Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag een schriftelijk overleg over de nationale veiligheid
29 628 Politie
Nr. 947 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 29 mei 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 16 december
                  2020 inzake «Reactie op verzoek commissie over het bericht «Boa’s krijgen middelen
                  om zich te verdedigen» uit de Volkskrant van 21 oktober jl.»» (Kamerstuk 29 628, nr. 931), over de brief van 31 januari 2020 inzake «Evaluatieonderzoek: «Afspraak is afspraak?
                  Evaluatie van de eenduidige landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van
                  geweld tegen werknemers met een publieke taak»» (Kamerstuk 28 684, nr. 596), over de brief van 13 februari 2020 inzake «WODC rapport «onderzoek naar toegenomen
                  mobiliteit en verandering in criminaliteit»» (Kamerstuk 29 628, nr. 936), over de brief van 18 februari 2020 inzake «Onderzoeksrapport «De aanpak van cybercrime
                  door de regionale eenheden van politie»» (Kamerstuk 28 684, nr. 612), over de brief van 18 februari 2020 inzake «Afschrift van de reactie op de brief
                  van dhr. M. inzake het doorstroomonderwijs voor politievrijwilligers van niveau 2
                  naar niveau 3» (2020D06912), over de brief van 19 februari 2020 inzake «Reactie op het verzoek van het lid Van
                  Toorenburg, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 14 januari 2020, over
                  het bericht «Criminele Telegramgroepen jagen op namen en adressen agenten»» (Kamerstuk
                  29 628, nr. 938), over de brief van 24 februari 2020 inzake «Cold cases (o.a. genealogische DNA-databanken)»
                  (Kamerstuk 29 628, nr. 939), over de brief van 2 maart 2020 inzake «Stand van zaken C2000» (Kamerstuk 25 124, nr. 102), over de brief van 9 maart 2020 inzake «Informatie of met de gedeeltelijke opschorting
                  van de toepassing van de e-screener Nederland nog voldoet aan verplichtingen van de
                  EU Richtlijn inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens»
                  (Kamerstuk 33 033, nr. 27), over de brief van 3 april 2020 inzake «Maatregelen politie naar aanleiding van
                  het coronavirus» (Kamerstukken 29 628 en 25 295, nr. 943), over de brief van 3 april 2020 inzake «Reactie op verzoek commissie over het NRC-bericht
                  d.d. 9 maart «Een nieuwe man bij de brandweer, maar de machocultuur blijft»» (Kamerstuk
                  29 517, nr. 190) en over de brief van 10 april 2020 inzake «Stand van zaken C2000» (25 124, nr. 103).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 16 april 2020 aan de Minister van Justitie en Veiligheid
                  voorgelegd. Bij brief van 27 mei 2020 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie va de Minister
               
1. Inleiding
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven op de agenda van het
                  schriftelijk overleg Nationale veiligheid en hebben hier vragen en opmerkingen over.
               
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd
                  voor het schriftelijk overleg. Naar aanleiding van enkele brieven hebben zij nog vragen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde
                  brieven. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
               
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
                  op de agenda. Zij hebben naar aanleiding van deze documenten nog enkele vragen.
               
De leden van de SGP-fractie willen graag een aantal vragen stellen over de brieven
                  over de e-screener en de politie.
               
2. Reactie op verzoek commissie over het bericht «Boa’s krijgen middelen om zich te
                  verdedigen» uit de Volkskrant van 21 oktober jl.
               
De leden van de VVD-fractie willen stilstaan bij de inzet van buitengewoon opsporingsambtenaren
                     (boa’s). In de huidige omstandigheden waarin verscherpte veiligheidsmaatregelen gelden
                     door het coronavirus en de recreatiedruk op de buitengebieden toe kan nemen, wordt
                     een groot beroep gedaan op groene boa’s. Is de capaciteit van de groene boa’s wat
                     u betreft hiervoor momenteel toereikend? Zo ja, welke analyse ligt daaronder? Zo nee,
                     wat is er voor nodig om de capaciteit wel op orde te krijgen?
Ik realiseer mij dat er een groot beroep gedaan wordt op boa’s als gevolg van de veiligheidsmaatregelen
                  in het kader van corona. Voor de groene boa’s geldt dat in het bijzonder voor het
                  handhaven van de maatregelen in de natuurgebieden. Ik ben de groene boa’s erkentelijk
                  voor hun inzet. Op korte termijn zal als uitwerking van het plan van aanpak versterking
                  toezicht en handhaving in het buitengebied1 dat mijn ministerie en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid hebben
                  opgesteld het mogelijk worden gemaakt dat boa-werkgevers boa’s kunnen inhuren. Een
                  zich eventueel alsnog aandienend capaciteitsprobleem kan daarmee worden gemitigeerd.
               
Ook boa’s moeten hun werk zo veilig mogelijk kunnen doen, zo constateren de aan het
                     woord zijnde leden. Vanuit de Nederlandse BOA Bond (NBB) bestaan grote zorgen over
                     de toenemende agressie en irritatie richting boa’s in de huidige coronacrisis, zo
                     lezen voornoemde leden in de media. Dit signaal van de NBB moet wat deze leden betreft
                     zeer serieus worden genomen. Kunt u aangeven hoe het werk van de boa’s er momenteel
                     uitziet?
Ik ben het volstrekt eens met deze leden. Zorgen en signalen rondom agressie en irritatie
                  naar boa’s moeten serieus worden genomen. Dat gebeurt ook. In mijn brief van 16 december
                  jl. had ik reeds aangegeven dat het belang van (verder bevorderen van de) veiligheid
                  van boa’s bij de taakuitoefening (net als de bevordering van een professionele en
                  duurzame samenwerking tussen politie en boa’s) uitgangspunten zijn voor alle betrokken
                  partijen. Dit was de uitkomst van de gezamenlijke gesprekken die vorig jaar hiertoe
                  zijn gevoerd. De boa’s moeten voorts, zoals ik eveneens schreef in deze brief, in
                  het kader van hun inzet beschikken over middelen die nodig zijn voor de taakuitvoering
                  en hun eigen veiligheid. Tot die middelen behoren enerzijds middelen in de sfeer van
                  uitrusting en anderzijds, conform staand beleid zo nodig, sommige geweldsmiddelen.
                  Daarbij dient te zijn voorzien in samenwerkingsafspraken op lokaal niveau, waarbij
                  ook back up door de politie in geval van (dreigende) escalatie deel van uitmaakt.
                  Wat betreft de werkzaamheden van boa’s op dit moment merk ik op dat de nadruk ligt
                  op de handhaving van de corona-maatregelen. De boa’s in de domeinen I (openbare ruimte),
                  II (infrastructuur en milieu) en IV (openbaar vervoer) zijn bevoegd om de noodmaatregelen
                  in het kader van de coronacrisis strafrechtelijk te handhaven. Concreet betekent dit
                  dat de boa’s, in geval van overtreding van de maatregelen, betrokkene(n) kunnen aanspreken
                  en waarschuwen en zo nodig kunnen bekeuren. Daarbij is, vanzelfsprekend, professioneel
                  optreden vanzelfsprekend het uitgangspunt en verleent de politie assistentie in geval
                  escalatie.
               
Klopt het dat zij ingezet worden voor (regulier) politiewerk, zonder de daarvoor benodigde
                        middelen?
De politie en de boa’s verrichten gezamenlijk taken rondom toezicht en handhaving
                     en werken daarbij complementair aan elkaar, ieder vanuit zijn eigen taakstelling.
                     De boa’s en de politie werken dus niet naast elkaar maar met elkaar, zoals ook is
                     neergelegd in mijn brief van 10 december 2018 en de daarbij gevoegde (politie)notitie
                     «Boa en politie, niet naast elkaar maar met elkaar»2. Het is daarbij essentieel dat beiden operationeel goed samenwerken, voorzien in
                     operationele samenwerkingsafspraken, inclusief back up in geval van escalatie en dat
                     men over voldoende middelen beschikt ten dienste van de veiligheid bij de taakuitvoering.
                     De middelen waarover de betreffende boa’s bij de taakuitvoering beschikken, zien op
                     geweldsmiddelen en middelen die gelegen zijn in de sfeer van uitrusting. Daaronder
                     kunnen ook beschermingsmiddelen vallen, zoals bijvoorbeeld mondkapjes. Dit is een
                     verantwoordelijkheid van de boa-werkgevers. Ik verwijs u hiervoor ook graag naar mijn
                     antwoorden op Kamervragen van lid Den Boer van 9 april jl3 en de kamerbrief Covid-19 Update stand van zaken van 6 mei jl.4
De aan het woord zijnde leden lezen in uw brief van 16 december 2019 dat er een regeling
                     zal komen voor uitrusting en bewapening van boa’s. In deze regeling moet duidelijk
                     zijn aangegeven wanneer en met welk doel tijdens de taakuitvoering geweldsmiddelen
                     kunnen worden ingezet. U geeft daarbij aan niet het voornemen te hebben om een nieuwe
                     categorie geweldsmiddelen te introduceren voor deze beroepsgroep. De precieze vorm
                     en rechtsvorm voor de beoogde regeling wordt momenteel verkend, geeft u aan. Deelt
                     u de mening dat de bijzondere omstandigheden waar we nu inzitten, vragen om snelle
                     actie van uw kant en dat deze urgentie geen ruimte biedt voor een langdurige verkenning.
De coronacrisis en de in dat verband te treffen maatregelen hebben de dagelijkse aandacht
                  van het kabinet. Het belang van veiligheid en gezondheid van de boa’s behoort daar
                  ook toe. De in mijn brief van 16 december 2019 genoemde regeling rondom bewapening
                  en uitrusting staat los van de buitengewone omstandigheden die we nu met deze crisis
                  doormaken. Extra benodigde maatregelen rondom de veiligheid van boa’s moeten – indien
                  noodzakelijk – in het perspectief van de noodrecht-situatie worden getroffen. De verkenning
                  heeft inmiddels opgeleverd dat een afzonderlijke regeling in de vorm van een aparte
                  algemene maatregel van bestuur, gewenst is. Doel daarbij is inderdaad om ook, waar
                  nodig te komen tot meer op de boa taken toegesneden uitrusting of, onder omstandigheden,
                  mogelijk zelfs bepaalde typen bewapening en deze, zo nodig gespecificeerd naar bepaalde
                  categorieën boa’s en boa-domeinen, vervolgens op te nemen in de regeling.
               
Bent u van mening dat boa’s momenteel zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen of is
                     daar meer voornodig? Zo ja, wat is dan nodig en hoe wordt dit geborgd? Zo nee, waar
                     baseert u deze analyse op en hoe staat dat in verhouding tot het signaal vanuit de
                     NBB? Bent u bereid hier op zeer korte termijn op terug te komen, zodat al onze boa’s
                     weten waar ze aan toe zijn en wat hun handelingsperspectief is tijdens de coronacrisis
                     en in de omgang met verdachten en mensen die de regels aan hun laars lappen?
Zoals eerder gezegd is in de vorig jaar gevoerde gesprekken tussen de boa-bonden,
                  de politie en mij, vastgesteld dat het belang van de veiligheid van boa’s bij de taakuitoefening
                  voorop staat en dat deze partijen elkaar vinden in het streven dat deze zo optimaal
                  mogelijk moet zijn. Het zorgdragen voor een veilige wijze van taakuitvoering door
                  de boa’s was en is daarmee, dus ook in de huidige coronacrisis, een permanente opgave
                  en verantwoordelijkheid van de boa-werkgevers (zorg voor een adequate uitrusting,
                  waaronder beschermingsmiddelen, zoals mondkapjes), politie (operationele afspraken,
                  inclusief back up in geval van escalatie) en mijn Ministerie van JenV (toekenning
                  van geweldsmiddelen). Verder heb ik uw Kamer op 26 mei jl. toegezegd op deze thematiek
                  terug te komen in een separate brief, te versturen voor het notaoverleg Veiligheid
                  van 8 juni.
               
De leden van de PVV-fractie constateren dat u op grond van de huidige Beleidsregels
                     buitengewoon opsporingsambtenaar geweldsmiddelen aan boa’s kan toekennen. Er is wel
                     een voorwaarde: er moet worden aangetoond dat sprake is van een «in redelijkheid te
                     verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of dreiging
                     met geweld wordt geconfronteerd». Deelt u de mening dat dit impliceert dat wanneer
                     een boa zijn werk goed doet (kan geweld voorkomen of reduceren), hij/zij dan geen
                     geweldsmiddel krijgt? Als hij/zij slachtoffer wordt van geweld (dus iets negatiefs),
                     dan krijgt hij mogelijk wel een geweldsmiddel ter beschikking gesteld, omdat dan kan
                     worden aangetoond dat een geweldsmiddel nodig is gebleken. Zo ja, vindt u dan niet
                     dat dit de omgekeerde wereld is? Bent u in dat geval bereid om de gestelde voorwaarde
                     voor de toekenning van een geweldsmiddel aan te passen?
Het gebruik van geweldsmiddelen is in beginsel een bevoegdheid die alleen toekomt
                  aan de gewapende macht van de overheid (krijgsmacht) en de politie. Alleen in uitzonderlijke
                  gevallen worden geweldsmiddelen toegekend aan anderen. Er is dus, zoals vastgelegd
                  in de huidige beleidsregels boa’s, sprake van restrictief beleid. Risico op geweld
                  tegen boa’s dient eerder op andere wijze te worden gemitigeerd dan door het dragen
                  of gebruiken van wapens, bijvoorbeeld door de-escalerend optreden, zo nodig terugtreden,
                  het inroepen van de politie of het inzetten van andere middelen. Blijkt dat in de
                  praktijk onvoldoende te zijn dan kan toekenning van geweldsmiddelen geïndiceerd zijn.
                  Uiteraard moet de bekwaamheid met het betreffende wapen zijn aangetoond (zie hoofdstuk
                  3.2 van de beleidsregels en artikel 5, eerste lid, Regeling wapens en munitie).
               
De buitengewone omstandigheden waarin we ons thans met de coronacrisis bevinden, doen
                  intussen een toenemend beroep op boa’s ontstaan. Helaas is daarbij ook sprake van
                  een toenemend gevoel van onveiligheid tijdens de taakuitvoering ten gevolge van een
                  aantal incidenten van agressie en geweld. Tijdens het vragenuur van uw Kamer op 26 mei
                  jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 74, Mondelingen vragen van het Yesilgöz-Zegerius
                  over de mishandeling van een handhaver bij het strand van IJmuiden) heb ik hierover
                  met uw Kamer gesproken. Via een separate brief zal ik hier bij uw Kamer op terug komen.
                  Naar aanleiding van de vraag of ik bereid ben om de gestelde voorwaarde voor de toekenning
                  van een geweldsmiddel aan te passen merk ik op dat dit wordt betrokken bij de afzonderlijke
                  regeling bewapening en uitrusting boa’s, zoals genoemd in mijn brief van 16 december
                  2019.
               
Gaat de huidige voorwaarde (aantonen van in redelijkheid te verwachten kans) ook niet
                     voorbij aan het feit dat een wapenstok en/of een bus pepperspray ook uitstraling heeft
                     en de ander weerhoudt van toepassing van geweld of dreiging daarmee?
Zoals hiervoor genoemd geschiedt de toekenning van geweldsmiddelen aan boa’s slechts
                  indien de noodzaak hiertoe door de aanvrager is aangetoond. Deze noodzaak wordt beoordeeld
                  op basis van een aantal objectieve criteria, zoals die thans bestaan in de beleidsregels
                  boa. Bij de beoordeling van de in redelijkheid te verwachten kans dat een boa bij
                  de vervulling van de functie met geweld wordt geconfronteerd, wordt gekeken wat de
                  aard van de te verwachten agressie is en de verwachting dat de boa daadwerkelijk te
                  maken krijgt met fysiek geweld, in tegenstelling tot situaties waarbij de te verwachten
                  agressie louter verbaal van aard is. De in de vraag veronderstelde «preventieve» werking
                  van dergelijke middelen, is geen onderdeel van de beoordeling. Het is overigens ook
                  nog maar de vraag of die veronderstelling in de praktijk ook in voldoende mate opgaat.
                  Helaas blijkt dat geweld tegen ambtsdragers met of zonder bewapening plaatsvindt.
               
Deelt u de mening dat, zeker in deze tijd, waarin iedereen zoveel mogelijk binnen
                     moet blijven en indien dat niet mogelijk is, in ieder geval 1,5 meter afstand van
                     elkaar moet worden gehouden, boa’s juist geweldsmiddelen nodig hebben om deze afstand
                     daadwerkelijk te kunnen afdwingen? En dat zij een wapenstok en/of pepperspray ook
                     nodig hebben voor hun eigen veiligheid om de afstand daadwerkelijk te kunnen behouden
                     door het fysieke bereik van genoemde geweldsmiddelen?
Het geweldsmonopolie behoort in beginsel bij de gewapende macht van de overheid (de
                  krijgsmacht) en de politie. Daarbuiten wordt voor toekenning van bewapening een restrictief
                  beleid gevoerd. Dit betekent dat boa`s niet standaard bewapening (zoals wapenstok
                  en pepperspray) krijgen, maar dat maatwerk wordt toegepast. Indien noodzakelijk voor
                  de taakuitvoering kunnen boa`s worden toegerust met geweldsmiddelen. Het handhaven
                  van de maatregelen uit de noodverordeningen COVID-19 dient door boa`s in beginsel
                  plaats te vinden zonder gebruik van geweld. Bij de taakuitoefening is voorts het uitgangspunt
                  dat zij professioneel, vakbekwaam en met een goede inschatting van de situatie tot
                  handelen overgaan, hetzij zelf, hetzij met assistentie door de politie in geval van
                  escalatie. Indien in een specifieke situatie het gebruik van geweld noodzakelijk dreigt
                  te worden dient door boa`s back up vanuit de politie te worden ingeroepen. Hiertoe
                  dienen op lokaal niveau goede afspraken te worden gemaakt. Zoals reeds opgemerkt bij
                  mijn antwoord op vragen 6, 7, 8 en 11 worden de ontwikkelingen in rondom de huidige
                  buitengewone omstandigheden en de rol van de boa’s daarin nauwlettend gevolgd.
               
