Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 3 maart 2020 (Kamerstuk 26485-326)
2020D20664 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief inzake
Toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO) van 3 maart 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326).
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Algemeen
2
IMVO-maatregelen in perspectief
2
Tijdpad vervolg project «IMVO-maatregelen in perspectief»
5
Appreciatie van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid in de EU
6
Controle op naleving EU conflictmineralenverordening
7
COVID-19
7
Overig
11
II
Antwoord / Reactie van de Minister
12
III
Volledige agenda
12
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Algemeen
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken waarin
dieper wordt ingegaan op de evaluatie van het beleid voor Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de afgelopen jaren en de wenselijkheid van vervolgstappen.
Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar inzet en de uitgebreide update
van de voortgang naar de vorming van een nieuwe visie op IMVO beleid.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het tijdpad van
het project «IMVO-maatregelen in perspectief» en de verschillende opties voor IMVO-maatregelen
en hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben de onderliggende stukken bestudeerd en hebben hierover
de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
toezeggingen uit voorgaand algemeen overleg IMVO en het overzicht van afgeronde en
lopende onderzoeken met betrekking tot het tijdspad richting toekomstige IMVO-maatregelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van Minister Kaag van 3 april jl. en de eerste resultaten van de onderzoeken
die gedaan zijn in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief».
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
bij het schriftelijk overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO).
IMVO-maatregelen in perspectief
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister dat het beoogde eindresultaat
van het evaluatieproject «een voorstel op hoofdlijnen van toekomstig IMVO-beleid waarmee
Nederland de naleving van de OESO Richtlijnen (…) door bedrijven efficiënt en effectief
kan stimuleren en zo nodig afdwingen» is. In dit verband merken voorgenoemde leden
op dat door middel van deze doelstelling de mogelijkheid dat de evaluatie concludeert
dat het huidige IMVO-beleid naar behoren functioneert en dat daarmee de noodzaak voor
een alternatief voorstel niet aanwezig is uitgesloten lijkt te zijn. Kan de Minister
hier op reageren? Kan zij aangeven wat de reden is voor deze geformuleerde doelstelling?
En kan zij nader specificeren wat «disproportionele druk op bedrijven en andere actoren»
in de praktijk betekent? Waaruit bestaat volgens haar deze «druk» en op welke wijze
wordt geconcludeerd of deze disproportioneel is? Welke «andere actoren» worden hier
bedoeld? Wordt hierbij ook gekeken naar de nadelige gevolgen voor het investeringsklimaat
in ontwikkelingslanden als gevolg van dwingende IMVO-regels? En is de Minister het
met de voorgenoemde leden eens dat bij het beoordelen van «disproportionele druk»
ook in overweging genomen moet worden wat het effect van voorgenomen maatregelen op
het gelijke speelveld en de internationale concurrentiepositie van de betrokken bedrijven
is?
Verder schrijft de Minister eveneens dat het uitgangspunt is om tot een «beleidsherziening»
te komen. Ook in dit verband merken de leden van de VVD-fractie op dat de mogelijkheid
dat de evaluatie concludeert dat het huidige beleid naar behoren functioneert hiermee
op voorhand is uitgesloten. Meent de Minister dat met een dergelijke, vooringenomen
doelstelling een objectieve evaluatie van het beleid gerealiseerd kan worden?
Kan de Minister een overzicht geven van de wijze waarop andere Europese lidstaten
tot dusver invulling hebben gegeven aan de aanbevelingen uit de Guiding Principles van de VN (UNGP’s) voor een «doordachte mix» van maatregelen? Kan zij hierbij ook
aangeven op welke wijze bindende maatregelen ingezet zijn?
De Minister refereert in haar brief aan diverse onderzoeken. De leden van de VVD-fractie
hebben enkele vragen over deze onderzoeken en de wijze waarop de uitkomsten daarvan
worden betrokken bij het te voeren beleid. Allereerst het onderzoek, uitgevoerd door
EY, naar de onderschrijving van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van
de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en UNGP’s onder
grote bedrijven in Nederland. De Minister merkt daarbij terecht op dat deze onderschrijving
sinds de nulmeting in 2017 met 17% is gestegen. Welke impact van mogelijk bindende
IMVO-regels verwacht de Minister op dit percentage? Wordt hier bij het doen van voorstellen
voor dergelijke regels rekening mee gehouden? Ten tweede het onderzoek naar IMVO Maatregelen
in Bedrijfsperspectief, uitgevoerd door The Terrace, waarin wordt opgemerkt dat IMVO-wetgeving
bij voorkeur internationaal is, om een gelijk speelveld te creëren. Deelt de Minister
deze observatie? Zo ja, op welke wijze krijgt deze vorm in het beleid?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wanneer de evaluatie van de convenanten
verwacht kan worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een kort overzicht te maken in hoeverre
Europese landen UNGP’s aanbeveling hebben overgenomen, namelijk dat staten een doordachte
mix van – nationale en internationale, bindende en niet-bindende – maatregelen dienen
uit te werken om eerbiediging van de mensenrechten door het bedrijfsleven te bevorderen.
