Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden van Nispen en Groothuizen over rechtspraak in tijden van coronacrisis
Vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over rechtspraak in de tijden van de coronacrisis (ingezonden 17 april 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) en van Minister Dekker
(Rechtsbescherming) (ontvangen 19 mei 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2019–2020, nr. 2744.
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «Strafrechtspraak kan ook in crisis weer snel op orde
zijn»1 en «De rechtspraak werkt hard door om haar maatschappelijke opdracht te vervullen»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat gezien de essentiële rol van de rechtspraak binnen onze rechtsstaat,
zij zo veel mogelijk haar maatschappelijke opdracht zou moeten blijven vervullen in
deze tijden, mits dat veilig kan?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Wat is uw reactie op de berichtgeving van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak
dat ondanks dat 80% van het aantal zaken de afgelopen drie weken wel is afgedaan,
het niet kunnen houden van fysieke zittingen problematisch is, met name voor het straf-,
jeugd- en familierecht?
Antwoord 3
Zoals wij in onze brief van 23 april jl. hebben geschreven is in de democratische
rechtsstaat het houden van openbare terechtzittingen van essentieel belang. Een langdurige
en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen
voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid
om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer
meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd-
en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende
belangen.
Vraag 4
Bent u bereid hiervoor samen met de Raad voor de Rechtspraak, de politie, het openbaar
ministerie (OM) en de advocatuur met spoed naar een oplossing te zoeken en verschillende
scenario’s uit te werken om fysieke zittingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in een
«1,5-meter-zittingszaal», waarbij uiteraard rekening wordt gehouden met vraagstukken
rond wachtruimtes, toegangscontroles en het niet kunnen vervoeren van gedetineerden?
Kunt u hier de Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zeven dagen, over informeren?
Zo nee, hoe snel kan dat wel?
Antwoord 4
Er is voortdurend met de genoemde organisaties aan oplossingen gewerkt. In onze brief
van 23 april jl hebben we gemeld dat de Rechtspraak vanaf 11 mei weer meer fysieke
zittingen zou gaan houden en dat daartoe de gerechtsgebouwen en werkprocessen coronaproof
zijn gemaakt.
Vraag 5
Welke gevolgen hebben de door het coronavirus genomen maatregelen voor de doorlooptijd
van zaken? Hoe denkt u de opgelopen achterstanden te gaan wegwerken?
Antwoord 5
Zaken waarvan de behandeling niet schriftelijk of met ondersteuning van audio-visuele
middelen kan plaatsvinden, lopen vertraging op. Dat doet zich in alle rechtsgebieden
voor, maar met name in het strafrecht. De afgelopen weken zijn de meeste reguliere
zittingen strafrecht uitgesteld. Daarbij gaat het om duizenden zaken per week. De
Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM) zijn en blijven in overleg over het beperken
en terugdringen van achterstanden. Zoals hiervoor aangegeven, hebben de Rechtspraak
en het OM maatregelen getroffen om in de gerechtsgebouwen corona-proof te kunnen werken
en weer meer zittingen te kunnen houden. Daarmee is vanaf 11 mei gestart en dit zal
binnen de mogelijkheden waarin dit verantwoord kan, verder worden uitgebouwd. De aandacht
gaat nu uit naar het weer zo veel mogelijk kunnen behandelen van zaken. Uiteraard
wordt ook al na gedacht over hoe opgelopen achterstanden kunnen worden ingehaald,
maar daarvoor kunnen wij op dit moment nog geen plan presenteren. Zodra daarover meer
duidelijk is zullen wij uw Kamer nader informeren.
Vraag 6
Wat is uw reactie op het voorstel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal
om, eventueel op afstand via videoverbinding, in de avond en in het weekend zittingen
te gaan organiseren? Ziet u dit als een mogelijke oplossing om de onwenselijke toename
van achterstanden weg te werken? Wordt hierover ook het overleg met de advocatuur
gevoerd?
Antwoord 6
In onze brief van 23 april jl. hebben we aangegeven dat er de mogelijkheid is om gerechtsgebouwen
ook buiten kantoortijden te openen en zittingen te houden. Daarmee kan de capaciteit
vergroot worden. Het is aan de gerechten hieraan in afstemming met alle partijen van
de keten invulling te geven.
Vraag 7 en 8
Wat is uw reactie op het voorstel van strafrechter Janssen om als noodoplossing tijdelijk
toe te staan dat de politierechter in plaats van een maximum gevangenisstraf van één
jaar, maximum twee jaar kan opleggen, waardoor er een capaciteitstoename voor dit
soort kleine zittingen kan ontstaan?
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de rechtspraak ook tijdelijk de bevoegdheid
te geven om een meervoudige politierechter in te voeren met een maximum gevangenisstraf
van drie jaar?
Antwoord 7 en 8
Wij staan open voor goede suggesties om de capaciteitsproblematiek het hoofd te bieden.