De leden van de CDA-fractie lezen in uw brief dat u voornemens bent zo snel als mogelijk
                     te starten met verschillende pilots, waaronder de pilot verkeer zoals beoogd in de
                     op 26 november 2019 aangenomen motie van het lid Van Dam (Kamerstuk
                  35 300 VI, nr. 53). Is het experiment in de gemeente Utrecht reeds van start gegaan? Bent u bereid
                     om ook andere gemeenten, bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam, te betrekken bij deze
                     pilot waar boa’s niet alleen handhaven op leefbaarheid maar ook handhaven op het thema
                     verkeer(sveiligheid)? Kunnen de boa’s in het experiment in Utrecht meer dan enkel
                     handhaven op fietsers en voetgangers?
Er zal worden gestart met de pilot in de gemeente Utrecht. Er vinden momenteel gesprekken
                  plaats tussen de gemeente Utrecht, OM, politie, VNG en mijn ministerie over de invulling
                  van de pilot. Hierin wordt bekeken op welke extra feiten boa’s in de pilot kunnen
                  gaan handhaven. Gedacht wordt daarbij in ieder geval aan feiten gerelateerd aan fietsers
                  en voetgangers. De gemeente Utrecht werkt momenteel aan een plan van aanpak. De pilot
                  kan worden uitgebreid naar andere gemeenten wanneer duidelijk is of de uitkomsten
                  ook toepasbaar zijn op andere gemeenten.
               
Voornoemde leden constateren dat boa’s een belangrijke rol spelen bij het handhaven
                     van de coronamaatregelen. Denk daarbij alleen al aan de regel om 1,5 meter afstand
                     te houden, de afsluiting van parken en stranden en maatregelen in het openbaar vervoer.
                     De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het per gemeente (per werkgever) verschilt
                     welke beschermingsmiddelen aan boa’s worden toegekend bij het uitoefenen van de werkzaamheden.
                     Is er een advies van bijvoorbeeld het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
                     (RIVM) op dit punt? Zo nee, bent u dan bereid dit met spoed aan te vragen en bent
                     u bereid hier landelijke afspraken met de gemeenten over te maken?
De zorg voor de uitrusting, waaronder dus ook begrepen de beschermingsmiddelen zoals
                  mondkapjes, is inderdaad een verantwoordelijkheid voor de werkgevers, dus de gemeenten
                  voor zover het boa’s betreft in domein I (openbare ruimte). Landelijk vindt overleg
                  plaats met het Veiligheidsberaad c.q. de voorzitters van de veiligheidsregio’s, waarbij
                  ook de handhaving van de noodverordeningen COVID-19 en andere uitvoeringskwesties
                  onderwerp van bespreking zijn. In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
                  en Sport van 6 mei jl.5 wordt onder meer ingegaan op handhaving, beschermingsmiddelen en testmogelijkheden
                  voor de boa’s.
               
Met groot ongenoegen hebben de aan het woord zijnde leden kennisgenomen van de bedreigingen
                     en mishandelingen die boa’s soms moeten ondergaan bij de handhaving van coronamaatregelen.
                     Wat vindt u van de verzoeken van boa’s en van belangenorganisaties van boa’s om de
                     bewapening van boa’s op korte termijn te intensiveren? Hierbij wordt in het bijzonder
                     gedacht aan de wapenstok en pepperspray. Hoe staat u hiertegenover?
De betreffende Kamerleden refereren aan de recente oproep van de boa-bonden, naar
                  aanleiding van de incidenten in de handhaving van de noodverordening COVID-19. Deze
                  incidenten acht ik zeer verwerpelijk. Het is onacceptabel dat men zich keert tegen
                  handhavers en hen letsel toebrengt. Een goede, veilige en gezonde, taakuitvoering
                  staat voorop. Ik verwijs u naar mijn eerdere antwoorden op vragen van de VVD-fractie
                  hierover.
               
Volledigheidshalve merk ik voorts nog op dat ik – zoals ook aangekondigd in mijn brief
                  aan uw Kamer van 2 juli 20196 – het WODC heb gevraagd om onderzoek te doen naar de mate en aard waarin boa’s in
                  domein I agressie en geweld ervaren tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden. Dit
                  onderzoek, dat zich ook richt op boa’s in domein II en IV, is in januari 2020 gestart
                  en had oorspronkelijk als focus de arbeidsomstandigheden van de boa’s in gewone omstandigheden.
                  In het onderzoek worden nu ook de buitengewone omstandigheden als gevolg van de coronacrisis
                  betrokken. De oplevering van het onderzoek was aanvankelijk voorzien op 1 juli a.s.
                  Als gevolg van de coronacrisis is een uitloop van de onderzoeksduur helaas onvermijdelijk.
                  Na de zomer bericht ik u over de stand van zaken.
               
Zou het niet voor de hand liggen om de politie af te sturen op potentiële groepen
                     raddraaiers en de boa’s toezicht te laten houden op groepen en op plekken die minder
                     risicovol zijn?
Dit soort operationele afspraken kunnen op lokaal niveau worden gemaakt, waarbij het
                  handelingsperspectief voor boa`s een onderdeel kan vormen van de te maken afspraken.
               
Worden hier in de praktijk afspraken over gemaakt?
Dergelijke afspraken worden tussen de politie en boa`s reeds gemaakt. Zoals ook aangegeven
                  in de beantwoording van vragen van mw. Den Boer van 9 april jl. is de intensiteit
                  van de samenwerking nog niet overal op gelijk niveau. In het kader van de handhaving
                  van de maatregelen van de huidige noodverordeningen wordt eveneens samengewerkt tussen
                  politie en boa’s. Intussen kan ook worden geconstateerd dat de coronacrisis op meerdere
                  plaatsen een aanjagende functie lijkt te hebben gehad voor verdere optimalisering
                  van de gemaakte afspraken rondom de operationele samenwerking tussen boa’s en politie.
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van uw reactie op 16 december 2019
                     op het bericht «Boa’s krijgen middelen om zich te verdedigen». Zij constateren dat
                     recent, in het licht van de nieuwe taken tijdens de coronacrisis, wederom verschillende
                     partijen binnen het werkveld van boa’s het vraagstuk van uitrusting en bewapening
                     aan de orde stellen. Voornoemde leden achten het van groot belang dat boa’s de juiste
                     uitrusting hebben om de bevoegdheden die hen zijn toebedeeld uit te voeren. Tegelijkertijd
                     stellen zij vast dat nieuwe bewapening niet altijd het antwoord is. Deze leden zijn
                     dan ook verheugd te lezen dat u niet het voornemen heeft om een nieuwe categorie geweldsmiddelen
                     te introduceren. Tevens onderkennen zij het belang van een eenduidige regeling voor
                     uitrusting en bewapening, zoals ook uw streven is. De precieze rechtsvorm hiervan
                     zou nog worden verkend en u zou de Kamer hierover in het voorjaar van 2020 nader informeren.
                     Kunt u toelichten wat de huidige stand van zaken is rondom de beoogde regeling?
Recentelijk heb ik opdracht gegeven een wetstraject te starten voor de beoogde regeling.
                  In dit kader wil ik een aantal zaken beter regelen, zoals de mogelijkheid om binnen
                  de bestaande categorieën te komen tot voor boa´s beter geschikte uitrusting of geweldsmiddelen,
                  het beheer van die geweldsmiddelen en waarborgen omtrent de inzet daarvan, toegesneden
                  op de situatie van de boa’s en equivalent zoals dat ook is geregeld voor de politie.
                  Deze ontwikkeling staat in het kader van uitgangspunten van de bredere samenwerkingsagenda
                  Boa – Politie, waarover ik ook steun heb gekregen in het Landelijk Overleg Veiligheid
                  en Politie (LOVP). In deze beleidsontwikkeling staat de veiligheid bij de taakuitvoering
                  van de boa centraal. Net zoals voor politieambtenaren zal de beoogde regeling in de
                  vorm van een algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) worden opgesteld waarin
                  de bewapening en uitrusting van boa’s wordt geregeld. De verdere uitwerking geschiedt
                  in samenspraak met de (direct) toezichthouders (politie en OM) en burgemeesters. Dit
                  omdat ik ook de gewenste rol van de burgemeester respectievelijk de lokale driehoek
                  in relatie tot toekenning van uitrusting en geweldsmiddelen wil verkennen. Indien
                  de behoefte en noodzaak daartoe is aangetoond, wil ik die rol versterken. Door de
                  gekozen rechtsvorm (amvb) en het creëren van de bijbehorende wettelijke grondslag,
                  wordt gewaarborgd dat de toekenning van bewapening en uitrusting aan boa’s op de juiste
                  wijze zal worden getoetst binnen het democratisch en parlementair bestel.
               
In hoeverre wordt samengewerkt met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Over het thema «toezicht en handhaving» wordt reeds periodiek van gedachten gewisseld
                  in het Strategisch Beraad Veiligheid. Hieraan neemt ook mijn ambtgenoot van Binnenlandse
                  zaken en Koninkrijksrelaties deel. Dat zal met de voorgenomen regeling niet anders
                  zijn.
               
Kunt u een toelichting geven op de huidige stand van zaken van toezicht en handhaving
                     in het buitengebied en de rol van groene boa’s daarin?
Sinds de noodverordening COVID-19 van kracht is, hebben ook de groene boa`s (domein
                  II) de bevoegdheid gekregen strafrechtelijk te handhaven op het verbod op samenscholing
                  op grond van de aanpassing domeinlijsten7. Er bereiken mij signalen dat de samenwerking tussen boa’s (werkgevers), veiligheidsregio’s
                  en politie goed verloopt, mensen zich in het algemeen goed aan de regels uit de noodverordening
                  houden en dat problemen zich vooral voordoen met groepen jeugdigen die in het buitengebied
                  samenkomen. Het gecontroleerd afbouwen van de maatregelen (zie de brief van 6 mei
                  jl.) gaat, zoals we de afgelopen tijd reeds hebben gezien, gepaard met meer reisbewegingen
                  en meer publiek in de buitengebieden. De ervaringen rondom de naleving van de voorschriften
                  zijn over het algemeen gunstig.
               
Hoe duidt u de structurele uitgaven voor groene boa’s in verhouding tot de taken die
                     zij krijgen toebedeeld in relatie tot de openbare orde en veiligheid?
De boa’s krijgen door mij geen taken toebedeeld, maar (opsporings)bevoegdheden toegekend.
                  Het is aan de beoordeling van de werkgevers van boa`s om, in samenspraak met de toezichthouders
                  en het lokaal gezag, te bepalen in hoeverre de toegekende bevoegdheden worden ingezet
                  voor taken in relatie tot de openbare orde en veiligheid. De eventuele structurele
                  meeruitgaven kunnen door mij niet worden geduid.
               
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat het geweldsmonopolie
                     in handen blijft van de Nederlandse staat, uitgevoerd door defensie en de politie.
                     Deze leden zijn blij dat (vertegenwoordigers) van de politie en boa’s elkaar vinden
                     in het belang om gezamenlijk te werken aan de vergroting van de veiligheid. Tegelijkertijd
                     doemt bij hen de vraag op hoe dit vormgegeven wordt. De roep van boa’s om geweldsmiddelen
                     komt niet uit het niets; de NBB wijst er bijvoorbeeld op dat de boa’s die momenteel
                     op straat surveilleren niet alleen zonder geweldmiddelen, maar ook zonder beschermingsmiddelen
                     tegen het coronavirus hun werk op straat uitvoeren. Groene boa’s ondervinden momenteel
                     extra werkdruk door het toezien op de naleving van de RIVM-voorschriften in het buitengebied.
                     Gezien de realiteit dat de RIVM-voorschriften waarschijnlijk langdurig zullen moeten
                     worden nageleefd vragen voornoemde leden of de door de u genoemde gezamenlijke agenda
                     voor verbeteringen in de operationele samenwerking tussen politie en boa’s en de veiligheid
                     van boa’s hierop moet worden aangepast. De aan het woord zijnde leden begrijpen dat
                     boa’s beter geïnstrueerd zullen worden in het defensieve gebruik van de huidige beschikbare
                     geweldmiddelen.
De coronacrisis heeft inmiddels laten zien dat zich op diverse terreinen in onze samenleving
                  aansprekende initiatieven hebben gemanifesteerd in de vorm van elkaar steunen helpen,
                  solidariteit tonen, samenwerken met elkaar etc. Dat manifesteert zich ook in de samenwerking
                  tussen politie en boa’s. Die heeft op verschillende plaatsen een steviger en bestendiger
                  karakter gekregen. De beleids- en uitvoeringsagenda kan en zal daarmee worden verrijkt.
               
Kunt u voor de afzonderlijke groepen boa’s, en dan met name voor de groene boa’s die
                     werkzaam zijn in het buitengebied, aangeven welke pilots worden gestart om te onderzoeken
                     met welke maatregelen de veiligheid van boa’s kan worden verbeterd? Maar vooral, welke
                     concrete stappen heeft u gezet om de capaciteit van de groene boa’s in het buitengebied
                     op peil te houden en hun veiligheid te waarborgen? Kunt u daarbij aangeven hoe de
                     groene boa-werkgevers de uitwerking van het plan van aanpak toezicht en handhaving
                     in het buitengebied beoordelen?
Bij brief van 30 oktober 2018 heb ik het plan van aanpak versterking toezicht en handhaving
                  in het buitengebied8 met u gedeeld. Met dit plan wordt ingezet op het versterken van het toezicht en handhaving
                  in het buitengebied, het terugdringen van de illegale activiteiten in het buitengebied
                  en het vergroten van de veiligheid van de groene boa’s. Er is daarbij niet voorzien
                  in pilots.
               
Het plan van aanpak kent vier sporen, namelijk 1. capaciteit, 2. opleidingen, 3. uitrusting
                  en 4. samenwerking met de politie. Ik zal u op korte termijn per brief informeren
                  over de voortgang van de maatregelen uit het plan van aanpak aan de hand van de vier
                  bovengenoemde sporen. In de brief zal ik ook stilstaan bij de beoordeling van de groene
                  boa-werkgevers van de voortgang.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen of u, gelet op de vele en ook recente incidenten
                     met boa’s bij handhaving van corona-gerelateerde en andere maatregelen, aanleiding
                     ziet het standpunt dat er geen extra beschermingsmiddelen of bewapening voor boa’s
                     nodig zijn te heroverwegen. Zo ja, waarom en welke middelen overweegt u toe te staan?
                     Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven heeft het thema veiligheid en gezondheid van boa’s bij de
                  taakuitoefening de volle aandacht. Het zorgdragen voor een adequate uitrusting, zoals
                  portofoons, bodycams, steekwerende vesten en/of mondkapjes, is een verantwoordelijkheid
                  van de boa-werkgevers. Over de beschikbaarheid van extra beschermingsmiddelen in het
                  kader van corona is uw Kamer geïnformeerd per kamerbrief van 6 mei jl.9. Wat betreft de geweldsmiddelen verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van de
                  VVD-fractie hierover.
               
3. Evaluatieonderzoek: «Afspraak is afspraak? Evaluatie van de eenduidige landelijke
                  afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke
                  taak»
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Afspraak is afspraak?
                        Evaluatie van de eenduidige landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van
                        geweld tegen werknemers met een publieke taak» en de begeleidende brief van 31 januari
                        2020. Uit de evaluatie van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) blijkt dat de
                        prioriteit die aan het programma Veilige Publieke Taak (VPT) werd gegeven varieerde
                        per regio. De aan het woord zijnde leden achten het van belang dat opsporing en vervolging
                        van geweld tegen werknemers met een publieke taak overal in Nederland de aandacht
                        krijgt die het verdient. In de evaluatie merken de onderzoekers op dat het stopzetten
                        van het programma VPT heeft geleid tot een minder centrale regie vanuit de overheid.
                        Tevens wordt in de evaluatie de mogelijkheid aangedragen om een bovensectoraal registratiesysteem
                        te implementeren.
Deelt u de opvatting dat politiemedewerkers en andere werknemers met een publieke
                        taak gebaat zijn bij eenduidig beleid ten aanzien van geweld tegen hen?
De leden van de D66-fractie constateren dat het programma VPT destijds beëindigd is.
                        Overweegt u in het licht van de bevindingen van de evaluatie het programma nieuw leven
                        in te blazen?
Voornoemde leden vragen of geweldsincidenten tegen werknemers met een publieke taak
                        nu landelijk en eenduidig worden bijgehouden. Is er een landelijk protocol om deze
                        zaken af te handelen? Eerder heeft u aangegeven dat sinds 2017 in toenemende mate
                        geweldsincidenten tegen politieambtenaren geregistreerd worden. Kunt u inzicht geven
                        in de landelijke registratie van geweldsincidenten tegen politieambtenaren en boa’s
                        sinds het begin van de coronamaatregelen? Is daarbij een toename van spuugincidenten
                        geregistreerd?
De aan het woord zijnde leden delen de opvatting dat geweld tegen werknemers met een
                        publieke taak snelle vervolging verdient. U geeft in de brief van 31 januari 2020
                        echter aan dat (super)snelrecht en de lik-op-stuk-aanpak in de praktijk lastig toe
                        te passen zijn. Toch constateren voornoemde leden dat tijdens de coronacrisis de lik-op-stuk-aanpak
                        wel toepasbaar bleek. Deelt u de opvatting dat de snelle opsporing en vervolging van
                        geweld tegen werknemers met een publieke taak in de huidige situatie succesvoller
                        verloopt? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit uw brief dat de lik-op-stuk-aanpak
                     van geweld tegen werknemers met een publieke taak in de praktijk lastig is vanwege
                     de complexiteit van de zaken. Daarnaast lijkt het erop dat het voor politie, openbaar
                     ministerie en slachtoffers niet altijd duidelijk is wat nu precies de ELA zijn. Deze
                     leden vinden het goed dat u dit vertaalt naar een begrijpelijke werkinstructie. Daarbij
                     blijft de vraag wat u gaat doen om de strafrechtelijke afdoening te bespoedigen, ondanks
                     de complexiteit van dit soort zaken.
De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) bevatten de afspraken van de politie en het
                  openbaar ministerie over hoe zij omgaan met meldingen en aangiften van gevallen van
                  geweld tegen werknemers met een publieke taak.10 Deze afspraken gelden op dezelfde manier voor alle meldingen en aangiftes van agressie
                  en geweld tegen werknemers met een publieke taak, in heel Nederland. De ELA zijn,
                  zoals afgesproken, onlangs geëvalueerd. De evaluatie op zichzelf geeft onvoldoende
                  aanleiding om het toenmalige programma Veilige Publieke Taak, waarvan de ELA uitsluitend
                  een strafrechtelijke component was, nieuw leven in te blazen. Wel zal ik een taskforce
                  inrichten die zich allereerst gaat richten op het terugdringen van agressie en geweld
                  tegen de politie. De politie registreert meldingen en aangiftes van agressie en geweld
                  tegen werknemers met een publieke taak herkenbaar in de systemen. Dat geldt ook voor
                  agressie en geweld tegen politieambtenaren. In 2017 waren er 9.598 meldingen en aangiftes
                  van agressie en geweld tegen politieambtenaren, in 2018 10.781. In 2019 waren dat
                  er 10.624.
               
De politie heeft mij laten weten tot 8 mei 2020 zijn 4154 zaken van geweld tegen de
                  politie geregistreerd te hebben. Het aantal tot 8 mei gemelde spuugincidenten tegen
                  politieambtenaren bedraagt 107, een toename van 10% ten opzichte van dezelfde periode
                  vorig jaar. Dit geeft echter geen volledig beeld, omdat spuugincidenten ook als «poging
                  tot zware mishandeling» geregistreerd kunnen worden. Het aantal tot 8 mei gemelde
                  pogingen tot zware mishandeling van politieambtenaren bedraagt 110, een toename van
                  140% ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Het aantal (spuug)incidenten tegen
                  boa’s wordt niet apart binnen de categorie VPT in de politiesystemen geregistreerd.
               
Het OM heeft een beleidskader vastgesteld op basis waarvan een lik-op-stuk aanpak
                  geldt voor corona-gerelateerde delicten. Het OM eist een stevige straf voor mensen
                  die een ander in het gezicht spugen of hoesten. Ook heeft het OM aangekondigd deze
                  zaken in supersnelrecht af te doen. Voor snelrecht is het onder andere nodig dat het
                  ten laste gelegde eenvoudig te bewijzen is. Bij de spuugincidenten tijdens de coronacrisis
                  is dat een aantal keren het geval geweest en kon dus ook snel een veroordeling worden
                  opgelegd.
               
Waar mogelijk wordt het snelrecht gehanteerd, zeker bij VPT-zaken. Dat is zo en dat
                  blijft zo. Daarbij is in de ELA opgenomen dat zowel de politie als het OM VPT-zaken
                  prioritair behandelt. Deze zaken krijgen dus extra aandacht en worden sneller door
                  het systeem geloodst. Een eerlijke rechtsgang betekent echter ook een gedegen afweging
                  en beschouwing van de zaak.
               
4. WODC rapport «onderzoek naar toegenomen mobiliteit en verandering in criminaliteit»
               
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het «Onderzoek
                     naar toegenomen mobiliteit en veranderingen in criminaliteit» en de begeleidende brief
                     van 13 februari 2020. U geeft daarin aan te hebben geconcludeerd dat er geen reden
                     was om bij de politie tot een substantiële aanpassing van de verdeling van sterkte
                     over de eenheden te komen. Dit lijkt echter haaks te staan op de conclusie van de
                     Algemene Rekenkamer (AR), in het op 18 februari 2020 gepubliceerde rapport «Politie
                     ter plaatse; Sturing op inzetbaarheid en inplanbaarheid verdient verbetering»11. Daarin wordt geconcludeerd dat inzetbaarheid en inplanbaarheid ongelijk verdeeld
                     zijn tussen eenheden en basisteams, waardoor in bepaalde gebieden het uitvoeren van
                     politietaken onder druk komt te staan. Kunt u een verklaring geven van de discrepantie
                     tussen de eigen conclusies en die van de AR? Hoe staat het met het eerder aangekondigde
                     landelijk portal (Blue) waarmee in kaart zou kunnen worden gebracht hoe het staat met de landelijke spreiding
                     van kennis en competenties?12
De aan woord zijnde leden constateren dat het een uitdaging blijft om toekomstgericht
                        te kijken naar politiecapaciteit en ook de flexibiliseringsagenda blijkt taai. Kunt
                        u toelichten welke voortgang hierop wordt geboekt? Hoe staat het met de personele
                        invulling van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT)? Worden voor het MIT politiemedewerkers
                        onttrokken aan de wijken en de recherche in de regionale eenheden? Zo ja, om welke
                        aantallen gaat het?
De leden van de D66-fractie achten het van belang dat de politie ook in crisistijd
                        zicht houdt op de criminaliteit en de eventuele veranderingen die een crisis daarin
                        te weeg brengt.
Kunt u een duiding geven aan de eerste signalen dat criminaliteit vermindert en deels
                        naar het internet verplaatst? 13 Wat doet de politie om tijdens de coronacrisis bij te houden welke veranderingen
                        er zijn in de criminaliteitspatronen? Hebben eventuele veranderingen al invloed gehad
                        op de politie-inzet? Is bijvoorbeeld extra capaciteit vrij gemaakt voor de problematiek
                        rondom huiselijk geweld?14
                        
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit uw brief dat er geen herverdeling
                        van de politie-inzet zal plaatsvinden. De bevindingen uit het onderzoek zullen worden
                        betrokken bij de flexibiliseringsagenda, zo lezen deze leden. Voornoemde leden zijn
                        verbaasd dat het onderwerp witwassen niet uit de verf is gekomen in het onderzoek.
                        Er is wel gekozen om het onderwerp internationalisering van de criminaliteit op te
                        nemen, maar dat behelst maar een deel van de fenomenen die genoemd zijn in het rapport,
                        waaronder underground banking, trade based witwassen, mobiliteit van geld en aantrekkelijk
                        vestigingsklimaat voor criminelen.
Vergt het inzetten op het aanpakken van witwassen niet meer menskracht dan voorheen?
                        De aan het woord zijnde leden vragen hoe burgemeesters van met name de G4 en de regio’s
                        die met ondermijningsproblemen kampen zijn betrokken bij dit onderzoek en de uiteindelijke
                        beslissing om af te zien van een herverdeling van de politiesterkte. Daarnaast vragen
                        deze leden welke concrete verwachtingen mogen worden gekoesterd bij de verdeling van
                        «eventuele toekomstige extra sterkte». Voorts vragen voornoemde leden om een preciezere
                        invulling van het betrekken van dit verdelingsvraagstuk bij de flexibiliseringsagenda.
                        Eerder is immers duidelijk geworden dat deze agenda op weinig draagvlak onder politiefunctionarissen
                        kon rekenen. De aan het woord zijnde leden vragen welke concrete resultaten te verwachten
                        zijn en in hoeverre dit tegemoet kan komen aan de behoefte bij veel burgemeesters
                        tot uitbreiding van de politiesterkte.
Het WODC heeft onderzocht of de thema’s toegenomen mobiliteit en veranderingen in
                     de criminaliteit aanleiding geven tot een structurele aanpassing van de verdeling
                     van de totale sterkte van de politie (in percentages) over de regionale eenheden en
                     de methodiek hiervoor.15
In reactie op vragen van de leden van de D66-fractie antwoord ik dat het WODC en de
                     Algemene Rekenkamer twee verschillende grootheden hebben onderzocht en dat een vergelijk
                     tussen de conclusies daarom niet goed mogelijk is. Het WODC onderzoek gaat zoals gezegd
                     over formatieverdeling tussen de eenheden. De Rekenkamer heeft onderzocht of de politie
                     over voldoende informatie beschikt om te sturen op de inzetbaarheid en inplanbaarheid
                     van het personeel.16 Hoewel de inzetbaarheid en inplanbaarheid van het personeel tijdelijk en plaatselijk
                     onder druk staan, geeft dit nu geen aanleiding tot structurele herverdeling van de
                     formatie over de regionale eenheden. Zowel het werkaanbod als de inzetbaarheid en
                     de inplanbaarheid fluctueren constant. De uitbreiding van de operationele bezetting
                     en de instroom van nieuwe medewerkers zorgt de komende jaren voor een groter en meer
                     divers korps met een lagere gemiddelde leeftijd. Dit zal de inzetbaarheid en de inplanbaarheid
                     van het personeel ten goede komen.
                  
De leden van de GroenLinks fractie antwoord ik dat de onderzoekers van het WODC het
                  thema witwassen hebben opgenomen op de longlist van thema’s die mogelijk kunnen spelen
                  onder de noemer «veranderende criminaliteit». In de interviews in de voorbereiding
                  van dit onderzoek is niet geconstateerd dat criminaliteit rond witwassen in het algemeen
                  is toegenomen (en om die reden onder het thema «veranderingen in criminaliteit» zou
                  vallen). Wel is geconstateerd dat drugscriminelen vaker geld moeten witwassen. Daarmee
                  is voor dit onderzoek witwassen meer als onderdeel van andere vormen van criminaliteit
                  gezien dan de twee die in dit onderzoek aan bod komen.
               
In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie en van de GroenLinksfractie
                  het volgende. Ik heb het WODC-rapport besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid
                  en Politie (LOVP). Vertegenwoordigers van de leden van dat overleg waren overigens
                  ook betrokken bij de opzet en de uitvoering van het onderzoek. Aan het LOVP nemen
                  onder andere alle regioburgemeesters (waaronder de burgemeesters van de G4) deel.
                  De gezamenlijke conclusie in dit overleg is dat het rapport op dit moment onvoldoende
                  aanleiding geeft de verdeling van de huidige formatie over de regionale eenheden te
                  wijzigen. Wel wordt gezamenlijk gekeken naar praktische opties voor de verdeling van
                  eventuele toekomstige extra sterkte, mocht een toekomstig kabinet hiertoe besluiten.
                  Daarbij zal ook worden gekeken of er een volgende stap kan worden gezet in flexibilisering.
                  Een meer flexibele verdeling van sterkte over de regionale eenheden kan volgens de
                  onderzoekers in het WODC-rapport beter inspelen op continu veranderende criminaliteit
                  en de werkdruk die dit oplevert voor de eenheden. Uiteraard zal daarbij ook rekening
                  worden gehouden met het belang van de politiemedewerkers.
               
Wat het landelijk portal Blue betreft, kan ik u melden dat er momenteel een pilot
                  loopt in de Eenheid Den Haag. Deze pilot verloopt voorspoedig. De politie onderzoekt
                  de mogelijkheden om Blue in het tweede kwartaal van 2020 open te stellen voor alle
                  politiemedewerkers. In het portal kunnen politiemedewerkers hun specifieke kennis,
                  competenties en deskundigheden opnemen. Blue moet leidinggevenden in staat stellen
                  om medewerkers te vinden met specifieke kennis, zodat zij meer opgavegericht kunnen
                  werken.
               
In antwoord op de vragen van D66 met betrekking tot de werkzaamheden van de politie
                  in tijden van corona het volgende. Sinds 23 maart monitort de politie samen met mijn
                  departement wekelijks de veranderingen in criminaliteit en andere meldingen die binnen
                  komen bij de politie. Er is sprake van een daling van de criminaliteitscijfers. Waar
                  in de eerste monitor-weken een zeer forse daling werd waargenomen, stabiliseert de
                  geregistreerde criminaliteit de afgelopen weken op een niveau van ca. 10% lager dan
                  de vergelijkbare periode vorig jaar (peildatum 15 mei 2020). Met name woninginbraak,
                  zakkenrollerij en fietsendiefstal zijn dalers. Daarnaast ziet de politie een sterke
                  stijging van het aantal overlastmeldingen. Zo zijn er meer meldingen van burenruzie,
                  geluidshinder en overlast door jeugd dan een jaar geleden. Deze meldingen betreffen
                  geen misdrijven en worden dus niet meegenomen in de geregistreerde criminaliteitscijfers.
                  In de afgelopen weken was tevens een stijging te zien van de online criminaliteit
                  ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar.
               
De politie houdt de ontwikkelingen met betrekking tot criminaliteitscijfers altijd
                  nauwlettend in de gaten. Wanneer daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld bij veranderingen
                  in de criminaliteitscijfers, worden er passende maatregelen genomen. Dat kan bijvoorbeeld
                  extra politie-inzet op specifieke locaties of werkzaamheden inhouden, maar dit zal
                  altijd in overeenstemming met en onder het gezag van de respectievelijke burgemeesters
                  en het OM plaatsvinden.
               
Europol maakt regelmatig intelligence reports waarin een beeld wordt geschetst van wat er internationaal gebeurt en wordt gezien,
                  met name in de lidstaten van de Europese Unie. Hierover heb ik u geïnformeerd in het
                  verslag van het schriftelijk overleg inzake de informele JBZ-raad van 6 april jl.
               
De politie acteert zoals altijd bij 112-meldingen van huiselijk geweld. Het totaal
                  aantal meldingen van huiselijk geweld bij de politie is niet gestegen ten opzichte
                  van dezelfde periode vorig jaar. Dat geldt ook voor het totaal aantal adviesvragen
                  en meldingen bij de 26 Veilig Thuis-organisaties. Om die reden is meer capaciteitsinzet
                  op dit moment niet aan de orde. De politie monitort de ontwikkelingen; indien een
                  forse toename aan de orde is zou dat extra politiecapaciteit kunnen vragen.
               
Veel betrokken organisaties en professionals hebben hun zorgen uitgesproken over het
                  uitblijven van een stijging van het aantal meldingen bij Veilig Thuis en politie,
                  omdat zij vrezen dat het risico op huiselijk geweld en kindermishandeling in deze
                  tijd groter is. De Minister van VWS heeft uw Kamer in de brief «COVID-19 update stand
                  van zaken» van 15 april 202017 geïnformeerd over de extra inspanningen op deze thema’s. Die is er op gericht dat
                  slachtoffers, omstanders en professionals weten wat ze kunnen doen en waar ze kunnen
                  melden bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Onderdeel hiervan is een publiekscampagne
                  die de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming ontwikkelen met handelingsperspectieven
                  voor slachtoffers en omstanders. Deze is op zaterdag 25 april van start gegaan.
               
Ten slotte vragen de leden van D66 naar de invulling van het Multidisciplinair Interventie
                  Team (MIT). Het MIT is een landelijk data-gedreven opsporingsteam dat internationaal
                  opereert. In het eerste kwartaal van 2020 is het MIT kleinschalig gestart met intelligencemedewerkers.
                  Het MIT is ondersteunend aan en aanvullend op de bestaande opsporingscapaciteit. Ten
                  behoeve van het MIT is door het kabinet structureel 93 miljoen euro beschikbaar gesteld.
                  In mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 april jl. heb ik dit nader toegelicht.18 Het MIT gaat bestaan uit gelabelde en hoofdzakelijk HBO-/WO-opgeleide capaciteit
                  van politie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), Koninklijke Marechaussee
                  (KMar), Douane, Belastingdienst en Openbaar Ministerie (OM). Het MIT opereert daarbij
                  in aanvulling op en in samenwerking met de bestaande intelligence- en opsporingsteams
                  van deze genoemde diensten en van andere bijzondere opsporingsdiensten die zich met
                  de aanpak van ondermijning bezighouden. Het MIT gaat werken onder gezag van het Landelijke
                  Parket en het Functioneel Parket van het OM en zal als entiteit herkenbaar worden
                  ondergebracht bij de Nederlandse Politie. Gebundelde slagkracht en hoogstaande samenwerking
                  op basis van gebundelde expertise en een gezamenlijke informatiepositie moeten zodoende
                  bijdragen aan een doorslaggevende verbetering van de integrale aanpak.
               
5. Onderzoeksrapport «De aanpak van cybercrime door de regionale eenheden van politie»
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat de huidige crisissituatie waar we in zitten,
                        ook nieuwe vormen van criminaliteit met zich meebrengt. Met name als het gaat om cybercrimes
                        zien we een ontwikkeling; criminelen maken handig misbruik van de huidige omstandigheden.
                        Kunt u aangeven hoe onze veiligheidsdiensten, met name de politie, hierop handelen?
                        Voornoemde leden lezen in de aanbevelingen van het onderzoeksbureau BBSO (nog voor
                        de coronacrisis), in opdracht van het onafhankelijke onderzoeksprogramma Politie en
                        Wetenschap, dat de aanpak van cybercrime door de politie verbreding en intensivering
                        verdient. Hoe wordt dit momenteel, tevens gezien de actualiteiten, opgepakt en uitgerold?
De aan het woord zijnde leden vragen welke andere vormen van criminaliteit u prominenter
                        naar voren ziet komen en welke vormen naar de achtergrond gaan. Wat betekent dit voor
                        de veiligheidsagenda en de reeds geformuleerde prioriteiten? Kunt u hierop ingaan,
                        mede in relatie tot de constateringen door het WODC in het rapport «Onderzoek naar
                        toegenomen mobiliteit en verandering in criminaliteit»?
De leden van de CDA-fractie lezen in de begeleidende brief bij het onderzoeksrapport
                        «de aanpak van cybercrime door de regionale eenheden van politie» dat u voornemens
                        bent de Kamer in het voorjaar van 2020 te informeren over de nieuwe aanpak van cybercrime.
                        Deze leden zouden graag van u willen weten of deze nieuwe aanpak nog steeds decentralisatie
                        als uitgangspunt heeft, of dat u voornemens bent cybercrime meer gecentraliseerd aan
                        te gaan pakken.
Voornoemde leden vragen of u de waarneming deelt dat het belang van een goed functionerend
                        internet in deze coronatijden – gelet op thuiswerken en gelet op videoconferencing
                        – substantieel is toegenomen. Deelt u de opvatting dat de beste aanpak van cybercrime
                        preventie is? De aan het woord zijnde leden vragen welke maatregelen, bijvoorbeeld
                        publieks- of voorlichtingsactiviteiten, vanuit de politie en de rijksoverheid worden
                        ondernomen om juist in deze coronaperiode het bewustzijn voor de gevaren van cybercrime
                        en het belang van preventie te vergroten.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoeksrapport «De aanpak
                     van cybercrime door de regionale eenheden van politie – van intake van cybercrime
                     naar opsporing en vervolging». Zij zijn verontrust door de bevindingen dat de aanpak
                     van cybercrime nog geen brede inbedding heeft gevonden binnen de politieorganisatie
                     en dat er nog niet adequaat wordt gehandeld in verband met aangiften, screening en
                     opsporing op het gebied van cybercrime. De aan het woord zijnde leden achten dit in
                     het bijzonder zorgelijk in het licht van de ontwikkelingen in cybercrime als gevolg
                     van de coronacrisis. Hoe staat het op dit moment met de mogelijkheden om aangifte
                     te doen van cyberdelicten? Is binnen de politieorganisatie capaciteit vrij gemaakt
                     voor de aanpak van cybercrime naar aanleiding van de coronacrisis? Kunt u een toelichting
                     geven van de EU-brede aanpak van cybercrime en de wijze waarop dit gevolgen heeft
                     voor de Nederlandse aanpak?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de onderzoeksbevindingen naar de aanpak
                     van cybercrime door de regionale eenheden van de politie een duidelijke aansporing
                     tot intensivering, niet alleen vanwege de toenemende digitalisering van de criminaliteit,
                     dat in de huidige periode van fysieke social distancing prangend duidelijk wordt,
                     maar ook vanwege de ontbrekende brede inbedding van de aanpak binnen de politieorganisatie
                     en de tekortschietende adequate intake van aangiften van cyberdelicten. Voornoemde
                     leden willen graag op korte termijn (het is immers nu reeds «voorjaar 2020») van u
                     en de Minister voor Rechtsbescherming vernemen hoe de aanpak van cybercrime zal worden
                     geïntensiveerd en naar welk adequaat handhavingsniveau wordt gestreefd.
(Cyber)criminelen proberen in te spelen op de coronacrisis, nu Nederlanders massaler
                  thuis verblijven en meer gebruik maken van internet en interne gebaseerde diensten.
                  Zo lijkt er bijvoorbeeld een toename te zijn van phishing via urgente corona berichten.
                  De politie hanteert al een brede bestrijdingsstrategie met publieke en private partners
                  in de aanpak van cybercrime, met naast opsporing aandacht voor alternatieve interventies
                  zoals preventie en verstoring. Deze wordt ook voor deze actuele dreiging ingezet.
                  Mijn handelen is er onder andere op gericht om preventie te versterken en de weerbaarheid
                  van de samenleving te vergroten. Dat gebeurt niet alleen met publieke organisaties
                  maar ook met private partijen, bijvoorbeeld zoals verenigd in het convenant «Eerst
                  checken, dan klikken». Recentelijk, afgelopen 16 april, is door een groot aantal organisaties
                  aandacht geschonken aan voorkoming van slachtofferschap van cybercriminaliteit. In
                  dit verband wijs ik graag op de website www.veiliginternetten.nl.
               
Daarnaast bespreken de verantwoordelijke teams van de politie ten aanzien van cybercrime
                  wekelijks de ontwikkelingen om hier in de aanpak op in te spelen en in geval van aangifte
                  onderzoek naar te doen. Ook het Landelijk meldpunt internet-oplichting (LMIO) speelt
                  hier actief op in door malafide websites uit de lucht te laten halen. Verder is er
                  mede in verband met de coronacrisis door de politie recent een campagne gestart gericht
                  op preventie van daderschap onder de jeugd (changeyourgame.nl). Hier leert de jeugd
                  wat wel en niet mag online.
               
Naast bovenstaande specifieke aanpak rondom de coronacrisis, is de aanpak van cybercrime
                  de afgelopen jaren versterkt, onder meer door een deel van de investeringen in de
                  politie voortvloeiend uit het Regeerakkoord. Door de opbouw van de cybercrimeteams
                  in de regionale eenheden is de aanpak bovendien verbreed. Zo hebben de cybercrimeteams
                  mede tot taak kennis van cybercrime uit te leren in de districten en in de basisteams.
                  De politie boekt aldus vooruitgang in capaciteit en expertise in de regionale eenheden,
                  maar het proces is nog niet voltooid. De werving van cyberspecialisten is daarbij
                  een uitdaging, waar de politie overigens extra aandacht aan geeft. Omdat cybercrime
                  niet gebonden is aan grenzen, gaat de verbreding van de aanpak gepaard met een landelijke
                  aanpak gericht op eenheidsoverstijgende fenomenen en dadergroepen in samenwerking
                  met publieke en private partners. Daarbij richt elke eenheid zich op een specifiek
                  fenomeen teneinde daarover kennis op te bouwen en een bestrijdingsstrategie te ontwikkelen.
               
Aanvullend op opsporing is daarbij ook aandacht voor andere interventies zoals preventie
                  of verstoren. Voor de eenheid overstijgende informatie-uitwisseling en coördinatie
                  van onderzoeken is het Landelijk Operationeel Cybercrime Overleg (LOCO) gestart, waarin
                  teamleiders van cybercrime teams, cyberofficieren en intelligencemedewerkers onderling
                  afstemmen.
               
Het is van groot belang dat melding en aangifte wordt gedaan van cybercrimedelicten.
                  De mogelijkheden daartoe worden verruimd. Naast de reguliere mogelijkheden om telefonisch
                  of aan het bureau aangifte te doen van cybercrime, kan al geruime tijd digitaal aangifte
                  gedaan worden van online handelsfraude. Sinds februari 2020 kan ook online aangifte
                  worden gedaan van helpdeskfraude. Ook voor andere cybercrime delicten worden de digitale
                  aangifte mogelijkheden onderzocht.
               
Naast het vergroten van de mogelijkheden om aangifte te doen, wordt de intake zelf
                  versterkt. Zo kunnen medewerkers Intake en Service hun kennis verhogen door gebruik
                  te maken van specifieke hulpmiddelen (webapp cybercrime, themapagina’s op politie-intranet),
                  helpen cybervrijwilligers bij de intake en volgen cybercrimeteams aangiften met een
                  cybercrimecomponent. Indien nodig adviseert een cybercrimeteam proactief over opsporingsindicatie
                  en vervolgacties.
               
In de Veiligheidsagenda zijn kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen ten aan
                  zien cybercrime opgenomen. Ik ben voornemens voor het zomerreces uw Kamer nader te
                  informeren over de integrale aanpak van cybercrime.
               
In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is afgesproken om de afspraken in de
                  Veiligheidsagenda voor 2020 te herijken. Hierover heb ik u bericht in mijn brief van
                  19 december jl.19 Dit proces is in gang gezet. Daarbij zullen uiteraard ook de mogelijke effecten van
                  de coronacrisis op de ontwikkelingen van de criminaliteit worden betrokken. Ik verwacht
                  u in de zomer over de uitkomst te kunnen informeren.
               
Voor het antwoord op de vraag met betrekking tot het WODC-rapport «Onderzoek naar
                  veranderende criminaliteit en toegenomen mobiliteit» verwijs ik naar de antwoorden
                  op vragen van de D66-fractie hierover.
               
Cybercrime trekt zich weinig aan van geografische grenzen. Bij de aanpak ervan is
                  internationale samenwerking daarom van groot belang. De EU richt zich in het kader
                  van de aanpak van cybercrime onder meer op de ondersteuning van de samenwerking door
                  Europol en Eurojust, en de verbetering van de mogelijkheden voor het verkrijgen van
                  digitaal bewijs in opsporingsonderzoeken die nationale grenzen overschrijden. Daarnaast
                  vallen in de definitie van de EU ook vormen van gedigitaliseerde criminaliteit onder
                  de aanpak. Voor het verkrijgen van digitaal bewijs heeft de Europese Commissie voorstellen
                  voor grensoverschrijdende vorderingen van gegevens opgesteld (E-evidence). Over deze
                  voorstellen vinden nadere gesprekken plaats. Daarnaast heeft de Europese Commissie
                  op basis van vastgestelde onderhandelingsmandaten het voortouw bij de gesprekken over
                  een overeenkomst met de VS op dit gebied en bij de gesprekken over een tweede protocol
                  bij het Cybercrimeverdrag. Dat tweede protocol bevat naar verwachting meer onderwerpen
                  in het kader van de versterking van de toegang tot digitaal bewijs voor opsporingsonderzoeken.
                  De voorbereidende gesprekken over het tweede protocol lopen naar verwachting tot ten
                  minste het einde van 2020. U bent hier onder meer over geïnformeerd op 4 maart 2020
                  in het kader van de agenda van de JBZ-raad20. Binnen Europol is cybercrime een prioriteit in de EU Policy Cycle for organised
                  and serious international crime. Bij Eurojust vindt coördinatie plaats via het European
                  Judicial Cybercrime Network. Binnen de Raad van de Europese Unie bestaat een onderling
                  evaluatiemechanisme, de GENVAL, waarbij de zevende ronde is gewijd aan de aanpak van
                  cybercrime. Lidstaten beoordelen elkaar onderling op punten waar men de aanpak van
                  cybercrime kan verbeteren. In 2017 is het rapport hierover gepubliceerd.
               
De Nederlandse integrale aanpak van cybercrime is beschreven in de Kamerbrieven van
                  20 april 2018 en 12 juni 201921. Daarin zijn diverse maatregelen benoemd, zoals de reeds genoemde investeringen in
                  de capaciteit en expertise bij de regionale eenheden van de politie en verbetering
                  van de mogelijkheden om aangifte en/of melding van cybercrime te doen. Het versterken
                  van de mogelijkheden om grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken te verbeteren is
                  ook in de Nederlandse aanpak een belangrijke maatregel. Daarnaast werken de Nederlandse
                  politie en het Openbaar Ministerie operationeel samen met andere landen, ondersteund
                  door Europol en Eurojust, onder meer in de hierboven beschreven EU policy cycle en
                  het European Judicial Cybercrime Network.
               
6. Reactie op het verzoek van het lid Van Toorenburg, gedaan tijdens de Regeling van
                  werkzaamheden van 14 januari 2020, over het bericht «Criminele Telegramgroepen jagen
                  op namen en adressen agenten»
               
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit uw reactie dat er meerdere trajecten mogelijk
                     zijn om politieagenten te beschermen tegen criminelen die jagen op hun namen en adressen
                     en deze vervolgens ongevraagd verspreiden. Deze leden vragen of de politie, als werkgever,
                     nog een rol vervult bij een eventueel civiel traject ingezet door het slachtoffer.
                     Krijgt de politieagent in kwestie daarbij ondersteuning vanuit de politie of staat
                     hij of zij er alleen voor? Dat laatste zouden de aan het woord zijnde leden zeer onwenselijk
                     vinden.
De leden van de D66-fractie constateren, onder andere op basis van de brief van 19 februari
                     2020 in reactie op het bericht «Criminele telegram-groepen jagen op namen en adressen
                     agenten» dat geweld tegen politieagenten ook een digitaal aspect kent. Zij zijn verheugd
                     te lezen dat u de rol van platformen en providers hierin erkent en dat samenwerking
                     met deze partijen wordt gezocht. Kunt u toelichten welke rol de EU-instanties hierin
                     kunnen spelen, gegeven het grensoverschrijdende karakter van cybercrime?
Zoals ik in de brief van 19 februari 202022 heb aangegeven beziet de politie per specifiek geval welke maatregelen zullen worden
                  ingezet vanuit de werkgever. Interventies buiten het strafrecht om schadevergoeding
                  te verkrijgen of berichten van het internet te verwijderen kunnen daar deel van uitmaken.
               
De rol van platformen en providers bij het bestrijden van illegale en/of onrechtmatige
                  online content staat ook internationaal steeds meer in de belangstelling. Bij de beleidsvorming
                  zal mijn ministerie vanzelfsprekend ook het perspectief van andere landen en van de
                  Europese Commissie betrekken.
               
7. Cold cases (o.a. genealogische DNA-databanken)
               
In de brief van 24 februari 2020 met betrekking tot cold cases lezen de leden van
                        de D66-fractie dat u aangeeft te zullen verkennen wat de mogelijkheden en de voorwaarden
                        zouden zijn voor het gebruik van particuliere genealogische databanken. Deze leden
                        steunen het terughoudend gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken bij
                        het oplossen van misdrijven. DNA bevat immers allerlei zeer persoonlijke informatie,
                        bijvoorbeeld over erfelijke afwijkingen. Het gaat bovendien om mensen tegen wie geen
                        enkele verdenking bestaat. Bij de DNA-databank van het Nederlands Forensisch Instituut
                        gelden strenge eisen voor opname in de databank en voor het gebruik van gegevens.
                        Deelt u de mening dat aan deze strenge eisen niet getornd moet worden?
Verder lezen de aan het woord zijnde leden dat u aangeeft dat ook politievrijwilligers
                        worden ingezet bij de aanpak van cold cases. Ten behoeve daarvan loopt er een traject
                        om het Besluit algemene rechtspositie politie aan te passen. Wat beoogt u met deze
                        aanpassing te bewerkstelligen en welke implicaties zou de aanpassing hebben voor de
                        taken en bevoegdheden van politievrijwilligers?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat in beginsel geen enkel
                     onopgelost strafdossier wordt afgesloten, maar snappen ook dat de opsporingscapaciteit
                     schaars is en zo efficiënt en effectief mogelijk moet worden ingezet. Deze leden juichen
                     het toe dat erop wordt ingezet de veelal omvangrijke dossiers te digitaliseren. Zij
                     vinden het ook fijn dat politievrijwilligers daarin goede diensten kunnen bewijzen.
                     Voornoemde leden vragen of niet juist verdere specialisatie van cold case onderzoek
                     noodzakelijk én effectiever is. Daarnaast vragen zij of het wel gewenst is om particuliere
                     genealogische DNA-databanken toegankelijk te maken voor politie en justitie. De aan
                     het woord zijnde leden vragen of bij de verkenning naar wenselijkheid, proportionaliteit,
                     subsidiariteit en nut en noodzaak ook een nauwgezette privacyimpactanalyse voor gebruikers
                     van dergelijke particuliere DNA-onderzoeksmogelijkheden wordt gemaakt, bijvoorbeeld
                     voor geadopteerde kinderen die hierop zijn aangewezen om inzicht te krijgen in hun
                     herkomst.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er geen landelijk coldcase team is omdat
                     het lokale zaken zijn waarbij verbinding met de lokale gemeenschap en prioriteitstelling
                     op lokaal niveau van belang is. Zou het echter niet wenselijk zijn om ook tot een
                     landelijk bureau te komen dat monitort welke coldcases er zijn en die een inschatting
                     kan maken welke zaken het meest kansrijk zijn? Een dergelijk landelijk team kan met
                     gebundelde expertise de lokale politie-eenheden ondersteunen en wijzen op coldcases.
                     Deelt u de mening dat daarmee schaarse kennis, expertise en de nieuwste technieken
                     gebundeld kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Voornoemde leden begrijpen
                     dat de politie meer vrijwilligers gaat inzetten. Betreft dit ook gepensioneerde agenten/rechercheurs
                     die met hun expertise en ervaring geschikt zouden kunnen zijn voor onderzoek naar
                     coldcases? U laat ook onderzoeken of particuliere genetische databanken ingezet kunnen
                     worden voor forensisch onderzoek. Deelt u de mening dat particulier genetische databanken
                     waaraan personen ten behoeve van informatie over hun afstamming DNA-materiaal afstaan
                     dat materiaal niet voor andere doeleinden zouden mogen gebruiken? Zo ja, deelt u dan
                     ook de mening dat het doorverkopen zonder expliciete toestemming dan verboden zou
                     moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In elk cold case onderzoek wordt, als er behoefte is aan specifieke kennis die niet
                  voorhanden is in het team, een beroep gedaan op interne of externe specialisten, zoals
                  de digitaal of forensische opsporing. De cold case-teams zelf bestaan altijd uit medewerkers
                  met ruime kennis en opsporingservaring ten aanzien van deze ernstige zaken en interpretatie
                  van bewijsmateriaal.
               
Er is op dit moment al een goed functionerend landelijk netwerk. Daar bovenop geeft
                  de politie mij aan vooralsnog geen behoefte te hebben aan een landelijk bureau. Elke
                  eenheid heeft zijn eigen cold case-team die cold cases beoordeelt op kansrijkheid
                  samen met het lokale gezag, waarna de zaak al dan niet wordt geprioriteerd. Technische
                  hulpmiddelen die in de toekomst een bijdrage kunnen leveren aan het efficiënter doorzoeken
                  van cold cases zal de politie aan alle cold case-teams ter beschikking stellen via
                  het landelijk netwerk cold cases. In dit netwerk zijn alle eenheden zijn vertegenwoordigd.
                  Het is van belang dat schaarse kennis, expertise en de nieuwste technieken gedeeld
                  worden. Dit gebeurt binnen en tussen de cold case-teams.
               
Sinds juli 2018 kan een politieambtenaar worden aangesteld als een «ambtenaar voor
                  de uitvoering van de politietaak met specifieke inzetbaarheid». Vanwege die specifieke
                  inzetbaarheid hoeft deze ambtenaar niet de volledige basispolitieopleiding te hebben
                  doorlopen. Een kortere, specifieke, politieopleiding is voldoende om de bekwaamheden
                  te verkrijgen benodigd voor de uit te oefenen taken en werkzaamheden. Een dergelijke
                  ambtenaar kan uitsluitend worden aangesteld in een functie in het vakgebied forensische
                  opsporing, intelligence of operationeel specialismen. In navolging van deze wijziging
                  voor het beroepspersoneel wordt het Besluit algemene rechtspositie politie nu zo gewijzigd
                  dat een politievrijwilliger ook kan worden aangesteld met specifieke inzetbaarheid.
                  Ook voor deze politievrijwilliger geldt dat deze slechts kan worden ingezet in een
                  functie in het vakgebied forensische opsporing, intelligence of operationeel specialismen
                  en dat de vrijwilliger alvorens te kunnen worden aangesteld in een dergelijke functie
                  een specifieke politieopleiding volgt. De politie streeft naar de inzet van meer politievrijwilligers
                  voor cold cases, waaronder ook gepensioneerde executieve politiemedewerkers die willen
                  terugkeren als vrijwilliger. Onder bepaalde voorwaarden kunnen executieve politiemedewerkers
                  die binnen vijf jaar na hun pensioen als vrijwilliger terugkeren worden ingezet voor
                  werkzaamheden waarvoor opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is.
               
Het klopt dat voor opname van DNA-profielen in de DNA-databank voor strafzaken die
                  het Nederlands Forensisch Instituut beheert, strenge eisen gelden, evenals voor het
                  gebruik van die gegevens. Ik onderschrijf het belang van die eisen en ben dan ook
                  niet van plan daaraan te tornen. DNA-verwantschapsonderzoek met DNA-profielen die
                  in particuliere genealogische DNA-databanken zijn opgenomen, kan een interessante
                  methode zijn om (als ultiem middel) cold cases op te oplossen en onbekende doden te
                  identificeren. Het gebruik van die DNA-profielen kan wat mij betreft echter alleen
                  maar als dat juridisch toegestaan en ethisch verantwoord is. Gebruik van de genealogische
                  DNA-databanken heeft impact op de privacy van veel mensen en daar moet op zorgvuldige
                  wijze mee worden omgegaan. Wat dit betreft zijn er overeenkomsten met de regelingen,
                  nodig in een democratische rechtstaat, voor gedwongen opname in een dna-databank maar
                  er zijn ook belangrijke verschillen met deze private databanken waar in beginsel uit
                  vrije wil aan kan worden deelgenomen. Ik acht het daarom van belang dat, zoals ik
                  in mijn brief van 24 februari jl. heb toegelicht, uitgezocht wordt of en zo ja onder
                  welke condities het juridisch en ethisch toelaatbaar is dat particuliere genealogische
                  DNA-databanken kunnen worden gebruikt voor in dit geval opsporingsbelangen. De politie,
                  het Nederlands Forensisch Instituut, het openbaar ministerie en mijn departement verkennen
                  allereerst wat de mogelijkheden en voorwaarden zouden zijn voor het gebruik van deze
                  particuliere genealogische DNA-databanken voor de identificatie van onbekende doden,
                  waarbij met voldoende zekerheid vaststaat dat zij geen slachtoffer zijn van een misdrijf.
                  Daarbij wordt gekeken naar zowel de juridische en technische aspecten als naar de
                  noodzaak en wenselijkheid, gelet op de impact op de privacy van mensen. Het resultaat
                  van de verkenning moet antwoord geven op de juridische, ethische en technische vraagstukken
                  bij een mogelijk gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken voor identificatie
                  van onbekende doden.
               
8. Informatie of met de gedeeltelijke opschorting van de toepassing van de e-screener
                  Nederland nog voldoet aan verplichtingen van de EU Richtlijn inzake de controle op
                  de verwerving en het voorhanden hebben van wapens
               
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat bij de wapenwetgeving de veiligheid
                        voorop staat. Maar dat betekent niet dat in de vergunningverlening niet voorkomen
                        moet worden dat er onnodige administratieve lasten opgelegd worden. Daarom vragen
                        zij naar aanleiding van de brief over de e-screener of aanvragers van een wapenvergunning
                        nu volledig zelf de bewijsvoering hebben dat er geen contra-indicaties zijn voor een
                        wapenvergunning of dat deze verantwoordelijkheid vooral bij de politie ligt.
Voornoemde leden constateren dat de verlenging van een vergunning in persoon plaats
                        dient te vinden. Hoe wordt bereikt dat deze procedures ook in de huidige situatie
                        zo goed mogelijk door kunnen gaan?
Specifiek vragen de aan het woord zijnde leden naar de uitvoering van de motie van
                        het lid Van der Staaij over de jachtaktes (Kamerstuk
                     34 432, nr. 11). Wanneer komt er nu daadwerkelijk een meerjarige vergunning? Wat is concreet gekomen
                        uit het overleg met belanghebbenden? Is bekend welke termijnen in andere Europese
                        landen gebruikt worden binnen de termijn van maximaal vijf jaar die een vergunning
                        mag zijn op grond van de Europese vuurwapenrichtlijn? Zou juist een meerjarige vergunning
                        niet kunnen zorgen dat de screening zorgvuldiger kan plaatsvinden dan een jaarlijks
                        terugkerende vergunningaanvraag en dat geen problemen ontstaan voor het tijdig nemen
                        van een beslissing over een vergunning? Het verlengingsbesluit van een jachtakte schijnt
                        in het buitenland problemen op te leveren, omdat deze onbekend is. Op welke manier
                        wordt ook ten behoeve van gebruik in andere landen gekozen voor een zo gebruiksvriendelijk
                        mogelijke benadering van de vergunning?
Allereerst zal ik in gaan op de vragen van de leden van de SGP-fractie over de e-screener
                  en een aantal onderwerpen verband houdende met de Wet wapens en munitie (Wwm). Zoals
                  ook aangehaald in eerdere Kamerbrieven23 ligt de bewijslast bij de aanvrager. Het dragen van een wapen is geen onvreemdbaar
                  recht van de burger, maar een verlofstelsel: de aanvrager moet bewijzen dat zij geschikt
                  is in plaats van dat de politie moet aantonen dat de aanvrager niet geschikt is. Zoals
                  ik echter ook aangeef in mijn brieven24 is de e-screener slechts een onderdeel in het verlofverleningsproces waarbij elke
                  stap kan leiden tot een voornemen tot weigering: ook het huisbezoek, het antecedentenonderzoek,
                  het referentenonderzoek behoren bijvoorbeeld tot die procedure. Mocht een van de stappen
                  leiden tot een voornemen tot weigering, is het aan de aanvrager om een contra-indicatie
                  aan te leveren. Bij de e-screener betreft dit dan een rapport opgesteld door een expert
                  die een herbeoordeling maakt, te voldoen aan bepaalde door mij gestelde eisen. In
                  voorkomende gevallen worden aanvragers op een daartoe geëigend moment over deze eisen
                  ingelicht.
               
De huidige situatie vraagt natuurlijk om aanpassing van het een en ander in het licht
                  van het coronavirus. Zoals ik u schrijf in mijn Kamerbrief van 3 april 202025 heb ik momenteel de afspraak gemaakt met de korpschef dat de huidige verloven worden
                  verlengd totdat de maatregelen die het reizen tot het hoogst noodzakelijke beperken
                  voorbij zijn. De examencentra zijn recent gedeeltelijk weer opengesteld, waardoor
                  deelname aan de e-screener in principe weer mogelijk is. Echter kan, vanwege de coronamaatregelen,
                  de politie op dit moment een aanvraag door een eerste aanvrager niet verder afhandelen,
                  omdat de politie niet kan voldoen aan de verplichte gestelde contactmomenten (intakegesprek
                  en thuiscontrole). Er wordt bezien op welke wijze deze stappen, zodra daar weer de
                  nodige ruimte voor is en binnen de normen van de anderhalve-meter-samenleving, wel
                  kunnen worden afgelegd.
               
Zoals aangegeven in mijn brief van 14 februari 2020 en tijdens het AO Politie van
                  20 februari 2020 ben ik aan het bezien op welke termijn en onder welke voorwaarden
                  de geldigheidsduur van wapenvergunningen (verlof en jachtakte) van 1 naar 3 jaar kan
                  worden verlengd. Ik zal voor wat betreft de jachtakten hier afstemming over zoeken
                  met mijn ambtsgenoot van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
                  Het afnemen van de e-screener bij elke aanvraag is in ieder geval een van de voorwaarden,
                  die ik bij een eventuele verlenging van de vergunningsduur zal willen stellen. De
                  mogelijke opties bespreek ik uiteraard ook met uw Kamer.
               
Mogelijke verlenging van de vergunningsduur is op meerdere momenten met belanghebbende
                  partijen ter sprake gekomen afgelopen jaren. Ik wil dit graag bezien in de herziening
                  van de Wwm waar mijn departement op dit moment de voorbereidingen voor treft. Ik heb
                  nog geen onderzoek gedaan naar de regelgeving in andere EU-lidstaten wat de maximale
                  vergunningsduur betreft. Sinds de onderhandelingen over de herziening van de EU vuurwapenrichtlijn
                  in 2016 en 2017 ben ik bekend met het feit dat er grote verschillen bestonden tussen
                  EU lidstaten en dat de maximering van de vergunningsduur op vijf jaar een zeker harmoniserend
                  effect heeft gehad. Uiteraard dienen eventuele wijzigingen in de verlofverleningspraktijk
                  bij te dragen aan het hoge veiligheidsniveau. Ik ben momenteel aan het bezien op welke
                  termijn en onder welke voorwaarden de geldigheidsduur van wapenvergunningen (verlof
                  en jachtakte) van 1 naar 3 jaar kan worden verlengd.
               
Dan nog het laatste punt van de leden van de SGP-fractie, het gebruik van het wapen
                  in andere landen. Aan personen die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van een
                  vuurwapen wordt desgevraagd door de korpschef van politie, een Europese vuurwapenpas
                  uitgereikt. Met de Europese vuurwapenpas kunnen jagers (met vuurwapens) en sportschutters
                  (met vuurwapens) naar een andere lidstaat reizen zonder voorafgaande toestemming van
                  de lidstaat van bestemming. De ambtshalve verlenging is bekend bij de Duitse politie
                  en wordt geaccepteerd aangezien men in Duitsland ook vanwege het coronavirus werkt
                  met een schriftelijke afhandeling van vergunningaanvragen. Daarnaast is in samenwerking
                  met de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging KNJV gewerkt aan een Duitstalige
                  versie die door jagers ook getoond kan worden als zij noodzakelijk grensoverschrijdend
                  moeten reizen. Tot slot wordt nog gewerkt aan een Franstalige en een Engelstalige
                  versie. Deze documenten worden op verzoek toegestuurd en kunnen ook digitaal worden
                  gedownload op de site van de KNJV en op politie.nl.
               
9. Maatregelen politie naar aanleiding van het coronavirus
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat de coronacrisis een grote impact heeft
                        op ons land. Elke Nederlander voelt deze impact en zo ook onze helden die bij de politie,
                        brandweer, handhaving en andere hulpdiensten werken. Deze leden willen hier eerst
                        grote waardering uitspreken voor de manier waarop politiemensen, handhavers, brandweerlieden
                        en andere hulpverleners zich dagelijks inzetten, zeker tijdens deze bijzondere tijden,
                        voor onze veiligheid en gezondheid. Zij achten het voorts van groot belang dat onze
                        hulp- en veiligheidsdiensten hun belangrijke taken zo veilig mogelijk kunnen uitvoeren.
                        Dit is een opgave die er altijd is geweest en in tijden van de coronacrisis nogmaals
                        om extra aandacht vraagt.
De aan het woord zijnde leden constateren dat het tijdens de coronacrisis extra van
                        belang is dat er genoeg ruimte is voor innovatie en flexibiliteit, zodat onze hulp-
                        en veiligheidsdiensten zo veilig mogelijk kunnen werken. Voornoemde leden denken hierbij
                        aan digitale bureaus, gebruik van spuugmaskers, schermen in politieauto’s en meer.
                        Kunt u aangeven hoe ervoor wordt gezorgd dat behoeftes en ideeën van de werkvloer
                        direct opgepakt worden en dat deze zonder bureaucratie of andere belemmeringen uitgevoerd
                        kunnen worden? Wat is hiervoor nodig en hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen onnodige
                        vertragingen optreden bij de uitvoering van dergelijke belangrijke aanpassingen?
Een crisis vraagt om improvisatie en het benutten van creativiteit. Na de start van
                  de crisis is direct gekeken of o.a. lopende innovaties binnen en buiten de politie
                  en markitinitiatieven bruikbaar zijn voor aanpak van de crisis. Ook is direct contact
                  gezocht met andere nationale en internationale overheidsdiensten. Deze informatie
                  is en wordt ter beschikking gesteld aan de crisisteams, te denken valt aan het inzetten
                  van drones, 3D geprinte uitrusting, nieuwe manier van verhoor en surveillance. Sommige
                  innovaties kunnen direct in deze crisis ingezet worden, andere vragen meer tijd, geld
                  en begeleiding. Getracht wordt belemmeringen voor implementatie zoveel mogelijk weg
                  te nemen.
               
Tijdens deze bijzondere tijd is het van wezenlijk belang dat de samenwerking van de
                        verschillende hulp- en veiligheidsdiensten versterkt wordt, aldus de leden van de
                        VVD-fractie. In dit kader willen zij eerst graag weten hoe politievrijwilligers momenteel
                        ingezet worden. Klopt het dat politievrijwilligers momenteel niet mogen werken? Waarom
                        is dit? Wat kan gedaan worden om ervoor te zorgen dat vrijwilligers wel ingezet worden?
Welke mogelijkheden zijn er voorts voor voormalige politiemedewerkers die tijdelijk
                        willen bijspringen? Waar kunnen zij zich melden? Hoeveel voormalige politiemedewerkers
                        hebben zich al aangemeld en hoeveel zijn ook al daadwerkelijk ingezet?
Politievrijwilligers zijn volwaardige politiemedewerkers. Zij worden in de huidige
                  omstandigheden derhalve ingezet voor hun gebruikelijke werkzaamheden. De politie houdt
                  bij de inzet wel rekening met de belangen van de politievrijwilliger, persoonlijke
                  omstandigheden en de eventuele belangen van de tweede werkgever van de politievrijwilligers.
               
Er zijn nog geen voormalige politiemedewerkers ingezet. Er valt thans politiecapaciteit
                  vrij, bijvoorbeeld omdat evenementen zijn afgelast en er geen toezicht moet worden
                  gehouden op de horeca. Deze vrijgevallen capaciteit kan worden ingezet voor het toezicht
                  in het publieke domein op de naleving van de maatregelen die zijn genomen in het kader
                  van de coronacrisis. Voormalige politiemedewerkers kunnen zich wel melden voor hulp
                  in de coronacrisis via de website kombijde.politie.nl/coronabijstand. Mocht er toch behoefte ontstaan aan de tijdelijke inzet van voormalige medewerkers,
                  dan is de politie in staat om de medewerkers die zich hebben aangemeld snel op te
                  roepen. Tot en met 29 april 2020 hebben 573 voormalig politiemedewerkers zich via
                  de website aangemeld.
               
Ook willen voornoemde leden in dit kader weten in hoeverre u bezig bent met het organiseren
                     van de overdracht van bepaalde administratieve korpscheftaken naar andere diensten
                     of organisaties. Immers, de essentie van het politiewerk is en blijft veiligheid in
                     en om de wijk, opsporing etc.
Dan nu over het mogelijk organiseren van de overdracht van bepaalde administratieve
                  korpscheftaken naar andere diensten of organisaties, een vraag van de leden van de
                  VVD-fractie. Op dit moment wordt in een breder traject bezien welke taken bij de politie
                  thuishoren en welke taken ook door andere diensten of organisaties zouden kunnen worden
                  uitgevoerd. Hier hoort het administratieve gedeelte van de vergunningenverlening ook
                  bij. Bij een onderzoek naar een mogelijke overdracht wordt allereerst gekeken naar
                  welke taken dan zouden kunnen worden overgedragen. Vervolgens wordt gekeken naar het
                  behoud van kwaliteit van de dienstverlening, naar kostenneutraliteit en naar zaken
                  als bijvoorbeeld de informatiestroom tussen deze administratieve kant en de toezichthoudende
                  kant van de korpscheftaken. Ook moet er geen frictie ontstaan in de uitvoering. Al
                  dit soort zaken moeten bij een alternatief voldoende worden onderzocht.
               
Ook hebben de aan het woord zijnde leden vragen over de samenwerking tussen de GGZ
                     en de politie. De situatie voor deze crisis was al zo dat de politie te vaak moest
                     uitrukken voor mensen die eigenlijk een vorm van geestelijke gezondheidszorg behoefden.
                     Deze leden ontvangen berichten dat dit nu nog vaker zou zijn, mede doordat de GGZ,
                     begrijpelijkerwijs, terughoudender zou zijn met de ambulante zorg. Kloppen deze signalen?
                     Welke afspraken zijn er, naar aanleiding van de coronacrisis, gemaakt tussen de GGZ
                     en de politie?
Uit de eerste voorzichtige bevindingen van de politie blijkt dat er een toename van
                  het aantal meldingen van personen met verward gedrag (E33 melding) is vast te stellen.
                  Echter, dat is niet anders dan in de afgelopen jaren waarin we ook een constante toename
                  hebben gezien (ongeveer 8% per jaar) van het aantal E33 meldingen. Hierdoor is onduidelijk
                  of de huidige stijging gerelateerd is aan corona of niet. Op dit moment zijn er ook
                  geen signalen dat het terugschroeven van de ambulante hulpverlening als gevolg van
                  de coronacrisis substantiële gevolgen zou hebben voor de toename van het aantal (E33)
                  meldingen bij de politie. Ik heb dan ook geen aanleiding om te denken dat de bestaande
                  samenwerkingsafspraken van politie met de GGZ en het bestaande Handelingskader niet
                  voldoen en dat er aanvullende afspraken vanwege de coronacrisis nodig zouden zijn.
                  Dit neemt niet weg dat ik – samen met het Ministerie van VWS en de politie – de ontwikkelingen
                  nauwgezet in de gaten houd.
               
Voorts willen de aan het woord zijnde leden aandacht vragen voor de handhaving van
                     de regels die nodig zijn om met elkaar zo gezond en fit mogelijk uit deze crisis te
                     komen. Deze leden willen eerst graag hun waardering uitspreken richting al die Nederlanders
                     met een vitaal beroep die zo hard werken voor ons allemaal. Ook spreken zij hun waardering
                     uit richting alle Nederlanders die zich aan de regels houden en thuis blijven. Helaas
                     is er ook een kleine minderheid die het flink verpest, misbruik maakt van deze kwetsbare
                     situatie en zichzelf, anderen en onze hulpverleners in gevaar brengt. Spugen in het
                     gezicht van agenten, handhavers te lijf gaan of ambulancemedewerkers het werk onmogelijk
                     maken. Dit is absoluut onacceptabel en dient snel en effectief aangepakt te worden.
                     Kunt u aangeven hoe vaak snelrecht is ingezet en welke straffen tot op heden zijn
                     gegeven aan mensen die lak bleken te hebben aan de coronaregels of zonder enig fatsoen
                     onze helden van de veiligheidsdiensten belaagden? Het mag duidelijk zijn dat dergelijk
                     gedrag nooit getolereerd mag worden.
Op peildatum 10 mei waren er bij het Openbaar Ministerie 207 misdrijfzaken gerelateerd
                  aan de coronamaatregelen ingestroomd, waaronder bedreiging van of geweld tegen hulpverleners.
                  Van deze 207 misdrijfzaken zijn 164 verdachten gedagvaard. Zeven verdachten hebben
                  een OM-strafbeschikking gekregen, negentien zaken zijn geseponeerd. In de resterende
                  zeventien zaken moet het OM nog een beslissing nemen. Waar mogelijk wordt gebruik
                  gemaakt van het snelrecht. Naast de misdrijfzaken waren er op peildatum 10 mei 2020
                  circa 7.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen.
                  Er zijn meer processen-verbaal uitgeschreven, maar deze worden nog beoordeeld. Daarbij
                  gaat het om ongeveer 10.800 processen-verbaal (peildatum 10 mei 2020) die nog worden
                  beoordeeld door het Openbaar Ministerie (OM).
               
De leden van de PVV-fractie vragen wanneer de aangekondigde spoedwetgeving, die het
                        mogelijk maakt om van verdachten gedwongen celmateriaal af te nemen om zo te testen
                        of zij ook daadwerkelijk met het coronavirus besmet zijn, gereed is en beschikbaar
                        voor de Kamer. Voorts vragen voornoemde leden of u bekend bent met het feit dat agenten
                        in het kader van hun werk soms in aanraking komen met overleden personen en dat daarbij
                        niet aanstonds duidelijk is waar de overledene aan is overleden en dat agenten soms
                        van nabestaanden dan wel de betrokken huisarts te horen krijgen dat de doodsoorzaak
                        zeer waarschijnlijk het coronavirus is.
Aangezien hier niet op wordt getest, betekent dit dat de betrokken agenten ook in
                        onzekerheid zitten of zij besmet zijn geraakt. Wordt dit ook betrokken in de spoedwetgeving?
                        De aan het woord zijnde leden vragen of u bereid bent aan agenten voldoende beschermingsmiddelen
                        beschikbaar te stellen zodat zij in ieder geval in bovengenoemde situatie beschermd
                        zullen zijn.
De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen over de spoedwetgeving die ziet
                  op het mogelijk maken om gedwongen celmateriaal af te nemen bij verdachten. Dit is
                  opgenomen in de tijdelijke wet Covid-19 JenV. Op donderdagavond 16 april is dit wetsvoorstel
                  in uw Kamer aanvaard. Het wetsvoorstel is op vrijdag 24 april 2020 in werking getreden.
               
Het wetsvoorstel ziet niet op de mogelijkheid om agenten te kunnen testen in het geval
                  dat zij bespuugd of behoest zijn. Voor dit doel zijn afspraken gemaakt met de GGD-en.
                  Uw Kamer is hierover recent geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen van de
                  leden Kuiken en Ploumen (PvdA)26 en door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport27. De politie beschikt op dit moment over voldoende beschermingsmiddelen voor de komende
                  twee weken, wat de wettelijke voorraad-termijn is.
               
Voornoemde leden vragen of u bekend bent met de situatie op en rondom het Bellamyplein
                        in Rotterdam waar al jarenlang ernstige overlast wordt veroorzaakt door dezelfde groep
                        personen. Deze groep houdt zich op geen enkele wijze aan de huidige regels (zoveel
                        mogelijk thuis blijven en social distancing). Letterlijk wordt gezegd dat ze «schijt
                        aan corona en schijt aan de overheid» hebben. Na diverse waarschuwingen is het op
                        7 april 2020 tot een escalatie gekomen en zijn agenten zelfs geschopt en gebeten bij
                        de aanhouding van één/meerdere personen.
Waarom wordt een dergelijke groep getolereerd en waarom wordt er niet veel harder
                        tegen opgetreden, in die zin dat ze allemaal worden opgepakt en vastgezet gedurende
                        de tijd dat de coronamaatregelen van binnenblijven en social distancing gelden?
Waar sprake is van verstoring van de openbare orde of strafbaar handelen wordt door
                  de politie of andere handhavers opgetreden en waar nodig strafrechtelijk gehandhaafd.
                  Dit geschiedt onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag. Dit geldt ook voor
                  overtredingen van de nu geldende noodverordeningen. Dat agenten en andere handhavers
                  daarbij soms te maken krijgen met geweld is natuurlijk volstrekt onacceptabel. Hier
                  wordt dan ook hard tegen opgetreden door politie en justitie, waar mogelijk door gebruik
                  te maken van het snelrecht.
               
De leden van de CDA-fractie constateren dat de beperkingen die door de overheid zijn
                     gesteld in het kader van de beteugeling van het coronavirus zijn gegoten in de vorm
                     van noodverordeningen die uitgevaardigd zijn door de voorzitters van de veiligheidsregio’s.
                     Deze leden vragen of u van mening bent dat deze noodverordeningen voldoende juridische
                     (rechtstatelijke) basis bieden om ook op langere termijn, bijvoorbeeld als deze crisis
                     maanden gaat duren, stand te houden. Is het niet zo dat het wettelijk kader voor de
                     noodverordening vooral is opgesteld vanuit de gedachte dat een crisis betrekkelijk
                     kort van duur is? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag zowel aandacht besteden
                     aan de mogelijkheden om democratische controle uit te oefenen op de uitgevaardigde
                     verordeningen, maar ook aan de Europeesrechtelijke houdbaarheid van de noodverordening
                     als basis van de strafrechtelijke handhaving van de maatregelen? Denkt u na over het
                     inbrengen van een formele noodwet mochten de maatregelen langere tijd moeten duren?
Op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) kan de Minister van Volksgezondheid,
                  Welzijn en Sport (VWS) de voorzitter van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding
                  ter hand te nemen van een (direct dreigende) epidemie van een infectieziekte behorend
                  tot groep A. De tekst noch de historie van de Wpg beperkt de Minister in de te geven
                  opdrachten. Om te voldoen aan een opdracht zet de voorzitter van de veiligheidsregio
                  zijn bestaande bevoegdheden in. Dit betreft onder meer de bevoegdheid om een noodverordening
                  vast te stellen (artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's in combinatie met artikel
                  176 van de Gemeentewet). In een rechtsstaat kunnen noodverordeningen naar mijn mening
                  inderdaad niet al te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor
                  de vrijheden en grondrechten van eenieder. Dat betekent evenwel niet dat het enige
                  alternatief is om de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in te zetten, en dus een
                  noodtoestand af te kondigen. Dat is in deze situatie niet aan de orde. Wel acht het
                  kabinet het gewenst dat de maatregelen die moeten worden getroffen na de fase van
                  acute crisisbeheersing, in samenspraak met het parlement tot stand worden gebracht.
                  Juist om die reden bestaat het voornemen om tijdelijke, aanvullende wetgeving te maken
                  voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Ik verwijs u hiervoor verder naar
                  de brief die ik, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
                  van VWS en voor Medische Zorg en Sport, 1 mei 2020 aan uw Kamer heb gestuurd28.
               
De aan het woord zijnde leden lezen dat politieagenten beschermd worden door mondafscherming
                     bij verdachten aan te brengen die vervoerd worden. Deze leden zijn verheugd dit te
                     lezen. Het is van groot belang dat onze dienders beschermd worden tegen verdachten
                     die het coronavirus moedwillig willen verspreiden. Toch vragen voornoemde leden of
                     andere situaties denkbaar zijn waar mondafscherming bij verdachten gebruikt kan worden
                     om zo dienders te beschermen. Is het in die situaties ook mogelijk om de mondafscherming
                     aan te brengen? Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of er genoeg mondafscherming
                     voorradig is.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inzet van mondafscherming mogelijk
                     wordt gemaakt alsmede het gedwongen afnemen van celmateriaal. Voornoemde leden vragen
                     of deze ingrijpende maatregelen enkel worden toegepast wanneer daar aanleiding voor
                     lijkt te zijn. Tevens hechten zij aan de tijdelijkheid van deze maatregelen, voor
                     de duur van de crisis. Voorts vragen deze leden of mondafscherming na gebruik niet
                     wordt gebruikt voor een volgende verdachte. De aan het woord zijnde leden ontvangen
                     graag een bevestiging op de drie voorgaande punten.
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat de politie de beschikking heeft
                     over goede voorzieningen en bescherming tijdens de coronacrisis. U geeft aan dat verdachten
                     mondbescherming gegeven kan worden. Is deze maatregel ook al daadwerkelijk doorgevoerd
                     in het Besluit bewapening en uitrusting politie? Is deze maatregel in de praktijk
                     afdoende tegen het bespugen van politiemensen?
De toevoeging van de mondafscherming aan de uitrusting van politie is niet doorgevoerd
                     in het Besluit bewapening en uitrusting politie (hierna: Bbup). Op grond van artikel
                     16, tweede lid, Bbup kan de korpschef aan de onder hem ressorterende ambtenaren andere
                     dan de in het eerste lid bedoelde uitrusting toekennen. Op genoemde grond is het Besluit
                     toekenning mondafscherming politie genomen.
                  
Het aanbrengen van de mondafscherming vindt op grond van genoemd besluit slechts plaats
                     bij verplaatsing of vervoer van verdachten of in het kader van hulpverlening indien
                     de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op de veiligheid
                     van de ambtenaar of derden. In mijn brief van 3 april 2020 heb ik aangegeven dat de
                     aangekondigde maatregelen tot nader order gelden.29 Het bespugen van politieagenten is onacceptabel en dient zoveel mogelijk te worden
                     voorkomen. Het aanbrengen van een mondafscherming bij de verdachte draagt hier aan
                     bij. De mondafscherming is voor eenmalig gebruik en wordt niet gebruikt voor een volgende
                     verdachte. Door deze maatregel – die in goed overleg met politie tot stand is gekomen
                     – kunnen politiemedewerkers hun werk veiliger uitvoeren. Tot op heden is de politie
                     erg tevreden over de inzet van dit middel.
                  
De politie had reeds een voorraad mondafscherming en heeft deze bijbesteld. De korpschef
                     geeft mij aan momenteel voldoende voorradig te hebben en verwacht op dit moment geen
                     problemen met leveringen. De mondafscherming wordt binnen de politie via de daar opgetuigde
                     landelijke NSGBO-structuur verdeeld over het land.
                  
Het onder dwang afnemen van slijmvlies of sputum van een verdachte ten behoeve van
                  de uitvoering van een onderzoek naar een mogelijke besmetting met COVID-19, de vragen
                  van de ChristenUnie-fractie, kan alleen bij een verdachte worden gedaan als aan de
                  voorwaarden uit artikel 151e van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Dat betekent
                  dat er sprake moet zijn van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat de verdachte
                  het slachtoffer van dat misdrijf kan hebben besmet of dat de verdachte het slachtoffer
                  met behulp van het celmateriaal van een derde heeft besmet door dit celmateriaal door
                  een misdrijf op het slachtoffer over te brengen. De aanvulling van het derde lid van
                  artikel 151e die in artikel 33 van het voorstel van Tijdelijke wet COVID-19 Justitie
                  en Veiligheid is voorzien, is van tijdelijke aard. Het is de bedoeling dat die regeling
                  door middel van een wijziging van artikel 151e van het Wetboek van Strafvordering
                  wordt omgezet in een permanente voorziening. Het wetsvoorstel waarbij dat zal gebeuren,
                  zal zo snel mogelijk worden ingediend.
               
De leden van de CDA-fractie hebben daar waar het gaat om de zgn. korpscheftaken begrip
                     voor het beperken van direct contact tussen burgers, bijvoorbeeld verlofhouders, en
                     politieambtenaren. Zij kunnen er echter minder begrip voor opbrengen dat bepaalde
                     werkzaamheden zonder enige vorm van creativiteit en het onderzoeken van redelijke
                     alternatieven geheel en al tot stilstand zijn gekomen. Zeker nu dit de economische
                     belangen van bijvoorbeeld wapenhandelaren zonder noodzaak zeer ernstig onder druk
                     zet. Als voorbeeld noemen deze leden het bijschrijven van nieuwe wapens op een akte
                     of verlof. Is aan de zijde van de politie voldoende duidelijk welke economische belangen
                     hier spelen? Bent u bereid op korte termijn, in overleg met zowel de wapenhandel als
                     vertegenwoordigers van verenigingen van sport- en jachtschutters, te inventariseren
                     welke administratieve handelingen op een veilige, alternatieve wijze voortgang kunnen
                     vinden? Zou deze crisis in dit opzicht ook iets goeds kunnen voortbrengen, namelijk
                     dat ook voor de langere termijn meer en slimmer gebruik wordt gemaakt van digitalisering
                     in dit proces?
De leden van de CDA-fractie hebben ook vragen over de korpscheftaken en de economische
                  belangen van wapenhandelaren. Veiligheid staat voorop, of dat nu gaat om het zo veel
                  mogelijk verkleinen van de besmettingskans van agenten en burgers of dat het gaat
                  om het zorgvuldig afwegen van aktes of verloven. Dat dit mogelijk ingrijpende (economische)
                  gevolgen kan hebben voor deze sector is evident, net zoals dit overigens het geval
                  is in andere getroffen sectoren. Politie houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de
                  gaten en kijkt waar versoepeling nodig is. Tot nader overleg met de verschillende
                  belangenbehartigers ben ik altijd bereid.
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben enorme waardering voor de wijze waarop politie-,
                        brandweer- en zorgpersoneel zich op dit moment inzet voor de publieke veiligheid en
                        gezondheid van ons allen, vaak ten koste van hun eigen welzijn. Deze leden willen
                        hen graag bedanken voor hun niet aflatende inzet. Daarnaast spreken zij ook hun waardering
                        uit voor u bij de handhaving van de voorschriften om de verdere verspreiding van het
                        COVID-19 virus te voorkomen en te beperken. Voornoemde leden wensen u, uw ondersteunende
                        ambtenaren en allen die zich op dit moment inzetten voor een veiliger en gezonder
                        Nederland alle goeds toe.
Voornoemde leden delen van harte de door u uitgesproken waardering voor de wijze waarop
                        hulpverleners, de politie in dit geval in het bijzonder, omgaan met hun werk in deze
                        bijzondere tijd. Deze leden delen ook de uitgesproken gevoelens van u over de zgn.
                        coronaspugers en -hoesters. Zij kunnen zich de noodzaak voorstellen om in dit soort
                        gevallen de inzet van mondafscherming mogelijk te maken en toe te voegen aan de uitrusting
                        van de politie. Het roept bij voornoemde leden de vervolgvraag op of de beschikbaarheid
                        van beschermende middelen, zoals handschoenen, mondkapjes, etc. voor alle politieagenten
                        gewaarborgd is. Ook vragen de aan het woord zijnde leden hoe de RIVM-voorschriften
                        in politiecellencomplexen worden nageleefd.
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen die samenhangen met de coronacrisis.
                        Heeft de politie voldoende beschermingsmiddelen om besmetting met corona te voorkomen?
                        Zo nee, waar is dan tekort aan en hoe gaat dit opgelost worden?
De gezondheid en veiligheid van eigen medewerkers is binnen de politie heel belangrijk.
                  In algemene zin worden de RIVM-richtlijnen bij de politie zoveel mogelijk nageleefd.
                  Met name de richtlijn van het houden van 1,5-meter afstand is echter niet in alle
                  omstandigheden uitvoerbaar, bijvoorbeeld bij het fouilleren of boeien. Men is daarom
                  extra alert op besmettingsgevaar. Dit geldt ook in de politiecellencomplexen: bij
                  iedere insluiting wordt een medische uitvraag gedaan, bij een vermoeden van een besmetting
                  wordt een arts geraadpleegd. Bij twijfel wordt uitgegaan van een risico op besmetting
                  en worden in het contact mondkapje, bril en schort gebruikt door de daartoe aangewezen
                  medewerker. Bij het verplaatsen van arrestanten wordt fysiek contact zo veel mogelijk
                  vermeden. Ook wordt voorkomen dat meerdere arrestanten tegelijk op de luchtplaats
                  verblijven. Contact met de advocatuur en de reclassering verloopt zo veel mogelijk
                  via televerbindingen. Overigens is het aantal ingesloten personen drastisch gedaald
                  als gevolg van veel minder aanhoudingen, inverzekeringstellingen en tenuitvoerleggingen.
               
De politie beschikt op dit moment over voldoende beschermingsmiddelen voor de komende
                  twee weken, wat de landelijke voorraadtermijn is. De politie koopt deze middelen zelf
                  in.
               
Acht u het nodig dat de politie meer handhavingsmogelijkheden krijgt om coronamaatregelen
                     zoals de voorgeschreven anderhalve meter afstand of samenscholingsproblemen aan te
                     pakken? Zo ja, waaraan denkt u? Zo nee, waarom niet? Wat vindt de politie zelf?
Er zijn wat mij betreft geen aanwijzingen dat de huidige handhavingsmogelijkheden
                  van de politie niet toereikend zijn. Uitbreiding daarvan is momenteel niet nodig.
                  De politie deelt die mening.
               
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het noodzakelijk is dat veel evenementen
                     tot nader order uitgesteld zijn. Ook zijn er signalen dat veel nu uitgestelde evenementen
                     op een later tijdstip alsnog gehouden zouden gaan worden. Deelt u de mening dat, mocht
                     een aantal uitgestelde evenementen later weer doorgaan, dat dan samen met de dan al
                     geplande evenementen een extra groot beslag op de capaciteit van de politie en andere
                     hulpverleners gaat leggen? Wat is uw mening hierover? Wat kunnen u en lokale autoriteiten,
                     in overleg met organisatoren van evenementen, doen om overbelasting van politie en
                     andere hulpverleners te voorkomen?
Het alsnog laten plaatsvinden van de uitgestelde evenementen zal inderdaad op dat
                  moment extra beslag leggen op de capaciteit van politie. Daar moet bij het al dan
                  niet opnieuw inplannen daarvan dan ook rekening mee worden gehouden, zodat deze evenementen
                  op een verantwoorde wijze kunnen plaatsvinden en politie en andere hulpverleners niet
                  worden overbelast. Deze inschatting zal lokaal moeten worden gemaakt door de burgemeester
                  in overleg met de organisatoren en na afstemming binnen de driehoek.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben grote waardering voor de veiligheidsdiensten
                     en alle beroepskrachten en vrijwilligers die zich inzetten voor de veiligheid van
                     Nederland. Er wordt veel van hen gevraagd, juist ook in deze tijd. Voor deze leden
                     is het van belang dat politie, brandweer, boa’s en andere handhavers goed en veilig
                     hun werk kunnen blijven doen. De coronacrisis heeft een grote impact op het mentale
                     welzijn van de samenleving, zo constateren voornoemde leden. Juist ook voor hulpdiensten
                     die schrijnende of juist bedreigende situaties meemaken ten tijden van deze crisis.
                     Op welke wijze is bij hulpdiensten aandacht voor het mentaal welzijn? Is voldoende
                     ondersteuning aanwezig?
De zorg voor het mentale welzijn betreft een werkgeversverantwoordelijkheid. Preventieve
                  maatregelen, informatieverschaffing, collegiale nazorg en de inschakeling van externe
                  deskundigheid zijn gemeenschappelijke elementen van de wijze waarop deze verantwoordelijkheid
                  door de verschillende werkgevers wordt ingevuld. In deze coronacrisis besteden de
                  veiligheidsregio’s en de politieorganisatie op verschillende manieren extra aandacht
                  aan het mentale welzijn van haar personeel, bijvoorbeeld via digitale nieuwsbrieven
                  of intranet. Ook zijn er voor politie- en brandweerpersoneel bestaande steunpunten
                  waar zij terecht kunnen met vragen over of hulp bij psychische belasting, waaronder
                  de geestelijk verzorgers. Wat betreft de wijze waarop personeel van zorginstellingen
                  – waaronder ambulancepersoneel – wordt ondersteund, verwijs ik naar de brief van de
                  Minister van VWS van 15 april jl. aan uw Kamer30.
               
Wordt bij de uitwerking van de motie van het lid Segers c.s. (Kamerstuk
                  25 295, nr. 230) ook nadrukkelijk gekeken naar preventieve maatregelen voor hulpverleners en worden
                     tegelijkertijd voorbereidingen getroffen voor een mogelijke toename van geestelijke
                     gezondheidsklachten onder hulpverleners?
Wat betreft de wijze waarop de motie van het lid Segers c.s. wordt uitgewerkt verwijs
                  ik naar de eerder genoemde brief (pag. 30–32). Deze uitwerking heeft in eerste instantie
                  betrekking op de zorgprofessionals die betrokken zijn bij de zorg aan mensen die met
                  het coronavirus zijn besmet.
               
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of er voldoende hulpverlening is voor
                     mensen met PTSS.
Voor de ondersteuning van personeel van zorginstellingen verwijs ik naar de eerder
                  genoemde brief (pag. 28), nl. het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals»
                  waar zorgpersoneel terecht kan voor complexe psychische hulpvragen zoals traumaverwerking
                  en PTSS-klachten. Daarnaast voorzien de politieorganisatie en elke veiligheidsregio
                  in hulp voor medewerkers met PTSS als onderdeel van de zorg voor het mentale welzijn,
                  zoals eerder aangegeven.
               
Ten aanzien van het doen van aangiften waarbij een fysieke aanwezigheid vereist is,
                     vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe wordt omgegaan met mensen die tot
                     een kwetsbare doelgroep behoren of uit angst voor besmetting aangifte mijden.
De politie heeft een maatschappelijk verantwoordelijkheid binnen onze samenleving.
                  Het contact met de burger is essentieel. De taken van de politie vallen daarom onder
                  de vitale beroepen die zo veel als mogelijk moeten doorgaan.
               
Het aangifteproces is een belangrijk proces dat doorgang vindt. Hiertoe zijn zoals
                     bekend verschillende kanalen beschikbaar, waaronder via internet, telefonisch en ook
                     in deze tijden, in persoon. Zaken van kwetsbare personen worden met de nodige zorg
                     opgepakt. Dit vergt zoals altijd maatwerk. Wanneer een kwetsbaar persoon besmettingsklachten
                     heeft dan wordt altijd in afstemming met de persoon zelf, en leidinggevende bekeken
                     wat de beste aanpak is.
                  
Aangiftes die een fysieke aanwezigheid vereisen (zoals bij zedendelicten) worden op
                     normale wijze, binnen de richtlijnen van het RIVM, opgenomen door gespecialiseerde
                     rechercheurs.
                  
Is het voorstelbaar dat digitaal een voorlopige aangifte wordt gedaan, die op een
                     later moment fysiek in een formele aangifte kan worden omgezet?
Het is ten aanzien van verschillende delicten reeds mogelijk om digitaal aangifte
                  te doen (denk aan onder andere diefstal, vernieling). Digitaal opnemen van een voorlopige
                  aangifte op andere delicten is niet aan de orde. In zaken waar men geen internet aangifte
                  kan doen, is het is vooral noodzaak om burgers in persoon te spreken, bijvoorbeeld
                  in verband met kwetsbare personen als ook om een kwalitatief goede aangifte op te
                  nemen.
               
Wel is naar aanleiding van de coronacrisis door politie een handelingskader opgesteld
                  inzake verruiming mogelijkheid opnemen telefonische aangiften. In een landelijk overleg met het Openbaar Ministerie zijn afspraken gemaakt voor
                  het verruimen van de mogelijkheid tot het opnemen van telefonische aangiften. Dit
                  betreft een verruiming van de bestaande werkwijze waarbij het opnemen van telefonische
                  aangiften uitsluitend mogelijk is voor die feiten waarvoor ook via internet aangifte
                  kan worden gedaan. Het algemene uitgangsprincipe voor deze verruiming betreft dat
                  de aangever instemt met deze wijze van opnemen van de aangifte èn dat dit niet geldt
                  voor aangiften gelegen in de relationele sfeer, stalking en geweldszaken.
               
Voornoemde leden constateren dat een aantal politiekorpsen in deze coronacrisis online
                        zeer actief zijn, om zo ook in contact met burgers te kunnen blijven.
Deelt u het enthousiasme van deze leden over dergelijke initiatieven?
In algemene zin, gaat ook de politie mee in de maatschappelijke en technologische
                  ontwikkelingen van deze tijd. De situatie waarin we nu verkeren, moeten we aangrijpen
                  om de digitale benaderbaarheid van de politie verder te ontwikkelen. Dit sluit ook
                  aan bij waar politie aan werkt binnen het kader van de ontwikkelagenda GGP. Nieuwe
                  ideeën zijn welkom en initiatieven worden gewaardeerd. Zeker als ze in een lokale
                  context ontstaan, ter bevordering van de lokale verankering. Wel dienen deze initiatieven
                  van enige structuur te worden voorzien. Daarom geldt dat dergelijke ideeën een haalbaarheidstoets
                  moet doorstaan (Hoe zit het privacy technisch? Wat is de toegevoegde waarde? Is het
                  uitvoerbaar? Bestaat het al?). En uiteindelijk zullen initiatieven wel in de juiste
                  balans moeten zijn ten opzichte van de contacten met de burger in persoon.
               
Bent u bereid korpsen aan te moedigen om, waar dat mogelijk is, online contactvormen
                     met burgers op te zetten?
Zoals gezegd zijn nieuwe ideeën welkom. Er bestaan zoals u weet binnen politie al
                  verschillende kanalen tussen burger en politie om met elkaar in contact te zijn. Dit
                  is een proces wat continu in ontwikkeling is. Gelet op de maatschappelijke en technologische
                  ontwikkelingen gaat politie met haar tijd mee. Zo zijn er reeds lopende ontwikkelingen
                  om de mogelijkheden van contact tussen politie en burger verder uit te bereiden. Denk
                  hierbij aan de pilot van chatbot Wout waarover ik u al eens heb geïnformeerd. Inmiddels
                  is deze chatbot ook opgeleid om meer corona-gerelateerde vragen te beantwoorden. Daarnaast
                  is de politie bezig met het versneld beschikbaar maken van videobellen. Op afspraak
                  kunnen burgers dan, middels een videoverbinding in contact komen met hun wijkagent
                  en te zijner tijd ook meldingen en/of aangiften doen. Wanneer dit van start gaat zal
                  hierover door politie worden gecommuniceerd.
               
10. Reactie op verzoek commissie over het NRC-bericht d.d. 9 maart «Een nieuwe man
                  bij de brandweer, maar de machocultuur blijft»
               
De leden van de VVD-fractie willen hier specifiek stilstaan bij de brandweer in de
                        veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (VRAA). Zij hebben hier eerder, meerdere malen,
                        Kamervragen over gesteld. De vorige chef, die was aangesteld door burgemeester Van
                        der Laan, om orde op zaken te stellen, was weggestuurd door de huidige burgemeester.
                        Voornoemde leden hebben meerdere malen aangegeven zich zorgen te maken over de huidige
                        situatie bij dit korps. Er zou sprake zijn van intimidatie en een onveilige werksfeer.
                        Een niet goed functionerende brandweerdienst kan een gevaar betekenen voor de veiligheid
                        van Amsterdammers. Deze leden blijven mails en telefoontjes ontvangen van hardwerkende
                        brandweerlieden met de beste intenties (wat de aan het woord zijnde leden betreft
                        een overgrote meerderheid van het korps) die deze zorgen uiten. In het NRC-bericht
                        van 9 maart 2020 was te lezen dat de nieuwe man bij de brandweer niets heeft veranderd
                        aan de heersende beklemmende cultuur. Dit was al de voorspelling geweest van veel
                        betrokkenen.
Het bestuur van de VRAA geeft aan alle vertrouwen te hebben dat het wel goedkomt.
                        Waar baseert het bestuur dit op en welke analyse maakt u? Is de veiligheid van de
                        inwoners van de veiligheidsregio geborgd?
Met brief d.d. 3 april jl31. heb ik uw Kamer mijn reactie gestuurd op vragen van de vaste commissie voor Justitie
                  en Veiligheid naar aanleiding van het NRC-artikel d.d. 9 maart «Een nieuwe man bij
                  de brandweer, maar de machocultuur blijft». In mijn brief heb ik aangegeven dat de
                  inhoud van dat NRC-bericht een aangelegenheid betreft die valt onder de verantwoordelijkheid
                  van het bestuur van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Het is niet aan mij
                  om over het bericht uitspraken te doen.
               
11. Stand van zaken C2000
               
De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over het nog niet goed functioneren
                     van het C2000-systeem. Dit systeem is bedoeld als communicatiesysteem voor onze hulp-
                     en veiligheidsdiensten. Het kan letterlijk mensenlevens redden in noodsituaties. Voornoemde
                     leden ontvangen bijna dagelijks signalen van de politie dat er nog steeds verbindingsproblemen
                     zijn. Dit zorgt niet alleen voor onveilige situaties, het zorgt er ook voor dat er
                     minder ruimte is voor een flexibele invulling van diensten (bijvoorbeeld een agent
                     in de auto in plaats van twee), waar wel behoefte aan kan zijn in verband met het
                     coronaregime. Dit is onacceptabel. Deelt u de mening dat de problemen met het C2000-systeem
                     met de grootste urgentie aangepakt dienen te worden? U geeft in uw brief aan dat gezamenlijk
                     met de korpschef al het mogelijke wordt gedaan om de problemen op te lossen. Welke
                     concrete stappen worden momenteel genomen? Op welke wijze kan de Kamer deze ontwikkelingen
                     monitoren en wanneer zullen de problemen volgens u verholpen zijn?
De leden van de PVV-fractie lezen in de brief het volgende: «Technici constateren
                        op basis van tests en praktijksimulaties op de locatie van de daadwerkelijke melding
                        dat de problemen met de noodknop naar alle waarschijnlijkheid te maken hebben met
                        eerder genoemde verbindingsproblemen: als de verbinding met het spraaknetwerk wegvalt,
                        is ook een gesprek via de noodknop niet mogelijk. Dit vormt een reden temeer waarom
                        dit probleem door het nazorgteam met voorrang is opgepakt.» Wat is het resultaat van
                        het «oppakken van dit probleem met voorrang»? Of wat is de termijn waarbinnen het
                        probleem is opgelost?
Voorts lezen voornoemde leden dat u schrijft: «Al met al is een dalende trend zichtbaar
                        in het aantal meldingen en klachten maar tot voor de laatste wijzigingen functioneerde
                        het netwerk nog niet op een niveau dat voor alle partijen die er gebruik van maken
                        acceptabel is». Daarnaast is besloten tot een verlengde intensieve nazorgfase die
                        loopt tot 1 juli 2020. Hoewel de aan het woord zijnde leden dat laatste positief waarderen,
                        merken zij wel op dat de implementatie van C2000 tot op heden voor met name de politie
                        zeer teleurstellend verloopt, diplomatiek gezegd. Deelt u de mening dat de agenten
                        veel beter verdienen en dat zij, platgezegd, gewoon in de kou staan met het huidige
                        systeem dat soms tot levensbedreigende situaties heeft geleid?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van uw brieven van respectievelijk
                        2 maart 2020 en 10 april 2020, over de stand van zaken met betrekking tot. het C2000-spraaknetwerk.
                        Zij achten het verontrustend dat, naar aanleiding van de review van TNO, het nodig
                        blijkt de nazorgfase te verlengen tot 1 juli 2020, in plaats van 27 maart 2020. In
                        het bijzonder bij de politie blijkt het beeld over de kwaliteit van het nieuwe spraaknetwerk
                        nog niet positief genoeg. Welke gevolgen hebben de verbindingsproblemen gehad voor
                        de persoonlijke veiligheid van de politiemedewerkers? Hebben zich naar aanleiding
                        van deze problematiek ook onveilige situaties voorgedaan voor burgers?
De aan het woord zijnde leden zijn geschrokken van de berichtgeving rondom het in
                        brand steken van zendmasten.32 Zij constateren dat deze acties niet alleen een gevaar voor de omgeving vormen en
                        grote schade aanrichten aan het telecomnetwerk, maar dat zij ook een bedreiging vormen
                        voor de bereikbaarheid van hulpdiensten, in het bijzonder voor het C2000- systeem
                        dat gebruik maakt van zendmasten. Is het functioneren van het C2000-systeem aangetast
                        door deze branden? Wat is tot dusver de impact geweest van de branden op de bereikbaarheid
                        van de hulpdiensten?
De aan het woord zijnde leden constateren dat de problematiek lijkt gevoed door complottheorieën
                        over het 5G-netwerk, zo stelt ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en
                        Veiligheid (NCTV). Eerder hebben dit soort praktijken zich ook al in het Verenigd
                        Koninkrijk voorgedaan. In hoeverre leert Nederland van de ervaring die in andere landen
                        hiermee is opgedaan? Vindt ook binnen Nederland, tussen de veiligheidsregio’s en grensoverschrijdend,
                        voldoende uitwisseling van kennis plaats? Welke rol heeft het Instituut Fysieke Veiligheid
                        hierin?
Juist in deze buitengewone omstandigheden kunnen de leden van de GroenLinks-fractie
                        zich het belang van adequate politiecommunicatiemiddelen voorstellen. Zij zijn benieuwd
                        naar de huidige stand van zaken en of de in de brief aangekondigde inzet van extra
                        experts en uitbreiding van het nazorgteam inmiddels tot een voor politiefunctionarissen
                        bevredigend communicatienetwerk heeft geleid. Voornoemde leden hebben de indruk dat
                        de problemen met C2000 zijn onderschat en dat u ten tijde van het algemeen overleg
                        politie een positiever beeld heeft geschetst dan de realiteit bleek. Hoe ziet u dat?
U schrijft verder dat de reden waarom de verbindingsproblematiek vooral bij de politie
                        speelt, te maken lijkt te hebben met de intensiteit waarmee de politie gebruikmaakt
                        van het spraaknetwerk en de snelheid van verplaatsen. Dat roept de vraag op of het
                        systeem hier voldoende op is getest. Deze manier van opereren van de politie was toch
                        bekend?
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over C2000. In uw brief schrijft
                        u dat door TNO geadviseerd wordt «de verwachting dat het nieuwe systeem in korte tijd
                        zonder noemenswaardige problemen functioneert bij te stellen en dat ook richting de
                        gebruikers van het nieuwe netwerk te communiceren. C2000 is immers een complex IT-systeem
                        is waarbij de analyse en het oplossen van problemen aanzienlijke tijd kost». Hoe verhoudt
                        deze uitspraak zich met uw eerste brief waarin u stelt dat de migratie succesvol was
                        verlopen en tot de aanhoudende signalen van de gebruikers van C2000 over blijvende
                        problemen met het systeem?
Deelt u de mening dat het netwerk, ondanks een afname van het aantal meldingen en
                        klachten, nog niet op een niveau functioneert dat voor alle partijen die er gebruik
                        van maken acceptabel is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke nulmeting is het
                        referentiepunt? Wanneer bent u tevreden en hoe kunt u verantwoorden dat het C2000-netwerk
                        al tien jaar niet naar behoren functioneert? Erkent u ook dat het aantal meldingen
                        afneemt omdat agenten zijn gestopt met melden omdat ze geen vertrouwen meer in het
                        systeem hebben? Zo ja, wat gaat u doen om de meldingsbereidheid op peil te houden
                        en het systeem zodanig op orde te brengen dat de gebruikers daarvan er wel weer vertrouwen
                        in gaan hebben?
De aan het woord zijnde leden hebben ook kennisgenomen van het feit dat recentelijk
                        veel antennemasten in brand gestoken zijn. Is daarbij sprake van masten die voor C2000
                        of andere essentiële infrastructuur worden gebruikt? Zo ja, waar moet aan worden gedacht
                        en wat wordt gedaan om nieuwe brandstichtingen te voorkomen?
Met mijn brieven aan uw Kamer van 28 januari, 14 februari, 2 maart en 9 april jl.
                  heb ik u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rond het nieuwe spraaknetwerk
                  C2000 dat op 28 januari jl. in gebruik genomen is.33 Daarbij heb ik in het bijzonder aandacht besteed aan de verbindingsproblematiek in
                  het nieuwe netwerk die zich enige tijd na de migratie aandiende en aan de maatregelen
                  van het nazorgteam om deze problemen zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen.
                  Nog altijd geldt dat het oplossen van de problemen met het vernieuwde C2000-spraaknetwerk
                  voor mij de hoogste prioriteit heeft. Juist omdat het werk van hulpdiensten altijd
                  een bepaald risico inhoudt, moeten de mannen en vrouwen op straat kunnen vertrouwen
                  op de kwaliteit van het C2000-spraaknetwerk. Ik deel de urgentie die de leden van
                  de VVD, PVV, D66, GroenLinks en PvdA overdragen daarom ook zeer. Ik zal u in de separate
                  brief waar de vaste commissie Justitie en Veiligheid van uw Kamer in haar procedurevergadering
                  van 11 mei jl. om heeft verzocht uitgebreid informeren over de stand van zaken en
                  de genomen stappen.
               
Ik hecht er aan dat iedereen die een probleem ondervindt het vertrouwen kan hebben
                  dat zijn of haar melding serieus genomen wordt. Gedurende de verlengde intensieve
                  nazorgfase zet ik, op advies van TNO,34 in op een verbeterde analyse van meldingen en klachten, en verbetering van de terugkoppeling
                  van de resultaten aan de gebruikers. Samen met de korpschef roep ik op om klachten
                  te blijven melden: meldingen, scherpe analyses van deze meldingen en technische stappen
                  naar aanleiding van deze analyses leveren het beste resultaat om de kwaliteit van
                  het netwerk naar een steeds hoger niveau te brengen.
               
Op dit moment zijn drie C2000-opstelpunten geraakt door brandstichting. De operationele
                     impact van de branden voor C2000 is vooralsnog beperkt. Alle C2000-masten zullen de
                     komende periode extra beveiligd worden. Nederland wisselt continue informatie uit
                     met partners in EU- en NAVO-verband en bilateraal, zo ook over deze problematiek.
                     In het contact hierover worden analyses en beleidsaanpak gedeeld. Nederland heeft
                     daarbij extra aandacht voor landen waar deze kwestie ook speelt. Het Landelijk Operationeel
                     Team Corona (LOT-C), dat recent is geactiveerd door de Raad van Commandanten en het
                     Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft contact met de Landelijke Meldkamer Samenwerking
                     (LMS) over dit onderwerp. Scenario’s ten aanzien van de continuïteit van C2000 en
                     1-1-2 worden door de LMS onder de aandacht gebracht van de Veiligheidsregio’s. Het
                     IFV heeft in algemene zin een rol wat betreft bovenregionale kennisdeling en kennisverspreiding,
                     daarnaast kunnen veiligheidsregio’s het IFV benutten om bovenregionale samenwerking
                     vorm te geven.
                  
Het IFV heeft ten aanzien van onderliggend onderwerp een ondersteunende en faciliterende
                     rol. In het «netwerk verbindingen» waarin alle veiligheidsregio’s deelnemen, wordt
                     alle kennis en kunde over C2000 uitgewisseld.
                  
12. Overig
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat ook van de brandweer extra inzet wordt
                     gevraagd tijdens deze bijzondere tijden. Kunt u de stand van zaken aangeven betreffende
                     de positie van vrijwilligers, in relatie tot Europese uitspraken? Het is van groot
                     belang dat de brandweerorganisatie gezond en vitaal blijft. Hoe gaat u dit waarborgen?
                     Daarnaast willen voornoemde leden aandacht vragen voor de zorgen en knelpunten die
                     bestaan rondom verzekeringen, of het gebrek daaraan, van vrijwillige brandweerlieden.
                     Graag ontvangen zij een reactie van u hoe dit knelpunt wordt opgepakt.
In december jl. is door het Veiligheidsberaad en mij besloten tot verdere ontwikkeling
                  van de denkrichting taakdifferentiatie beroeps-vrijwilligers. Het voornemen om in
                  de eerste helft van dit jaar zicht te hebben op de te verwachten uitwerking in elk
                  van de 25 veiligheidsregio’s kan door de coronacrisis niet worden gerealiseerd. Besloten
                  is de werkzaamheden rond de taakdifferentiatie tot de zomer op te schorten.
               
De veiligheidsregio’s hebben tijdens de coronacrisis extra aandacht voor de continuïteit
                  van de brandweerorganisatie, zodat de paraatheid gegarandeerd kan blijven. Hierbij
                  wordt gedacht aan vraagstukken zoals werkwijzen, protocollen en procedures voor repressief
                  optreden ten gevolge van de coronacrisis, maar ook op het gebied van keuringen, examinering
                  alsook nazorg. In het kader van veilig werken worden diverse protocollen aangepast,
                  zodat in de hulpverleningsvoertuigen en tijdens repressief optreden voldoende afstand
                  kan worden gehouden tussen brandweermedewerkers. Brandweermensen kunnen binnen de
                  kabinetsmaatregelen en RIVM-richtlijnen blijven werken aan hun fitheid. Daarnaast
                  is er aandacht voor het geestelijk welbevinden van medewerkers en is er zorg en aandacht
                  voor elkaar.
               
Ik vind het van belang dat knelpunten rondom verzekeringen van brandweervrijwilligers
                  worden opgelost. De voor die verzekeringen verantwoordelijke werkgevers, de 25 veiligheidsregio’s,
                  onderzoeken nu hoe harmonisatie van aanspraken van personeel in geval van overlijden
                  of blijvende invaliditeit kan worden vormgegeven. Ik begrijp dat de vakorganisaties
                  bij de besluitvorming worden betrokken. Naar mijn beeld worden zo goede stappen gezet.
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met de toezegging die u deed tijdens
                     het algemeen overleg politieonderwijs en onderzoek van 27 juni 2019, dat u zich hard
                     zal maken voor politieagenten die zijn uitgezonden op missie eveneens mogen meelopen
                     met het defilé op veteranendag. Hoewel het de vraag is of dit defilé dit jaar door
                     kan gaan is dit punt – zeker voor betrokken politiemensen – van groot belang.
Tijdens het AO van 27 juni 2019 (Kamerstuk 29 628, nr. 900) zegde ik toe onderzoek te doen naar de mogelijkheid van deelname van uitgezonden
                  politiemedewerkers in het Veteranendefilé. Inmiddels heb ik die mogelijkheid verkend
                  en informeer ik uw Kamer hierover als volgt.
               
Allereerst merk ik op dat de Nederlandse Veteranendag dit jaar geen doorgang vindt
                  op de wijze zoals we dat gewend zijn. Het campagneteam van het Nationaal Comité Veteranendag
                  werkt nu een alternatief programma uit. Het defilé gaat niet door.
               
Een verkenning met de vraag of uitgezonden politiemedewerkers mee kunnen lopen in
                  het Veteranendefilé heeft plaatsgevonden met het Ministerie van Defensie. Vertegenwoordigers
                  van dat ministerie hebben ook contact gehad met de voorzitter van de vereniging Veteranenplatform.
                  De conclusie van deze verkenning is dat deelname van politiemedewerkers aan het defilé
                  door het Ministerie van Defensie en door de veteranenpopulatie niet gewenst wordt
                  geacht.
               
De basis voor dit standpunt van het Ministerie van Defensie en de veteranenpopulatie
                  ligt in de uitgangspunten van de Veteranenwet en -besluit. De wet werd in 2010 als
                  initiatiefwet ingediend. Hiermee is bepaald wie veteraan is en hoe de erkenning en
                  waardering voor de veteraan is belegd. De jaarlijkse Nationale Veteranendag is daarvoor
                  een belangrijk instrument. Op basis van de Veteranenwet en de daarop berustende bepalingen
                  bestaat in essentie een verschil tussen Veteranen en politiemedewerkers die hebben
                  deelgenomen aan een missie. Dit komt tot uitdrukking in de veteranenstatus en is de
                  basis voor deelname aan Veteranendag en het defilé. Politiemedewerkers die op missie
                  zijn geweest vallen niet onder diezelfde categorie. De politiemedewerker die als voormalige
                  militair de veteranenstatus heeft verkregen, kan uiteraard wel deelnemen aan (het
                  defilé van) Veteranendag.
               
Politiemedewerkers en andere civiele experts verdienen alle erkenning en waardering.
                  Ieder jaar in november vindt de zogenaamde medaille-uitreiking plaats. Deze Herinneringsmedaille
                  Internationale Missies wordt dit jaar voor de inmiddels 12e maal uitgereikt namens
                  de Minister van Defensie en mijzelf. Politiemedewerkers die hebben deelgenomen aan
                  civiele missies en crisisbeheersingsoperaties krijgen jaarlijks samen met collega’s
                  van de civiele missiepool en collega’s van de Koninklijke Marechaussee deze medaille
                  uitgereikt in het bijzijn van familie, vrienden en collega’s. Sinds een aantal jaar
                  is daar bovendien ook de uitreiking van een medaille voor de kinderen bijgekomen.
                  Hiermee wordt nog eens extra stilgestaan bij de offers die niet alleen de missiegangers
                  zelf, maar ook hun gezinnen brengen gedurende deze uitzendingen.
               
Tot slot hebben aan het woord zijnde leden nog vragen over de brief met informatie
                     over de stand van zaken van het Programma Vernieuwend Registreren (PVR) en het tijdpad
                     van de ICT-vernieuwing64 bij de politie (Kamerstuk
                  29 628, nr. 941). Deze leden hebben allereerst een vraag over de uitgavenratio voor beheer en vernieuwing.
                     Kunt u aangeven hoe die verhouding op dit moment ligt, dan wel per 1 januari 2020
                     lag? Wat houdt de ambitie in om in 2020 de ontwikkeling van PVR-winkeldiefstal te
                     voltooien? Betekent dat dat PVR-winkeldiefstal ook al in 2020 in productie wordt genomen,
                     dan wel beschikbaar is voor de diender op straat? Beschikt PVR-winkeldiefstal ook
                     over de functionaliteit om (bewegend) beeld (video) te verwerken? Op welke wijze wordt
                     beeldmateriaal opgeslagen, bewaard en beschikbaar gesteld voor de strafrechtketen?
                     Is er al een cloudvisie voor de strafrechtketen of kiest de politie hier een eigen
                     oplossing? Bent u bereid om de aan Deloitte gegeven opdracht met de Kamer te delen?
De gerealiseerde verhouding tussen de beheercapaciteit en de vernieuwingscapaciteit
                  ultimo 2019 was 68,3% vs. 31,7%.
               
In mijn brief van 13 december jl. heb ik aangegeven dat PVR-winkeldiefstal eind 2020
                  in gebruik genomen kan worden. PVR-Winkeldiefstal komt dan gefaseerd beschikbaar voor
                  de diender op straat. Dit onder voorwaarde van de besluitvorming naar aanleiding van
                  de uitkomsten van het onderzoek, zoals aangekondigd in mijn brief bij het advies van
                  het Bureau ICT Toetsing over PVR-winkeldiefstal van 13 december 201935.
               
De politie heeft op dit moment nog geen totaalbeeld van de effecten van de coronacrisis
                  op dit traject, maar voorziet voor de kortere termijn een negatief effect. De eerste
                  indicaties laten een significante productiviteitsdaling zien als gevolg van het verplaatsen
                  van de productieomgeving naar de thuissituatie, het inrichten van de techniek (om
                  thuis te werken en programmeren), het opnieuw opzetten en vormgeven van overlegstructuren
                  (onder andere ten behoeve van het agile werken – voortbrengingsproces) en de nieuwe
                  manier van afstemming (audio-video conference). De effecten op lange(re) termijn zijn
                  op dit moment nog in onvoldoende mate te overzien.
               
Zodra de MultiMedia functionaliteit door de politie in productie kan worden genomen
                     (zie beantwoording vraag 177) zal PVR-Winkeldiefstal aansluiten op deze functionaliteit.
                  
Het project Multi Media Services is geen onderdeel van het Programma Vernieuwend Registreren,
                     maar een apart project binnen het programma DTOPS: Digitalisering Transformatie Opsporing
                     Politie en Strafrechtketen (zie verder ook vraag 177).
                  
Binnen het programma DTOPS wordt gewerkt aan de digitalisering van de processen in
                  de strafrechtketen. Een van de projecten binnen DTOPS betreft het project Multi Media
                  Services (MMS). Hierover informeerde ik uw Kamer eerder in brieven over digitalisering
                  van de strafrechtketen.36 Deze Multi Media functionaliteit zal als standaard dienstverlening vanuit de markt
                  worden aangeschaft. Opslag is voorzien in de cloud, waarbij de politie verantwoordelijk
                  is voor het functioneel beheer. In nauwe samenwerking hebben de partners in de strafrechtketen
                  de eisen en wensen voor MMS geformuleerd. De omvang van het project is bewust beperkt
                  gehouden: de politie start met de verwerving van beperkte Multi Media functionaliteit:
                  de zogeheten postbusvoorziening. In het programma van eisen ten behoeve van de aanbesteding
                  wordt de mogelijkheid geboden dat partners uit de strafrechtketen gebruik kunnen maken
                  van dezelfde functionaliteit, maar hierover is nog geen definitief besluit genomen.
                  De huidige scope beperkt zich tot de postbusvoorziening bij de politie.
               
Er is geen specifieke cloud-visie voor de strafrechtketen. Het Ministerie van Justitie
                  en Veiligheid heeft wel een cloudafwegingskader vastgesteld voor alle organisatieonderdelen.
                  De taken van de politie zijn van een andere aard dan die van de departementale organisatie
                  en de politie heeft veel interactie met burgers. Om die reden heeft de politie er,
                  in afstemming met het departement, voor gekozen om een eigen kader te hanteren dat
                  passend is voor de specifieke vraagstukken waar de politie voor staat. Het kader stelt
                  eisen aan te gebruiken clouddiensten, waaronder eisen ten aanzien van privacy en beveiliging.
                  Het beleidskader van de politie is in de laatste fase van besluitvorming. Waar nodig
                  zullen de partijen in de strafrechtketen afspraken maken over de te hanteren kaders.
               
De onderzoeksopdracht aan Deloitte naar de optimale implementatie van de aanbevelingen
                  en oplossingsrichtingen van het Bureau ICT-toetsing is als bijlage bij deze beantwoording
                  gevoegd*.
               
De leden van de D66-fractie brengen onder de aandacht dat de Inspectie Justitie en
                        Veiligheid (Inspectie JenV) op 22 augustus 2019 een onderzoek naar de crisiscommunicatie
                        rondom de uitval van het 112-nummer op 24 juni 2019 aankondigde.38 Kunt u al inzicht geven in de uitkomsten van dit onderzoek?
Voornoemde leden benadrukken ook het belang van aandacht voor continuïteit van de
                        meldkamers. In reactie op het «Rapport Continuïteit van meldkamers» van de inspectie
                        JenV introduceert u een halfjaarlijkse Continuïteitsmonitor. Kunt u aangeven welke
                        bevindingen tot dusver uit deze monitor naar voren zijn gekomen? In het rapport van
                        de Inspectie JenV wordt ook aan de kaak gesteld dat er voor cybersecurity bij de meldkamers
                        beperkte aandacht is. Kunt u toelichten of, en zo ja hoe, inmiddels meer aandacht
                        voor cybersecurity is gekomen?
De leden van de D66-fractie informeren naar de oplevering van het onderzoek van de
                  Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) inzake de landelijke storing bij
                  KPN op 24 juni 2020. De Inspectie JenV heeft mij recentelijk laten weten dat zij mij
                  nog niet kan informeren over de bevindingen aangaande de landelijke storing bij KPN
                  op 24 juni 2019, waarbij alarmnummer 112 en het algemeen servicenummer van de politie,
                  0900–8844, onbereikbaar werden. Gaandeweg de onderzoeken hebben het Agentschap Telecom,
                  de Inspectie JenV en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de keuze gemaakt om in
                  plaats van drie afzonderlijke rapporten één gezamenlijk onderzoeksrapport op te leveren.
                  Daarvoor is gezamenlijke afstemming nodig. Deze afstemming kost tijd en is in het
                  huidige tijdsbestek met de verspreiding van het coronavirus lastig. Inmiddels heeft
                  de Inspectie JenV mij laten weten dat de datum voor de oplevering van het integrale
                  rapport naar verwachting in juni 2020 wordt afgerond.
               
Graag maak ik van de gelegenheid gebruik uw Kamer op de hoogte te stellen van de voortgang
                  op de migratie van het 112-platform bij de politie. De politie had, voordat de maatregelen
                  die landelijk ingingen om de verspreiding van coronavirus tegen te gaan, de migratie
                  naar het nieuwe 112-platform «DO112» gepland in april 2020. Deze migratie is in verband
                  met het coronavirus komen te vervallen. Er wordt naar gestreefd de migratie naar het
                  nieuwe platform in juni doorgang te laten vinden. Dit is onder meer afhankelijk van
                  de beschikbaarheid van voldoende werkplekken die voldoen aan de huidige coronamaatregelen
                  waarop de migratie uitgevoerd moet worden, zoals voldoende fysieke afstand tussen
                  centralisten en technici. DO112 gaat de basis vormen voor nieuwe manieren van het
                  benaderen van de hulpdiensten. Burgers die de hulpdiensten via 1-1-2 benaderen, doen
                  dat nu via spraak (bellen). Met het nieuwe meldkamerplatform wordt het op termijn
                  ook mogelijk om te chatten met een centralist, of beelden (foto’s, video’s) te kunnen
                  delen met de meldkamer. Dit biedt ook nieuwe oplossingen voor doven, (zeer) slechthorenden
                  en spraakbeperkten die de hulpdiensten nodig hebben. Eveneens wordt met DO112 een
                  einde gemaakt aan de gedoogsituatie aangaande CIOT-bevragingen39.
               
Naar aanleiding van de vraag van de D66-fractie over de continuïteit in de meldkamers
                     bericht ik u als volgt. Eind 2019 is in mijn opdracht, onder regie van de Landelijke
                     Meldkamer Samenwerking, een risico-inventarisatie gedaan onder alle disciplines op
                     de meldkamers. Uit de risico-inventarisatie komt een overkoepelend beeld naar voren
                     met betrekking tot het stelsel van meldkamers. De volgende punten ten aanzien van
                     het borgen van de continuïteit van de meldkamers hebben de nadrukkelijke aandacht
                     van de verschillende verantwoordelijke partijen in het meldkamerdomein;
                  
• personeelskrapte op de meldkamers,
• gebrek aan oefenen op verstoringen en uitwijkprocedures,
• fallback- en uitwijkvoorzieningen (behoudens uitzonderingen) die de nodige precisie
                           missen,
                        
• het ontbreken van een overkoepelend informatiebeveiligingsbeleid, en
• security risico’s die een serieuze dreiging vormen voor de dienstverlening van de
                           meldkamers.
                        
Deze risico-inventarisatie dient als het ware als een nulmeting en de bovengenoemde
                     punten zullen onderdeel vormen van de continuïteitsmonitor waar ik uw Kamer eerder
                     over heb geïnformeerd. De eerste monitor wordt momenteel gezamenlijk met partijen
                     uitgewerkt. De afgelopen periode is reeds een start gemaakt met het uitwerken van
                     de te nemen maatregelen. Hiernaast heeft ook de coronacrisis geleid tot het voorbereiden
                     en het nemen van extra maatregelen, zodat de dienstverlening op de meldkamers zoveel
                     mogelijk in stand kan blijven.
                  
Tegelijkertijd worden de eerdergenoemde aandachtspunten geborgd in het gezamenlijke
                     beleids- en bestedingsplan meldkamers voor 2021–2025.
                  
Ook cybersecurity is een van de aandachtspunten in dit beleids- en bestedingsplan.
                  De Inspectie JenV concludeert dat er het nodige gebeurt op het gebied van informatiebeveiliging
                  maar dat, met name ten aanzien van het gebruik van lokale systemen, integraliteit
                  mist. Ik onderschrijf het belang van een breed gedragen en integraal informatiebeveiligingsbeleid.
               
In 2019/2020 is onderzoek gedaan door Deloitte en Fox-IT naar de stand van de informatiebeveiliging
                  in de meldkamers. De uitkomsten van deze onderzoeken worden meegenomen in het beveiligingsbeleid
                  2021. Het beveiligingsbeleid bevat niet alleen technische beveiligingsmaatregelen
                  maar is een holistisch product waarin ook bewustwording, training en fysieke beveiliging
                  wordt opgenomen met als doel de weerbaarheid van het netwerk van de meldkamer tegen
                  cybersecurity te verhogen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de Kamer het verslag van het schriftelijk
                        overleg brandweer van 19 februari 2020 mag ontvangen.
De aan het woord zijnde leden maken zich voorts zorgen over de signalering van uitbuitingen
                        bij arbeidsmigranten.
Het verslag van het schriftelijk overleg brandweer is 8 mei jl. aan uw Kamer gezonden
                  (Kamerstuk 29 517, nr. 191).
               
Klopt het dat de handhaving van richtlijnen bij overtredingen in een woning bij de
                     gemeente ligt, bij overtreding op de werkvloer bij de Inspectie SZW en bij overtredingen
                     op de weg bij de politie? Op welke wijze kan het overleg tussen deze verschillende
                     organisaties worden bevorderd?
De verantwoordelijkheden ten aanzien van de leef- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten
                  zijn in Nederland belegd bij diverse instanties: gemeenten gaan over de huisvesting,
                  de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) en de Veiligheidsregio’s over
                  het vervoer, de Inspectie SZW (ISZW) over gezondheid en veiligheid op het werk. Bij
                  ernstige situaties, zoals arbeidsuitbuiting, zijn ook de RIEC (Regionale Informatie
                  en Expertise Centra) betrokken. Bij overtreding van de noodverordening van de voorzitter
                  van de veiligheidsregio kan strafrechtelijk worden opgetreden door de politie onder
                  het gezag van de officier van justitie.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier