Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de financiële situatie van studenten
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de financiële situatie van studenten (ingezonden 14 april 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
15 mei 2020).
Vraag 1
Ontvangt u ook signalen dat studenten in financiële problemen zijn gekomen vanwege
de coronacrisis?
Antwoord 1
Ja, onder andere via de studentenbonden ontvang ik signalen dat daar zorgen over zijn.
Vraag 2
Is het aantal studenten dat hiervoor geen lening had lopen bij DUO, maar daar nu wel
voor heeft gekozen, afgelopen 30 dagen toegenomen? Zo ja, over welke getallen hebben
we het dan?
Antwoord 2
Dagelijks doen ook normaliter gemiddeld meer dan honderd studenten een eerste aanvraag
voor de studielening. De aantallen fluctueren per dag, maar ook per maand, waardoor
het niet zo eenvoudig is cijfers van de afgelopen corona-periode te vergelijken met
de periode daarvoor. In de beschikbare cijfers tot nu toe is er geen stijging in de
aantallen zichtbaar. In de periode van 16 maart tot en met 22 april waren er gemiddeld
114 eerste aanvragen van de studielening per dag. In februari waren dit gemiddeld
165 eerste aanvragen per dag.
Vraag 3
Met hoeveel procent is het leenbedrag van studenten afgelopen 30 dagen toegenomen,
volgens de gegevens van DUO?
Antwoord 3
Het maandelijkse leenbedrag dat DUO aan studenten heeft overgemaakt was in februari
€ 217,8 miljoen. In maart was dit € 216,6 miljoen en in april is het € 214,4 miljoen.
Er is dus geen sprake van een toename in deze bedragen. Studenten kunnen ook een leenbedrag
aanvragen met terugwerkende kracht. De betalingen van deze bedragen staan los van
de maandbetalingen en worden wekelijks door DUO uitgevoerd. De leenbedragen met terugwerkende
kracht zijn wel wat gestegen in de corona-periode. In de eerste vijf weken van de
corona-periode ging het om € 8,6 miljoen waar het in de vijf weken daarvoor ging om
€ 8,1 miljoen.
Vraag 4
Kunt u zich voorstellen dat de coronacrisis een grote financiële strop kan betekenen
voor studenten die net niet in aanmerking komen voor een aanvullende beurs, maar waarvan
de ouders financieel niet kunnen bijspringen?
Antwoord 4
Ik kan mij voorstellen dat sommige ouders meer mogelijkheden hebben om bij te springen
dan anderen. Alle studenten beschikken vanuit de studiefinanciering wel over dezelfde
financiële middelen. De aanvullende beurs en de leenruimte zijn namelijk communicerende
vaten. Een student die net niet in aanmerking komt voor de aanvullende beurs kan net
zoveel geld ontvangen van DUO als iemand met een maximale aanvullende beurs. Het bedrag
van de aanvullende beurs kan in dat geval namelijk geleend worden. Dit kan resulteren
in een hogere studieschuld, maar hoeft niet tot problemen te leiden aangezien de terugbetaalvoorwaarden
zeer sociaal zijn.
Vraag 5
Kunt u een overzicht met de Kamer delen van de verschillende inkomensgroepen van ouders
met studerende kinderen in het hoger onderwijs? Wat is het gemiddelde gezinsinkomen
van studenten in het hoger onderwijs? Hoe groot is het aandeel van studenten met ouders
met een gezinsinkomen van tenminste drie keer modaal (>€ 108.000 p.j.), tenminste
tweeënhalf keer modaal (>€ 90.000 p.j.), tenminste twee keer modaal (>€ 72.000 p.j.),
tenminste anderhalf keer modaal (>€ 54.000 p.j.), tenminste een keer modaal (>€ 36.000
p.j.) en minder dan een keer modaal (<€ 36.000 p.j.)?
Antwoord 5
ResearchNed heeft deze gegevens kunnen verzamelen door een bestandkoppeling met DUO-data
en CBS-gegevens. De analyse is uitgevoerd op studenten uit 2018/2019 en inkomens uit
2017 omdat recentere inkomensgegevens niet voorhanden waren. Het gemiddelde gezinsinkomen
in het hoger onderwijs is ongeveer € 89 duizend. Onderstaande tabel laat de verdeling
zien naar de gevraagde inkomensklassen.
Aandeel studenten in het hoger onderwijs naar gezinsinkomen
Tenminste drie keer modaal
18%
Tenminste tweeënhalf keer modaal
9%
Tenminste twee keer modaal
14%
Tenminste anderhalf keer modaal
16%
Tenminste één keer modaal
13%
Minder dan één keer modaal
15%
Inkomen onbekend
15%
Vraag 6
Zijn voornoemde inkomensgegevens ook bekend voor studerende kinderen in het middelbaar
beroepsonderwijs of kunt u daarvan een inschatting met de Kamer delen?
Antwoord 6
Het gemiddelde gezinsinkomen in het middelbaar beroepsonderwijs is ongeveer € 57 duizend.
Onderstaande tabel laat de verdeling zien naar de gevraagde inkomensklassen.
Aandeel studenten in het middelbaar beroepsonderwijs naar gezinsinkomen
Tenminste drie keer modaal
7%
Tenminste tweeënhalf keer modaal
5%
Tenminste twee keer modaal
11%
Tenminste anderhalf keer modaal
20%
Tenminste één keer modaal
23%
Minder dan één keer modaal
30%
Inkomen onbekend
4%
Vraag 7
Zijn er gegevens bekend van het gemiddelde aantal kinderen per gezinssituatie dat
gelijktijdig studeert? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Antwoord 7
Dit gegeven is bij DUO niet voor alle studenten beschikbaar. DUO heeft alleen gegevens
over aantallen kinderen in het gezin wanneer er sprake is van een aanvullende beurs,
omdat het aantal kinderen per gezin bepalend is bij de berekening daarvan. Uit deze
gegevens blijkt dat er gemiddeld sprake is van 1,17 studerende kinderen per gezin.
Vraag 8
Zijn er gegevens bekend van het gemiddelde vermogen van ouders van studerende kinderen?
Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Antwoord 8
Nee, deze gegevens zijn mij niet bekend. Het vermogen van ouders heeft geen directe
invloed op de studiefinancieringsbedragen en zijn derhalve ook niet bij DUO bekend.
Vraag 9
Wat is, naar benadering, de omvang van de verschillende opleidings- en ontwikkelingsfondsen?
Hoe groot zijn de reserves van deze fondsen?
Antwoord 9
Opleidings- en ontwikkelingsfondsen vallen onder de zogenoemde cao-fondsen, waarin
werkgevers- en werknemersorganisaties door premieheffing middelen reserveren voor
verschillende doelen. De rapportage van het Ministerie van SZW, CAO afspraken 2018,
geeft een beeld van baten, lasten en reserves van 75 algemeen verbindend verklaarde
cao-fondsen, op basis van de financiële jaarverslagen over 2017. In 2017 waren de
baten van de onderzochte fondsen € 355,4 miljoen, voornamelijk uit premieheffing.
De lasten bedroegen € 339,8 miljoen, waarvan 34% uitgaven aan opleiding en ontwikkeling
betrof. Andere uitgaven zijn gericht op verbeteren werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden
en cao gerelateerde uitgaven. De reserves van de onderzochte fondsen bedroegen eind
2017 in totaal € 473,6 miljoen, waarvan ruim driekwart valt onder 11 van de 75 fondsen.
Reserves zijn nodig voor periodes waarin geen premies worden ontvangen, maar wel vaste
lasten en activiteiten moeten worden gefinancierd.
Vraag 10
Kunt u een overzicht delen met de Kamer over het gemiddelde totale leenbedrag van
studenten gecategoriseerd op basis van het inkomen van hun ouders? Zijn er grote verschillen
in het te lenen bedrag tussen studenten wiens ouders één of twee keer modaal verdienen
en studenten wiens ouders drie keer modaal of meer verdienen?
Antwoord 10
In onderstaande tabel zijn de jaarbedragen van lenende studenten opgenomen, uitgesplitst
naar de inkomensklassen die ook bij de vijfde en zesde vraag zijn gebruikt. Uit deze
gegevens blijkt dat hoe hoger het gezinsinkomen is, hoe meer gemiddeld door de student
geleend wordt. Voor een groot deel wordt dit verklaard doordat in gezinnen met hogere
inkomens relatief meer studenten uit het hoger onderwijs aanwezig zijn, die gemiddeld
meer lenen dan studenten uit het middelbaar beroepsonderwijs. Volledigheidshalve,
studenten uit gezinnen met lagere inkomens lenen wel vaker, dan uit gezinnen met hogere
inkomens, maar lagere bedragen. Als beiden worden gecombineerd (hoe vaak geleend wordt
en hoeveel geleend wordt) lenen studenten uit hogere en lagere inkomens ongeveer evenveel.
Jaarbedrag lening van lenende studenten naar inkomensklasse gezin
Tenminste drie keer modaal
6.864
Tenminste tweeënhalf keer modaal
6.602
Tenminste twee keer modaal
6.399
Tenminste anderhalf keer modaal
6.208
Tenminste één keer modaal
5.780
Minder dan één keer modaal
5.300
Inkomen onbekend
5.840
Vraag 11
Kunt u de toekenningssystematiek van de aanvullende beurs met de Kamer delen, op basis
waarvan beoordeeld wordt tot welk gezinsinkomen je als student in aanmerking komt
voor een volledige aanvullende beurs en de afbouw hiervan?
Antwoord 11
De aanvullende beurs wordt berekend op basis van het verzamelinkomen van de ouders
van twee jaar geleden (bij grote wijzigingen in het inkomen kan op verzoek naar recentere
gegevens worden gekeken). Ook wordt rekening gehouden met het aantal schoolgaande
of studerende kinderen in een gezin en met een eventuele studieschuld van de ouders.
De maximale hoogte van de aanvullende beurs bedraagt in het hoger onderwijs 403,17
euro per maand. In het middelbaar beroepsonderwijs is dat 371,10 euro per maand. Naarmate
het inkomen toeneemt, neemt de hoogte van de aanvullende beurs af. De aanvullende
beurs is in het hoger onderwijs maximaal tot een verzamelinkomen van bijna 33.000
euro. Vanaf een inkomen van ruim 51.000 euro is er geen recht meer op de aanvullende
beurs. Deze grenzen gelden in een situatie van één studerend kind, geen andere kinderen,
twee ouders en geen aanwezige studieschuld bij de ouders. In artikelen 3.8 tot en
met 3.13 van de Wet Studiefinanciering 2000 wordt in detail beschreven hoe de veronderstelde
ouderlijke bijdrage en de aanvullende beurs worden berekend. In de grafiek hieronder
zijn een aantal voorbeelden getoond. Het betreffen voorbeelden van de hoogte van de
aanvullende beurs naar inkomen van studenten in het hoger onderwijs. In de basis is
sprake van één studerend kind. Daarnaast worden voorbeelden getoond voor de situatie
met twee studerende kinderen en voor één studerend kind en een niet-studerend kind.
Vraag 12
Kunt u een overzicht delen met de Kamer over de studieduur van studenten in het middelbaar
beroepsonderwijs en hoger onderwijs? Dat wil zeggen, wat is het aandeel van studenten
dat vier, vijf of zes (et cetera) jaar over de studie doet?
Antwoord 12
Om dit inzichtelijk te maken is van instroomcohort 2011/2012 de groep studenten genomen
waarvan inmiddels bekend is dat zij een diploma hebben gehaald. Deze groep is uitgesplitst
naar het aantal jaren dat zij erover hebben gedaan om het diploma te halen. Onderstaande
tabellen geven deze informatie voor respectievelijk studenten die een voltijd bol
opleiding hebben gedaan en studenten die een opleiding in het hoger onderwijs hebben
gevolgd.
Percentage gediplomeerde bol-studenten uitgesplitst naar het aantal jaren waarin het
diploma is behaald.
1 jaar
12%
2 jaar
29%
3 jaar
31%
4 jaar
23%
5 jaar
4%
>5 jaar
1%
Percentage gediplomeerde ho-studenten uitgesplitst naar het aantal jaren waarin het
diploma is behaald.
<3 jaar
4%
4 jaar
30%
5 jaar
26%
6 jaar
19%
7 jaar
13%
8 jaar
8%
Vraag 13
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uiterlijk op maandag 20 april beantwoorden?
Antwoord 13
Helaas is het niet gelukt deze vragen uiterlijk 20 april te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.