De genoemde suggesties betreffen vrij ingrijpende veranderingen in de bevoegdheid
van de politierechter en de werkwijze van de meervoudige kamer, die ook wetswijziging
vergen. De voorstellen worden besproken binnen en tussen de betrokken ketenorganisaties.
Mocht daaruit de onderbouwde wens naar voren komen dat een aanpassing van de wettelijke
regeling in de lijn van de in vraag 7 en 8 genoemde voorstellen wenselijk is en deze
tijdelijk kan bijdragen aan spoedige en zorgvuldige afdoening van strafzaken, dan
zullen wij een dergelijk voorstel op zijn merites beoordelen.
Vraag 9
Welke gevolgen hebben de genomen maatregelen (waardoor minder zaken behandeld worden)
voor de financiering van het OM en de rechtspraak, gezien de financieringssystematiek
die gedeeltelijk is gebaseerd is op het aantal zaken?
Antwoord 9
Het bekostigingssysteem van de Rechtspraak biedt voldoende ruimte om in te spelen
op bijzondere omstandigheden zoals deze zich nu voordoen. Artikel 21 van het Besluit
financiering rechtspraak 2005 bevat een hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt
om maatwerk te leveren bij een dreigend negatief vermogen dan wel een ingrijpende
wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de productie. Besluitvorming
over de hardheidsclausule vindt in beginsel plaats aan het einde van het jaar, wanneer
de productie en bijbehorende financiële gevolgen over geheel 2020 helder zijn. De
ontwikkelingen in productie en bijbehorende financiële gevolgen volgt de Minister
voor Rechtsbescherming op de voet en hierover blijft hij met de Raad in gesprek. Op
de hardheidsclausule is ook in het verleden vaker een beroep gedaan, bijvoorbeeld
omdat er onvoldoende instroom was om een afgesproken productie te leveren waardoor
een negatief eigen vermogen dreigde.
Voor het OM geldt dat het bekostigingssysteem nog niet in de volle omvang operationeel
is. Zoals u eerder bericht in de brief van 9 april jl. resteert er een belangrijke
aanpassing aan de systemen om te zorgen dat de productie betrouwbaar en volledig kan
worden ontsloten vanuit de bronsystemen. Pas daarna kan ook worden afgerekend op de
productie. Dit is op dit moment nog niet het geval. Mocht dit wel het geval zijn geweest,
dan geldt voor het OM dezelfde procedure als bij de Rechtspraak en kan er een beroep
worden gedaan op de hardheidsclausule in het bekostigingssysteem.
Vraag 10
Welke extra kosten gaat het afhandelen van opgelopen achterstanden met zich mee brengen?
Kunt u dit uitsplitsen naar rechtspraak, OM en advocatuur? Hoe gaat u deze kosten
betalen?
Antwoord 10
Of het wegwerken van opgelopen achterstanden extra geld zal kosten valt op dit moment
niet te zeggen. Dat is mede afhankelijk van de maatregelen die worden getroffen. De
Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zijn en blijven in overleg over het beperken
en terugdringen van achterstanden.
In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van het productievolume jaarlijks wordt bijgesteld.
Zoals hierboven toegelicht kan in bijzondere omstandigheden een beroep worden gedaan
op de hardheidsclausule, artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005.
Vraag 11
Bent u bereid te bekijken hoe, na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet COVID-19
Justitie en Veiligheid, initiatieven om schuldenaren in contact te brengen met de
schuldhulpverlening via de rolzitting zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden, zodat
een groep kwetsbare schuldenaren niet nodeloos wordt geraakt door het gemis aan een
fysieke rolzitting? Hoe wordt gewaarborgd dat mensen met schulden in deze situatie
niet dieper in de problemen komen maar ook nu hulpverlening krijgen? Worden hiertoe
maatregelen genomen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Antwoord 11
De rechtbanken zullen, wanneer door een gedaagde mondeling gereageerd wordt, deze
zeker zo nodig doorverwijzen naar een schuldenfunctionaris van het gerecht of de schuldhulpverlening
van de betreffende gemeente. De rechtbanken zien dat ondanks het gemis aan een fysieke
kantonrolzitting veel gedaagden telefonisch of per e-mail reageren naar aanleiding
van de brief die zij die op de voet van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid
door de deurwaarders bij de dagvaarding ontvangen. Ook in dat contact kan schuldhulpverlening
aan de orde komen. Verder wordt hard gewerkt aan het weer mogelijk maken van het houden
van fysieke kantonrolzittingen.
Vraag 12
Bent u voornemens om positieve ervaringen die nu worden opgedaan, zoals bijvoorbeeld
met videobellen in bepaalde omstandigheden, te handhaven in de toekomst? Zo ja, welke?
Antwoord 12
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die worden opgedaan met de maatregelen
die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV. Afhankelijk van deze ervaringen
kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op
het gebruik van moderne communicatietechnieken zich wellicht lenen voor permanente
toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces
worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de Rechtspraak en andere
partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.