Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Telecomraad 5 mei 2020
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 821
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief
van 1 mei 2020 over de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad (videoconferentie)
op 5 mei 2020 (Kamerstukken 21 501-33 en 25 295, nr. 805).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 mei 2020 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 26 mei 2020 zijn de vragen door de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De griffier van de commissie, Nava
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Gebruik van mobiele applicaties en het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsdata
om de COVID-19 crisis te bestrijden
De leden van de VVD-fractie menen dat het belangrijk is om geen kansrijke digitale
initiatieven bij de bestrijding van het coronavirus op voorhand uit te sluiten. Voor
wat betreft het gebruik van «corona-apps» geldt dat bovengenoemde leden menen dat
het gebruik van dergelijke apps overwogen moeten worden, mits zij voldoen aan de regels
met betrekking tot privacy en een duidelijke toegevoegde waarde hebben bij het tegengaan
van de verspreiding van het nieuwe coronavirus. Desondanks hebben bovengenoemde leden
een aantal vragen over de beschikbaarheid van «corona-apps» en de samenwerking en
bevoegdheden op Europees niveau als het aankomt op het gebruik van dergelijke apps.
Is de Staatssecretaris met deze leden van mening dat het zaak is om Europese samenwerkingsverbanden
met betrekking tot het ontwikkelen en gebruiken van «corona-apps» te zoeken binnen
de bestaande bevoegdheidssfeer van de Europese Unie (EU)? Zo ja, is zij het met bovengenoemde
leden eens dat het uitvragen van gegevens van telecomgebruikers en telecomaanbieders
uitsluitend een nationale bevoegdheid dient te blijven?
Het ontwikkelen en inzetten van apps voor de bestrijding van COVID-19 vindt plaats
binnen de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Europese Commissie.
Daarbij geldt dat de bestrijding van de pandemie tot de competentie van de nationale
lidstaat behoort. De gecoördineerde aanpak in de EU voor COVID-19 apps richt zich
op het gezamenlijk ontwikkelen van kaders. In de EU worden Europese juridische en
technische uitgangspunten (randvoorwaarden) voor deze apps uitgewerkt met aandacht
voor zaken als databescherming, cybersecurity, fundamentele grondrechten en interoperabiliteit.
Overigens moet een app onderscheiden worden van het uitvragen van mobiliteitsdata
van aanbieders van telecommunicatiediensten. Aanbieders van mobiele elektronische
communicatiediensten beschikken door de aard van hun dienst over verkeers-of locatiegegevens
(onder andere locatiedata afkomstig van antennemasten). Ook deze verkeers- of locatiegegevens
zouden kunnen worden gebruikt in het kader van de bestrijding van COVID-19. Als deze
gegevens geanonimiseerd zijn dan mogen de gegevens, als de telecomaanbieders daaraan
willen mee werken, in principe door eenieder worden gebruikt. Indien de gegevens niet
anoniem zijn, zijn het ook persoonsgegevens en vallen ze onder het toezicht van de
Autoriteit Persoonsgegevens. Wanneer de gegevens niet anoniem zijn kunnen deze in
bepaalde gevallen alsnog worden gebruikt door de overheid, bijvoorbeeld wanneer dit
noodzakelijk is in het belang van de volksgezondheid, nationale veiligheid of de voorkoming,
opsporing en vervolging van strafbare feiten. Een wettelijke grondslag hiervoor dient
opgenomen te zijn in nationale wetgeving. Zoals aangegeven door de Minister van VWS
in de Kamerbrief van 6 mei jl.1 en op 7 mei jl. besproken in het Kamerdebat over ontwikkelingen rondom het coronavirus
(Handelingen II 2019 /20, nr. 70, item 5), wordt een wetswijziging voorbereid om de inzet van mobiliteitsdata desgewenst te
faciliteren. De voorbereiding is gestart om geen kostbare tijd te verliezen in de
strijd tegen het virus en op basis van de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens
van 31 maart 2020, die luidt: «Kortom, de EDPB volgend, kan op basis van artikel 15
e-Privacyrichtlijn een wettelijke maatregel worden opgesteld die, indien deze voldoet
aan de privacywaarborgen in art. 15 e-Privacyrichtlijn opgesomd, kan afwijken van
het in artikel 11.5 en 11.5a Tw beschrevene. Onder het begrip «nationale veiligheid»
moet tevens worden verstaan het borgen van de volksgezondheid.»