Uit een van de gepresenteerde onderzoeken blijkt dat 35% van de grote bedrijven de
OESO-richtlijnen onderschrijft. Dit is een kleine toename ten opzichte van de nulmeting
van 2017 (30%). De komende jaren gaat een intensievere stimuleringscampagne van start.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een vergelijking met ander Europese
landen in hoeverre bedrijven zich daar committeren aan de OESO-richtlijnen om op die
manier een bench mark te creëren.
De Minister benadrukt dat het Ministerie van buitenlandse zaken het maatschappelijk
middenveld ondersteund ook daar waar zij zich moeilijker kunnen uitspreken. De leden
van de CDA-fractie vragen de Minister of zij signaleert dat de positie van het maatschappelijk
middenveld verslechterd is door de crisis en welke maatregelen ze neemt om het maatschappelijk
middenveld in dat geval extra te steunen.
Uit het onderzoek van The Terrace blijkt dat wetgeving vooral internationaal moet
zijn om effect te hebben, hetgeen ook blijkt uit de rondvraag van de Europese Commissie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of ze deze conclusie deelt en bij welke
internationale en multilaterale organisaties dergelijke IMVO-wetgeving dan vooral
moet worden opgesteld. Zo heeft Eurocommissaris Reynders aangekondigd dat er Europese
IMVO-maatregelen komen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand
van zaken hiervan.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er al enige prioritering aangebracht
kan worden in de inventarisatie zoals gepresenteerd in bijlage 6.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre derde landen draagvlak
voor IMVO-beleid hebben ontwikkeld en vragen daarbij enkele voorbeelden van derde
landen die ook werkelijk tot verbeterde IMVO wetgeving zijn gekomen of condities hebben
gerealiseerd voor bedrijven om IMVO-beleid in de praktijk te brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld dat uit de monitoring van de
voortgang van de IMVO-aanpak van de Minister blijkt dat nog slechts 35% van de grote
bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijft, slechts 5 procentpunten meer dan in 2017.
Dit terwijl het haar doel was in april 2020 een percentage van 90% te hebben gerealiseerd.
Hoe verklaart de Minister het dat nog maar zo weinig bedrijven de OESO-normen onderschrijven?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een reflectie van de Minister op het
door haar gevoerde IMVO-beleid in het licht van deze cijfers. Heeft haar beleid gefaald,
en indien de Minister van mening is van niet, welke argumenten kan zij hiervoor geven?
Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de Minister bedoelt met haar zinsnede
dat de komende jaren een intensievere stimuleringscampagne van start gaat. Om wat
voor campagne gaat het? Wanneer gaat deze campagne precies van start? Aangezien de
Minister spreekt van «intensiever» – op welke wijze gaat nu intensiever worden gestimuleerd
dan reeds het geval? En als dit kan, waarom heeft de Minister hier dan niet al eerder
voor gekozen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorts benieuwd of de Minister een appreciatie
kan geven van de naleving van de OESO-normen door de bedrijven die hebben aangegeven
deze normen te onderschrijven. Hoe wordt dit getoetst?
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het beknopte overzicht
van de lopende en afgeronde onderzoeken en evaluaties met betrekking tot toekomstige
IMVO-maatregelen. Daarbij zijn zij benieuwd naar de wijze waarop Duurzaam Ontwikkelingsdoel
nummer 5 (SDG5) wordt meegenomen in het vormgeven van het project «IMVO-maatregelen
in perspectief» en op welke wijze SDG5 wordt meegenomen in de analyse van het Nationaal
Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven en de herziening daarvan. De leden zijn positief
over de hard nodige intensieve stimuleringscampagne over de IMVO-richtlijnen. Kan
de Minister al aangeven hoe deze campagne er uit gaat zien en hoe de verschillende
IMVO-thema’s onder de aandacht worden gebracht?
Deze leden hebben de resultaten gezien van de tussentijdse meting naar de bekendheid
met en het onderschrijven van de OESO-richtlijnen. In 2023 zou 90% van de Nederlandse
bedrijven deze richtlijnen onderschreven moeten hebben. Nu is voor het eerst bekend
geworden dat nog maar 35 procent van de bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijft.
Vindt de Minister dit, net als de leden van de fractie van de ChristenUnie, ook teleurstellend?
Bovendien blijkt dat slechts 20 procent van de grote bedrijven in Nederland weet welke
mensenrechtenrisico’s er in hun ketens spelen. Hoe beoordeelt de Minister dit, zo
vragen deze leden zich af, en hoe denkt zij de 90%-doelstelling alsnog te gaan behalen.
In het laatste algemeen overleg over IMVO is door het lid Voordewind al een initiatiefnota
aangekondigd waarin een voorstel gedaan wordt voor brede wetgeving die het principe
van gepaste zorgvuldigheid verplicht gaat stellen voor bedrijven. Op basis van de
terugkoppeling die enkele fracties al gegeven hebben op een concept versie is de nota
verder bijgewerkt en deze zal nu zeer binnenkort worden ingediend. De eerste onderzoeksresultaten
zoals de Minister die nu met de Kamer heeft gedeeld, sterken deze leden in de gedachte
dat brede wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid een belangrijk instrument kan zijn
in een geheel van beleidsmaatregelen ter bevordering van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Is de Minister dat met deze leden eens?
Deelt de Minister de conclusie dat veel bedrijven, ook in hoog-risicosectoren, achterblijven
in de naleving van IMVO-standaarden, zo vragen de leden van de SGP-fractie. De leden
van de SGP-fractie vinden dit zorgelijk: van ondernemingen mag «gepaste zorgvuldigheid»
verwacht worden, waarbij wel voorkomen moet worden deze bedrijven te overvragen en
overbelasten met overbodige, onduidelijke of onhaalbare wetten en regels. Dit alles
vereist een duidelijke overheidsregie en betrouwbaar langetermijnbeleid. Wat is volgens
de Minister de optimale «beleidsmix» om de naleving substantieel te verbeteren, ook
in het licht van de 90-procentdoelstelling? Kan zij gedetailleerd ingaan op haar inzet
in de komende jaren op voorlichten, vergemakkelijken, verleiden, voorwaarden en verplichten?
Hoe ziet zij zelf de optimale houding tussen dwingende en vrijwillige IMVO-maatregelen,
ook in het licht van de conclusie dat convenanten beperkt effectief zijn zonder verplichtende
instrumenten? Kan de Minister tevens ingaan op de bewering dat een algemene wettelijke
regeling in beginsel meer voordelen heeft dan een wettelijke regeling per sector (kleding,
banken) of per thema (kinderarbeid, moderne slavernij)? Tot slot: op welke manier
gaat de Minister ook kleine bedrijven helpen bekend te worden met, en invulling te
geven aan, de OESO-richtlijnen en de UNGP’s?
Tijdpad vervolg project «IMVO-maatregelen in perspectief»
De Minister schrijft de komende maanden «bijeenkomsten met het bedrijfsleven en het
maatschappelijk middenveld» te houden. Kan de Minister een overzicht geven van de
gesprekspartners bij deze bijeenkomsten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Met
welke organisaties binnen het maatschappelijk middenveld is gesproken in het kader
van deze bijeenkomsten of staan gesprekken gepland? Kan de Minister aangeven of hierbij
eveneens gesprekken gevoerd worden met organisaties die voor de uitoefening van hun
activiteiten subsidie ontvangen vanuit het ministerie?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de innige samenwerking van de
Minister met VNO-NCW, waarbij zij zelf optreed in een filmpje ter promotie van het
door de werkgeversorganisatie gepubliceerde advies voor een «internationale actieagenda
covid-19».1 De leden vinden het op z’n zachts gezegd vreemd dat de Minister zich hiervoor leent,
aangezien de actieagenda oproept tot het pauzeren van haar eigen «IMVO in perspectief»
project.2 De leden gaan ervan uit dat een dergelijk pauze niet aan de orde is? Kan de Minister
toelichten wat haar rol is geweest in het opstellen van deze actieagenda? Heeft de
Minister net zulke warme banden met de andere betrokken partijen, zoals de vakbonden
en maatschappelijke organisaties, die zich met IMVO bezig houden? Zo ja, hoe uit zich
die dan?
De leden van de PvdA-fractie hechten er daarnaast aan dat het gehele proces om tot
«IMVO-maatregelen in perspectief» te komen niet wordt vertraagd als gevolg van de
coronacrisis. In tegendeel, de coronacrisis maakt het juist urgenter. Is de Minister
dit met de leden van de PvdA-fractie eens? En is zij daarbij bereid stelling te nemen
tegenover werkgeversorganisatie VNO-NCW die onlangs pleitte voor een pas op de plaats
en het «on hold» zetten van het convenantenproces omdat bedrijven daar nu onvoldoende
capaciteit voor zouden hebben?
Appreciatie van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid in de EU
In het onderzoek naar de gepaste zorgvuldigheid in de EU merken de leden van de VVD-fractie
een aantal observaties op. Ten eerste komt ook in dit onderzoek de duidelijke voorkeur
van de betrokken partijen naar voren voor het eventueel nemen van IMVO-maatregelen
in Europees verband, in plaats van nationale maatregelen. De Minister schrijft in
reactie op deze observatie dat zij dit deelt, maar plaatst vraagtekens bij de haalbaarheid.
In dit verband vernemen voorgenoemde leden graag welke stappen de Minister tot dusver
heeft ondernomen om deze haalbaarheid te verkennen. Is er contact geweest met vertegenwoordigers
van andere lidstaten of met de Commissie over dit onderwerp? Zo ja, wat zijn de resultaten
van deze contacten? En kan de Minister aangeven of zij, met inachtneming van de veronderstellingen
over de haalbaarheid van mogelijke Europese regels, niet eerst alsnog de voorkeur
zou willen geven aan het doen van een dergelijk Europees voorstel, alvorens de nationale
route te proberen?
Uit het onderzoek van The Terrace blijkt dat wetgeving vooral internationaal moet
zijn om effect te hebben, hetgeen ook blijkt uit de rondvraag van de Europese Commissie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of ze deze conclusie deelt en bij welke
internationale en multilaterale organisaties dergelijke IMVO-wetgeving dan vooral
moet worden opgesteld. Zo heeft Eurocommissaris Reynders aangekondigd dat er Europese
IMVO-maatregelen komen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand
van zaken hiervan.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de aankondiging van een Europees
plan voor gepaste zorgvuldigheid (due dilligence) door Eurocommissaris Reynders. Kan
de Minister toelichten wanneer er een uitgewerkt voorstel op het gebied van IMVO kan
worden verwacht vanuit de EU en wat de Nederlandse inzet zal zijn?
De Minister schrijft in haar brief dat het onderzoek naar Europese gepaste zorgvuldigheid
wetgeving uit zou wijzen dat de kosten voor het bedrijfsleven hiervan substantieel
zouden zijn. Tegelijkertijd schrijft de Minister dat dit voor het MKB 0,14% van de
inkomsten zou kosten en voor grotere bedrijven 0,009%. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen of deze percentages niet verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de meerwaarde
van brede toepassing van gepaste zorgvuldigheid in de EU. Deze leden vragen of de
genoemde baten voor het bedrijfsleven ook gekwantificeerd zijn in dergelijke percentages,
en zo ja, wat deze percentages zijn.
De Minister schrijft dat zij de ontwikkelingen bij de Europese Commissie met betrekking
tot mogelijke wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid nauwlettend volgt en waar mogelijk
zal beïnvloeden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke ontwikkelingen het
afgelopen jaar op dit punt hebben plaatsgevonden. Deze leden vragen of de Minister
signalen heeft dat de huidige commissie plannen heeft voor dergelijke wetgeving, en
zo ja, hoe concreet deze plannen zijn. Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie
de Minister om te concretiseren welke stappen van beïnvloeding zij reeds heeft gezet
om Europese wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid dichterbij te brengen.
De leden zijn positief over de relatieve voortvarendheid waarmee de Europese Commissie
aangeeft toe te willen werken naar wetgeving ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid.
Zij erkennen dat dergelijke regelgeving idealiter op Europees niveau wordt bestendigd,
maar vinden dit geenszins een excuus om tot die tijd af te wachten. Is de Minister
dit met hen eens? Hoe ziet de Minister de huidige positie van Nederland ten aanzien
van IMVO (zowel ten aanzien van daadwerkelijke naleving door bedrijven als wel lopende
stimuleringsmaatregelen), en welke positie hoopt zij dat Nederland binnen nu en een
jaar heeft binnen de EU? De leden zouden graag een meer proactieve houding zien van
de Minister, en Nederland zodoende terugbrengen in de kopgroep waar het gaat om verantwoord
ondernemen en uiteindelijk eerlijke handel.
Controle op naleving EU conflictmineralenverordening
De Minister heeft eerder al aangegeven te onderzoeken of de namen van de importeurs
die onder de Wet Uitvoering Verordening 2017/821 (de Conflictmineralenverordening)
openbaar gemaakt kunnen worden. Kan de Minister al aangeven of de namen van bedrijven
openbaar kunnen worden gemaakt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? De
leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af wat de opties van de Minister
zijn als dit niet zou kunnen op grond van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige
informatie. Kunnen de jaarlijkse rapportages inzake gepaste zorgvuldigheid van de
betreffende bedrijven dienen ter informatie aan derden? In hoeverre zouden bedrijven
die onder de conflictmineralenverordening zullen vallen verplicht zijn in hun jaarverslagen
bekend te maken hoe zij zich aan deze verordening houden? Wanneer wordt de uitvoeringswet
naar de Kamer gestuurd?
COVID-19
De Minister stelt terecht dat het Nederlandse bedrijfsleven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid
pakt, ook ten tijde van de coronacrisis. Verder stelt zij terecht dat het Nederlandse
bedrijfsleven deze coronacrisis en de daarmee samenhangende herschikking van de handelsketens
gebruikt om de «maatschappelijke aspecten beter in te bedden in de bedrijfsvoering».
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de coronacrisis een verregaande
impact heeft op de maatschappelijke aspecten van deze handelsketens? Is zij het eveneens
met de voorgenoemde leden eens dat een voorstel voor IMVO-regels, terwijl deze handelsketens
als gevolg van de coronacrisis aan snelle verandering onderhevig zijn, in potentie
al achterhaald is op het moment dat het voorgesteld zou worden? Zo ja, is de Minister
bereid om met het doen van voorstellen voor IMVO-regels af te wachten totdat meer
duidelijk is over de internationale economie en wereldwijde handelsketens post-corona?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke gevolgen de COVID-19 crisis heeft
voor het Nederlandse IMVO beleid in het algemeen en welke gevolgen de Minister signaleert
bij bedrijven. Deze leden vragen de Minister of er bijvoorbeeld signalen zijn dat
bedrijven die in financiële nood komen daardoor IMVO-ambities op een lager pitje zetten.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarom de uitdagingen die de huidige
crisis brengt, maar zeker ook welke kansen het biedt in kaart te brengen.
In de brief valt te lezen dat de herschikking van de handelsketens als gevolg van
de coronacrisis kans biedt om de maatschappelijke aspecten beter in te bedden in de
bedrijfsvoering. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven hoe die
herschikking van handelsketens er uitziet. Deze leden verzoeken de Minister om aan
te geven of er handelsketens verloren dreigen te gaan door de crisis. In het AIV-advies
over de gevolgen van de coronacrisis voor ontwikkelingssamenwerking wordt aangegeven
dat het in stand houden van handelsketens van groot belang is voor het economisch
herstel van lage inkomenslanden na de crisis. De leden van de CDA-fractie vragen de
Minister om in te zetten op het behoud van essentiële handelsketens en vragen de Minister
als zodanig essentiële handelsketens te benoemen. Deze leden vragen tevens welke instrumenten
de Minister daarvoor kan en zal gebruiken.
Bedrijven wereldwijd zijn zwaar geraakt door de crisis en spelen tegelijkertijd een
cruciale rol in het zoveel mogelijk beperken van de negatieve gevolgen op de meest
kwetsbare mensen in productieketens. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
wat ze verwacht van met name grote bedrijven tijdens en na de crisis met betrekking
tot IMVO.
De leden van de D66-fractie zien de waarschuwing van de Internationale Arbeidsorganisatie
(ILO) voor een mogelijke toename van kinderarbeid door de COVID-19 crisis. Kan de
Minister toelichten wat de huidige stand van zaken is van de algemene maatregel van
bestuur ter implementatie van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?
De aan het woord zijnde leden zien dat de COVID-19 crisis de gehele waardeketen van
Nederlandse bedrijven, van kledingwinkel hier tot productiehal in Bangladesh, raakt.
Hoe draagt de Minister zorg dat bedrijven ook juist tijdens deze lastige periode conform
de IMVO-convenanten handelen? In de kledingindustrie worden momenteel veel orders
niet betaald of zomaar geannuleerd. Heeft de Minister middelen om de sector daar op
aan te spreken zodat we de kosten van deze crisis niet op de allerarmste afwentelen?
De leden van de D66-fractie horen graag hoe de Minister staat tegenover het integreren
van de OESO-richtlijnen bij het verlenen van toekomstige steunpakketten aan bedrijven,
zoals ook in Denemarken gebeurt?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de mogelijke negatieve effecten
van de coronacrisis op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze leden hebben de
ervaring dat bij economische teruggang de naleving van regels rond IMVO en het toezicht
hierop als eerste worden geofferd op het altaar van het economisch herstel. Deze leden
vragen de Minister hoe zij dit risico beziet, en of zij het acceptabel acht dat standaarden
en ambities rond IMVO worden verlaagd ten gunste van economisch herstel na Corona.
Deze leden vragen in het bijzonder of de Minister ook het risico erkent dat het herstel
van rijke westerse landen ten koste gaat van de economisch minst krachtige delen van
de wereldbevolking, die breed genomen voor een onevenredig groot deel van de mondiale
productie van goederen verantwoordelijk zijn.
In het licht van het voorgaande vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister
kan toezeggen dat de geplande IMVO-evaluatie en het tot stand komen van de mix van
vrijwillige en dwingende maatregelen niet «on hold» zal worden gezet, zoals VNO-NCW
verzoekt.
Door de coronacrisis hebben veel bedrijven te maken met een sterk teruglopende vraag.
