Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kuiken, Bergkamp en Van Nispen over duivelsuitdrijving bij kinderen en andere misstanden binnen religieuze gemeenschappen
Vragen van de leden Kuiken (PvdA), Bergkamp (D66) en Van Nispen (SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over duivelsuitdrijving bij kinderen en andere misstanden binnen religieuze gemeenschappen (ingezonden 30 maart 2020).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid (ontvangen 25 mei 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2019–2020, nr. 2531.
Vraag 1
Kent u de uitzending «De Monitor – Duiveluitdrijving bij kinderen 2» van 23 maart
2020?1
Antwoord 1
Ja, deze uitzending is bekend binnen de bij de beantwoording van deze vragen betrokken
ministeries.
Vraag 2 en 3
Deelt u de mening dat de in deze uitzending besproken praktijken van duivelsuitdrijving
bij kinderen schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van die kinderen? Zo ja, waarom
en waaruit kan die schade voor kinderen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er bij duivelsuitdrijving bij kinderen tevens sprake kan zijn
van strafbare feiten zoals kindermishandeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2 en 3
Ja, ik deel deze meningen. Ik vind het belangrijk dat kinderen gezond en veilig kunnen
opgroeien. De schade die kan ontstaan door duiveluitdrijving, is onder meer afhankelijk
van de praktijken waar de kinderen aan worden onderworpen en de verdere omstandigheden
waarin het kind leeft en opgroeit. Schade die voortvloeit uit uitdrijvingspraktijken
waarbij in het strafrecht neergelegde normen worden geschonden, bijvoorbeeld mishandeling,
vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het is
denkbaar dat hier sprake van kan zijn.
Vraag 4
Deelt u de mening dat uit de uitzending blijkt dat er onder het mom van duivelsuitdrijving
andere strafbare feiten worden gepleegd waaronder seksueel misbruik en bedreiging?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ik heb kennis genomen van de beschuldigingen van strafbare feiten die in de door de
vragenstellers aangehaalde uitzending zijn gedaan. Het is aan de rechter om de strafbaarheid
van specifieke gedragingen vast te stellen.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is als religieuze gemeenschappen leden van
hun gemeenschap trachten af te houden van het doen van aangifte? Wat is de stand van
zaken met betrekking tot het verruimen van de aangifteplicht door religieuze gemeenschappen?
Op welke wijze kan de aangiftebereidheid worden bevorderd? Hoe kunnen kinderen, die
zelf geen aangifte doen, worden beschermd tegen dit soort praktijken?
Antwoord 5
Ja, die mening deel ik. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook religieuze gemeenschappen,
verwacht ik dat zij slachtoffers en het doen van aangifte ondersteunen. Dit geldt
in het bijzonder waar het kinderen betreft.
Voor de beantwoording van de overige vragen verwijs ik u naar de brief over seksueel
misbruik binnen de gemeenschap van Jehova´s Getuigen die ik uw Kamer uiterlijk rond
de zomer van 2020 zal sturen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat, ook omdat al eerder is gebleken dat er binnen gesloten religieuze
gemeenschappen sprake was van het structureel begaan van ernstige strafbare feiten
waaronder seksueel misbruik, er sprake is van een tekortschietend inzicht in en toezicht
op dergelijke gemeenschappen? Zo ja, waarom en hoe gaat u zorgen dat dit inzicht en
toezicht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Voor het kabinet geldt het uitgangspunt dat toezicht in eerste instantie een verantwoordelijkheid
is voor personen en instanties in de omgeving van het kind, zoals leraren en hulpverleners.
Zij dienen scherp te zijn op factoren die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor het
kind. Bij twijfel hierover en zorgen over de veiligheid van het kind dienen de professionals
in het belang van de veiligheid van het kind contact op te nemen met Veilig Thuis
volgens de meldcode. In acute situaties kunnen hulpverleners contact opnemen met de
politie. Ook zal ik met de ggz-sector in gesprek gaan om aandacht te vragen voor praktijken
van demonenuitdrijving binnen kerkelijke kring bij kinderen die psychische hulp ontvangen.
Ik heb het Ministerie van OCW geïnformeerd over de uitzending en zij brengen dit op
hun beurt onder de aandacht bij de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting School
& Veiligheid om de alertheid bij leraren te vergroten.
Vraag 7
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de aard en de omvang
van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Zo ja, op welke termijn gaat u dit onderzoek
in gang brengen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ik acht het – mede gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid
onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek
naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. Wel ben
ik bereid te bezien of deze vraag meegenomen kan worden in andere, reeds lopende of
op korte termijn startende, onderzoeken.
Vraag 8
Deelt u de mening dat de zinssnede «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens
de wet» in artikel 6 van de Grondwet over de vrijheid van godsdienst het mogelijk
maakt om bij wet bepalingen op te nemen die kunnen dienen ter voorkoming van misstanden
binnen religieuze gemeenschappen bijvoorbeeld door bepaalde praktijken binnen die
gemeenschappen expliciet te verbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Artikel 6 Grondwet maakt het mogelijk om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
te beperken. Daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag vereist. Voor
zover het gaat om de beperking van deze vrijheid buiten gebouwen en besloten plaatsen
is delegatie mogelijk, maar ook daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag
vereist, die bovendien tot doel heeft de bescherming van een of meer van de in artikel
6, tweede lid, Grondwet genoemde doeleinden. Overigens zal een dergelijke wettelijke
bepaling ook dienen te voldoen aan de vereisten van internationaal recht, waaronder
artikel 9 EVRM.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.