Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de kabinetsreactie Raad van State en Interdepartementaal Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 35300 IV-11)
35 300 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2020
Nr. 53 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 mei 2020
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 4 oktober
2020 inzake de kabinetsreactie op Voorlichting van de Raad van State en Interdepartementaal
Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 11).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze vragen beantwoord
bij brie van 26 mei 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Paternotte
De griffier van de commissie, De Lange
Vraag 1
Hoe wordt – in het licht van de kabinetsreactie op het advies van de Raad van State
en het IBO-rapport – de komende jaren daadwerkelijk bevorderd dat een gedeelte van
de Bonairiaanse bevolking uit een situatie van armoede komt?
Antwoord 1
Het kabinet heeft zich met het ijkpunt voor het sociaal minimum gecommitteerd aan
het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud en het verbeteren van de inkomenspositie
van inwoners van Caribisch Nederland. In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid
Caribisch Nederland van juni 2019 is de wijze waarop het kabinet deze doelstellingen
nastreeft uiteengezet1. Op 25 maart jl. heeft het kabinet noodmaatregelen voor Caribisch Nederland aangekondigd
i.v.m. COVID-19, in lijn met de maatregelen voor Europees Nederland.2 Gelet op de grote gevolgen die deze crisis met zich meebrengt voor Caribisch Nederland,
heeft het kabinet aanvullende maatregelen getroffen met het oog op de sociaaleconomische
effecten van deze crisis. Zo is financiële ondersteuning beschikbaar gesteld met het
oog op de (tijdelijke) verlaging van kosten voor levensonderhoud en is 500.000 euro
beschikbaar gesteld voor het financieren van (lokaal samengestelde) voedselpakketten,
inclusief hygiëneproducten, voor de toename van kwetsbare groepen in Caribisch Nederland
en, waar nodig, het helpen bij de distributie daarvan.3
Met de kabinetsreactie op de Raad van State en het IBO-rapport beoogt de regering
de Haagse coördinatie en de samenwerking met Caribisch Nederland verder te versterken.4 Daarmee zal het kabinet blijven toewerken naar een meer integrale en multidisciplinaire
aanpak. Ook dit komt ten goede aan de ambities van dit kabinet om het sociaaleconomisch
perspectief in Caribisch Nederland te verbeteren. Door beleidsinitiatieven beter op
elkaar af te stemmen en processen te stroomlijnen via coördinatie en daarbij de samenwerking
op te zoeken met de openbare lichamen, kan immers effectiever beleid worden gevoerd.
Vraag 2
Hoe kan – in het licht van de kabinetsreactie – bevorderd worden dat de uitvoeringskracht
van de Openbare Lichamen (Bonaire, Sint Eustatius, Saba) toeneemt, zonder dat er een
verdere afhankelijkheid ontstaat van Nederlandse capaciteit en kennis die slechts
tijdelijk op de eilanden aanwezig is?
Antwoord 2
Er zijn verschillende manieren waarop mijn ministerie inzet op duurzame versterking
van de uitvoeringskracht op de openbare lichamen. Zo investeert mijn ministerie onder
andere in het opleiden en trainen van lokale ambtenaren, zodat zij beter toegerust
zijn om hun taak uit te voeren en waar mogelijk en gewenst door kunnen stromen naar
een andere en/of hogere positie. Het Talent Ontwikkel Programma (TOP) Bonaire is daar
een mooi voorbeeld van. Ook op Saba en Sint Eustatius wordt er regelmatig in trainingen
voorzien. Daarnaast wordt er gewerkt met versterking vanuit Europees Nederlandse gemeenten
op de eilanden. Deze inzet is vaak eenmalig en tijdelijk. Indien het gaat om ondersteuning
bij de uitvoering van een structurele taak wordt geprobeerd zoveel mogelijk samen
te werken met lokale ambtenaren, zodat kennis wordt geborgd en de uitvoeringskracht
niet wegvalt zodra de Europees Nederlandse gemeenteambtenaar het eiland verlaat. Tot
slot worden er ook langdurige samenwerkingsverbanden met Europees Nederlandse gemeenten
gezocht. In tegenstelling tot de eenmalige en tijdelijke inzet gaat het dan om een
meerjarige samenwerking, waarbij gemeenten de eilanden meerdere jaren ondersteunen
met de uitvoeringskracht op specifieke taakgebieden. Dat kan hulp op afstand zijn,
maar ook inzet op het eiland zelf. Ook hierbij is het uitgangspunt dat de opdracht
altijd in nauwe samenwerking met de lokale ambtenaren wordt uitgevoerd, zodat zij
op termijn de werkzaamheden op eigen kracht kunnen uitvoeren.
Vraag 3
Hoe ziet u de integrale en rijksbrede aanpak ook in politiek-bestuurlijke zin voor
zich? Betekent deze ambitie het meer dan nu concentreren van politieke eindverantwoordelijkheid
bij de Minister (of Staatssecretaris) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ook als het gaat om vakinhoudelijke zaken die in Nederland op het eigen domein van
een vakminister liggen? Leidt dit ook tot een meer zelfstandige rol van de gezaghebbers?
Antwoord 3
Veel uitdagingen op de eilanden zijn complex van aard en beslaan meerdere beleidsterreinen.
Dergelijke uitdagingen zijn gebaat bij meer en betere samenwerking in Den Haag, betere
samenwerking met de eilanden en het komen tot een gezamenlijke prioritering. Om die
samenwerking en afstemming te bevorderen wordt ingezet op maatregelen die de coördinerende
rol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verder
verstevigen. Zo wordt onder meer ingezet op maatregelen die een meer integrale weging
en prioritering van beleidsvoornemens mogelijk moeten maken. Zo neemt het kabinet
de aanbeveling van het IBO over om beleidswijzigingen gericht op Caribisch Nederland
op de geëigende begrotingsmomenten te bespreken in de Stuurgroep Caribisch Nederland
onder voorzitterschap van BZK. In het voorjaar worden bovendien alle budgettaire plannen
van de departementen besproken in de Stuurgroep Caribisch Nederland. Dit vergroot
de transparantie, bevordert de samenhang van de plannen, opdrachten en integrale beleidsvorming.
Het eindresultaat wordt besproken in het begrotingsbilateraal tussen de Minister van
BZK en de Minister van Financiën. Dit gebeurt aanvullend op de departementale begrotingsbilateralen,
om zo het overzicht op alle beleidsplannen gericht op Caribisch Nederland te vergroten
en prioritering te vergemakkelijken. De ministeriële verantwoordelijkheid van de verschillende
departementen blijft daarbij onverminderd van kracht.