Als gevolg van het coronavirus hebben landen in de EU uiteenlopende maatregelen getroffen
om de verspreiding van het nieuwe virus tegen te gaan. Hoewel begrijpelijk, is het
vrije verkeer van personen als gevolg van deze maatregelen bemoeilijkt. In het geval
dat «corona-apps» een centrale rol zouden gaan spelen bij de bestrijding van het coronavirus
in meerdere lidstaten, zou het zeer waardevol zijn als deze apps gegevens met elkaar
kunnen uitwisselen en met elkaar kunnen communiceren. Wanneer dit niet het geval is,
ontstaat het mogelijke scenario waarin een bezoek aan een lidstaat iedere keer het
gebruik van weer een andere «corona-app» vereist, waardoor het vrije verkeer van personen
verder bemoeilijkt zal worden. Deelt de Staatssecretaris de observatie van de leden
van de VVD-fractie dat uitwisselbaarheid van gegevens en de mogelijkheid tot communicatie
tussen de verschillende in de Europese Unie ontwikkelde en gebruikte apps van groot
belang is, maar dat tegelijkertijd duidelijk moet zijn dat de bescherming van persoonsgegevens
goed geborgd is?
Ik deel de mening dat de uitwisselbaarheid, of ook wel interoperabiliteit genoemd,
van de apps van groot belang is onder strikte voorwaarden omtrent de privacy en informatieveiligheid.
Op welke wijze voorziet de Staatssecretaris het eigenaarschap van de verzamelde gegevens,
wanneer «corona-apps» van verschillende lidstaten inderdaad met elkaar kunnen communiceren?
Eigenaarschap van data bestaat niet, zeggenschap wel. Nederland kiest voor zeggenschap
bij burgers en dus een decentraal model. Het is aan lidstaten te bepalen welk model
zij binnen de kaders van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en Telecomwet
uitwerken. Op dit moment bevinden de meeste lidstaten zich nog in de ontwikkelingsfase
van een app, zo ook Nederland. Het uitgangspunt van Nederland is dat er sprake is
van data minimalisatie met een decentrale opslag, met andere woorden alleen die gegevens
die nodig zijn voor bron- en contactonderzoek worden decentraal opgeslagen op de mobiele
apparaten van de gebruiker. Wij bevinden ons nog in de ontwikkelfase waar de GGD hun
behoefte aan het aanscherpen is. Op basis daarvan zal worden bepaald welke gegevens
verwerkt moeten worden en wie de verantwoordelijkheid daarvoor draagt. Hiervoor zal
ook aandacht zijn bij de uitwerking van interoperabiliteit van apps tussen Europese
lidstaten.
Kan zij aangeven welke waarborgen in het geval van een dergelijke uitwisseling van
gegevens aangebracht zullen worden om dit eigenaarschap te beschermen?
De verantwoordelijkheden bij de verwerking van gegevens vloeien voort uit de AVG en
de Telecomwet. Alle Europese lidstaten dienen zich aan deze voorschriften te houden.
Kan de Staatssecretaris hierbij eveneens aangeven welke waarborgen met betrekking
tot de bescherming van persoonlijke gegevens hierbij worden gehanteerd?
Ook hier gelden zowel de AVG als de Telecomwet als juridische kaders.
Op welke wijze kan Europese samenwerking deze uitwisselbaarheid bevorderen en wordt
hier op dit moment over gesproken?
Conform de op 8 april jl. gepubliceerde Europese Commissie Aanbeveling (COM 2020/518)
«over een gemeenschappelijke toolbox voor het gebruik van technologie en gegevens
om COVID-19 te bestrijden en te boven te komen, met name wat mobiele applicaties en
het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsgegevens»2 wordt een belangrijke rol toebedeeld aan het eHealth Netwerk. De Europese lidstaten
in het eHealth Netwerk hebben de taak gekregen om de Commissie Aanbeveling te operationaliseren
in een zogenoemde toolbox3 met daarin onder andere handvatten om de grensoverschrijdende interoperabiliteit
van de bron- en contactonderzoek apps van lidstaten te bevorderen. Het Ministerie
van VWS neemt namens Nederland deel aan het eHealth Netwerk.
Verder vernemen de leden van de VVD-fractie graag op welke wijze wordt geleerd van
de gelijktijdige ontwikkeling van «corona-apps» in andere Europese landen. De Europese
toolbox «corona-apps» biedt een aantal handleidingen met basisprincipes bij de ontwikkeling
en selectie van mogelijke apps. Naast deze toolbox kunnen van in andere lidstaten
ontwikkelde apps, die vaak aan dezelfde regelgeving met betrekking tot bijvoorbeeld
privacybescherming zullen moeten voldoen, waardevolle lessen getrokken worden die
de ontwikkeling van een nuttige en privacy veilige app in Nederland kunnen versnellen.
Is de Staatssecretaris het hier mee eens? Zo ja, met welke landen is de regering op
dit moment in gesprek over samenwerking op het gebied van de ontwikkeling van corona-apps?
Welke resultaten heeft dit tot dusver opgeleverd?