Bedrijven met een internationale productieketen wikkelen de verliezen al (gedeeltelijk)
af op het begin van de productieketen. Vaak betreft het fabrieken in lage-lonen landen.
Zo bleek vorige maand dat diverse modeketens contracten hebben geannuleerd en rekeningen
niet betalen. Dat internationale modeketens hun bestellingen terugtrekken heeft er
al toe geleid dat in Bangladesh meer dan een miljoen fabrieksarbeiders zijn ontslagen
of met onbetaald verlof zijn weggestuurd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
wat de Minister doet richting in Nederland gevestigde modeketens om ze te bewegen
mede in het belang van de arbeiders in hun hele productieketen te handelen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van het koppelen van financiële
steun aan grote bedrijven aan voorwaarden rondom belastingontwijking. De leden van
de GroenLinks-fractie hebben met treurnis moeten vaststellen dat het kabinet niet
bereid is om voorwaarden rondom belastingontwijking op te nemen. Hierdoor wordt een
kans om grote bedrijven te bewegen tot het eerlijk betalen van belasting, zowel in
Nederland als in het buitenland, onbenut. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
de Minister hoe zei het gebrek aan voorwaarden bij financiële steun aan grote bedrijven
rijmt met haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De belasting die grote bedrijven
niet afdragen in ontwikkelingslanden, terwijl dat moreel gezien eigenlijk wel zou
moeten, is immers een factor in de ontwikkelingskracht van deze landen. Kan de Minister
hier een reflectie op geven?
De leden van de SP-fractie merken op dat de coronapandemie toont dat de waardenketens
ons verbinden met de hele wereld en dat ons gedrag invloed heeft op wat er een halve
wereld verder gebeurt. Het weigeren van het betalen van geplaatste orders door bedrijven
hier, leidt tot massale ontslagen en protesten daar.3 Hoe kan het zijn dat er zelfs voor orders die al klaar zijn om te verschepen nu geweigerd
wordt te betalen, vragen de leden van de SP-fractie zich af. De leden van de SP-fractie
willen graag weten hoeveel van de noodfondsen die nu worden opgezet door internationale
financiële instellingen (IFI’s) gaat naar de arbeiders die nu zonder werk komen te
zitten? En is hierbij rekening gehouden met de informele sector? Waar dat wel gebeurt,
wordt er ook nagedacht over hoe dit kan leiden tot meer permanente sociale vangnetten
in de getroffen landen? Hoe gaat de Minister het streven om 90% van de bedrijven de
OESO-richtlijnen voor verantwoord ondernemen onderschrijven koppelen aan de problemen
die nu zichtbaar worden in de keten, zowel aan vraag en aanbod kant? Waar moeten we
concreet aan denken als het gaat over een «intensieve stimuleringscampagne» om bedrijven
er toe te bewegen de OESO-richtlijnen te onderschrijven? Betekent dit ook dat er positieve
en/of negatieve prikkels worden geïntroduceerd, vragen de leden van de SP-fractie.
In haar brief van 3 april jl. spreekt de Minister van «kansen» door de herschikking
van de handelsketens voor het integreren van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister in detail kan uitleggen welke herschikking
zij ziet gebeuren en hoe zij de kansen gaat gebruiken om het IMVO-beleid effectiever
te laten zijn?
In een oproep van de Sociaaleconomische Raad die 26 mei jl. werd gepubliceerd worden
overheden en bedrijfsleven opgeroepen gehoor te geven aan de aanbevelingen van de
OESO, ILO, Global Impact en het convenant Duurzame Kleding en Textiel.4 Gaat de Minister gehoor geven aan deze aanbevelingen, zoals het beter benadrukken
van IMVO-richtlijnen bij staatssteun? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan zij uiteenzetten
per aanbeveling op welke manier zij dit vormgeeft in haar beleid?
Een ander gevolg van de wereldwijde coronapandemie is het effect op kinderarbeid.
De leden van de SP-fractie zijn verontrust over de berichten van het ILO dat ervoor
waarschuwt dat kinderarbeid weer gaat toenemen, zoals in de ebolacrisis het geval
was.5 Is de Minister zich bewust van dit risico en zo ja, wat gaat zij hierop ondernemen?
Deelt de Minister de mening dat we door de omstandigheden niet kunnen wachten met
het opstellen van de algemene maatregel van bestuur in het kader van de Wet Zorgplicht
Kinderarbeid? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie hebben naast hetgeen geagendeerd voor dit schriftelijke
overleg ook met belangstelling kennisgenomen van het recent uitgebrachte AIV-advies
over de internationale rol die Nederland kan spelen bij de wereldwijde bestrijding
van COVID-19. Zij kijken uit naar de kabinetsreactie hierop. Zij hopen dat de uitwerking
van het AIV-advies onder andere bijdraagt aan het verbeteren van de positie van mensen
die het zwaarst lijden onder de coronacrisis, waaronder veel mensen die aan de onderkant
van productieketens werken. Is de Minister in dit licht bekend met de activiteiten
van Duitsland, waar men ervoor heeft gekozen directe financiële hulp te bieden aan
Bangladesh om hen onder meer te steunen bij het verbeteren van een sociaal vangnet
voor arbeiders? Wat is haar reactie hierop?
De coronacrisis maakt de verdeling van welvaart binnen productieketens niet alleen
pijnlijk zichtbaar, maar vergroot deze ook. Zoals zo vaak zijn het vooral vrouwen
en kinderen die hier als eerste de dupe van (dreigen te) worden. Zo waarschuwt onder
meer de Internationale Arbeidsorganisatie voor een toename van kinderarbeid, ook in
internationale productieketens, als gevolg van de corona uitbraak. Bijvoorbeeld doordat
ouders niet meer naar het werk kunnen of ziek worden. Kan de Minister aangeven welke
mogelijkheden zij ziet om via het (Nederlands) bedrijfsleven én via afspraken met
lokale overheden eraan bij te dragen dat juist zij extra worden beschermd? En erkent
de Minister in dit licht dat het essentieel is om ervoor te zorgen dat inkopende bedrijven
zich bewust zijn van (groeiende) risico’s op kinderarbeid in hun productieketens,
juist in crisistijd? De leden wijzen erop dat dit nog altijd volstrekt onvoldoende
het geval is, en dringen er daarom op aan om vaart te maken met de uitwerking van
de algemene maatregel van bestuur die nodig is voor de implementatie van de Wet Zorgplicht
Kinderarbeid. Graag een reactie van de Minister.
In de internationale strijd tegen corona zijn de leden het hartstochtelijk eens met
de oproep van het gelegenheidscollectief «Build Back Better», bestaande uit verschillende
maatschappelijke organisaties. Zij achten het hoogtijd dat leefbare lonen in landen
en sectoren worden gedefinieerd. En dat bedrijven daarop hun handelen kunnen afstemmen.
Erkent de Minister het groeiende belang van leefbaar loon om de wereld uit deze coronacrisis
te trekken? En hoe kijkt de Minister aan tegen de oproep van dezelfde organisaties
om leefbaar loon tot een mensenrecht te maken?
Een belangrijk moment om verantwoord ondernemen de norm te maken ligt tevens verscholen
in de steunpakketten die momenteel door het kabinet worden opgetuigd, verlengd en
aangepast. Wat is in dit kader de inzet van de Minister bij de vormgeving van het
steunpakket 2.0 (geweest)? De Minister en het kabinet erkennen het belang van de naleving
van IMVO-richtlijnen door bedrijven, maar heeft zij er ook voor gepleit dit een wezenlijk
onderdeel te laten zijn van de voorwaarden die aan Nederlandse bedrijven worden gesteld?
Heeft zij bijvoorbeeld het Deense voorbeeld onder de aandacht gebracht van haar kabinetscollega’s,
waar de naleving van internationale IMVO-richtlijnen voorwaardelijk zijn gesteld?
De leden zijn bezorgd over signalen dat autoritaire regimes de coronacrisis in toenemende
mate misbruiken om de ruimte van het maatschappelijk middenveld, zoals NGO’s en vakbonden,
verder in te perken. Deelt de Minister deze zorgen, en is zij bereid om in gesprek
te gaan met organisaties vanuit de Power of Voices-partnerschappen om te bezien waar momenteel de grootste noden liggen en welke hulp
geboden kan worden? Welke rol ziet de Minister hierbij in het bijzonder voor het Nederlandse
en internationale bedrijfsleven?
Het kabinet noemt IMVO en de OESO-richtlijnen in de Kamerbrief over het tweede noodpakket
«relevant». De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de OESO-richtlijnen
ook als voorwaarden voor steun dienen te worden gesteld. Is de Minister dat men hen
eens? Op welke manier is de Minister van plan MVO-normen te betrekken bij de steunpakketten
die aan bedrijven worden verleend? Zou het in elk geval niet in de rede liggen als
de MVO-voorwaarden die gelden bij steun aan bedrijven door het Ministerie van Buitenlandse
Zaken ook van toepassing zouden zijn op de steunpakketten en specifieke steun die
aan individuele grote bedrijven wordt verleend? Deze leden vernemen graag een reactie
van de Minister op deze vragen.
De coronacrisis richt de aandacht ook op de productie van medische hulpmiddelen. De
leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af hoe het kabinet in de komende
periode rekening houdt met verantwoorde productieketens in aanbestedingen en inkoop
van bijvoorbeeld medische hulpmiddelen? Of is het door de grote afhankelijkheid van
Aziatische producenten feitelijk onmogelijk om arbeidsnormen te respecteren? Hoe beoordeelt
de Minister de arbeidsomstandigheden bijvoorbeeld bij Top Glove in Maleisië?6
Overig
Een prangend voorbeeld van het falende IMVO-beleid is in de ogen van de GroenLinks-fractie
de olie- en gassector. Deze sector heeft tot nu toe geweigerd, ondanks aandringen
van de Minister, om een plan van aanpak op te stellen voor IMVO. Dit terwijl juist
door de olie- en gassector met een zekere mate van minachting over de OESO-richtlijnen
heen wordt gewalst. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke maatregelen de
Minister nog in haar ambtstermijn voornemens is te nemen om de olie- en gassector
te dwingen tot het voeren van een adequaat IMVO-beleid.
Het ministerie is een proces gestart voor de herziening van het Nationaal Actieplan
voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (NAP) naar aanleiding van de motie-Van Ojik
vorig jaar (Kamerstuk 32 735, nr. 252). Kan de Minister inmiddels aangeven wanneer zij verwacht het herziene NAP te publiceren?
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de voortgang van de totstandkoming
van een bindend VN verdrag voor mensenrechten en bedrijfsleven. Deze leden vragen
wat de Minister de afgelopen maanden heeft ondernomen om steun te verwerven binnen
de EU voor een gezamenlijke, inhoudelijke en constructieve inzet. Ook vragen deze
leden of de Minister bereid is om een brief te sturen aan de Europese Commissie, indien
mogelijk samen met collega-ministers, met het verzoek om tot een dergelijke inzet
te komen?
Met betrekking tot de convenanten hebben de leden van de SP-fractie ook een aantal
vragen. In antwoord op schriftelijke vragen van de zijde van de SP-fractie (Aanhangsel
van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2820) over de transparantie van de IMVO convenanten wordt tot verbazing van de SP-fractie
gesteld dat een vertrouwensprotocol nodig zou zijn voor succesvolle implementatie
van de convenanten. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij bewijs heeft
voor de stelling dat de convenanten succesvol zouden zijn? En hoe de vermeende correlatie
met het vertrouwensprotocol hier een bijdrage aan zou leveren? De leden van de SP-fractie
stellen het op prijs dat een deel van de notulen van de vergadering van de stuurgroep
van het levensmiddelen convenant met de Kamer is gedeeld. Hierin kunnen de leden lezen
dat de notulen van de stuurgroep vergaderingen vanaf de start het dit convenant publiek
zullen worden gemaakt. Kan de Minister erop toezien dat zodra dit publiek is gemaakt,
deze notulen wederom met de Kamer gedeeld worden? Bovendien, zo vragen de leden, merken
de betrokken partijen enige gevolgen van deze eenmalige transparantie? Zo niet, kan
dit aanleiding zijn tot meer structurele transparantie van de IMVO-convenanten?
Een tweede punt met betrekking tot de convenanten is de aanslepende kwestie van de
olie- en gassector. In antwoord op schriftelijke vragen aangaande de Pluspetrol zaak
(Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2568) blijkt dat de sector blijft weigeren een plan van aanpak te publiceren. Ondanks
de oproep hiertoe van het kabinet. De leden van de SP-fractie zijn boos over de blijvende
weigering van de olie- en gassector om hun verantwoordelijkheid te nemen en hopen
dat hetzelfde geldt voor de Minister. De leden vragen dan ook of de Minister de sector
kan sanctioneren op het niet nakomen van een opdracht van het kabinet? Is de Minister
bereid om de volledige sector uit te sluiten van handelsmissies als het beloofde plan
van aanpak niet voor de zomer wordt gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie zich af wat de stand van zaken is met betrekking
tot de onderhandelingen over het Binding Treaty on Business and Human Rights dat bij de VN gaande is? Blijft het proces gewaarborgd gedurende de coronapandemie,
zodat er geen onnodige vertraging plaatsvindt?
Tot slot hebben de leden met teleurstelling geconstateerd dat de olie- en gassector,
ondanks inmiddels herhaaldelijke verzoeken vanuit onder meer het Nationaal Contactpunt
van de OESO, geen plan van aanpak met betrekking tot IMVO heeft gepubliceerd. De Minister
zegde eerder in antwoorden op schriftelijke vragen toe de sector hier opnieuw toe
op te roepen. Kan zij aangeven wat zij tot dusverre heeft ondernomen en welke resultaten
dit heeft opgeleverd? Hoe apprecieert de Minister de houding van deze sector?
II. Antwoord / Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO) van 3 maart 2020. TK 26 485, nr. 326 – Brief regering d.d. 03-04-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.