Vraag 4
Waarom komt de landbouw in Caribisch Nederland zo moeizaam van de grond? Kunt u in
het licht van deze kabinetsreactie aangeven welke kansen er liggen om dat anders te
gaan aanpakken?
Antwoord 4
Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen verschillende uitdagingen voor de ontwikkeling
van de landbouwsector, waaronder suboptimale klimaatomstandigheden, hydrologie en
geografie. Het Ministerie van LNV probeert de eilanden daarbij te ondersteunen. Zo
maakt landbouwontwikkeling op Bonaire onderdeel uit van het Bestuursakkoord Bonaire.
Daarbij wordt onder meer ingezet op capaciteitsbevordering van de dienst Landbouw
Veeteelt en Visserij (LVV), de professionalisering van de geitenhouderij en verbetering
van de voedselveiligheid met betrekking tot de vleesketen. Conform het Plan van Aanpak
Herinrichting dienst LVV is er inmiddels een transitiemanager aangesteld. Voor Saba
heeft het kabinet daarnaast middelen beschikbaar gesteld uit de Regio Envelop ter
ontwikkeling van hydroponics – wat een duurzame methode is om groenten en fruit te
verbouwen – en zijn er middelen voor het professionaliseren en verduurzamen van de
geitenhouderij. Ook is er op Saba uit de Bijzondere Uitkering Natuur Caribisch Nederland
een project gefinancierd ter ontwikkeling van een landbouwgebied, waar de landbouwdienst
van het openbaar lichaam Saba tegenwoordig verschillende gewassen verbouwd. Op Sint
Eustatius wordt tot slot samen met het openbaar lichaam gewerkt aan het professionaliseren
van de geitenhouderij en wordt er gezamenlijk een integrale landbouwvisie ontwikkeld.
Tot slot is onlangs het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030
aan uw Kamer gepresenteerd. In dit integrale plan heeft het duurzame gebruik van land
en water ten behoeve van het ontwikkelen en diversifiëren van de economie een prominente
plaats, zoals de ontwikkeling van een duurzame visserij en voedselproductie.
Vraag 5
Hoe kan reeds bij de begroting voor het jaar 2021 voorgesorteerd worden op voorstellen
die nu in de kabinetsreactie verwoord worden, maar die – gelet bijvoorbeeld op het
feit dat Bonaire pas in oktober 2020 mede op basis van deze kabinetsreactie met een
nieuwe visie richting 2030 zal komen – nog niet bestuurlijk en politiek uitgekristalliseerd
zijn?
Antwoord 5
Door de Raad van State en in het IBO-rapport worden vele aanbevelingen gedaan die
grotendeels samenhangen en dus ook in samenhang moeten worden opgepakt. Tegelijkertijd
bestaat de wens om zo snel mogelijk aan de slag te gaan met aanbevelingen waar dat
kan. Daarom is in de kabinetsreactie gemeld dat enkele aanbevelingen worden gewogen
bij het tot stand komen van de begroting voor 2021. Dit betreft in de praktijk aanbevelingen
die vooral zien op de vergroting van inzicht in de middelen voor Caribisch Nederland
en die daarmee niet interfereren met de nog op te stellen beleidsvoornemens, zoals
de meerjarige uitvoeringsagenda’s en de genoemde visie van Bonaire richting 2030.
Vraag 6
Voorziet u – in het licht van de voorliggende rapporten – nog een verschuiving in
taken en werkzaamheden tussen enerzijds het Rijk en anderzijds de Openbare Lichamen?
Antwoord 6
Die kans is zeker aanwezig. De huidige taakverdeling tussen het Rijk en de openbare
lichamen is volgens de analyses van de Raad van State en het IBO vertroebeld. Het
kabinet heeft daarom aangegeven de huidige taakverdeling met de openbare lichamen
te verduidelijken en herijken. Per eiland wordt bekeken of de taakverdeling aansluit
bij de opgaves en bestuurlijke capaciteit op de eilanden. Daarbij zal ook aandacht
zijn voor de mogelijkheid tot differentiatie. Zo wordt onder meer bezien of sommige
taken die nu op eilandelijk niveau liggen vanwege hun complexiteit of vitale functie
niet beter (deels) bij het Rijk belegd kunnen worden. Het gaat dan in het specifiek
over taken op het terrein van nutsvoorzieningen, havens en luchthavens. In het verlengde
daarvan zal tevens worden bezien of bepaalde taken die nu door het Rijk worden uitgevoerd
niet beter bij het openbaar lichaam passen. Zo heeft de Staatssecretaris van SZW bijvoorbeeld
bij brief van 31 januari 20205 gesteld dat zij met het bestuurscollege van het openbaar lichaam Saba wil kijken
naar de mogelijkheid om Saba meer zeggenschap te geven in het sociaal domein door
het overdragen van de bevoegdheid op het gebied van het verlenen van bijzondere onderstand.
Vraag 7
Welke aspecten van het IBO-advies over een integrale aanpak wilt u overnemen?
Antwoord 7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar het overzicht van de aanbevelingen
en de reactie van het kabinet op deze aanbevelingen, die als bijlage is meegezonden
met de kabinetsreactie.6
Vraag 8
In de brief wordt aangegeven dat achterstanden moeten worden ingelopen om de levensstandaarden
voor bewoners op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te verbeteren. Welke achterstanden
worden hiermee bedoeld?
Antwoord 8
Over achterstanden is de afgelopen jaren al veel geschreven in diverse rapportages.
Het kabinet erkent in de kabinetsreactie dan ook de noodzaak voor een impuls in het
fysieke, sociale en bestuurlijke domein. Zo zijn de sociale voorzieningen nog niet
op het gewenste niveau, de fysieke infrastructuur vertoont achterstallig onderhoud,
de staat van de natuur en in het bijzonder het koraal is niet toekomstbestendig, de
bestuurskracht is nog onvoldoende verstevigd en het ambtenarenapparaat mist voldoende
kennis en capaciteit.
Vraag 9
Kunt u, aan de hand van de casus «wetboeken van strafrecht en strafvordering», uitleggen
hoe het nieuwe beleid rond «comply or explain» er uit zou kunnen zien? Zou dat betekenen
dat juist aansluiting gezocht blijft worden bij ontwikkelingen (aanpassingen, wetswijzigingen)
die zich in de Nederlandse wetten voordoen, of zou er juist reden zijn (vanuit het
perspectief van Caribische samenwerking, mede gelet op het gemeenschappelijke Hof
van Justitie) om meer te richten op de landsverordeningen van de Caribische landen
in het Koninkrijk?
Antwoord 9
De Raad van State heeft geconcludeerd dat er een duidelijk kader ontbreekt op grond
waarvan kan worden besloten Europees Nederlandse wetgeving wel of niet van toepassing
te verklaren op Caribisch Nederland. Daardoor lijken diverse departementen hun eigen
afwegingsgronden te hanteren. Bovendien stelt de Raad van State dat vaak onvoldoende
oog is voor de vraag of wetgeving die wel van toepassing wordt verklaard, voor de
eilanden uitvoerbaar is. Het kabinet heeft daarom besloten om de aanbeveling van de
Raad van State op te volgen om nadere, heldere en eenduidige criteria op te stellen
wanneer differentiatie kan of moet worden toegepast. Via dit nader uit te werken principe
van «comply or explain», wordt getracht een eenduidiger afwegingskader te bieden.
Het doel is daarbij niet om alle Europees Nederlandse regelgeving zonder meer van
toepassing te verklaren op Caribisch Nederland. Er kunnen goede redenen zijn om af
te wijken van Nederlandse wetten. Zo zijn in het verleden afspraken gemaakt over uniform
procesrecht in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dat betekent dat voor sommige
wetten die van toepassing zijn op Caribisch Nederland – zoals strafvordering – niet
Europees Nederland wordt gevolgd, maar wordt aangesloten bij wetgeving van de andere
Caribische landen van het Koninkrijk. Voor het strafrecht geldt juist dat er een moderniseringsslag
zal worden gemaakt waarbij aansluiting wordt gezocht met het Europees Nederlandse
strafrecht. In andere gevallen – zoals op het terrein van VWS – is gekozen voor de
introductie van een geheel op Caribisch Nederland geënt stelsel. Het uiteindelijke
doel blijft in alle gevallen hetzelfde; het bereiken van een gelijkwaardig effect
met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden
van de Caribische context.
Vraag 10
Klopt het dat u het advies van de Raad van State met betrekking tot het opstellen
van een uitvoeringsagenda over zal nemen en dat dit voor alle drie de eilanden gedaan
zal worden? Indien nee, welke aspecten van dit advies met betrekking tot het opstellen
van een uitvoeringsagenda zal u wel overnemen?
Antwoord 10
Het kabinet neemt deze aanbeveling grotendeels over. Het kabinet zal met de eilandbesturen
overleggen op welke wijze gezamenlijk invulling gegeven kan worden aan de uitvoeringsagenda’s,
gelet op de behoeften van de openbare lichamen en de beschikbare uitvoeringskracht
op de eilanden. Bij het opstellen van de uitvoeringsagenda’s zal ook aandacht worden
besteed aan de taakverdeling tussen Rijk en openbaar lichaam, de benodigde investeringen
en financieringsstromen, de benodigde wijziging van wet- en regelgeving en de benodigde
versterking van bestuurs- en uitvoeringskracht.
Vraag 11
Wanneer kan de Kamer deze uitvoeringsagenda(’s) verwachten?
Antwoord 11
Allereerst moeten diverse zaken in goede samenwerking met de openbare lichamen nader
worden uitgewerkt. Het gaat daarbij onder meer om de taakverdeling tussen Rijk en
openbaar lichaam, de benodigde investeringen en financieringsstromen, de benodigde
wijziging van wet- en regelgeving en de wijze waarop uitvoering kan worden gegeven
aan versterking van bestuurs- en uitvoeringskracht. Ik wil daar zo snel als mogelijk
mee aan de slag gaan, maar daarbij ben ik ook realistisch. Het uitwerken van bovenstaande
punten vereist een zorgvuldig proces dat in gezamenlijkheid moet worden doorlopen.
In de tussentijd houdt het kabinet daarom vast aan bestaande afspraken. Zo bieden
het Bestuursakkoord Bonaire en de Saba Package reeds een meerjarenprogramma die beiden
een looptijd hebben tot 2022. Op Sint Eustatius wordt daarnaast gewerkt aan het herstel
van goed bestuur, financieel beheer en het inhalen van achterstallig onderhoud op
diverse terreinen op basis van de Tijdelijke wet taakverwaarlozing. Daar is het herstel
naar normale bestuurlijke verhoudingen direct gerelateerd aan de voortgang op een
groot aantal verbetertrajecten.
Vraag 12
Klopt het dat uw ministerie de verantwoordelijkheid zal nemen voor het opstellen van
deze uitvoeringsagenda(’s)? Indien nee, wie is hiervoor verantwoordelijk?
Antwoord 12
Ja. In lijn met de aanbeveling van de Raad van State, zal het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties een coördinerende rol vervullen bij het opstellen van
de uitvoeringsagenda’s. Dit zal – net als bij het Bestuursakkoord Bonaire en de Saba
Package – uiteraard in goed overleg en in nauwe samenwerking met de openbare lichamen
en de Haagse departementen plaatsvinden.
Vraag 13
Is het Masterplan 2030 van Bonaire hetzelfde als de uitvoeringsagenda? Indien nee,
wat is het verschil?
Antwoord 13
Het Masterplan 2030 en de uitvoeringsagenda zijn niet hetzelfde, maar ze liggen wel
in elkaars verlengde en vullen elkaar aan. In het Masterplan 2030 schetst het Bestuurscollege
van Bonaire een beeld van hoe Bonaire zich in de komende tien jaar wil ontwikkelen
en welke sectoren daarbij van belang zijn. Bij het opstellen van de uitvoeringsagenda’s
zal derhalve goed gekeken moeten worden hoe de uitvoeringsagenda voor Bonaire daarbij
aan kan sluiten, onder meer waar het gaat om (maatschappelijke) prioriteiten, etc.
Zoals in antwoord op vraag 10 en 11 is benoemd, zal de uitvoeringsagenda ook ingaan
op zaken als de taakverdeling tussen Rijk en openbaar lichaam, de benodigde investeringen
en financieringsstromen, de benodigde wijziging van wet- en regelgeving en de benodigde
versterking van bestuurs- en uitvoeringskracht. De uitvoeringsagenda is daarmee breder
dan de lopende bestuursakkoorden en het Masterplan. Het is wel van belang dat ze elkaar
straks verder versterken.
Vraag 14
Kunt u toelichten waarom terughoudendheid met betrekking tot het beperkte absorptievermogen
van de eilanden ertoe kan leiden dat alle departementen eigen afwegingsgronden hanteren?
Antwoord 14
Het beperkte absorptievermogen van de eilanden is niet de reden dat departementen
eigen afwegingsgronden hanteren. Zoals de Raad van State opmerkte is de oorzaak daarvoor
gelegen in het ontbreken van een duidelijk kader op grond waarvan kan worden besloten
om wetgeving die voor Europees Nederland van kracht wordt, wel of niet ook van kracht
te laten worden in Caribisch Nederland. Het kabinet heeft daarom besloten, zoals aanbevolen
door de Raad van State, nadere criteria te zullen opstellen.