Ja, hier zijn wij het mee eens. Het Ministerie van VWS is de afgelopen periode veelvuldig
in gesprek gegaan met landen als het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland. Duitsland
is voornemens een app te ontwikkelen die overeenkomt met de principes die Nederland
hanteert (decentrale dataopslag, strenge privacy en informatieveiligheidseisen). Op
werkniveau heeft het Federale Ministerie van Volksgezondheid in Berlijn aangegeven
de broncodes met Nederland te delen zodra deze beschikbaar zijn. De gesprekken met
het Verenigd Koninkrijk zijn zeer succesvol verlopen en hebben concreet geleid tot
het delen van de broncode van de app die door de NHSx is ontwikkeld.
Belang van digitale oplossing voor het herstel van de EU en investeringen in de uitrol
van nieuwe digitale infrastructuren
De leden van de VVD-fractie delen de waardering van het belang in investeringen in
sleuteltechnologieën, zoals Artificial Intelligence (AI), om de technologische afhankelijkheid
van Europa te verminderen. Tegelijkertijd is er reeds een aantal initiatieven op dit
terrein, zoals samenwerking met betrekking tot het delen van data via het GAIA-X project,
waar Nederland vooralsnog niet aan mee doet. Kan de Staatssecretaris toelichten of
zij bereid is om deze deelname, in het licht van het door haar zo treffend omschreven
belang van digitale soevereiniteit, te heroverwegen?
Nederland heeft al geruime tijd regulier contact met de Duitse overheid over GAIA-X.
Daarin heeft Nederland bijvoorbeeld Nederlandse initiatieven als de Data Sharing Coalition
aangedragen als bouwsteen, en gewezen op het belang van een goede betrokkenheid van
het mkb. Voor de lancering van GAIA-X heeft Nederland ook al in Europese context aandacht
gevraagd voor datadeelinitiatieven op sectoraal, nationaal en Europees niveau en de
verbindingen daartussen. Ik ben dan ook verheugd dat er in Duitsland initiatieven
ontstaan die kunnen aansluiten bij initiatieven in andere landen en vice versa. Diverse
private partijen uit Nederland hebben interesse in het project en hebben contact met
betrokken Duitse partijen gelegd.
Het project is echter nog sterk in ontwikkeling. Ik blijf het contact voortzetten,
ook nu op korte termijn een concretisering van de Duitse ambities verwacht wordt.
Ik zal een concrete mogelijkheid om vanuit de Nederlandse overheid deel te nemen serieus
overwegen zodra er vanuit de initiatiefnemers duidelijker wordt aangegeven waar ruimte
ligt om vanuit Nederland het project mee vorm te geven en hoe dit zich verhoudt tot
andere initiatieven in Nederland en Europa. Ik vind het belangrijk dat er goede samenhang
en wederzijdse versterking tussen de verschillende initiatieven is.
Een sterke data-infrastructuur is belangrijk voor de implementatie van sleuteltechnologieën
zoals AI. GAIA-X kan daaraan bijdragen.
Met betrekking tot de uitrol en beschikbaarheid van digitale infrastructuren zijn
de leden van de VVD-fractie zeer bezorgd over de toenemende brandstichtingen bij zendmasten.
Bovengenoemde leden vragen de Staatssecretaris of zij bekend is met vergelijkbare
trends in misdaden tegen digitale infrastructuur in andere Europese landen. Voorts
lezen deze leden dat de Staatssecretaris in EU-verband voornemens is aandacht te vragen
voor de verspreiding van onjuiste informatie over 5G in relatie tot COVID-19. Graag
vernemen deze leden eveneens welke stappen de Staatssecretaris in eigen land tot dusver
heeft gezet of voornemens is te zetten om de ridicule en zeer schadelijke desinformatie
over de vermeende relatie tussen 5G en COVID-19 te bestrijden.
Daarnaast vernemen bovengenoemde leden eveneens of de Staatssecretaris in de toename
van deze misdaden aanleiding ziet om de feitelijk juiste informatievoorziening over
de (afwezigheid van) gezondheidsrisico’s van het 5G-netwerk te intensiveren. Kan de
Staatssecretaris hier op ingaan? Welke stappen worden genomen om te voorkomen dat als gevolg van de toegenomen aandacht voor het 5G-netwerk naar aanleiding van de brandstichtingen mensen die op zoek
gaan naar informatie over dit onderwerp niet juist terecht komen bij onbetrouwbare of feitelijk onjuiste bronnen? Kan
de Staatssecretaris in dit verband andermaal ontegenzeggelijk uitspreken dat de elektromagnetische
stralingswaarden als gevolg van de ingebruikname van het 5G-netwerk zeer ruim binnen
de veilige normen blijven en dat er geen enkel wetenschappelijk onderbouwd onderzoek
is dat aantoont dat 5G gezondheidsrisico’s oplevert? Is zij bereid om dit ook actief
uit te dragen en te communiceren? En op welke termijn wordt het advies van de Commissie
Elektromagnetische Velden van de Gezondheidsraad over dit onderwerp verwacht?
