Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Paternotte en Van der Molen over het bericht 'Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig'
Vragen van de leden Paternotte (D66) en Van der Molen (CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig» (ingezonden 1 mei 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
29 mei 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard
nodig»1 en «Erken en waardeer solidariteit in tijden van crisis»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Heeft u zicht op hoeveel onderzoekers afhankelijk zijn van projectfinanciering en
vervolgfinanciering?
Antwoord 2
De data bij vraag 2, 3 en 8 komen van het Rathenau Instituut.
Tot en met 2017 bevatten de jaarlijkse Kengetallen Universitair Onderzoek (KUOZ-data)
van de VSNU informatie over de onderzoeksinzet van de universiteiten per geldstroom.
Uit die data blijkt dat:
– 43 procent van de onderzoeksinzet wordt gefinancierd uit de eerste geldstroom.
– 57 procent van de onderzoeksinzet aan de universiteiten afhankelijk is van projectfinanciering.
Waarvan 25 procentpunt tweede geldstroom (NWO en KNAW) en 32 procentpunt derde geldstroomopdrachten
(o.a. o.a. bedrijfsleven, de Europese programma’s en internationale financieringsbronnen).
Indien men naar de financiën kijkt, is er sprake van een andere verdeling. Op basis
van de cijfers in de jaarverslagen van de universiteiten en umc’s, de onderzoekcoëfficiënten
voor de universiteiten en voor de werkplaatsfunctie van het CBS, is te berekenen dat:
– 40 procent van het onderzoekbudget bestaat uit projectfinanciering
– 60 procent van het onderzoeksbudget komt uit de eerste geldstroom.
Het verschil kan als volgt worden verklaard: uit de eerste geldstroom worden niet
alleen de personeelskosten voor het onderzoekspersoneel betaald, maar ook (overhead)kosten
voor huisvesting, ondersteunend personeel, faciliteiten. Alsook de overige kosten,
zoals infrastructuur en materialen, benodigd voor het onderzoek aan de universiteiten
en umc’s.
Bij de lectoraten is het aandeel van de in competitie verkregen middelen (2e en 3e geldstroom)
in de totale middelen voor praktijkgericht onderzoek de laatste jaren gegroeid van
34 procent in 2015 tot 42 procent in 2017.
Vraag 3
Klopt het dat het vooral promovendi en post-docs zijn die op basis van projectfinanciering
een tijdelijk dienstverband bij een universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling
hebben?
Antwoord 3
Ja, dat klopt. Promovendi hebben bijna altijd een tijdelijk contract, van de postdoc
onderzoekers heeft 88 procent een tijdelijk contract en van de universitair docenten
26 procent. Overigens verschilt het aantal tijdelijke dienstverbanden sterk per universiteit3.
Bij de hogescholen heeft 20 procent van de medewerkers een tijdelijke aanstelling.
Vraag 4
Wat vindt u van de suggestie om onderzoeksinstellingen de mogelijkheid te bieden om
eenmalig een extra tijdelijk dienstverband aan te bieden?
Antwoord 4
Door de COVID-19 crisis ligt veel onderzoek stil. Veel onderzoekers hebben geen toegang
meer tot labs of collecties, kunnen geen data verzamelen, of zetten zich in het ziekenhuis
in. Dit heeft een grote impact op het Nederlandse onderzoek. Met name onderzoekers
met tijdelijke contracten lopen vertraging op bij de afronding van hun onderzoeksprojecten.
Samen met NWO, KNAW (incl. De Jonge Akademie), AOb, FNV, VH, VSNU en NFU houd ik de
ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Doel is om geen onderzoekers tussen wal en
schip te laten vallen. Samen met deze partijen wordt gekeken naar oplossingen voor
onderzoekers met een tijdelijk contract die in de problemen komen.
Vraag 5
Voor welke periode verwacht u dat onderzoekscalls gepauzeerd of uitgesteld worden?
Antwoord 5
Om de schade voor de sector te beperken is het belangrijk dat de tweede geldstroom
niet te lang stilvalt. NWO heeft de verantwoordelijkheid om een eerlijk speelveld
en een zorgvuldig beoordelingsproces te borgen, ook in deze periode. NWO heeft daarom
maatregelen genomen om wetenschappers te ondersteunen en verfijnt deze constant:
– Veel onderzoekscalls zijn in de afgelopen twee maanden gepauzeerd of uitgesteld. NWO
is inmiddels begonnen met het opnieuw opstarten van het primaire proces. NWO is begonnen
met het vervroegd publiceren van calls die in de toekomst open gaan: dit geeft onderzoekers
meer tijd om aanvragen voor te bereiden en hun planning daarop aan te passen. Nieuwe
sluitingsdata van gepauzeerde calls worden ruim van tevoren gepubliceerd.
– Lopende rondes waarbij géén interactie met aanvragers meer is vereist kunnen doorgang
vinden volgens planning.
– NWO heeft de planning van de Talentprogramma’s Rubicon, Veni, Vidi en Vici aangepast.
Deze nieuwe planning van procedures is tot stand gekomen in samenspraak met het veld.
– Ook voor de rondes binnen de complexe programma’s, zoals het KIC en NWA, zijn nieuwe
planningen in ontwikkeling.
– NWO heeft een protocol ontwikkeld voor het online afnemen van interviews in het kader
van lopende rondes, voor programma’s waar dat een vast onderdeel van de beoordeling
vormt. Dit protocol is inmiddels is getest en geschikt bevonden. Sinds 4 mei worden
de rondes die waren gepauzeerd in of vóór een interviewfase zoveel mogelijk afgerond.
Vraag 6
Heeft de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) al alternatieve
selectieprocedures ingericht om bijvoorbeeld de interviews in de lopende en nieuwe
onderzoekscalls weer doorgang te kunnen laten vinden zolang de voorzorgsmaatregelen
rondom het nieuwe coronavirus van kracht zijn?
Antwoord 6
Zie het antwoord bij vraag 5.
Vraag 7
Welke mogelijkheden hebben onderzoekers met een door NWO verstrekte beurs als het
onderzoek door coronamaatregelen pas later dan gepland voltooid kan worden?
Antwoord 7
Op dit moment is het binnen de geldende (budgettaire) kaders voor al het door NWO
gefinancierde onderzoek mogelijk om, in overleg, naar budgetneutrale oplossingen te
zoeken. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld aanpassingen van onderzoeksopzet of aanpassingen
van dataverzameling waardoor de vertraging minder kan zijn.
Vraag 8
Heeft u – eventueel op basis van historische gegevens – zicht op de afname van de
derde geldstroom bij economische neergang? Welke consequenties heeft dat voor onderzoekers
en de positie van Nederland als kennisland?
Antwoord 8
Ondanks de kredietcrisis van 2007–2009 hebben de totale baten van de universiteiten
zich van 2004 tot 2018 positief ontwikkeld. De inkomsten uit «Werk voor derden» zijn
in deze periode gegroeid, van 22 procent tot 26 procent.
Uiteraard deel ik de zorg van de kennisinstellingen dat de derde geldstroommiddelen
zullen afnemen, we houden dit nauwlettend in de gaten.
Vraag 9
Bent u bereid om NWO te vragen per geval te bekijken of reeds toegekende onderzoeksbeurzen
verlengd kunnen worden als de onderzoeker kan aantonen dat door de coronamaatregelen
het onderzoek pas later voltooid kan worden?
Antwoord 9
Dit is niet alleen de verantwoordelijkheid van NWO, maar ook van bijvoorbeeld de universiteiten.
Zie ook het antwoord op vraag 4 en vraag 7. NWO beoordeelt aanvragen voor verlenging
of vaststelling van lopend onderzoek altijd per individueel geval. Universiteiten
zijn ook op zoek naar oplossingen, onder andere in de nieuwe CAO.
Vraag 10
Welke mogelijkheden hebben universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen op
dit moment om onderzoeksactiviteiten op locatie doorgang te laten vinden en zijn er
mogelijkheden om met inachtneming van de RIVM-richtlijnen de mogelijkheden voor onderzoek
te verruimen?
Antwoord 10
Universiteiten hebben gedurende de intelligente lockdown de mogelijkheid gehouden
om, met in achtneming van de RIVM-voorschriften, op kleine schaal op locatie door
te gaan met onderzoek. De universiteiten zijn daar divers mee omgegaan. Nu er sprake
is van een verruiming van de maatregelen neemt de mogelijkheid tot het doen van onderzoek
op locatie verder toe.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.