Vraag 15
Klopt het dat er nog steeds geen duidelijk kader beschikbaar is op grond waarvan wordt
besloten om de wetgeving die voor Europees Nederland van kracht wordt wel of niet
óók van kracht te laten worden in Caribisch Nederland?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 9 en 14.
Vraag 16
Welke stappen worden er, gelet op de opmerking van de Raad van State dat ministeries
soms eigen afwegingsgronden lijken te hanteren, gezet om de afwegingsgronden die ministeries
gebruiken met elkaar gelijk te trekken?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 9 en 14.
Vraag 17
Klopt het dat het de wens is van uw ministerie om dit de coördineren? Indien nee,
kunt u dit toelichten?
Antwoord 17
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor
de algehele coördinatie op de uitvoering van de kabinetsreactie. De uitwerking van
de verschillende onderdelen van de kabinetsreactie vergt echter een rijksbrede en
gezamenlijke inspanning. De uitwerking van de kabinetsreactie wordt daarom benaderd
als een samenhangend programma met onderliggende trajecten/(deel)projecten. Per maatregel
wordt gekeken welk departement het best geëquipeerd is om het voortouw te nemen bij
de uitwerking. In de meeste gevallen is dat inderdaad het Ministerie van BZK. In die
gevallen waarbij een ander departement het voortouw neemt bij de uitwerking van een
maatregel of advies, is BZK ook altijd inhoudelijk betrokken.
Vraag 18
Klopt het dat er nog steeds onvoldoende oog is voor uitvoerbaarheid van wetgeving
op de eilanden?
Antwoord 18
Dit is inderdaad één van de constateringen van de Raad van State, hetgeen zich ook
op andere terreinen lijkt te materialiseren. Zo stelt ook het IBO-rapport dat de eilanden
momenteel bepaalde taken niet uitvoeren vanwege de beperkte bestuurlijke capaciteit,
beperkte financiën of vanwege hun complexiteit. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie,
zal daarom goed gekeken worden naar een verduidelijking en herijking van de bestaande
taakverdeling. Daarnaast zal de uitvoerbaarheid van wetgeving ook worden meegenomen
bij de nadere uitwerking van het principe van «comply or explain».
Vraag 19
Klopt het dat uw ministerie eindverantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoerbaarheid
van te implementeren wetten? Indien nee, kunt u dit toelichten?
Vraag 20
Bent u in de veronderstelling dat de verantwoordelijkheid voor dit toezicht op dit
moment op de juiste plek is belegd?
Antwoord 19 en 20
Bij de totstandkoming van nieuwe wetten, dient het initiatief nemende ministerie te
zorgen voor een deugdelijke afstemming indien de betreffende wet financiële of bestuurlijke
consequenties heeft voor Caribisch Nederland. Daartoe vindt telkens een handhaafbaarheids-
en uitvoerbaarheidstoets plaats door het betreffende departement. Bij wetten die bestuurlijke
of financiële consequenties voor Caribisch Nederland hebben, dient vervolgens in ieder
geval afstemming plaats te vinden met het Ministerie van BZK. Op basis van de Wet
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 209), dienen tevens de
bestuurscolleges van de openbare lichamen de gelegenheid te krijgen om hun oordeel
te geven over het wetsvoorstel. Conform de Wet financiën openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba (artikel 87), dient daarnaast afstemming plaats te vinden met
de Ministers van BZK en Financiën indien het wetsvoorstel financiële gevolgen heeft
voor de openbare lichamen.
Vraag 21
Hoe is invulling gegeven aan de terughoudendheid bij het van toepassing verklaren
op Bonaire, Saba en Sint Eustatius van nieuwe wetgeving voor Europees Nederland? Is
het ook mogelijk om regelgeving te schrappen voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius?
Antwoord 21
Zoals overeengekomen bij de Slotverklaring van de Miniconferentie van 10 en 11 oktober
2006 over de toekomstige staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
(hierna: Slotverklaring) kregen deze eilanden een positie binnen het Nederlandse staatsbestel.
Op grond van de Slotverklaring was het uitgangspunt, dat bij aanvang van de nieuwe
staatsrechtelijke positie van de drie eilanden de Nederlands-Antilliaanse regelgeving
die daar tot de transitiedatum van kracht was, zou blijven gelden en dat Nederlandse
regelgeving na de overgang geleidelijk zou worden ingevoerd. Dit betekende dat de
«gewone» Nederlandse regelgeving (dat wil zeggen: de in het Europese deel van Nederland
geldende regelgeving) vanaf de transitiedatum niet van rechtswege van toepassing werd;
dit gold zowel voor de Nederlandse regelgeving die vóór de transitiedatum geldend
was, als voor de regelgeving die op een later tijdstip in werking trad. Om uitvoering
te geven aan het uitgangspunt dat in plaats van gewone Nederlandse regelgeving vooralsnog
de Nederlands-Antilliaanse regelgeving zou blijven gelden, werd tevens bepaald dat
Nederlandse wettelijke voorschriften alleen in de openbare lichamen van toepassing
zijn, voor zover dat in de desbetreffende wettelijke voorschriften uitdrukkelijk is
bepaald of daarin bepalingen met betrekking tot de openbare lichamen zijn opgenomen.
Is er in een Nederlandse wet niets geregeld over de toepassing ervan ten aanzien van
de openbare lichamen, dan is deze regelgeving niet van toepassing. In 2010 werd ook
afgesproken gedurende de eerste 5 jaar terughoudend te zijn bij het invoeren van nieuwe
wetgeving. Reden hiervoor was het beperkte absorptievermogen van de eilanden. Deze
legislatieve terughoudendheid is na de evaluatie van de nieuwe staatskundige structuur
door de commissie Spies in 2015 vooralsnog niet losgelaten. Indien daartoe aanleiding
bestaat, is het mogelijk om wetgeving voor Caribisch Nederland te schrappen.
Vraag 22
Waarom zou de legislatieve terughoudendheid uit 2010 niet meer als uitgangspunt gelden?
Antwoord 22
De keerzijde van het beginsel van legislatieve terughoudendheid is dat het mogelijke
willekeur in de hand werkt en dat het er volgens de Raad van State in de praktijk
toe leidt dat departementen soms eigen afwegingsgronden lijken te hanteren. In lijn
met het advies van de Raad van State, zet het kabinet daarom in op het beginsel van
«comply or explain». Bij nieuwe wet- en regelgeving en aanpassing van bestaande wet-
en regelgeving moet volgens dit beginsel steeds worden gemotiveerd of en hoe deze
wetgeving van toepassing kan worden verklaard in Caribisch Nederland én of differentiatie
nodig en wenselijk is. Door het uitgangspunt te veranderen wordt bewerkstelligd dat
bij alle nieuwe wet- en regelgeving of aanpassing van bestaande wet- en regelgeving
een deugdelijke motivering wordt gegeven en dus wordt nagedacht over de vraag wat
dit betekent voor Caribisch Nederland.