Er zijn uit diverse lidstaten recente incidenten bekend van brandstichting en andere
vormen van vandalisme aan telecominfrastructuur. De verspreiding van online onjuiste
informatie met betrekking tot 5G en COVID-19 lijkt ook in die landen een rol te spelen.
Het kabinet deelt de grote zorgen die er zijn over brandstichting in zendmasten. Deze
vernielingen zijn onacceptabel en dragen een groot risico met zich mee: het kan de
communicatie met en tussen hulpdiensten treffen en kan de mobiele netwerken verstoren.
Die netwerken hebben we juist in deze periode nog meer dan ooit nodig.
Het Ministerie van EZK en Agentschap Telecom hebben via Europese gremia een uitvraag
gedaan over ervaringen met beveiliging van zendmasten in het buitenland. Ook de politie
staat in contact met collega-diensten. Nederland wisselt continu informatie uit met
partners in EU- en NAVO-verband en bilateraal, ook op dit soort problematiek. In deze
contacten worden analyses en beleidsaanpak gedeeld. Daarbij heeft Nederland uiteraard
extra aandacht voor landen waar deze kwestie ook speelt.
De verspreiding van desinformatie en misinformatie over COVID-19 en 5G verloopt zowel
ongeorganiseerd (door bijv. individuen) als georganiseerd (bijv. in echokamers op
sociale media). In Nederland staan de betrokken ministeries en diensten doorlopend
in nauw contact om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten
te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. Deze informatie en signalen over
COVID-19 worden ook bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur. Ook via het
Rapid Alert Systeem van de Europese Unie wordt informatie gedeeld tussen de lidstaten
en EU-instituties. Daarnaast bestaat de kabinetsbrede aanpak van desinformatie uit
drie actielijnen: preventie, informatiepositie verstevigen en reageren.4EZK heeft de platforms opgeroepen te helpen misinformatie rond 5G en COVID-19 te bestrijden.
De partijen hebben dit met prioriteit beoordeeld op naleving van hun richtlijnen.
Feitelijk juiste informatievoorziening is voor een ieder van belang. Het Kennisplatform
Elektromagnetische Velden en organisaties als het RIVM, de Gezondheidsraad en GGD’en
spelen een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied
van elektromagnetische velden en gezondheid. Het Kennisplatform EMV en de rijksoverheid
onder andere via het Antennebureau van het Agentschap Telecom en de website overalsnelinternet.nl
verschaffen veel informatie. GGD-en, het Kennisplatform EMV en het Antennebureau staan
daarnaast gemeenten bij het beantwoorden van vragen van burgers. Het Kennisplatform
EMV heeft ook op haar website aangegeven dat er geen verband is tussen 5G en COVID-19
en dat berichten hierover onzin zijn en op bangmakerij berusten.5
Zoals ik in eerdere Kamerdebatten en Kamerbrieven6 heb aangegeven hanteert de rijksoverheid strenge, internationaal geldende, limieten
voor de blootstelling aan elektromagnetische velden van frequenties die worden gebruikt
voor mobiele communicatie. Dit is gebaseerd op uitgebreid wetenschappelijk internationaal
en nationaal langjarig onderzoek en de kennis van gerenommeerde en onafhankelijke
instituten als WHO, RIVM en de Gezondheidsraad. De limieten worden gehandhaafd door
Agentschap Telecom. Uit metingen blijkt dat alle tot nu toe gemeten veldsterkten ruim
onder de limieten voor blootstelling liggen. De Gezondheidsraad en het RIVM en de WHO geven aan dat alle wetenschappelijke onderzoeken samen
geen bewijs geven dat blootstelling onder de limieten schadelijk is.
De Gezondheidsraad zal – in aanvulling op haar eerdere publicaties en adviezen – een
overzicht en beoordeling geven van de (inter)nationale studies die op dit terrein
zijn verricht en zal tevens in ogenschouw nemen in hoeverre de huidige normen ter
bescherming van de volksgezondheid zijn gebaseerd op de actuele stand van de wetenschap.
De Gezondheidsraad heeft in haar brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat zij het
advies tegen het einde van het tweede kwartaal van 2020 kan aanbieden.7
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Allereerst vragen deze leden of de Kamer een verslag van deze informele Telecomraad
zo snel mogelijk nadat deze heeft plaatsgevonden kan ontvangen, zodat de inhoud kan
worden betrokken bij aankomende coronadebatten en -besluitvorming.
Het verslag van de informele Telecomraad is tegelijkertijd naar uw Kamer gestuurd.
Gebruik van mobiele applicaties en het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsdata
om de COVID-19 crisis te bestrijden
In de brief van de Staatssecretaris lezen de leden van de CDA-fractie dat het vertrouwen
van de burgers een belangrijke voorwaarde voor digitale oplossingen is. Zij onderschrijven
dit en vragen of de Staatssecretaris ervaringen kan delen uit landen die nu al iets
doen met «tracking & tracing», bijvoorbeeld ten aanzien het percentage deelnemers
en de verspreiding over de bevolking.
In diverse landen worden apps ingezet voor bron- en contactonderzoek. Percentages
van deelnemers in de andere landen is niet altijd bekend. Op basis van de informatie
waarover het Ministerie van VWS op dit moment beschikt heeft in Noorwegen ongeveer
25% van de bevolking de app gedownload en in Singapore ongeveer 20%.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering eerder heeft gecommuniceerd
dat een «corona-app» pas effectief is, wanneer tenminste 60% van de Nederlandse bevolking
deze vrijwillig gaat gebruiken. Hoe denkt de Staatssecretaris in korte tijd deze minimale
60% deelname te kunnen bereiken en tegelijkertijd te zorgen voor een goede spreiding
onder de bevolking?
De Minister van VWS heeft aangegeven dat hoe meer mensen de app gebruiken hoe beter
we onszelf wapenen tegen de verspreiding van COVID-19. Er is een relatie tussen testbeleid,
testcapaciteit, het gedrag van mensen en het gebruik van digitale ondersteuning. De
GGD geeft aan dat ook bij een lagere deelname van app gebruikers, de app kan bijdragen
aan bron- en contactonderzoek. Het kabinet hecht belang aan het toetsen van de effectiviteit
van de apps, zowel vóór introductie van een COVID-19 app als wel door het monitoren
van de effectiviteit tijdens de inzet ervan. Het RIVM zal een taskforce samenstellen,
waarbij gedragswetenschappers met voorstellen zullen komen voor een goede introductie
van de app. Over de stand van zaken rond de ontwikkeling van een COVID-19 app heeft
de Minister van VWS u geïnformeerd op 6 mei jl8.
Op welke wijze(n) kan daarbij inclusiviteit worden geborgd, wetende dat Nederland
ca. 2,5 miljoen laaggeletterden telt, mensen onvoldoende digitaal vaardig kunnen zijn
en visuele of gehoorbeperkingen kunnen hebben?
In overeenstemming met de adviezen van onder andere het College voor de rechten van
de mens wordt door het Ministerie van VWS aandacht besteed aan niet alleen mensen
met een beperking, maar bijvoorbeeld ook de positie van minder digitaal onderlegde,
ongeletterde en laag-geletterde mensen. De Web Content Accessibility Guidelines (WCAG) zijn opgenomen in de
uitgangspunten en ook is de Patiëntenfederatie betrokken in het proces van het Ministerie
van VWS.
Wordt daarnaast bij de ontwikkeling van een «corona-app» rekening gehouden met de
situatie in grensregio’s, waar eenduidigheid extra belangrijk is? Op welke manier(en)
wordt er concreet met België en Duitsland samengewerkt?
De grensoverschrijdende interoperabiliteit van de apps is van groot belang en wordt
met alle EU lidstaten in het eHealth Netwerk besproken. Daarnaast vinden er ook bilaterale
gesprekken plaats tussen het Ministerie van VWS met het Verenigd Koninkrijk, België
(Vlaanderen) en Duitsland om te bezien op welke wijze onze nationale ontwikkelingen
rondom apps met elkaar afstemmen. Van Duitsland is bekend dat zij voornemens zijn
een nationale app te ontwikkelen. België heeft echter aangegeven dat zij vooralsnog
geen intentie hebben om een app op nationaal niveau te ontwikkelen.
In hoeverre zal de Staatssecretaris bij de besprekingen over het gebruik van mobiele
applicaties aandacht vragen voor belangen van interoperabiliteit van apps die (mogelijk)
door afzonderlijke lidstaten worden gekozen, van belang voor onder andere de grensstreken?
Het onderwerp van grensoverschrijdende interoperabiliteit wordt door het Ministerie
van VWS besproken met de Europese Commissie en de EU-lidstaten in het eHealth Netwerk.
Nederland heeft reeds in het eHealth Netwerk aangekondigd dat grensoverschrijdende
interoperabiliteit van essentieel belang is, maar dat dit op een stapsgewijze manier
dient te worden ingevoerd. Voor Nederland geldt nu als prioriteit om aansluiting met
Duitsland en België te vinden.
De Staatssecretaris schrijft dat Nederland zal vragen om meer informatie ten aanzien
van het eerder door Commissaris Breton aangekondigde EU-initiatief voor het gebruik
van geanonimiseerde mobiliteitsdata alvorens een standpunt hierover in te nemen. Met
welke reden is meer informatie gewenst, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Er
wordt immers al gebruik gemaakt van «mobility data» van Google en gemeentes maken
al jaren via het CBS en andere bedrijven gebruik van mobility data?
Op korte termijn vindt overleg plaats met de Europese Commissie om inzicht te krijgen
op welke wijze het initiatief van Commissaris Breton wordt voortgezet en wat zij concreet
voor ogen hebben met betrekking tot het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsdata
alvorens hier een Nederlands standpunt over in te nemen. Daarbij is ook de mening
van de Autoriteit Persoonsgegevens ten aanzien van het gebruik van geanonimiseerde
mobiliteitsdata relevant. Het lijkt Commissaris Breton te gaan om data afkomstig uit
mobiele netwerken (antennedata) en niet om data afkomstig van de mobiele telefoon
van de gebruiker (bijvoorbeeld door apps).
Kan de Staatssecretaris aangeven waarom met betrekking tot de te ontwikkelen «corona-app(s)»
enkel wordt gesproken over apps die tracken én tracen en niet over apps die alléén
tracken?
Het mogelijk gebruik van een app in Nederland dient in eerste instantie als ondersteuning
van het bron- en contactonderzoek van de GGD. In die context worden apps ook over
het algemeen contact tracing apps genoemd.
De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de ontwikkeling van de «corona-app(s)»
diverse ministeries zijn betrokken. Wat is precieze rolverdeling tussen deze departementen?
Welk departement is waarvoor verantwoordelijk, welk departement coördineert en welke
bewindspersoon is waarop aanspreekbaar?
In principe vallen alle onderwerpen op het terrein van de gezondheidszorg onder de
verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS. In de context van de COVID-19-apps,
is het Ministerie van VWS verantwoordelijk voor zowel de ontwikkeling ervan alsook
de vertegenwoordiging in de Europese gremia waar de grensoverschrijdende interoperabiliteit
van de COVID-19 – apps wordt besproken. Waar nodig zal interdepartementaal door VWS
worden afgestemd waar het gaat om de (wettelijke) randvoorwaarden op het gebied van
databescherming, cybersecurity, nationale veiligheid en fundamentele grondrechten.
Tijdens de Telecomraad heb ik daarom ook aangegeven dat het onderwerp primair in het
daarvoor bestemde eHealth Netwerk en bijbehorende EPSCO Raad moet blijven en worden
besproken.
Belang van digitale oplossing voor het herstel van de EU en investeringen in de uitrol
van nieuwe digitale infrastructuren
De leden van de CDA-fractie zijn het met de Staatssecretaris eens dat, onder andere,
door investeringen in sleuteltechnologieën, zoals kunstmatige intelligentie, ons concurrentievermogen
moet worden versterkt en ongewenste afhankelijkheden voorkomen. Vreest de Staatssecretaris
dat de technologische soevereiniteit van Europa als gevolg van de coronacrisis in
gevaar aan het komen is? Deelt zij de analyse in het artikel «Hoe de coronacrisis
techreuzen waarschijnlijk nog machtiger-maakt» (NOS.nl, 3 mei 2020)9, waarin wordt gewaarschuwd voor de groeiende macht van de «Big Tech» ten gevolge
van de coronacrisis, onder andere omdat mensen en organisaties bij online (thuis)werken
grote, bekende platforms verkiezen boven alternatieven? Wat merkt zij van de in het
artikel beschreven lobby van de «Big Five» tegen hen onwelgevallige regels?
Ik deel de zorgen van de CDA-fractie dat de coronacrisis voor ongewenste eenzijdige
afhankelijkheden kan zorgen. De coronacrisis kan echter ook kansen bieden om als Europa
de handen ineen te slaan, bijvoorbeeld als het gaat om investeringen en het ontwikkelen
van Nederlandse en Europese alternatieven. Nederland heeft tijdens de informele Telecomraad
het belang van investeringen aangestipt in sleuteltechnologieën ter versterking van
het concurrentievermogen en om ongewenste eenzijdige afhankelijkheden te voorkomen.
Ik zal de situatie blijven monitoren en doe een moreel appel op grote techbedrijven
om hun verantwoordelijkheid proactief te nemen gegeven hun sterke positie.
Deze leden lezen dat Nederland aandacht zal vragen voor de inzet van digitale toepassingen
in de 1,5-metersamenleving en het delen van goede praktijkvoorbeelden hierover tussen
de EU-lidstaten. Wat gaat Nederland hier zelf inbrengen?
Digitalisering is van grote waarde gebleken tijdens de coronacrisis tot nu toe.
Om contact te houden met familie en vrienden, maar ook voor het massale thuiswerken
en onderwijs op afstand. Voor de inzet van digitale toepassingen is onze excellente
infrastructuur (en goede netwerken) een belangrijke basis. Digitalisering kan een
grote rol spelen om op korte en langere termijn te komen tot een normalisering van
onze maatschappij, bij het vormgeven van de 1,5 meter economie. Als het gaat om digitale
toepassingen zijn goede praktijkvoorbeelden: de toepassing van «social distancing
tools» zoals een «afstandsmeter», contactloos- en mobiel betalen, inzet van robots,
chatbots voor online dienstverlening.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre andere lidstaten al gebruik
maken van zorgapps, met name in die lidstaten waar de fysieke afstanden tussen mensen
groter zijn (zoals in Frankrijk en Spanje)? Is er een inventarisatie van voorbeelden?
Diverse landen hebben een COVID-19 app in gebruik. Het merendeel van de Europese lidstaten
werkt momenteel aan de ontwikkeling van een app. Bij het Ministerie van VWS is op
dit moment van de volgende landen bekend dat zij een COVID-19 app in gebruik hebben:
Australië, Bulgarije, Cyprus, Israël, Noorwegen, Oostenrijk, Singapore, Tsjechië,
Verenigd Koninkrijk en IJsland.
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat Nederland in EU-verband
aandacht zal vragen voor de recente (negatieve) ontwikkelingen ten aanzien van digitale
infrastructuren, waaronder de recente branden in zendmasten. Hoeveel aanvallen op
zendmasten hebben tot dusver in Nederland plaatsgevonden? Is al meer bekend over het
motief en of er sprake is van een verband? Vinden dergelijke lidstaten ook in andere
lidstaten plaats? Hoe worden zendmasten in het buitenland beveiligd?
In Nederland is inmiddels sprake van een groot aantal incidenten die lijken geïnspireerd
door onjuiste informatie en oproepen op internet. Op het moment van zending is sprake
van 27 door de politie geregistreerde incidenten van brandstichting. Daarnaast zijn
diverse incidenten bekend van overige vormen van vandalisme, die niet met zekerheid
zijn te verbinden aan de geregistreerde incidenten, bijvoorbeeld omdat niet vast staat
of het motief vandalisme ofwel diefstal was. Onderzocht wordt of hier sprake is van
georganiseerde acties, in hoeverre de incidenten met elkaar verband houden en wat
het motief van de daders is.
Er zijn uit diverse lidstaten recente incidenten bekend van brandstichting en andere
vormen van vandalisme aan telecominfrastructuur. De verspreiding van online onjuiste
informatie met betrekking tot 5G en COVID-19 lijkt hierbij ook een rol te spelen.
Het Ministerie van EZK en Agentschap Telecom hebben via Europese gremia een uitvraag
gedaan naar ervaringen in andere lidstaten met beveiliging van zendmasten. Ook de
politie staat in contact met collega-diensten in andere lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Belang van digitale oplossing voor het herstel van de EU en investeringen in de uitrol
van nieuwe digitale infrastructuren
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris dat tijdens
de high level videoconferentie over telecom lidstaten de mogelijkheid hebben om ervaringen
uit te wisselen over welke digitale oplossingen kunnen bijdragen aan het herstel van
de Europese economieën. Deze leden vragen of de Kamer na afloop een verslag kan ontvangen,
liefst zo spoedig mogelijk.
Ja, dit wordt meegenomen in het verslag van de informele Telecomraad.
De leden van de D66-fractie zien kansen voor Europese samenwerking rondom de uitrol
van digitale infrastructuren. Deze leden vragen de Staatssecretaris of hierin ook
investeringen in intercontinentale digitale verbindingen over zee en land worden meegenomen.
Deze digitale verbindingen zijn moderne handelsroutes en de ruggengraat van het wereldwijde
internet. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij het belang van zeekabels ziet
voor de concurrentiepositie van Nederland.
Zeekabels zijn belangrijk voor de concurrentiepositie van Nederland. Bedrijven willen
zich graag in Nederland vestigen omdat zowel onze mobiele als vaste verbindingen tot
de beste van de wereld behoren, zeekabels maken hier deel van uit. Zeekabels hebben
als onderdeel van de digitale infrastructuur mijn aandacht en ik monitor ontwikkelingen
actief, ook ben ik in gesprek met marktpartijen over de aanlanding van nieuwe zeekabels
in Nederland. Binnenkort stuur ik een brief naar uw Kamer over deze ontwikkelingen.
Mochten marktpartijen (al dan niet gezamenlijk) overwegen een intercontinentale zeekabel
naar Nederland aan te leggen ben ik bereid om faciliterend op te treden, bijvoorbeeld
bij de vergunningsverlening of bij coördinatievraagstukken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Gebruik van mobiele applicaties en het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsdata
om de COVID-19 crisis te bestrijden
De leden van de ChristenUnie-fractie achten het van belang dat in de nationale en
Europese besluit- en gedachtevorming rondom het gebruik van technologische oplossingen
ter ondersteuning van de bestrijding van het coronavirus, allereerst helder moet zijn
wat het doel van een dergelijke oplossing kan zijn. Vervolgens moet worden bezien
welke technologie hiervoor passend is en tot slot behoort de vraag te worden gesteld
of dat opweegt tegen de impact in de samenleving. Herkent de Staatssecretaris zich
in deze volgordelijkheid en is de Staatssecretaris bereid een dergelijke werkwijze voor te stellen.
Ja, deze werkwijze ondersteun ik en wordt gehanteerd door de Minister van VWS. Zowel
in de nationale situatie als op Europees niveau is het van belang dat het epidemiologisch
kader duidelijk is geformuleerd alvorens naar een technologische oplossing wordt gezocht.
Deze werkwijze wordt reeds in Nederland en door de Europese Commissie gehanteerd.
Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris nadrukkelijk wil benoemen dat alternatieven
voor ondersteuning van het bron- en contactonderzoek ook opportuun kunnen zijn, zoals
thuisrapportage. Wordt ook hierin steeds gezocht naar de minst ingrijpende maatregel
zoals in de toolbox staat verwoord?
Een mogelijke COVID-19 app dient als ondersteuning voor het bron- en contactonderzoek
van de GGD. Dataminimalisatie blijft hierbij het uitgangspunt voor het Ministerie
van VWS. Dit betekent dat alleen die gegevens worden opgeslagen die nodig zijn hierbij.
Het is aan de GGD te bepalen wat hun behoeften zijn om hun werk daarin te ondersteunen.
De GGD is op dit moment met het Ministerie van VWS in gesprek om hun behoeftestelling
aan te scherpen. Over de stand van zaken van de ontwikkeling van een COVID-19 app
en digitale ondersteuning bij thuisrapportage bent u geïnformeerd door de Minister
van VWS op 6 mei jl.10.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het Financieel Dagblad dat Duitsland
bij de ontwikkeling van een applicatie nadrukkelijk oog heeft voor de situatie in
grensregio’s. Kan de Staatssecretaris ook in overleg treden met haar Duitse en Belgische
ambtsgenoten over het gebruik van technologische oplossingen in de bestrijding van
het coronavirus in de grensregio?
Op dit moment is het Ministerie van VWS reeds in gesprek met zowel België (Vlaanderen)
als Duitsland om hun nationale inspanningen omtrent de ontwikkeling van een app op
elkaar af te stemmen.
Wordt ook bij de Nederlandse ontwikkeling hier nadrukkelijk rekening mee gehouden?
Bij de ontwikkeling van een mogelijke nationale app wordt door het Ministerie van
VWS volledig rekening gehouden met de Europese toolbox. Op korte termijn is het Europese
eHealth Netwerk ook voornemens een interoperabiliteitsprotocol te publiceren met daarin
handvatten om de grensoverschrijdende interoperabiliteit te waarborgen. Nederland
houdt bij de ontwikkeling van een mogelijke COVID-19 app volledig rekening met de
grensoverschrijdende interoperabiliteit gebaseerd op de in Europees verband afgesproken
principes.
De leden van de ChristenUnie-fractie staan zeer kritisch ten aanzien van het eerder
vanuit de Europese Commissie geopperde plan om de verspreiding van het coronavirus
in kaart te brengen aan de hand van «track-and-trace». Is nog steeds sprake van een
dergelijk voornemen? Deelt de Staatssecretaris de zorgen over compatibiliteit met
privacywetgeving? Wil de Staatssecretaris deze zorgen ook overbrengen indien dit onderwerp
ter sprake komt?
Ten aanzien van het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsdata vindt op korte termijn
overleg plaats met de Europese Commissie om inzicht te krijgen op welke wijze het
initiatief van Commissaris Breton wordt voortgezet en wat zij concreet voor ogen hebben
met betrekking tot het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsdata alvorens hier een
Nederlands standpunt over in te nemen. Daarbij is ook de mening van de Autoriteit
Persoonsgegevens ten aanzien van het gebruik van geanonimiseerde mobiliteitsdata relevant.
De juridische kaders van de AVG en de Telecomwet (e-privacy richtlijn) zijn hierin
uiteraard leidend.
Belang van digitale oplossing voor het herstel van de EU en investeringen in de uitrol
van nieuwe digitale infrastructuren
De leden van de ChristenUnie vragen of de Staatssecretaris bereid is om in haar standpunt
omtrent het belang van digitale sleuteltechnologieën, naast AI, ook het belang van
nano- en kwantumtechnologie te benadrukken, conform regeerakkoord.
In deze informele Telecomraad heb ik het belang van alle sleuteltechnologieën, specifiek
AI, benadrukt. Dit heb ik in het ingebrachte standpunt dan ook benadrukt. Onveranderd
vindt het kabinet AI, nano- en kwantum technologie belangrijke digitale sleuteltechnologieën
en we zullen hier op blijven inzetten.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier