Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden De Groot en Paternotte over het bericht ‘Belangenverstrengeling zaait twijfels over giftig zaad’
Vragen van de leden De Groot en Paternotte (beiden D66) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Belangenverstrengeling zaait twijfels over giftig zaad» (ingezonden 22 januari 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
            de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 20 mei 2020). Zie ook
            Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1677.
         
Vraag 1
            
Hoe beoordeelt u het feit dat onafhankelijk onderzoek aangevraagd door de Tweede Kamer
               naar bijensterfte of chemische middelen, mede wordt gefinancierd door chemiebedrijven?
            
Antwoord 1
            
Het onderzoek uit 2011 naar bijensterfte en de rol van chemische middelen daarbij,
               zoals door uw Kamer aangevraagd, is niet mede gefinancierd door chemiebedrijven. Dit
               onderzoek is volledig door het toenmalige Ministerie van EL&I gefinancierd (Kamerstuk
               32 372, nr. 91).
            
Vraag 2
            
Bent u bekend met het onderzoek «Worldwide decline of the entomofauna: a review of
               it’s drivers»? Zo ja, hoe beoordeelt u de conclusie dat agrochemische stoffen, invasieve
               soorten en klimaatverandering de grootste oorzaken zijn van de afname van insecten
               wereldwijd en dus ook in Nederland?1
Antwoord 2
            
Ja, dit rapport is mij bekend en sluit nauw aan bij andere internationale en nationale
               rapporten over de achteruitgang van insectenaantallen- en soortendiversiteit als gevolg
               van onder meer veranderd landgebruik ten bate van verstedelijking, infrastructuur
               en (intensieve) landbouw, in combinatie met effecten van agrochemische stoffen en
               klimaatverandering. Ook voor de Nederlandse situatie zijn deze factoren van belang.
               Al lijkt een directe vertaling van deze conclusies naar de Nederlandse situatie niet
               eenvoudig, zoals bleek uit onderzoek in opdracht van LNV door Kleijn et al. (2018)
               en PBL (2017). Er werd daarin onder meer gewezen op de tekortkomingen in kennis over
               Nederlandse insectensoorten, hun voorkomen in het agrarisch gebied, onderlinge relaties
               en trends om eenduidige factoren te kunnen identificeren. In lijn met de motie van
               lid Moorlag (Kamerstuk 26 407, nr. 125) over insecten in het agrarisch gebied wordt daarom momenteel gewerkt aan een meerjarig
               onderzoeksprogramma om hier meer inzicht in te krijgen. Vooruitlopend op deze resultaten
               wordt daarnaast gewerkt aan insectenherstel via onder meer de Nationale Bijenstrategie
               en investeringen ten bate van insectenhabitats, zoals landschapselementen in het agrarisch
               gebied.
            
Vraag 3
            
Klopt het dat onderzoek op Wageningen University & Research (WUR) naar onder andere
               de effecten van chemische middelen op natuur en in het bijzonder het effect op bijen
               voor 50 procent wordt bekostigd door de overheid en voor 50 procent door het bedrijfsleven?
               Zo ja, hoe beoordeelt u de inmenging van privaat geld in deze onderzoeken?
            
Antwoord 3
            
Het is mogelijk dat WUR onderzoek doet met 50 procent financiering publiek en 50 procent
               privaat. Dat hangt van het soort onderzoek af.
            
Het onderzoek naar honingbijen in opdracht van LNV wordt door WUR uitgevoerd in het
               EU-honingprogramma. Het EU-honingprogramma wordt niet mede gefinancierd door het bedrijfsleven.
               Alleen het onderzoek naar de staat van de bijengezondheid in het Bijensurveillanceprogramma,
               van 2014–2018, is voor 51% publiek en voor 49% privaat gefinancierd, conform de afspraken
               vanuit het Actieprogramma Bijengezondheid in 2013. De WUR heeft aan dit onderzoek
               mee gewerkt. Daarover heb ik uw Kamer 12 juli 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 28 625, nr. 275).
            
Het staat universiteiten en ook de WUR vrij om te bepalen wat zij onderzoeken en met
               wie zij samenwerken. Daarbij is medefinanciering door bedrijven van wetenschappelijk
               onderzoek niet ongebruikelijk.
            
De autonomie van de WUR om te bepalen wat en met wie, gaat gepaard met eigen verantwoordelijkheid
               voor het waarborgen van de wetenschappelijke integriteit. Het onderzoek moet voldoen
               aan de normen van wetenschappelijke integriteit zoals die in ons land gelden. In Nederland
               hebben we de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit2 die zowel geldt voor publiek als privaat gefinancierd onderzoek. De WUR heeft aangegeven
               te werken conform deze gedragscode en de beginselen van goed wetenschappelijk onderzoek,
               zoals zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
            
Onlangs is de motie Westerveld aangenomen waarin wordt verzocht om een historisch
               overzicht van de derde geldstroom als ook om een onderzoek naar de mogelijke beïnvloeding
               hiervan (Kamerstuk 31 288, nr. 805). Ik ondersteun dergelijke oproepen voor meer transparantie.
            
Vraag 4
            
Kunt u toelichten op welke manier WUR gefinancierd wordt? Ontvangen de onderzoeksinstituten
               onder Wageningen Research, zoals het bijeninstituut, ook publieke bekostiging van
               het Ministerie van OCW en wordt het bijeninstituut deels bekostigd uit publieke middelen
               en deels door het bedrijfsleven?3
Antwoord 4
            
Allereerst wil ik aangeven dat er geen specifiek bijeninstituut bij de WUR is. Het
               bijenonderzoek wordt door diverse onderzoekers van de WUR uitgevoerd. Daarbij wordt
               gekeken naar de kennisvraag en de expertise van de onderzoekers.
            
Wageningen University and Research (WUR) heeft verschillende vormen van financiering.
Daarbij valt Wageningen University onder de verantwoordelijkheid van de Minister van
               OCW. Vanuit het Ministerie van OCW wordt Wageningen University op dezelfde wijze gefinancierd
               als de andere universiteiten. Universiteiten kennen verschillende vormen van financiering
               van onderzoek. In de eerste plaats wordt wetenschappelijk onderzoek gefinancierd vanuit
               de rijksbijdrage die een universiteit ontvangt (de eerste geldstroom). De tweede geldstroom
               van de universiteiten omvat subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
               Onderzoek (NWO). Deze onderzoeksmiddelen worden veelal op basis van competitie verdeeld
               onder onderzoekers en onderzoeksinstellingen. De derde geldstroom omvat de overige
               inkomsten van de universiteiten. Zo ontvangen universiteiten middelen voor de uitvoering
               van contractonderzoek. Daarnaast vormen collectebusfondsen en specifieke doelsubsidies
               van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, zoals Horizon2020, een belangrijk
               deel van de derde geldstroom.
            
Wageningen Research (WR) valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van LNV.
               De subsidie van LNV aan WR bedraagt ongeveer de helft van de omzet van WR. De overige
               omzet realiseert WR met opdrachten voor andere overheden, EU-cofinancieringsprojecten,
               ngo’s en bedrijfsleven.
            
Bij het onderzoek in directe opdracht (beleidsondersteunend) van LNV is geen betrokkenheid
               van bedrijven bij de opdrachtverstrekking van LNV.
            
Bij topsectorenonderzoek is het onderzoek publiek-privaat gefinancierd, dus samenwerking
               met bedrijven is de insteek. Daar zijn voorwaarden voor de aanvraag, beoordeling,
               financiering en gebruik van de ontwikkelde kennis. Dat gaat via het Topconsortia voor
               Kennis en Innovatie (TKI). Hiervoor zijn Spelregels voor privaat-publieke samenwerking
               – Publiek-private samenwerking opgesteld en op 20 juni 2013 aan uw Kamer voorgelegd.
               De spelregels borgen dat onderzoeksorganisaties kunnen voortbouwen op de ontwikkelde
               kennis.
            
Vraag 5
            
Welke samenwerkingsverbanden en financiële relaties heeft WUR met pesticidefabrikanten
               de afgelopen tien jaar gehad?
            
