Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Karabulut over de ‘losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen’
Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de Staatssecretaris van Defensie over de «losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen» (ingezonden 17 april 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Visser (Defensie) (ontvangen 29 mei 2020).
Vraag 1 en 7
Klopt het dat u op 18 november 2019 een delegatie van ex-militairen hebt gesproken
over wat de «losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen
militairen» wordt genoemd?
Wat is de stand van zaken om tot een oplossing in deze zaak te komen? Werkt u aan
een regeling of kunt u ten minste aangeven wanneer u een oplossing kunt presenteren?
Antwoord 1 en 7
Op 18 november 2019 heb ik een gesprek gehad met de heer Van den H. Het gesprek vond
plaats naar aanleiding van zijn brief aan de vaste commissie voor Defensie, alle fractievoorzitters
van de Tweede Kamer en aan mij van 25 augustus 2019. Tijdens het gesprek is gesproken
over verschillende onderwerpen uit zijn brief. Het is mijn intentie om een afrondend
gesprek met de heer Van den H. in te plannen zodra dat mogelijk is.
Belangrijk om te benadrukken is dat Defensie de problematiek rondom het AOW-gat structureel
heeft opgelost met de nieuwe diensteinderegeling (nDER) voor militairen. Het uitgangspunt
van de nDER is dat militairen langer doorwerken (tot in de regel vijf jaar voor het
bereiken van de AOW-leeftijd). Voor de militairen die onder de nDER vallen eindigt
de UGM-uitkering op het moment dat zij recht hebben op een AOW-uitkering en is geen
sprake van een AOW-gat.
De groep gewezen militairen, waar de heer Van den H. onderdeel van is, kon echter
niet langer doorwerken, omdat aan hen reeds leeftijdsontslag was verleend. Zij werden
geconfronteerd met de situatie dat zij op de leeftijd van 65 jaar wel aanspraak konden
maken op ABP-ouderdomspensioen, maar vanwege de verhoogde AOW-leeftijd nog geen aanspraak
konden maken op een AOW-uitkering, terwijl de uitkering op basis van de Uitkeringswet
Gewezen Militairen (UGM) op dat moment wel stopte. Om de gevolgen van de opgehoogde
AOW-leeftijd te compenseren heeft Defensie in 2018 (Defensienota, Kamerstuk 34 919, nr. 1) besloten om voor deze militairen een regeling te treffen die het compenseren van
deze ontbrekende AOW-uitkering als oogmerk heeft (de AOW-gatcompensatie tot 100% van
de gerechtvaardigde aanspraak).
Ik ben op dit moment met de centrales van overheidspersoneel in overleg om de AOW-gatcompensatie
formeel vast te leggen in een ministeriële regeling die kan worden gepubliceerd in
de Staatscourant. In het overleg hebben de centrales enkele vragen gesteld waarop
ik recentelijk antwoorden heb gegeven. Door de huidige coronacrisis is het overleg
met de centrales helaas gestagneerd en moet het vervolgoverleg nog worden gevoerd.
Vraag 2
Klopt het tevens dat u hun argument dat zij nog steeds in een benadeelde positie zitten,
ten opzichte van de groepen die voor het AOW-gat met pensioen zijn gegaan en de groep
die onder de nieuwe regeling valt, erkent en dat u nadenkt hoe u dat eventueel op
kunt lossen, teneinde deze losse eindjes op een voor de betrokken militairen redelijke
en sociaal aanvaardbare wijze samen te knopen? Zo nee, hoe ziet u dan de zaak?
Antwoord 2
Ik heb uw Kamer eerder bericht dat Defensie met de AOW-gatcompensatie tot 100% van
de gerechtvaardigde aanspraak een adequate voorziening heeft getroffen voor het AOW-gat.
In het gesprek met de heer Van den H. heb ik dat ook aangegeven. Daarbij heb ik tevens
aangegeven dat ik het graag hoor als betrokkenen door de huidige regeling onbedoeld
worden benadeeld. In dat kader merk ik op dat door Defensie bijvoorbeeld een compensatie
wordt geboden aan de betrokkenen die als gevolg van de nabetalingen in verband met
de AOW-gatcompensatie de verhoogde ouderenkorting mislopen.
