Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ouwehand over het uitsluiten van plantaardige zuivel van Europese landbouwsubsidies
Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken en Klimaat over het uitsluiten van plantaardige zuivel van Europese landbouwsubsidies (ingezonden 21 februari 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 26 mei
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2088.
Vraag 1 en 2
Kunt u bevestigen dat subsidies voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3)
in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) uitdrukkelijk bedoeld
zijn om agrarische projecten te steunen die kansrijk zijn voor innovatie, verduurzaming
en concurrentiekracht, natuur en landschap, verbetering van de waterkwaliteit en verbetering
van leefbaarheid en economie? Zo nee, hoe zit het dan?
Kunt u bevestigen dat er bepaalde sectoren categorisch uitgesloten zijn van de toekenning
van POP3-subsidies, zelfs wanneer ze een bijdrage leveren aan genoemde doelstellingen?
Zo nee, hoe zit het dan?
Antwoord 1 en 2
Het is juist dat het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) steun verleent aan bovengenoemde
doelen. Deze steun is niet per definitie beperkt tot agrarische projecten of tot bepaalde
sectoren, maar kan breder ingezet worden voor het stimuleren van duurzame ontwikkelingen
van plattelandsgebieden. Het uitgangspunt is dat de ondersteunde acties bijdragen
aan het behalen van de genoemde doelen. Ik noem als voorbeelden de steun die verleend
wordt voor de aanschaf van zonnepanelen en windmolens. Daarnaast wordt ook steun gegeven
aan acties die bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid en economische vitaliteit
van het platteland.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat er vanuit de zogenoemde eerste pijler van het Europees GLB jaarlijks
miljarden aan subsidie rechtstreeks worden overgemaakt op de bankrekening van boeren
en (andere) grondbezitters, waaronder een fors deel aan de melkveehouderij? Kunt u
bevestigen dat Nederlandse veeboeren die koeien gebruiken voor de productie van melk
daarmee ieder jaar zo’n 370 miljoen aan Europese landbouwsubsidie ontvangen?
Antwoord 3
Het is juist dat er vanuit het GLB jaarlijks directe inkomenssteun wordt verleend
aan landbouwers in de EU. Dit wordt gedaan om landbouwers in een redelijk inkomen
te voorzien en daarmee de voedselzekerheid in Europa te garanderen. Naar de Nederlandse
situatie vertaald, hebben landbouwers in 2018 ongeveer € 460 miljoen aan basisinkomenssteun
ontvangen (in totaal € 682 miljoen incl. vergroeningspremie en top up jonge landbouwer).
Er wordt alleen inkomenssteun gegeven aan actieve landbouwers die daarvoor aan een
aantal vergroeningseisen moeten voldoen. Omdat de melkveehouderij in Nederland iets
meer dan de helft van de landbouwgrond in gebruik heeft (incl. gemengde bedrijven),
ontvangt deze sector ook het grootste deel van de voor Nederland beschikbare middelen
in de eerste pijler van het GLB. Voor de melkveehouderij ging het in 2018 om een bedrag
aan basisinkomenssteun van zo’n € 257 miljoen (€ 375 miljoen incl. vergroeningspremie
en top up jonge landbouwer). Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit het bedrag
is voor zowel boeren die als hoofdactiviteit melkveehouderij hebben als boeren die
melkkoeien houden in combinatie met andere landbouwactiviteiten (gemengde bedrijven).
Als alleen naar boeren met hoofdactiviteit melkveehouderij wordt gekeken, dan gaat
het om een bedrag aan basisinkomenssteun van zo’n € 242 miljoen (zo’n € 353 miljoen
incl. vergroeningspremie en top up jonge landbouwer). Mijn inzet bij de hervorming
van het GLB is erop gericht om meer het accent te leggen op doelgerichte betalingen
voor investeringen in milieu en leefomgeving en minder op basisinkomenssteun.
Vraag 4
Kunt u uiteenzetten welk deel van de POP3-subsidies ten goede komen aan initiatieven
in de veehouderij en welk deel aan initiatieven die gericht zijn op de transitie naar
een meer plantaardige samenleving?
Antwoord 4
In de bepalingen van de provinciale verordeningen (zie bijvoorbeeld de Verordening
subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP-3) Zeeland1) en in de Regeling Europese EZK en LNV-subsidies2 staat vermeld welke aanvragers in aanmerking komen voor POP3-subsidies. Aanvragers
kunnen bijvoorbeeld landbouwers, grondeigenaren, grondgebruikers, landbouworganisaties,
provincies, natuur- en landschapsorganisaties, waterschappen, gemeenten, samenwerkingsverbanden,
etc. zijn. Welke doelgroep in aanmerking komt, verschilt per maatregel. Veehouders
kunnen onderdeel uitmaken van deze aanvragers, maar er is niet een bepaald deel van
het budget specifiek voor deze groep aanvrager gereserveerd. Hoeveel initiatieven
gericht zijn op de transitie naar een plantaardige samenleving wordt momenteel niet
geregistreerd omdat dit niet een specifiek doel is van het Plattelandsontwikkelingsprogramma.
Vraag 5
Klopt het dat in de Regeling subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020
de volgende voorwaarde is opgenomen: «Subsidie wordt in ieder geval niet verstrekt
voor kosten voor de vervaardiging van producten die melk of zuivelproducten imiteren
of vervangen»?3
Antwoord 5
Ja, dit staat in bovengenoemde provinciale regelingen.
Vraag 6
Vindt u het eerlijk dat agrariërs die dieren gebruiken voor de productie van zuivel
wel (forse) subsidie ontvangen en agrariërs die zuivel maken van planten niet?
Antwoord 6
De term «zuivel» is in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van toepassing op producten
die gemaakt zijn van melk, die afkomstig is van dieren (zie bijlage VII, deel III,
punten 1 en 2, bij verordening nr. 1308/2013). Het vergelijken van zuivel van dierlijke
afkomst en zuivel gemaakt van planten kan daarom, vanuit deze optiek, niet. Daarnaast
is het produceren van melk op zichzelf geen grondslag voor subsidieverstrekking. De
subsidie vanuit de eerste pijler van het GLB is gebaseerd op het areaal landbouwgrond
en niet op de producten die geproduceerd worden. Dit betekent dat agrariërs die de
gewassen telen waarvan plantaardige producten gemaakt worden die dienen als vervanger
van zuivel, evengoed subsidie ontvangen uit de eerste pijler van het GLB. Vanuit de
tweede pijler van het GLB kunnen agrariërs subsidie ontvangen voor plattelandsontwikkeling.
Ook hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in agrariërs die dierlijke of plantaardige
landbouwproducten produceren. Ook agrariërs die plantaardige producten telen kunnen
in aanmerking komen voor steun, mits de activiteit waarvoor steun gevraagd wordt past
bij de doelen en voldoet aan de gestelde eisen en voorwaarden voor de subsidieverstrekking.
Vraag 7 en 8
Onderschrijft u de constatering dat de uitsluiting van boeren die zuivel kunnen produceren
met planten in strijd is met het kabinetsbeleid om een transitie in gang te zetten
naar een meer plantaardige samenleving? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het expliciet
uitsluiten van boeren die zo innovatief zijn dat ze zuivel kunnen produceren zonder
diergebruik wél in lijn is het met kabinetsbeleid om een transitie in gang te zetten
naar een meer plantaardige samenleving?
Vindt u het in tijden van de klimaatcrisis en een snel groeiend bewustzijn over het
leed van dieren in de intensieve veehouderij niet onbestaanbaar dat agrariërs die
keihard werken aan de noodzakelijke transitie in de landbouw worden uitgesloten van
subsidies, terwijl hun concurrenten die vasthouden aan een volledig vastgelopen manier
van voedsel produceren met (veel) belastinggeld in de benen gehouden worden? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 7 en 8
Zoals eerder vermeld is het, volgens de definitie van zuivel in het GLB, niet mogelijk
om zuivel te produceren uit planten. In het antwoord op zes heb ik aangegeven dat
agrariërs die landbouwproducten produceren die nodig zijn voor het produceren van
op zuivel gelijkende producten, niet worden uitgesloten van GLB-steun. Het is positief
dat agrariërs, vaak samen met andere ondernemers nieuwe producten ontwikkelen op plantaardige
basis. Ik vind ik dat zij ook steun moeten kunnen krijgen. En dat kan ook, mits voldaan
wordt aan de geldende voorwaarden van de regeling waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Vraag 9
Is het voor u acceptabel dat op deze wijze een deel van (jonge) agrarische ondernemers
oneerlijk benadeeld wordt en zo een reëel toekomstperspectief wordt ontzegd? Zo ja,
waarom? Wat wilt u zeggen tegen deze boeren?
Antwoord 9
Binnen POP3 zijn diverse mogelijkheden om subsidie aan te vragen voor maatregelen
waarmee de sector kan innoveren en investeren in duurzame ontwikkelingen op het platteland.
Deze mogelijkheden worden door de sector goed gebruikt. Bij de behandeling van de
aanvragen wordt elke aanvrager gelijk behandeld. Of men in aanmerking komt voor de
subsidie hangt af van de geldende voorwaarden per opengestelde maatregel.
Vraag 10
Gaat u, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het nieuwe GLB en de uitwerking van
het Nationaal Strategisch Plan, een einde maken aan dergelijke uitsluitingen voor
de ontwikkeling van plantaardige initiatieven?
Antwoord 10
Bij de invulling van het nieuwe GLB en de toepassing ervan in het Nationaal Strategisch
Programma voor Nederland maak ik me er sterk voor dat de ontwikkeling van plantaardige
alternatieven voor producten van dierlijke oorsprong voldoende mogelijkheden voor
steun krijgen.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat u voor de jaren 2015 tot en met 2020 in totaal 50 miljoen euro
van de voor de plattelandsgelden bestemde middelen heeft aangewend om het besluit
om de kalversector minder inkomenssteun te geven vanuit het GLB de facto (grotendeels)
teniet te doen?
Antwoord 11
Nee, de in totaal 50 miljoen euro die in de jaren 2015 tot en met 2020 voor de verduurzaming
van de kalversector zijn ingezet, is afkomstig van de eerste pijler van het GLB en
volgt uit een toezegging van de voormalige Staatssecretaris. Deze toezegging had betrekking
op het compenseren van het verlies aan inkomenssteun in de kalversector als gevolg
van de overgang naar een gelijke hectarepremie. Door middel van de overheveling van
pijler 1 naar pijler 2 is het budget voor de plattelandsontwikkeling met eenzelfde
bedrag opgehoogd. Er is derhalve geen sprake van een verlaging van het plattelandsbudget
gedurende deze jaren.
De vermindering van inkomenssteun in de kalversector als gevolg van de overgang naar
de gelijke hectarepremie is overigens aanzienlijk groter dan de steun via plattelandsontwikkeling.
Dat de vermindering van inkomenssteun (grotendeels) teniet gedaan zou zijn, is dus
niet zo.
Vraag 12
Deelt u de mening dat ook deze budgetten volledig strijdig zijn met het kabinetsbeleid
om een transitie in gang te zetten naar een meer plantaardige samenleving?
Antwoord 12
Het gaat hier om een bestaande afspraak met de kalversector over verduurzaming en
toekomstbestendigheid voor de duur van zes jaar. Deze afspraak is destijds met instemming
van uw Kamer gemaakt (Kamerstuk 28 625, nr. 194) en wordt sindsdien conform de afspraken uitgevoerd.
Vraag 13
Op welke wijze gaat u de transitie naar een meer plantaardige samenleving handen en
voeten geven bij de uitwerking van het Nationaal Strategisch Plan waarin zal worden
uitgewerkt op welke wijze Nederland invulling geeft aan de Europese GLB-verordeningen?
Antwoord 13
Het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) is volop in ontwikkeling. De
Europese verordeningen die de basis vormen voor het NSP zijn nog niet vastgesteld.
Bij de ontwikkeling van het NSP gaat de aandacht in het bijzonder uit naar mogelijkheden
om initiatieven, maatregelen en investeringen te steunen die bijdragen aan het sluiten
van kringlopen en het realiseren van een duurzamere landbouw in de toekomst. Over
de meer precieze invulling van het NSP wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Vraag 14
Bent u bereid aanvragers die te maken kregen met een afwijzing op basis van POP3-artikel 1.13,
lid 1i alsnog tegemoet te komen, wanneer hun aanvraag aan alle verdere criteria voldoet?
Antwoord 14
Het ligt op de weg van de provincies om dit onderdeel van het plattelandsontwikkelingsbeleid
uit te voeren. Vanuit deze verantwoordelijkheid zijn de betreffende aanvragen afgewezen
op basis van voor de betreffende provincie geldende juridische bepalingen. Vanzelfsprekend
zal ik, zoals toegelicht bij de beantwoording van 13, samen met provincies bij de
totstandkoming van het NSP initiatieven ten behoeve van een duurzame kringlooplandbouw
bevorderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.