Antwoord 5
            
Voor Wageningen Research geldt dat er vanuit het topsectorenonderzoek een beperkt
               aantal samenwerkingsverbanden met pesticidefabrikanten zijn geweest in publiek-private
               samenwerking (PPS). In deze PPS’en zaten niet alleen pesticidefabrikanten, als private
               partner, maar ook andere private partijen:
            
Startjaar
Naam PPS
2013
PotatoGAP in China
2015
Nieuwe methoden voor bestrijding van bodemplagen in de glastuinbouw en zomerbloemen
On-site detectie voor verbetering plantgezondheid en fytosanitaire controle
Programmeringsstudie Meeldauw
De oorworm in de bodemfase 1605-010
Fysisch-chemische inductie van plantweerbaarheid
2016
PPS-GROEN, Gewasbescherming Robuust Optimaal Economisch & Natuurlijk (GROEN) – systeemsprongen
                           voor de open teelten
                        
2017
Ontwikkelen van preventiemaatregelen in de boomgaard om verliezen door zwartvruchtrot
                           en bewaarrot in peer en appel de voorkomen (WP1,2, en 3)
                        
2018
Virus- en vectorbeheersing in pootaardappelen
Voor Wageningen University geldt dat bij het onderzoek met bekostiging door de overheid,
               de bijdrage aan het budget van de Wageningen University uit opdrachten van de gewasbeschermingsmiddelenproducenten
               gering is en in totaal tussen de 0,1 en 0,2 procent bedroeg (voor 2019 ongeveer € 350.000).
            
De samenwerkingsverbanden in opdracht van derden (contract) is een verantwoordelijkheid
               van de WUR zelf.
            
Vraag 6
            
Worden onderzoeken, bekostigd door onder andere private chemische bedrijven, betrokken
               bij de beoordeling voor de marktoelating van pesticiden in Nederland? Zo ja, bent
               u van mening dat dit onderzoek onafhankelijk is?
            
Antwoord 6
            
Ja, bedrijven financieren inderdaad de onderzoeken waarmee zij aantonen dat een middel
               werkzaam is en veilig is voor mens, dier en milieu. Dat geldt voor gewasbeschermingsmiddelen,
               voor biociden en ook voor bijvoorbeeld medicijnen. De kosten voor het onderzoek komen
               daarmee bij de partij waar die horen, bij de aanvrager van een toelating.
            
Om de onafhankelijkheid te borgen, moeten de onderzoeken en de laboratoria voldoen
               aan Europese voorschriften en worden daarop ook geaudit.
            
Ook in mijn beantwoording van vragen van het lid Grashoff (GroenLinks) over het bericht
               «Bayer zette wetenschap jarenlang op dwaalspoor» heb ik toegelicht dat ik van mening
               ben dat het onderzoek onafhankelijk is (Kamerstuk 22 112, nr. 2426).
            
Vraag 7
            
Deelt u de mening dat de conclusie uit voorgaand onderzoek laat zien dat inmenging
               van chemiebedrijven belangenverstrengeling is in onafhankelijk onderzoek naar agrochemische
               stoffen en zodoende het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en
               biociden (Ctgb) deze onderzoeken niet hoort mee te nemen in zijn onafhankelijk onderzoek
               of hier te allen tijden volledige openbaarheid over dient te geven?
            
Antwoord 7
            
Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
               gaat uit van het voorzorgsprincipe om de veiligheid voor mens, dier en milieu te borgen.
               Dit betekent dat het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel verboden is, tenzij de
               werkzame stof op basis van een wetenschappelijke beoordeling is goedgekeurd in de
               Europese Unie en het middel is toegelaten in de betreffende lidstaat. De toelatingshouder
               dient een dossier aan te leveren waarmee de veiligheid wordt aangetoond. Dat dossier
               kan studies bevatten die zijn bekostigd door de toelatingshouder. Het dossier moet
               aan strikte kwaliteitseisen voldoen. Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier
               studies bevat die zijn uitgevoerd door gecertificeerde laboratoria die voldoen aan
               de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice»
               (GEP). Verder moeten de studies zijn uitgevoerd volgens strikte, internationaal afgesproken
               protocollen.
            
Een onderdeel van de wetenschappelijke beoordeling is om te verifiëren of de ingediende
               studies ook daadwerkelijk aan deze kwaliteitseisen en protocollen voldoen. Als een
               onderzoek hieraan toch niet blijkt te voldoen, dan wordt deze niet meegenomen. Daarnaast
               dient ander onderzoek dat voldoet aan de kwaliteitseisen – zoals relevante openbare
               wetenschappelijke literatuur – meegenomen te worden, zodat alle relevante feiten kunnen
               worden beoordeeld. Zowel EFSA als het Ctgb zien zeer strikt toe op de wetenschappelijke
               onderbouwing van goedkeurings- en toelatingsaanvragen, deze worden strikt getoetst
               aan de kwaliteitseisen uit de Verordening nr. 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 444).
            
Vraag 8
            
Deelt u de mening dat de wetenschap altijd leidend moet zijn in de beoordeling van
               bestrijdingsmiddelen en dat deze wetenschap gevolgd moet worden in de besluitvorming,
               maar dat deze wetenschap onafhankelijk moet zijn van bedrijven waar belangen zitten
               omtrent het betreffende onderwerp?
            
Antwoord 8
            
Ja, ik ben met uw Kamer van mening dat de wetenschap leidend moet zijn in de beoordeling
               van de gewasbeschermingsmiddelen. Dit betekent niet dat de wetenschap niet samen kan
               werken met bedrijven. Zoals in de beantwoording op vraag 3 is aangegeven, is de onafhankelijkheid
               geborgd.
            
Vraag 9
            
Klopt het dat de onderzoeken die pesticideproducenten bij de Nederlandse pesticideautoriteit
               moeten aanleveren vertrouwelijk zijn en deelt u de mening dat het uit oogpunt van
               publieke controle en vertrouwen wenselijk is dat onderzoeken die de basis in toelatingsprocedures
               worden gebruikt openbaar raadpleegbaar zijn?
            
Antwoord 9
            
Ik vind transparantie in de goedkeurings- en toelatingsprocedure van groot belang.
               De besluiten van het Ctgb en de risicobeoordeling waar deze besluiten op zijn gebaseerd
               zijn openbaar en in te zien via de website van het Ctgb. Onderliggende studies kunnen
               op verzoek openbaar worden gemaakt, binnen de grenzen van Europese en nationale wetgeving.
            
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer het BNC-fiche over de gewijzigde
               Algemene Levensmiddelenverordening gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2567). In het BNC-fiche staat het Nederlandse standpunt over het bevorderen van transparantie
               uitgebreid beschreven. Bij de inwerkingtreding van de recent gewijzigde Algemene Levensmiddelenverordening
               per 27 maart 2021 worden belangrijke stappen gezet. Zo zal EFSA de dossiers (met daarin
               de studies) die zijn ingediend voor de goedkeuring van een werkzame stof openbaar
               maken. De aanvrager kan beroep doen op vertrouwelijkheid van delen van het dossier,
               maar alleen als openbaarmaking van die delen zijn belang zou schaden. Het is aan EFSA
               om te beoordelen of een dergelijk verzoek terecht is.
            
Vraag 10
            
Welke doelstellingen streeft WUR na op het gebied van open science en open access?
               Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is als (mede) door het publiek gefinancierd
               onderzoek niet gepubliceerd wordt?
            
Antwoord 10
            
In Nederland geldt met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek een beleid dat is
               gebaseerd op een zo groot mogelijke openheid. Open science en open access worden de
               norm in wetenschappelijk onderzoek. Daarbij geldt het adagium van «zo open als mogelijk,
               zo gesloten als nodig», zoals dat, onder Nederlandse EU-voorzitterschap, in de Raad
               van de Europese Unie van 27 mei 2016 is afgesproken.4
De WUR werkt, samen met andere universiteiten en kennisinstellingen, intensief aan
               open access van de wetenschappelijke publicaties. Alle universitaire onderzoeksresultaten
               worden gepubliceerd in peer reviewed wetenschappelijke tijdschriften.
            
In het Open Access beleid van de WUR5 is bepaald dat onderzoeksoutput, waar mogelijk, vrij beschikbaar is via één van de
               vormen van Open Access-publicatie.
            
Het is onwenselijk dat publiek gefinancierd onderzoek niet openbaar is. In art. 22
               van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek is dan ook vastgelegd
               dat publiek gefinancierd onderzoek van Wageningen Research waar mogelijk openbaar
               wordt gemaakt. Uitzondering op deze regel zijn gevallen waar er sprake is van een
               veiligheidsbelang of bedrijfsgeheim.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit - 
              
                  Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.