Vraag 3
Deelt u de opvatting dat de Uitkeringswet Gewezen Militairen enkel en alleen voor
militairen in het leven is geroepen en niet te vergelijken is met een regeling, ongeacht
of dit een VUT-regeling is of prepensioenregeling?
Antwoord 3
De Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) is gelijktijdig met de Algemene militaire
pensioenwet in werking getreden op 1 januari 1966 en komt voort uit de bijzondere
positie van de militair. De UGM dient te worden beschouwd als een unieke regeling
die niet kan worden vergeleken met een andere VUT-regeling of prepensioenregeling
en geldt uitsluitend voor militairen. Voor de fiscale wetgeving worden deze regelingen
evenwel gelijk behandeld.
Vraag 4
Erkent u dat de gevolgen van het 100% compenseren van de gerechtvaardigde aanspraak
diverse betrokkenen financieel nadeel oplevert ten opzichte van een situatie waarin
de Uitkeringswet Gewezen militairen (UGM) zou zijn doorgetrokken naar de nieuwe AOW-gerechtigde-leeftijd
en/of ten opzichte van de twee eerdergenoemde groepen militairen die niet in het AOW-gat
vallen of onder de Nieuwe Diensteinderegeling vallen? Zo ja, welke problemen erkent
u daarbij? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Voor het merendeel van de gewezen militairen zou het doorlopen van de UGM-uitkering
tot de verhoogde AOW-leeftijd een financieel voordeel opleveren ten opzichte van de
AOW-gatcompensatie. Dit punt is ook nadrukkelijk aan de orde gekomen in de procedure
bij de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1904 en de Kamerbrieven van 8 juni 2018 (Kenmerk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kenmerk 2019D29100)). Zoals ik hiervoor heb toegelicht is het uitgangspunt echter altijd geweest dat
de ontbrekende AOW-uitkering gecompenseerd moest worden (zie de beantwoording van
vraag 1 en 7). Bij de vormgeving van de AOW-gatcompensatie heeft Defensie dan ook
geen vergelijking gemaakt met de situatie dat de UGM-uitkering zou doorlopen tot de
AOW-leeftijd, maar met de situatie dat de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar zou zijn
geweest. Dat is logisch, omdat de gewezen militairen met een UGM-uitkering wisten
dat hun uitkering bij 65 jaar zou eindigen en hadden verwacht dat zij vanaf dat moment
recht zouden hebben op een AOW-uitkering en ABP-ouderdomspensioen. Dat was hun gerechtvaardigde
verwachting. Die verwachting is daarom ook als uitgangspunt gekozen voor de AOW-gatcompensatie.
In mijn brieven aan uw Kamer van 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100) heb ik in dit verband opgemerkt dat de CRvB heeft geoordeeld dat Defensie terecht
met die gerechtvaardigde verwachting heeft vergeleken. Met het besluit van Defensie
in 2018 om de AOW-gatcompensatie te verhogen tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak
garandeert Defensie 100% van de gerechtvaardigde verwachting van de gewezen militairen.
Voor wat betreft het verschil met de groep militairen die geen AOW-gat hebben gehad,
en de groep militairen die onder de nieuwe diensteinderegeling valt, geldt het volgende:
– Militairen die vóór 1 januari 2013 65 jaar zijn geworden hebben geen AOW-gat gehad,
omdat voor hen de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar was. Dat betekent dat hun UGM-uitkering
eindigde bij 65 jaar, en zij direct aansluitend aanspraak konden maken op een AOW-uitkering
en ABP-ouderdomspensioen.
– Naast deze groep is er groep gewezen militairen die wel met een AOW-gat geconfronteerd
werd. De heer Van den H. is één van hen. Zij hadden op 65-jarige leeftijd wel aanspraak
op pensioen, maar – anders dan zij aanvankelijk hadden verwacht – nog niet op een
AOW-uitkering. Defensie compenseert hen de ontbrekende AOW-uitkering, door deze gewezen
militairen 100% van hun gerechtvaardigde verwachting te betalen.
– De groep militairen die onder de nieuwe diensteinderegeling valt is nu nog in dienst
van Defensie. Sociale partners hebben afgesproken dat deze groep militairen langer
doorwerkt, tot in de regel vijf jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd. Deze langer
doorwerkende groep heeft op de voor hen geldende AOW-leeftijd zowel aanspraak op een
AOW-uitkering als op een ABP-ouderdomspensioen. Voor hen zal er geen sprake zijn van
een AOW-gat.
Er is tot slot een groep van circa 8000 actieve militairen die een keuze had tussen
de nieuwe en de oude diensteinderegeling. Van de circa 5700 militairen die al een
keuze hebben gemaakt, heeft ongeveer 60% voor de oude diensteinderegeling gekozen.
Met deze keuze behouden deze militairen hun oorspronkelijke leeftijdsontslagdatum,
een UGM-uitkering die bij 65 jaar eindigt en aansluitend de AOW-gatcompensatie van
100% van de gerechtvaardigde aanspraak tot de AOW-leeftijd.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor deze groep komt als de
ex-militairen 100% ontvangen van wat zij zouden hebben ontvangen als de UGM gewoon
doorgelopen zou zijn tot aan hun AOW- leeftijd, met alle bijbehorende waarborgen en
arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Nee, uw opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor de groep komt als de voormalig
militairen 100% ontvangen van wat zouden hebben ontvangen als de UGM doorgelopen zou
zijn tot hun AOW-leeftijd, deel ik niet. Het verlengen van de UGM-periode is namelijk
een oplossing die niet aansluit bij de situatie waarmee de voormalig militairen werden
geconfronteerd toen de AOW-leeftijd werd verhoogd. Dit leidde niet tot het ontbreken
van een UGM-uitkering, maar tot het ontbreken van een AOW-uitkering bij het bereiken
van de leeftijd van 65 jaar.
Voor deze groep militairen is daarom een overgangsregeling gemaakt, waarbij het uitgangspunt
altijd is geweest dat, wanneer er niet langer doorgewerkt kon worden, deze ontbrekende
AOW-uitkering gecompenseerd moest worden. Met de compensatie tot 100% van de gerechtvaardigde
aanspraak is dan ook een adequate voorziening getroffen.
Vraag 6
Erkent u dat, door te communiceren aan de getroffen groep militairen en aan de Kamer
dat 100% van de gerechtvaardigde aanvraag zou worden gecompenseerd, bij iedereen de
indruk is gewekt dat de getroffen groep militairen financieel zouden ontvangen wat
zij zouden hebben ontvangen ware de UGM doorbetaald tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd?
Antwoord 6
Nee, dat erken ik niet. In de communicatie van Defensie naar zowel de gewezen militairen
als naar uw Kamer is helder aangegeven wat een compensatie (aanvankelijk tot 90% en
vervolgens) tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak betekent. De gerechtvaardigde
aanspraak is het bedrag van de gecombineerde netto pensioen- en AOW-uitkeringen die
bij 65 jaar zouden zijn uitgekeerd als de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar was geweest.
Ik verwijs ook naar diverse brieven aan uw Kamer d.d. 20 januari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 68), 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 72), 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100).
Vraag 8
Kunt u aangeven wat de kosten van de regeling van «de losse eindjes» zullen bedragen?
Antwoord 8
In de brief van de heer Van den H. worden verschillende onderwerpen aan de orde gesteld
die ik zal bespreken met de heer Van den H. Onder andere wordt in de brief een oplossingsrichting
aangedragen om de UGM-uitkering voor deze groep gewezen militairen door te laten lopen
tot de AOW-leeftijd.
In het geval de UGM-uitkering voor deze groep militairen zou worden doorbetaald tot
de AOW-leeftijd zou dat in de periode 2013 tot en met 2035 circa 2 miljard euro kosten
(inclusief circa 530 miljoen euro aan verschuldigde RVU-boete). Defensie heeft echter
niet alleen te maken met UGM-uitkeringen maar ook met wachtgeld- en andere uitkeringen
(voor oud burgerambtenaren). Het door laten lopen van ook die uitkeringen zou betekenen
dat de kosten over die periode toenemen tot circa 2,2 miljard euro.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.