Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bergkamp, Van den Hul en Özütok over het bericht ‘Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd’
Vragen van de leden Bergkamp (D66), Van den Hul (PvdA) en Özütok (GroenLinks) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over het bericht «Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd» (ingezonden 17 april 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 29 mei 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2740.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd»?1
Antwoord 1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat anno 2020 mensen vanwege hun seksuele gerichtheid (en/of
gendergerichtheid of -expressie) nog steeds op straat worden gediscrimineerd en met
dergelijk respectloos gedrag worden geconfronteerd?
Antwoord 2
Dit vind ik onacceptabel. Discriminatie, op welke grond dan ook, is in Nederland niet
toegestaan.
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat dergelijk discriminatoir geweld ervoor zorgt dat lhbti-ers
zich niet veilig voelen en daardoor minder zichtbaar zichzelf durven te zijn op straat?
Antwoord 3
Ieder mens zou zich veilig moeten kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn op straat.
Of in dit specifieke geval sprake is geweest van geweld met een discriminatoire achtergrond,
moet nog door uiteindelijk een rechter worden vastgesteld.
Het recent aan uw Kamer aangeboden WODC-onderzoek «Speciale behoeften van slachtoffers
van hate crime ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp»2 bevestigt dat het discriminatie-aspect van invloed is op de ernst en de duur van
de psychosociale gevolgen van het delict. In vergelijking met «reguliere» slachtoffers
hebben slachtoffers van een commuun delict met een discriminatie-aspect gemiddeld
meer te lijden onder het strafbare feit. Zij hebben bijvoorbeeld vaker en langer last
van depressieve gevoelens, woede, angst en stress als gevolg van het delict. Mogelijke
verklaringen hiervoor zijn dat het discriminatoire motief het delict persoonlijker
maakt dan delicten zonder haatmotief, dat de slachtoffers in zekere zin «inwisselbaar»
(en daarmee machtelozer) zijn, en dat veel van deze slachtoffers gedurende hun leven
herhaaldelijk te maken krijgen met hate crime. Juist deze cumulatieve impact kan ernstige gevolgen teweegbrengen.
Vraag 4
Bent u ermee bekend dat veel hate crime slachtoffers terugdeinzen voor het doen van
aangifte en dat zij dus al problemen ervaren vóórdat er strikt genomen sprake is van
een strafprocedure?3
Antwoord 4
Ja. Uit het hierboven aangehaalde WODC-onderzoek komt ook naar voren dat de meldingsbereidheid
bij slachtoffers van hate crime laag is.
Vraag 5
Hoe kijkt u aan tegen publieke informatie- en bewustwordingscampagnes die hate crime
slachtoffers informeren over hun rechten om aangifte te stimuleren? Bent u bereid
hier (meer) werk van te maken?
Antwoord 5
Zoals ik heb aangekondigd in het Actieplan Veiligheid LHBTI, dat ik op 2 april 2019
aan uw Kamer heb aangeboden (2018–2019, nr. 303), zet ik in op diverse trajecten die het proces van melding en aangifte en het oppakken
van die meldingen en aangiften verder verbeteren. Hierover ga ik in gesprek met politie,
OM en belangenorganisaties. Het is daarbij mijn streven dat alle meldingen en aangiften
tenminste worden geadresseerd, binnen dan wel buiten het strafrecht. Ik ben voornemens
dit traject af te ronden met een publiekscampagne gericht op de meldings- en aangiftebereidheid
van LHBTI.
Vraag 6
Bent u bekend met het feit dat binnen de lhbti-gemeenschap een algemeen gebrek aan
vertrouwen in de rechtshandhavende instanties bestaat, en concrete negatieve ervaringen
met de politie ook een belangrijke rol kunnen spelen?4 Bent u tevens bekend met het feit dat slachtoffers zich ook laten weerhouden van
aangifte omdat zij hun homo- of biseksuele georiënteerdheid of hun transgenderachtergrond
niet bekend willen maken?
Antwoord 6
Ja, deze problematiek is mij bekend.
Vraag 7
Bent u het ermee eens dat vanuit de overheid alle mogelijke inzet moet worden gepleegd
om de veiligheid van lhbti-ers te vergroten zodat zij zichtbaar zichzelf kunnen zijn
zonder om die reden te worden bedreigd of mishandeld?
Antwoord 7
In het reeds eerder aangehaalde Actieplan Veiligheid LHBTI staat een overzicht van
de inzet van de rijksoverheid en van de G4 om de veiligheid van LHBTI’s te vergroten.
Daarnaast ben ik voornemens om samen met mijn collega van OCW en met de G4 te bezien
of het onderzoek naar de achtergrond van daders van geweld tegen LHBTI’s kan worden
geactualiseerd. Voorts heb ik gevraagd om ook met het COC en andere organisaties die
opkomen voor de belangen van LHBTI’s te mogen spreken. Ik wil graag met hen om de
tafel om te bespreken wat er vanuit mijn ministerie kan worden ondernomen om vooral
bij jonge mensen respect voor ieders seksuele gerichtheid en geslacht een vanzelfsprekendheid
te laten zijn.
Vraag 8
Bent u met het oog daarop bereid om alsnog gespecialiseerde discriminatierechercheurs
in te voeren, zodat slachtoffers van hate crimes meer gestimuleerd zullen zijn tot
het doen van een melding of aangifte?5 Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om hiertoe bijvoorbeeld een pilot te starten om
hiermee ervaring op te doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
De politie is er voor iedereen. Dat betekent ook dat slachtoffers bij elke politiemedewerker
terecht moeten kunnen als zij melding willen maken van discriminatie. De politie kiest
daarmee niet voor verdergaande functiespecialisatie op dit terrein, maar zorgt dat
elke politiemedewerker in generalistische zin kennis heeft van het fenomeen discriminatie
en haar verschillende uitingsvormen, het feit dat discriminatie strafbaar is en een
discriminatieaspect bij een commuun delict strafverzwarend kan zijn en weten hoe het
(kwetsbare) slachtoffer van discriminatie correct moet worden bejegend. De opleidingen
bij de politie zijn daarop gericht. De politie zorgt er eveneens voor dat kennis en
inzichten op het terrein van de verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving
ook in haar organisatie aanwezig zijn en beschikbaar via het Netwerk Divers Vakmanschap
die in alle eenheden een plek hebben gekregen. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken
binnen de politie, zoals Roze in Blauw, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten
met de groepen in de samenleving. Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot
specialisatie op het terrein van discriminatie kan worden georganiseerd. De politie
in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap als middel om de
expertise op dit terrein te borgen en te verspreiden.
Vraag 9, 10, 11, 12
Kunt u bevestigen dat volgens het onderzoeksrapport van het WODC het inzetten van
gespecialiseerde hate crime agenten en officieren van justitie door veel buitenlandse
respondenten steevast als een best practice wordt beschouwd en ook enkele geïnterviewde
belangenorganisaties daar heil in zien?6
Wat vindt u van de in het WODC-rapport voorgestelde maatregel – zoals ook toegepast
in het Verenigd Koninkrijk – dat bepaalde politiekorpsen (in grote stedelijke gebieden)
werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen, waarbij de meeste korpsen (daarnaast)
gespecialiseerde agenten hebben die zijn belast met het onderzoeken van hate crime?7
Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijke maatregel ook in Nederland door te voeren?
In hoeverre staat u in contact met landen als het Verenigd Koninkrijk en Zweden die
reeds ervaring hebben met de inzet van gespecialiseerde rechercheurs en, zo ja, welke
lessen kunt u uit hun ervaring trekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te pakken?
Antwoord 9, 10, 11, 12
Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot specialisatie op het terrein van
discriminatie kan worden georganiseerd. In het WODC-rapport wordt niet de aanbeveling
gedaan om te gaan werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen en/of gespecialiseerde
rechercheurs. De politie in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap
als middel om de expertise op divers vakmanschap te borgen en te verspreiden. Daarnaast
werken politie, OM en antidiscriminatie voorzieningen bij gemeenten nauw samen op
basis van een periodieke geüpdatete lijst van meldingen, aangiftes, mutaties en processen-verbaal
van discriminatie, zodat discriminatie-incidenten betekenisvol worden afgedaan. Voor
de nabije toekomst geldt dat de politie, als een extra voorziening om de specifieke
kennis over de aanpak van discriminatie te borgen en te delen, een landelijke coördinatiefunctie
zal inrichten.
Een specialistische functie of afdeling binnen de politie voor de aanpak van hate crime past niet in de Nederlandse juridische context waarbinnen de opsporing en vervolging
functioneert. Dit in tegenstelling tot landen als het Verenigd Koninkrijk. De strafwetgeving
in Nederland kent immers het juridische begrip hate crime niet. Het is daarom niet mogelijk om de best practices uit de in het onderzoek genoemde landen rechtstreeks door te vertalen naar de Nederlandse
situatie. Nederland kent een aantal discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht
(zoals bijvoorbeeld art. 137c, a 137d en 137e) maar het merendeel van de discriminatie-incidenten
zijn commune delicten (zoals bedreiging, geweld, bekladding) met een discriminatoir
aspect. Dit betekent dat slachtoffers aangifte doen van een commuun delict. Het discriminatoire
aspect kan door het slachtoffer worden gemeld en politiemedewerkers zullen het slachtoffer
ook actief bevragen indien zij het vermoeden hebben dat dit speelt. Dat betekent dat
alle politiemedewerkers in generalistische zin die kennis moeten hebben om discriminatie
te herkennen en aan te pakken. Dit maakt onderdeel uit van de individuele beoordeling
van de kwetsbaarheid van slachtoffers bij de aangifte van een incident.
Het OM beschikt op ieder arrondissementsparket op het gebied van discriminatie over
gespecialiseerde discriminatie Officieren van Justitie, die vaak ondersteund worden
door een discriminatiesecretaris dan wel beleidsmedewerker. Daarnaast heeft het OM
een Landelijk Expertisecentrum discriminatie (het LECD). Iedere officier in NL kan
discriminatiezaken doen en kan voor meer ingewikkelde of meer principiële casussen
terecht bij de lokale discriminatie OvJ en het LECD.
Vraag 13
Bent u het ermee eens dat een betere borging en officiële erkenning van een informeel
medewerkersnetwerk zoals Roze in Blauw binnen de politieorganisatie ertoe leidt dat
slachtoffers zich hierdoor daadwerkelijk serieus genomen weten en zich gesterkt voelen
bij het doen van aangifte?8 Kunt u aangeven welke acties u onderneemt om Roze in Blauw nog beter binnen de politieorganisatie
te verankeren?
Antwoord 13
Juist doordat de informele diversiteitsnetwerken in de politieorganisatie, zoals Roze
in Blauw, de laatste anderhalf jaar zijn verbonden en ondergebracht bij het formele
Netwerk Divers Vakmanschap, zijn zij verankerd in de politieorganisatie. Binnenkort
spreek ik met de Korpsleiding door over de wijze waarop de politie de ondersteuning
van slachtoffers – en met inbreng van Roze en Blauw – organiseert.
Vraag 14
Kunt u aangeven of politieagenten in opleiding allemaal worden getraind in het omgaan
met hate crime (slachtoffers) en/of discriminatie?
Antwoord 14
Al tijdens de introductie en daarna in de opleiding wordt veel aandacht besteed aan
de vier onderliggende kernwaarden van de politie: integer, betrouwbaar, moedig en
verbindend. Hierbij komt ook artikel 1 van de Grondwet, het artikel over gelijke behandeling,
het discriminatieverbod en discriminatie aan bod. De vier kernwaarden van de politie
vormen de basis voor elke politieagent.
Er is in het curriculum van de basispolitieopleiding van aspiranten volop aandacht
voor wet- en regelgeving met betrekking tot discriminatie, voor sociaal-communicatieve
vaardigheden die daarmee samenhangen, en voor het omgaan met morele dilemma’s die
daaruit voortvloeien. Omdat de basispolitieopleiding is opgebouwd rond de beroepstaken
van de politie (handhaving, noodhulp, opsporing, signaleren en adviseren) worden de
aspiranten vooral praktisch getraind, met casuïstiek op het gebied van diversiteit
en discriminatie. Tijdens het aanleren van het opnemen van een aangifte wordt bijvoorbeeld
specifiek aandacht besteed aan het beleid van het OM, zoals dat is neergelegd in de
aanwijzing discriminatie. Tegengaan van discriminatie is een speerpunt en een aangifte
van discriminatie moet altijd opgenomen worden door de verbalisant en moet ook worden
ingestuurd aan het OM. Docenten in het politieonderwijs gebruiken actuele berichtgeving
over casussen strafbare feiten en het optreden van de politie daarin.
Vraag 15, 16, 17, 18
Klopt het dat discriminatie weliswaar is «gemainstreamd» in de initiële opleiding,
maar dat het nog beter moet worden verankerd in het verplichte curriculum van de Politieacademie?
Kunt u aangeven of de modules die Roze in Blauw verzorgt aan de Politieacademie een
verplichtend karakter hebben of dat het keuzemodules betreft? Indien het laatste het
geval is, bent u bereid om deze modules alsnog verplicht te laten opnemen in het curriculum?
Bent u bereid om binnen het curriculum van de Politieacademie alsnog een leerlijn
(lhbti)-discriminatie te ontwikkelen, waarmee de kennis over dit onderwerp binnen
de politieorganisatie wordt geborgd en daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan
de vergroting van de meldings- en aangiftebereidheid van slachtoffers? Zo nee, waarom
niet?
Kunt u aangeven of de specialistische kennis en vaardigheden bij alle medewerkers
voldoende is geborgd door middel van verplichte training voor alle (frontoffice) agenten?
Vraag Antwoord 15, 16, 17, 18
De basisopleiding leidt op tot startbekwame politiemedewerkers. Voor de verankering
van wat startbekwaamheid inhoudt, zijn er kwalificaties voor de basisopleiding, die
formeel worden vastgesteld. De Politieacademie levert nieuwe politiemedewerkers af
die tijdens de opleiding hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en
vaardigheden en over de juiste beroepshouding beschikken om aan de slag te gaan bij
de politie. De kwalificaties zijn vertaald naar de inhoud en vorm van de opleiding.
Binnenkort stel ik nieuwe kwalificaties vast, waarin de kernwaarden van de politie
een rode draad zijn. De keuze van een politieagent voor een bepaalde aanpak in een
bepaalde situatie wordt – naast regelgeving – ook in hoge mate bepaald door beroepsethiek
en reflecterend vermogen. De dilemma’s die dit met zich meebrengt, vereisen een sterk
moreel kompas en de opleiding is gericht op de ontwikkeling daarvan.
De basisopleiding kent verder een zogenaamde Body Of Knowledge (BOK) waarin een groot
aantal artikelen zijn benoemd die in de opleiding aan bod komen en ook terugkomen
in de drie kennistoetsen (leerjaar 1, 2 en 3). Hieronder vallen onder meer art. 1
Grondwet en art. 137c Wetboek van Strafrecht (beledigend uitlaten o.a. wegens homoseksuele
gerichtheid). Ook dit is een vorm van verankering in dit geval in de kenniscomponent.
Divers vakmanschap in brede zin is de rode draad in de opleiding, met een variëteit
aan wisselende casussen afhankelijk van actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen.
Diversiteit kent immers vele verschijningsvormen: etnische herkomst, religie, sekse,
seksuele geaardheid etc. Roze in Blauw is nooit een vast of apart onderdeel van het
huidige curriculum geweest. Het is een middel om gebruik te maken van bestaande netwerken
binnen de Politie om dit thema invulling te geven (door gastlessen b.v.). Dit geldt
ook voor het Netwerk Divers Vakmanschap.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.