Vraag 23
Rekening houdend met de reeds ingevoerde verbeteringen, wanneer verwacht u dat de
achterstanden ingehaald zullen zijn? Mocht hier tot op heden nog geen tijdpad voor
zijn, wat zijn uw streefdoelstellingen hiervoor?
Vraag 24
Nu de onderwerpen sociale voorzieningen, infrastructuur, kwaliteit van natuur en koraal,
de bestuurskracht en kennis en capaciteit in het ambtenarenapparaat nog niet van het
gewenste niveau zijn, wat is voor deze onderwerpen het gewenste niveau?
Vraag 25
Welke stappen zullen worden gezet om deze genoemde onderwerpen op het gewenste niveau
te krijgen?
Antwoord 23, 24 en 25
De genoemde achterstanden zullen per eiland en per geval verschillend zijn. Ter illustratie;
het bestuurscollege van Bonaire heeft begin dit jaar het startsein gegeven voor de
aanpak van generaties lang achterstallig onderhoud aan de wegen. Het duurt naar verwachting
nog jaren voor al het achterstallig onderhoud is weggewerkt. Een eenduidig antwoord
op deze vragen kan ik u op dit moment daarom nog niet geven. In overleg met de openbare
lichamen zal komende periode verder worden gekeken naar de achterstanden, financieringsbehoeften,
uitdagingen en te ondernemen stappen voor de lange termijn. Deze zullen uiteindelijk
moeten landen in de uitvoeringsagenda’s, waarbij ook voldoende oog moet zijn voor
haalbaarheid en capaciteit.
Vraag 26
Klopt het dat uw ministerie verantwoordelijkheid draagt voor het coördineren van de
projecten die moeten leiden tot het behalen van dit gewenste niveau op bovenstaande
onderwerpen? Indien ja, kunt u toelichten op welke manier de rol van uw ministerie
op dit project zal worden ingevuld? Indien nee, hoe en bij wie is de verantwoordelijkheid
voor deze doelstellingen belegd?
Antwoord 26
Zoals in het antwoord op vraag 3 gesteld, is het voornemen om de coördinerende rol
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te verstevigen. Daartoe
wordt onder meer ingezet op maatregelen die een meer integrale weging en prioritering
van beleidsvoornemens mogelijk moeten maken. De verantwoordelijkheid voor het wegwerken
van een achterstand blijft echter primair belegd bij de vakinhoudelijke Minister of
het openbaar lichaam, afhankelijk van waar de taak is (of wordt) belegd.
Vraag 27
Klopt het dat uw ministerie een coördinerende rol heeft bij het beantwoorden van de
vraag of extra inzet van het kabinet bij de voorbereiding van de begroting van 2021
nodig is? Indien ja, kunt u nader toelichten op welke manier de coördinerende rol
van uw ministerie in dit kader wordt vormgegeven? Indien nee, hoe is de verantwoordelijkheid
voor het verbeteren van de aandachtspunten in Caribisch Nederland belegd?
Antwoord 27
De inzet voor Caribisch Nederland loopt mee in de reguliere besluitvorming over het
tot stand komen van de begroting van 2021. Aangezien deze besluitvorming op dit moment
nog gaande is kan ik op dit moment geen concrete toelichting geven. In algemeenheid
kan ik melden dat, conform de individuele ministeriële verantwoordelijkheid, elk departement
verantwoordelijk is voor de inzet op het eigen beleidsterrein. Vanwege de coördinerende
rol die mijn ministerie heeft ten aanzien van Caribisch Nederland voer ik gesprekken
met mijn collega’s over hun inzet voor Caribisch Nederland.
Vraag 28
Op welke wijze is er geïnvesteerd in de ontwikkeling van landbouw? Welke resultaten
zijn daarbij geboekt?
Antwoord 28
Vanuit de Regio Envelop worden de ontwikkeling van hydroponics op Saba gefinancierd
en het project gericht op het professionaliseren en verduurzamen van de geitenhouderij
en op het verbeteren van de voedselveiligheid met betrekking tot de vleesketen. Daarnaast
zijn er vanuit het Rijk middelen beschikbaar gesteld voor de herinrichting van de
dienst LVV op Bonaire. Voor de resultaten van deze projecten verwijs ik u naar mijn
antwoord op vraag 4. Ten slotte financiert het Ministerie van LNV de ontwikkeling
van groen onderwijs in Caribisch Nederland.
Vraag 29
Kunt u aangeven wat het praktisch betekent als het BES-fonds wordt omgebouwd tot een
investeringsfonds?
Antwoord 29
Op dit moment kan ik hier nog niets over zeggen. Het mogelijk uitbreiden of deels
omvormen van het BES-fonds, zoals geadviseerd door de Raad van State, is op dit moment
onderwerp van nadere verkenning en afstemming.
Vraag 30
Als het overzicht Rijksuitgaven Caribisch Nederland in de begroting van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties wordt uitgebreid, betekent dit dan ook dat de politieke
verantwoordelijkheid van de Minister (of Staatssecretaris) van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties wordt uitgebreid, bijvoorbeeld richting inhoudelijke beleidsterreinen
van andere departementen?
Antwoord 30
Nee. Zoals in de kabinetsreactie is gesteld, blijft de huidige ministeriële verantwoordelijkheid
van kracht. Aan de politieke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van BZK verandert
dus niets wanneer het overzicht Rijksuitgaven Caribisch Nederland wordt uitgebreid.
Vraag 31
Klopt het dat uw ministerie extra financiële middelen heeft ontvangen bij het sluiten
van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte III? Acht uw ministerie deze financiële
middelen voldoende om zijn coördinerende rol naar tevredenheid te kunnen vervullen?
Bent u van mening dat uw ministerie zijn coördinerende rol naar tevredenheid volbrengt?
Antwoord 31
Het Ministerie van BZK heeft geen extra middelen ontvangen. Wel heeft het kabinet
in totaal 50 miljoen euro gereserveerd voor Caribisch Nederland via de Regio Envelop.
Ook is ten behoeve van infrastructuur 5 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld
voor exploitatie, beheer en onderhoud. Daarnaast zijn er de nodige middelen uitgetrokken
voor de wederopbouw van de bovenwindse eilanden (67 miljoen voor Saba en Statia en
550 miljoen voor Sint Maarten). Deze laatste middelen betreffen geen intensivering
bij het regeerakkoord, maar zijn bedoeld om de schade die is ontstaan door orkaan
Irma te herstellen. Mijn ministerie is nauw betrokken bij de besteding van deze middelen.
In de afgelopen jaren heb ik geprobeerd om mijn coördinerende rol verder in te vullen
door actief de samenwerking op te zoeken met andere departementen en de openbare lichamen.
De bestuurlijke constellatie en de versnippering van taken en middelen zorgen echter
voor de nodige uitdagingen. Daarom heb ik de Raad van State en het IBO gevraagd om
advies over hoe de Haagse coördinatie en de samenwerking tussen Europees Nederland
en Caribisch Nederland in de toekomst effectiever en efficiënter kan worden vormgegeven.
De maatregelen zoals beschreven in de kabinetsreactie bieden daar de nodige handvatten
voor.
Vraag 32
Welke aspecten van de coördinerende rol van uw ministerie zouden kunnen volgens u
worden verbeterd?
Antwoord 32
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 33
Welke rol had uw ministerie voor het regeerakkoord van kabinet-Rutte III en op welke
manier is deze rol exact veranderd na het regeerakkoord?
Antwoord 33
Mijn ministerie heeft – nog meer dan voorheen – geprobeerd de samenwerking op te zoeken
met andere departementen en de openbare lichamen. De analyse van het IBO onderschrijft
dat en stelt dat het Ministerie van BZK de afgelopen jaren in het Haagse een grotere
rol op zich genomen heeft. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de overlegstructuren
tussen departementen en bij het maken van meerjarenplannen en bestuursakkoorden. De
samenwerkingsverbanden met betrekking tot het ijkpunt voor het sociaal minimum en
het thema jeugd, de wederopbouw naar aanleiding van de orkanen Irma en Maria, de tijdelijke
wet Taakverwaarlozing van Sint Eustatius en het afgesloten Bestuursakkoord Bonaire
en de Saba Package zijn hier voorbeelden van.
Vraag 34
Als in het overzicht «Rijksuitgaven Caribisch Nederland» aangegeven wordt dat de begroting
van uw ministerie wordt uitgebreid, zou u het wenselijk vinden als de begroting voor
Caribisch Nederland even uitgebreid en helder zou zijn als de begroting van Europees
Nederland? Zal dit het geval zijn? Indien nee, kunt u verder toelichten welke mate
van duidelijkheid hiervan kan worden verwacht?
Antwoord 34
Het overzicht Rijksuitgaven Caribisch Nederland bevat een overzicht van alle middelen
die vanaf de verschillende departementale begrotingen worden uitgegeven ten behoeve
van Caribisch Nederland. Dit overzicht betreft een extracomptabele overzichtstabel.
De eigenlijke verantwoording voor de in het overzicht opgenomen middelen vindt plaats
via de verschillende departementale begrotingen. Er is derhalve geen sprake van een
begroting voor Caribisch Nederland. Het uitbreiden van het overzicht Rijksuitgaven
Caribisch Nederland is erop gericht om deze tabel beter leesbaar te maken en van meer
informatie te voorzien. Op deze manier wordt het makkelijker om beleid gericht op
Caribisch Nederland te beoordelen en bij te sturen.
Vraag 35
Klopt het dat de begroting voor elk individueel departement de toelage voor Caribisch
Nederland behoudt?
Antwoord 35
Na de staatkundige transitie in 2010 zijn de eilanden die Caribisch Nederland vormen
integraal onderdeel geworden van het staatsbestel van het land Nederland. Bonaire,
Sint Eustatius en Saba zijn openbare lichamen geworden in de zin van artikel 134 van
de Grondwet. De verschillende departementen zijn daarmee verantwoordelijk geworden
voor de Rijkstaken op het eigen beleidsterrein voor deze openbare lichamen. De bekostiging
van deze taken vindt plaats vanaf de verschillende departementale begrotingen. Daarnaast
zijn de openbare lichamen verantwoordelijk voor de uitvoering van hun eilandelijke
taken. Zij ontvangen hiertoe onder andere middelen vanuit het BES-fonds.
Vraag 36
Als aangegeven wordt dat meer transparantie kan worden bereikt door onderscheid te
maken tussen geldstromen ten behoeve van eilandelijke taken tegenover rijkstaken,
tussen incidentele en structurele bekostiging en door aan te geven wie de ontvanger
is, kunt u dan toelichten wat hier uw doelstelling is? Welke mate van transparantie
wil u bereiken? Welke stappen gaat u hiertoe zetten en wanneer kan worden verwacht
dat deze gestelde doelen behaald zijn?
Antwoord 36
Het uitbreiden van het overzicht Rijksuitgaven Caribisch Nederland is erop gericht
om deze begrotingsbijlage beter leesbaar te maken en te voorzien van meer informatie
zodat, middels deze bijlage, meer inzicht kan worden verkregen in de precieze besteding
van uitgaven door het Rijk ten behoeve van Caribisch Nederland. De inzichten die hierdoor
ontstaan, kunnen bijdragen aan een meer integrale weging en prioritering van beleidsvoornemens.
Ook biedt het informatie over de efficiency van geldstromen. Het streven is om bij
de begroting voor 2021 voor de eerste maal deze uitbreiding te presenteren.
Vraag 37
Heeft uw ministerie een coördinerende rol in het verschaffen van transparantie over
deze geldstromen? Indien ja, kunt u dit toelichten?
Antwoord 37
In overleg met het Ministerie van Financiën en betrokken vakdepartementen werkt mijn
ministerie aan diverse maatregelen die trachten meer transparantie te verschaffen
over de diverse geldstromen richting Caribisch Nederland. Zo wordt onder meer gewerkt
aan de uitbreiding van het extracomptabele Overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland.
Daarnaast zal mijn ministerie conform wettelijk bepaald ook jaarlijks een Overzicht
Bijzondere Uitkeringen (OBU) publiceren en zoals toegezegd aan uw Kamer zenden.
Vraag 38
Welke stappen heeft u reeds gezet om de formele verantwoordelijkheid en de feitelijke
uitvoering van eilandelijke taken op elkaar af te stemmen?
Vraag 39
Wie is verantwoordelijk voor het afstemmen van de formele verantwoordelijkheid en
de feitelijke uitvoering van eilandelijke taken?
Vraag 40
Welke stappen heeft uw ministerie ondernomen om verantwoordelijken tot actie te manen?
Vraag 41
Welke stappen gaat u precies zetten om formele verantwoordelijkheid en feitelijke
uitvoering van eilandelijke taken op elkaar af te stemmen?
Antwoord 38, 39, 40 en 41
In het afgelopen jaar zijn via de Bestuursakkoorden diverse afspraken gemaakt die
onder meer trachten de samenwerking tussen Rijk en openbaar lichaam te versterken.
De analyse van de Raad van State en het IBO inzake de taakverdeling is echter helder.
In lijn met de kabinetsreactie zal het kabinet daarom de huidige taakverdeling met
de openbare lichamen verder onder de loep nemen. Mijn ministerie zal daar het voortouw
in nemen. Als onderdeel van de herijking wordt onder meer in kaart gebracht hoe de
taken anno 2010 bij bestuurlijke afspraak waren verdeeld. Daarnaast wordt geïnventariseerd
hoe die verdeling anno 2020 in de praktijk is belegd. Tot slot zal in het kader van
de herijking een advies worden opgesteld waarin verder ingegaan wordt op de vraag
waar welke taken uiteindelijk het best belegd kunnen worden. Uitgangspunt is daarbij
zoals ook benoemd in de kabinetsreactie dat de taakverdeling moet aansluiten bij de
opgaves en bij de bestuurlijke capaciteit op de eilanden.
Vraag 42
Wie zijn er vertegenwoordigd in de Stuurgroep Caribisch Nederland?
Antwoord 42
In de Stuurgroep Caribisch Nederland zijn praktisch alle ministeries vertegenwoordigd,
in de meeste gevallen op het niveau van Secretaris-Generaal of Directeur-Generaal.
Daarnaast maakt ook de waarnemend Rijksvertegenwoordiger onderdeel uit van de Stuurgroep.
Vraag 43
Hoe kan de Rijksdienst Caribisch Nederland meer als ondersteuning aan de Openbare
Lichamen gaan werken in plaats van dat het functioneert als een mini-ministerie?
Antwoord 43
Het Rijk kent – net als de openbare lichamen – eigen (wettelijke) taken en verantwoordelijkheden,
net zoals in Europees Nederland taken zijn verdeeld tussen de verschillende bestuurslagen.
Alle rijksambtenaren in Caribisch Nederland zijn formeel in dienst bij de Rijksdienst
Caribisch Nederland. Functioneel vallen ze echter onder de verantwoordelijkheid van
het ministerie of de uitvoeringsorganisatie waarvoor ze de werkzaamheden uitvoeren.
Uiteraard moeten we voorkomen dat de burger hinder ondervindt van de wijze waarop
die taken zijn verdeeld. De burger en de dienstverlening moeten centraal staan. Daarom
zal bezien worden hoe de samenwerking en publieke dienstverlening kan worden bevorderd
door onder andere een verduidelijking en herijking van de taakverdeling.
Vraag 44
Zou het lenen bij de Bank Nederlandse Gemeenten een reële optie kunnen zijn voor de
Openbare Lichamen op de drie eilanden?
Antwoord 44
In het IBO wordt geconstateerd dat de leenmogelijkheden voor de openbare lichamen
beperkt zijn. Op grond van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba (Wet finBES) mogen de openbare lichamen geen geldleningen aangaan op de kapitaalmarkt.
De openbare lichamen kunnen nu alleen lenen via de departementen waarbij bovendien
een ingewikkelde procedure geldt. Het kabinet heeft daarom aangekondigd te zullen
onderzoeken op welke wijze de openbare lichamen en overheidsgerelateerde nv’s beter
in hun leenbehoefte kunnen voorzien. De mogelijkheden om te lenen bij de BNG Bank
zullen worden betrokken bij deze verkenning. Het is echter in de eerste plaats aan
BNG Bank zelf om te beslissen of zij bereid is te lenen aan overheden en andere publiekrechtelijke
rechtspersonen in Caribisch Nederland.
Vraag 45
Aangegeven wordt dat taken die inhoudelijk op elkaar aansluiten het best door één
eenheid uitgevoerd kunnen worden. Welke stappen heeft u reeds gezet om dit te bevorderen?
Wat zijn uw doelstellingen op dit punt? Welke stappen gaat u zetten om dit doel te
bereiken en wanneer verwacht u dat deze doelstellingen behaald zullen zijn?
Antwoord 45
Zoals in de kabinetsreactie verwoord, zal met de openbare lichamen worden bezien waar
en hoe uitvoeringstaken gebundeld kunnen worden. Niet de bundeling van taken, maar
de dienstverlening en het welzijn van de burger staan daarbij centraal. Het streefbeeld
is dat de burger vanuit één loket bediend wordt, ongeacht of het Rijk of het openbaar
lichaam verantwoordelijk is en ongeacht welk departement daarbij betrokken is. Hoe
de taken ook worden verdeeld en hoe de uitvoering ook is vormgegeven, de burger mag
hier geen hinder van ervaren.
Dit betekent dat per uitvoeringsonderdeel bezien wordt welke wijze en of inbedding
het juiste effect bewerkstelligt. In overleg met de openbare lichamen zal verder gekeken
worden naar de stappen die daartoe gezet moeten worden en binnen welke termijn dat
behaald kan worden. Daarbij zal uiteraard ook gekeken worden naar de uitkomsten van
de verduidelijking en herijking van de taakverdeling tussen Rijk en openbaar lichaam.
Vraag 46
Wanneer wordt bezien of incidentele meerjarige uitgaven gebundeld en ondergebracht
kunnen worden in structurele bijdragen? Wanneer wordt de Kamer hier verder over geïnformeerd?
Antwoord 46
De vraag of incidentele meerjarige uitgaven kunnen worden gebundeld en worden ondergebracht
in structurele bijdragen moet verder worden verkend. De vraag hangt daarbij nauw samen
met de herijking van de taakverdeling tussen Rijk en openbare lichamen. Ik wil ernaar
streven om hier bij de begroting 2022 meer duidelijkheid over te verschaffen.
Vraag 47
Blijft de Rijksdienst Caribisch Nederland nog in stand als de functie van Rijksvertegenwoordiger
komt te vervallen?
Antwoord 47
De functie en taken van de Rijksvertegenwoordiger staan los van die van de (directeur)
Rijksdienst Caribisch Nederland. Indien de functie van Rijksvertegenwoordiger zou
komen te vervallen, heeft dit derhalve geen effect op de Rijksdienst Caribisch Nederland.
Vraag 48
Bent u van mening dat het huidige initiatief Talent Ontwikkel Programma Bonaire voldoende
is om genoeg mensen op te leiden om bestuursfuncties en ambtelijke functies te kunnen
vervullen? Heeft u in beeld hoeveel mensen er nodig zijn voor opleidingen om te garanderen
dat er voldoende capabele bestuurders zullen zijn? Wat zijn uw doelstellingen op dit
gebied?
Antwoord 48
Zie ook het antwoord op vraag 2. De community van TOP Bonaire telt inmiddels meer
dan 60 ambtenaren. Per jaar doen er tussen de 10 en 14 ambtenaren mee aan het Leertraject
en komen er gemiddeld 6 young professionals naar Bonaire om deel te nemen aan het
TOP Traineeship. De community blijft groeien; het programma blijft voortbestaan tot
in ieder geval 2022. Daarnaast worden er aanvullende activiteiten ondernomen om ambtenaren
op te leiden en bestuurs- en ambtelijke functies te vervullen.
Vraag 49
Is een dergelijk programma ook beschikbaar voor Saba of Sint Eustatius? Indien nee,
waarom niet? Is dit iets wat u wenselijk zou vinden?
Antwoord 49
Nee. Op dit moment wordt met Saba en Sint Eustatius onderzocht wat de behoefte en
haalbaarheid is van een dergelijk programma.
Vraag 50
Welk effect heeft de bestuurlijke differentiatie op het aantal ambtenaren in Den Haag
dat zich bezig gaat houden met Bonaire, Saba en Sint Eustatius? Is de Haagse controle
wel de beste oplossing?
Antwoord 50
De huidige wetgeving biedt onvoldoende handvatten om aan te sluiten bij de specifieke
situatie en behoeften van de drie verschillende eilanden. In lijn met het advies van
de Raad van State is het kabinet daarom voornemens om verschillende modellen van toezicht
en sturing vanuit Europees Nederland op te nemen in de wet. Door het mogelijk maken
van een dergelijke vorm van bestuurlijke differentiatie kan per eiland worden gekeken
naar lichtere en zwaardere vormen van toezicht. Van het toekennen van een sterkere
eigen positie aan de eilanden wanneer zij voldoen aan de regels en afspraken die voortvloeien
uit de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet finBES
kan een positieve stimulans uitgaan. Daarnaast heeft het kabinet toegezegd te zullen
verkennen of een aantal toezichthoudende taken die nu zijn belegd bij de Rijksvertegenwoordiger
kunnen worden overgeheveld aan de gezaghebber. Er zal in de komende periode dus zorgvuldig
moeten worden bezien hoe de diverse vormen van toezicht moeten worden ingericht, welke
mate van toezicht in welke situatie dient te worden toegepast en op welk niveau toezichthoudende
taken moeten worden belegd. De geschatte effecten op het ambtelijk apparaat zijn in
grote mate afhankelijk van de nadere uitwerking van deze vragen. Ik kan hier daarom
op dit moment nog niet veel meer over zeggen.
Vraag 51
Is het mogelijk om op zo kort mogelijke termijn het lokale uitvoeringspunt waar Rijksdienst
Caribisch Nederland en de lokale Openbare Lichamen elkaar in de uitvoering ontmoeten
te realiseren, met name op het sociale domein (bijvoorbeeld onderstand)?
Antwoord 51
Zie het antwoord op vraag 45.
Vraag 52
Klopt het dat in 2019 een intentieverklaring is getekend om uitwisselingen voor gemeenteambtenaren
te organiseren? Klopt het vervolgens, gelet op hetgeen in de brief staat dat het in
de rede ligt om dit ook voor openbare lichamen te organiseren, dat uitwisselingen
van gemeenteambtenaren van en naar Caribisch Nederland nog niet gerealiseerd zijn?
Wanneer kan worden verwacht dat deze uitwisselingen beginnen?
Antwoord 52
In 2019 is inderdaad een dergelijke intentieverklaring getekend. De uitwisselingen
zijn inmiddels ook al begonnen. Er zijn meerdere ambtenaren uit Europees Nederlandse
gemeenten ingezet op de eilanden.
Vraag 53
Hoeveel uitwisselingen wilt u realiseren? Is dit een structureel plan waar structureel
geld vrij voor gemaakt wordt?
Antwoord 53
Uitwisselingen zijn altijd op verzoek van het openbaar lichaam. Er is om die reden
geen aantal waarnaar wordt gestreefd. Verzoeken kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit
de afgesloten bestuursakkoorden met bijvoorbeeld Bonaire en Saba. Daarin zijn ook
afspraken gemaakt over de financiering van de uitwisseling. Uitwisselingen zijn altijd
maatwerk, bij ieder verzoek wordt gekeken wie de financiering draagt. Dat kan het
openbaar lichaam zijn, maar ook één of meerdere ministeries.
Vraag 54
In hoeverre komt de door de Raad van State voorgestelde uitvoeringsagenda overeen met de huidige systematiek van bestuursakkoorden of package?
Antwoord 54
Het karakter van de uitvoeringsagenda’s is in principe breder dan die van de lopende
bestuursakkoorden. De systematiek van de bestuursakkoorden biedt desalniettemin een
goede uitgangspositie. De uitvoeringsagenda’s zijn immers een logisch vervolg op de
reeds ingezette koers van samenwerking waar de bestuursakkoorden goede voorbeelden
van zijn. De exacte uitwerking van de uitvoeringsagenda zal daarom in samenspraak
met de openbare lichamen en de Haagse departementen nader worden bekeken.
Vraag 55
Waarom wordt niets gedaan aan het meer fundamentele probleem dat kleinschalig lokaal
bestuur in de Cariben moet worden uitgevoerd door rijksambtenaren in Den Haag die
van heel veel dingen verstand hebben, maar niet van kleinschalig lokaal bestuur in
de Cariben?
Vraag 56
Waarom wordt niet gekeken welke taken de eilanden zélf kunnen doen, waarbij de mogelijkheden
van elk van de drie eilanden heel verschillend zijn, en bij welke taken de eilanden
hulp nodig hebben? Is het mogelijk dat deze hulp wordt gegeven door mensen die ervaring
hebben met kleinschalig lokaal bestuur?
Antwoord 55 en 56
Zoals ook in de kabinetsreactie gesteld gaat het kabinet – in lijn met de adviezen
van de Raad van State en het IBO – samen met de openbare lichamen de huidige taakverdeling
verduidelijken en herijken. Uitgangspunt is dat de taakverdeling moet aansluiten bij
de opgaves en bij de bestuurlijke capaciteit op de eilanden. Per taak en per eiland
wordt in de herijking bezien waar de taak het beste past. Differentiatie moet hierbij
mogelijk zijn. Soms zal blijken dat een taak nu niet bij het openbaar lichaam belegd
kan worden, maar wel in de toekomst na investering in bestuurlijke ontwikkeling. De
wijze waarop die bestuurlijke ontwikkeling dan het best kan worden georganiseerd,
zal met het openbaar lichaam worden bekeken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties