lid Van Nispen.
3. Tot slot
Hiervoor heb ik uiteengezet dat ik mij kan verenigen met de achterliggende gedachte
van de motie van het lid Van Nispen om de interactie van de Belastingdienst met de
burger betreffende de inning te verbeteren door te zoeken naar passend contact en
het bestaansminimum proactief te beschermen, maar kan ik mij niet verenigen met zijn
concrete voorstel voor het in meer situaties toepassen van het Hernieuwd Bevel. In
deze vorm moet ik de motie dan ook ontraden.
De vaste commissie voor Financiën heeft mij verzocht geen onomkeerbare stappen te
nemen over het op 6 mei 2020 door mij voorgehangen ontwerp van het koninklijk besluit
tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018 (Kamerstuk
31 066, nr. 631) alvorens hierover
met de Kamer van gedachten is gewisseld. Ik heb getracht om met deze brief uw opmerkingen
en vragen grondig en secuur van een reactie te voorzien. Dit doe ik in de hoop en
verwachting dat hiermee vraagpunten en zorgpunten zijn weggenomen zodat inwerkingtreding
op 1 juli 2020 kan doorgaan. De vaste commissie heeft daarmee de sleutel in handen
de Belastingdienst in staat te stellen, als eerste crediteur, al per 1 juli 2020 het
beslagvrije bedrag te gaan toepassen. Voor de bescherming van het bestaansminimum
is dit van groot belang. Het invoeren van het beslagvrije bedrag is een breed levende
wens. De hartenkreet van de Nationale ombudsman is een krachtige aansporing voor inwerkingtreding
op die datum, zeker in het licht van de sterk verslechterde economische omstandigheden
waarbij het risico op problematische schuldsituaties toeneemt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier