Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit digitale overheid
34 972 Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)
Nr. 46 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 mei 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 17 maart
2020 over het ontwerpbesluit digitale overheid (Kamerstuk 34 972, nr. 45).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 april 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 13 mei 2020 zijn de vragen door de
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen
2
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen
3
3.
Verhouding tot andere regelgeving
4
4.
Inhoud
5
5.
Privacy en verhouding tot algemene verordening gegevensbescherming
10
6.
Consultatie
11
7.
Evaluatie
11
II
Artikelsgewijze toelichting
12
Nota Bene; aanvulling Besluit
14
I. Algemeen
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
Digitale overheid. Dit is de eerste uitvoeringsregelgeving op basis van de Wet digitale
overheid. Dat wetsvoorstel is onlangs door de Tweede Kamer aanvaard. Graag willen
de leden van de VVD-fractie de regering een aantal vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
houdende wijziging van het Besluit verwerking persoons-gegevens generieke digitale
infrastructuur in verband met het stellen van de kaders voor informatieveiligheid
en persoonsgegevensverwerking (Besluit digitale overheid). Deze leden hebben daarover
enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde ont-werpbesluit
en willen de regering nog enkele vragen voorleggen. Voor de leden van de D66-fractie
is het van groot belang dat informatieveiligheid bij publieke dienstverleners gewaarborgd
is.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit digitale
overheid. Zij hebben hierover een aantal vragen aan de rege-ring. Allereerst begrijpen
deze leden dat er niet één AMvB of Ministeriële regeling komt waarin de Wet digitale
overheid nader in wordt uitgewerkt. Het voorliggende Ontwerpbesluit is één van de
onderliggende regelgevende documenten. Kan de regering in een schematisch overzicht
alle onderliggende regelgevende documenten – die voortvloeien uit artikel 4 en artikel 16
van de Wet digitale overheid – weergeven met daarbij wat deze regelingen in hoofdzaak
regelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerpbesluit
digitale overheid. Zij hebben behoefte aan het stellen van een beperkt aantal vragen.
Graag bedank ik de fracties voor hun bijdrage en ga ik in op de gestelde vragen. Bij
de beantwoording is de indeling en volgorde van het verslag aangehouden, met dien
verstande dat vergelijkbare vragen zijn samengenomen. U wordt tevens verzocht kennis
te nemen van de ingevoegde Nota Bene, waarin wordt ingegaan op een aanvulling van
het ontwerpbesluit.
Dit voorstel wijzigt het Besluit verwerking persoonsgegevens gdi, met het oog op de
uitwerking van enkele bepalingen van het wetsvoorstel digitale overheid (WDO). De
uitwerking betreft de artikelen 4 en 16 WDO, inzake informatiebeveiliging respectievelijk
persoonsgegevensverwerking.
Ingevolge artikel 25 van het wetsvoorstel wordt het onderhavige besluit aan het parlement
voorgelegd.
In reactie op een vraag van de leden van de GroenLinks-fractie is in de bijlage1 bij dit verslag een overzicht opgenomen van alle onderliggende regelgeving – algemene
maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen –, de onderwerpen die hierin worden
geregeld alsmede de wettelijke grondslag terzake.
2. Hoofdlijnen
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van groot belang dat erkende private
partijen effectief worden gecontroleerd aangezien zij potentieel privacygevoelige
informatie van burgers in handen kunnen krijgen. De leden hebben gevraagd om nader
in te gaan op de vraag hoe controle en handhaving plaatsvindt en of er volgende capaciteit
is om effectieve naleving van de wet en onderliggende regels te waarborgen. De leden
vragen om daarbij om specifiek in te gaan op de capaciteit van het ministerie en de
Autoriteit Persoonsgegevens.
Het belang van een goede omgang met privacygevoelige informatie en effectieve controle
daarop deel ik volledig. Ik maak hierover een aantal opmerkingen op hoofdlijnen. De
onderhavige AMvB regelt dat de private aanbieders van inlogmiddelen, mits toegelaten/erkend,
over de verwerkingsgrondslagen beschikken om de middelen te kunnen aanbieden. De eisen
die worden gesteld aan de private aanbieders van inlogmiddelen, inclusief de inrichting
van de controle daarop, is onderwerp van separate AMvB’s; een AMvB voor de regulering
van inlogmiddelen voor burgers (natuurlijke personen) en een AMvB voor inlogmiddelen
voor bedrijven (rechtspersonen). Deze AMvB’s kennen eveneens een voorhangprocedure
en zullen u later dit jaar worden gezonden. Omdat de genoemde vragen zien op de inhoud
van die AMvB’s ga ik daarop in het onderstaande in algemene zin in.
Voordat partijen worden toegelaten/erkend, wordt getoetst of de door hen aangeboden
middelen voldoen aan de eisen voor toelating. Partijen moeten met hun aanvraag aantonen
dat zij aan deze eisen voldoen. Onderdeel van het proces is een beoordeling van de
wijze waarop het middel in de praktijk functioneert. Daarbij zal worden gewerkt met
een systeem van certificering. Partijen die een erkenning aanvragen moeten bij hun
aanvraag een conformiteitsbeoordeling van een geaccrediteerde certificerende instelling
overleggen. Deze verklaring ondersteunt het erkenningsproces, doordat deze een extra
waarborg biedt bij de beoordeling van de aanvraag. De Minister van BZK baseert zich
voor het besluit tot erkenning op deze beoordelingen. Wanneer uit de toetsing blijkt
dat een partij niet voldoet aan de gestelde eisen, dan wordt deze niet erkend en kan
deze geen diensten verlenen. En hoewel controle aan de poort belangrijk is, is het
van even groot belang dat erkende aanbieders zich gedurende hun dienstverlening aan
de eisen blijven conformeren en daarop gecontroleerd worden. Daarom wordt voorzien
in onafhankelijk toezicht, waarbij periodieke controle plaatsvindt. Dit wordt zowel
voor burger- als bedrijvenmiddelen belegd bij het Agentschap Telecom (AT), conform
de wens van Uw Kamer, zoals verwoord in het amendement terzake bij de behandeling
van het bovenliggende wetsvoorstel. Daartoe zullen met AT afspraken worden gemaakt
over de benodigde capaciteit. Ook in de toezichtfase wordt gebruik gemaakt van de
voordelen die certificering biedt voor het efficiënt inzetten van de beschikbare capaciteit.
Voorts is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) belast met toezicht op verwerkingen
van persoonsgegevens in het algemeen. De AP is een zelfstandig bestuursorgaan en stelt
zelf haar beleidsprioriteiten vast op basis van de haar toegekende capaciteit. De
wijze waarop zij die capaciteit inzet en zich specifiek richt op het toezicht op de
verwerkingen zoals die plaatsvinden op grond van de onderhavige AMvB bepaalt de AP
derhalve zelf.
De leden vroegen voorts op welke wijze burgers straks actief geïnformeerd worden over
hun rechten en hoe en of zij eventueel misbruik van hun gegevens kunnen melden en
tegengaan. De leden vragen of er wellicht een mogelijkheid is om bij ieder privaat
digitaal inlogmiddel een duidelijke disclaimer verplicht in beeld te laten brengen
met daarin heldere informatie over hoe omgegaan wordt met de gegevens van de burger
en de rechten die deze burger heeft (bijvoorbeeld het recht op inzage van het gebruik
van zijn/haar gegevens) die gebruik maakt van het inlogmiddel.
Aanbieders van inlogmiddelen voor burgers dienen te voldoen aan strenge eisen, die
worden vastgesteld in de AMvB voor burgermiddelen, waaraan ik eerder refereerde, en
de nadere uitvoeringsregeling. Daarin zal onder meer worden opgenomen dat aanbieders,
in lijn met de geldende verplichtingen op grond van de AVG en de eIDAS-verordening,
burgers moeten informeren over hun inzagerechten, maar ook over de werking van de
middelen, de voorwaarden voor het gebruik en aanbevolen veiligheidsmaatregelen. Er
zullen specifieke regels worden gesteld aan aanbieders van inlogmiddelen om te zorgen
dat misbruik van inlogmiddelen kan worden gemeld, herkend en de eventuele gevolgen
ervan kunnen worden hersteld.
3. Verhouding tot andere regelgeving
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog twee vragen n.a.v. moties ingediend
bij de behandeling van de Wet digitale overheid. Allereerst vernemen zij graag of,
en zo ja hoe, gewerkt wordt aan het waarborgen dat bij (private) authenticatiediensten
zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van open source?
De werking van processen moet transparant zijn zodat deze controleerbaar zijn. Daarnaast
dient de veiligheid van de middelen te worden geborgd. Dat is uiteindelijk het doel.
Een manier om transparantie te bewerkstelligen, is het gebruik maken van open source.
Transparantie kan echter ook worden gerealiseerd met gesloten software. Ten aanzien
van het veiligheidsaspect zitten aan beide voor- en nadelen; open source software
wordt beveiligd door openheid, closed source software door bescherming. Ten aanzien
van de veiligheid van closed source zullen met leveranciers afspraken gemaakt moeten
worden over het borgen van de veiligheid.
Daarnaast vernemen de leden van de GroenLinks-fractie graag een actuele stand van
zaken over het vraagstuk rondom het feit dat ondernemers problemen ervaren met het
doen van aangiften (eHerkenningsproblemen en de kosten voor het doen van belastingaangiften).
Per brief van 3 maart jl. (Kamerstuk 34 972, nr. 44) bent u geïnformeerd over de laatste stand van zaken aangaande de organisaties die
niet staan ingeschreven in het Handelsregister in relatie tot het doen van aangifte
voor de loonheffing, vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Het kabinet streeft
ernaar om uw Kamer in mei nader te informeren over de kosten voor het inlogmiddel
bij het doen van aangifte door bedrijven en organisaties. Daarbij wordt ook de actuele
stand aangaande de organisaties, die nog geen eHerkenning kunnen aanschaffen, betrokken.
4. Inhoud
4.1 Verwerking persoonsgegevens
De leden van de D66-fractie vragen zich af of de regering voorbeelden kan schetsen
waarin het wenselijk zou zijn dat artikel 5b, lid 3 en artikel 5c, lid 3 het mogelijk
maken om ook gegevens over de gezondheid in niet versleutelde vorm te verwerken?
De onder deze artikelen opgenomen gezondheidsgegevens hebben betrekking op de gegevens
van een dienstverlener en de dienst die geleverd wordt (bijvoorbeeld de trombosedienst
van een ziekenhuis). Deze gegevens krijgen authenticatiediensten (publieke en private)
aangeleverd bij een authenticatieverzoek. Een authenticatiedienst heeft deze gegevens
nodig om een gebruiker te vragen of hij of zij zich inderdaad voor deze betreffende
dienst wil authenticeren. Ook worden deze gegevens gebruikt om een gebruiker adequaat
te kunnen informeren over het gebruik van zijn middel en om in geval van misbruik
een gebruiker te helpen. Een authenticatiedienst kan deze gegevens daarom (onversleuteld)
zien, maar ziet uiteraard niet wat de gebruiker na authenticatie verder doet op het
portaal van de dienstverlener (het concrete gebruik). Er worden eisen gesteld aan
het gescheiden opslaan van gebruikersgegevens en gebruiksgegevens zodat de gebruiker
en de kenmerken van zijn gebruik niet zomaar gecombineerd kunnen worden.
In het bedrijvendomein kan een zgn eHerkenningsmakelaar (een private ontsluitende
dienst) wel zien bij welke dienstverlener en dienst een gebruiker inlogt, maar kan
deze private dienst niet zien wie de gebruiker is (anders dan in de vorige alinea).
Echter, kenmerken van het gebruik van een bedrijvenmiddel zullen geen zorgaanbieders
betreffen. Het afnemen van diensten in de zorg zullen gebruikers (natuurlijke personen)
doorgaans namelijk met het eigen authenticatiemiddel afhandelen en niet met een middel
van de werkgever. Om evenwel de theoretische mogelijkheid niet uit te sluiten dat
een werknemer, directeur-grootaandeelhouder of zzp’er zijn bedrijfsmiddel gebruikt
om zich te authenticeren voor de arbodienst, de aanvraag van een subsidieregeling
voor gehandicapten of om in te loggen bij een bedrijfsarts, is de mogelijkheid om
medische gegevens te verwerken opgenomen.
Uiteraard geldt voor alle gegevensverwerkingen dat gegevens in overeenstemming met
de AVG worden verwerkt en de noodzaak voor de verwerking moet bestaan.
De leden van de D66 fractie horen voorts graag van de regering hoe kan worden voorkomen
dat gegevens, conform artikel 5e, op basis van andere verwerkings-gronden dan de goede
werking van identificatiemiddelen en de goede en veilige toegang met die middelen
of via machtiging tot elektronische dienstverlening worden gebruikt.
Zoals ik eerder heb opgemerkt geldt er een strenge controle op de dienstverlening
van aanbieders van inlogmiddelen, zowel vooraf, bij de toelating, als gedurende de
dienstverlening. Deze controle ziet ook op een juist c.q. rechtmatig gebruik van persoonsgegevens.
In de regeling is niet alleen bepaald dat gegevens enkel en alleen mogen worden gebruikt
voor de goede werking van de dienstverlening (doelbinding), maar is daarbij eveneens
expliciet verboden dat de gegevens voor andere doelen worden ingezet. Ten slotte geldt
dat de waarborgen niet alleen in deze juridische grondslagen zijn opgenomen, maar
dat ook operationele maatregelen, zoals de gescheiden opslag van gebruiks- en gebruikersgegevens
wordt verlangd, waardoor ook feitelijk wordt voorkomen dat gegevens voor andere doeleinden
worden ingezet.
De leden van deze fractie zouden graag horen wat wordt verstaan onder «overige gegevens
die bij het account horen» in artikel 5b sub c.
Onder accountgegevens worden gegevens verstaan die bij een account van een gebruiker
horen. Denk hierbij aan de inlognaam en contactgegevens als het mobiele nummer of
e-mailadres, maar ook bijvoorbeeld het soort document dat gebruikt wordt voor elektronische
identificatie. Voor de nog toe te laten private middelen is zoveel mogelijk aangesloten
bij de (account)gegevens die het publieke middel DigiD nu verwerkt. Echter, aangezien
het nog niet duidelijk is welke precieze accountgegevens de te erkennen private partijen
nodig hebben voor de werking van hun middel, zijn deze gegevens hier niet uitputtend
opgenomen. Uitgangspunt voor de verwerking is dat de gegevensverwerking noodzakelijk
is en in overeenstemming met de AVG plaatsvindt. Deze gegevensset vormt een onderdeel
van de eisen voor toelating/erkenning van middelen en zal bijgevolg worden opgenomen
in de ministeriële regeling bij de AMvB’s inzake het burgermiddel resp. het bedrijvenmiddel.
De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom de eis tot het scheiden van de opslag
van gegevens over de gebruiker van het private identificatiemiddel enerzijds, en de
gegevens over het gebruik van het middel anderzijds niet wordt vastgelegd in artikel 5e.
Het is van groot belang dat gegevens die van burgers worden verkregen bij het inloggen
bij de overheid niet als handelswaar worden behandeld. De regels waarmee dit wordt
voorkomen staan in het onderhavige besluit en in het Besluit identificatiemiddelen
voor burgers Wdo. Artikel 5e van het onderhavige besluit bevat het verbod om persoonsgegevens
te gebruiken voor een ander doel dan het doel waarvoor deze zijn verstrekt (doelbinding).
Dat verbod staat in de weg aan het verkopen van de gegevens. Verder wordt het verplicht
om gegevens over gebruikers en gebruik gescheiden op te slaan. Daardoor is een nadere
handeling nodig om het gebruik van een burger in te zien. Deze eis zal worden opgenomen
in het Besluit identificatiemiddelen voor burgers Wdo. Hiervoor is gekozen om redenen
van wetsystematische aard. Beide regels gelden niettemin voor aanbieders van private
burgermiddelen; zij moeten de gegevens over gebruiker en gebruik gescheiden opslaan
en mogen deze niet doorverkopen.
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere toelichting over hoe met de
genoemde specifieke, zichtbare en toegankelijke verklaring voldoende uitvoering wordt
gegeven aan het recht van inzage en rectificatie van per-soonsgegevens.
Een burger heeft op grond van artikel 15 AVG het recht om te weten welke persoonsgegevens
door de verantwoordelijke worden verwerkt, onder meer voor welke doeleinden en aan
welke personen of instanties deze gegevens zijn verstrekt. Op grond van de artikelen 16
tot en met 18 AVG heeft hij het recht de verantwoordelijke te verzoeken hem betreffende
gegevens te rectificeren, gegevens te wissen, of de verwerking te beperken. De wijze
waarop uitvoering wordt gegeven aan deze rechten zal, wat betreft de voorzieningen
in dit besluit onder de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK, worden vastgelegd
in op te stellen privacyverklaringen die op de betrokken websites zullen worden geplaatst.
Daar waar een voorziening geen eigen website heeft (zoals de routeringsvoorziening
of het BSNk) zal deze informatie in de privacyverklaring op website van de publieke
authenticatiedienst (DigiD) en MijnOverheid worden geplaatst zodat het inzichtelijk
is voor een gebruiker hoe zijn of haar gegevens door de hele keten gebruikt worden.
Private partijen moeten deze informatie op hun eigen website opnemen.
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom in paragraaf
4.1.2. van de nota van toelichting wordt gekozen voor een opt-out mechanisme en niet
een opt-in mechanisme om automatisch berichten te ontvangen.
Het ongevraagd toezenden van elektronische berichten vergt, gelet op artikel 2:14
Awb, een wettelijke grondslag. Daartoe wordt in artikel 20 van de Bekendmakingswet
aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid gegeven
om periodiek elektronische berichten te zenden over bekendmakingen en mededelingen
(Wetsvoorstel elektronische publicaties, 35 218). Deze bepaling biedt ook de grondslag voor de het opslaan en verwerken van persoonsgegevens
uit de BRP en MijnOverheid waarmee een woonadres aan een e-mailadres kan worden gekoppeld.
Het verwerken van deze persoonsgegevens is gerechtvaardigd gelet op het belang om
burgers te informeren over voor hen relevante algemene bekendmakingen, mededelingen
en kennisgevingen. De opslag is noodzakelijk om de beoogde verwerking te kunnen verrichten.
Hierbij weegt mee dat de burger zich kan afmelden voor de attendering. Op basis van
uitgevoerd onderzoek kan geconcludeerd worden, dat met een medium dat gedistribueerd
wordt op basis van het zelf moeten nemen van een abonnement (opt-in) bij lange na
niet het bereik kan worden gerealiseerd van een medium dat ongevraagd verspreid wordt
(opt-out). Gelet op het grote belang van kenbaarheid en toegankelijkheid van overheidspublicaties
is de ongevraagde attendering (met de mogelijkheid van afmelding) aanvaardbaar. Dit
sluit ook aan bij het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
(WRR) «Weten is nog geen doen; een realistisch perspectief op zelfredzaamheid». De
WRR beveelt hierin aan om in het beleid in te spelen op beperkingen in het vermogen
van burgers om keuzes te maken en uit te voeren door de keuzearchitectuur aan te passen,
bijvoorbeeld door gebruik te maken van een opt-outstelsel.
4.1.3 Persoonsgegevens toegelaten privaat middel voor burgers
De leden van D66 hebben de regering gevraagd om nader toe te lichten waarom ook private
identificatiemiddelen worden toegelaten voor overheidsdienstverlening.
Op dit moment is toegang voor burgers tot elektronische diensten van publieke dienstverleners
slechts mogelijk met DigiD, het publiek uitgegeven inlogmiddel. Dat betekent dat als
DigiD onverhoopt uitvalt, de elektronische dienstverlening van de hele overheid stilvalt.
Toelating van private middelen moet de afhankelijkheid van een enkel inlogmiddel terugdringen;
burgers en overheden krijgen de beschikking over meerdere (terugval)opties, waarbij
burgers zelf de keuze krijgen. Tevens wordt beoogd om innovatie vanuit de markt meer
ruimte te bieden, waardoor beschermingstechnieken sneller kunnen worden ingezet en
kunnen meegroeien met veranderende dreigingen. Dit leidt tot een grotere robuustheid
van het systeem voor identificatiemiddelen als geheel, waarvan zowel burgers, bedrijven
als overheden profijt hebben. Daarbij leidt het toelaten van private middelen naar
verwachting tot een hogere beschikbaarheidsgraad van identificatiemiddelen onder burgers
op de betrouwbaarheidsniveaus substantieel en hoog. Om genoemde redenen is een systeem
van erkenning van private partijen opgenomen in het wetsvoorstel, dat door Uw Kamer
is aangenomen en dat momenteel in de Eerste Kamer wordt behandeld.
De leden vroegen tevens of de toelating van private middelen extra risico’s met zich
meebrengt op het gebied van phishing en hoe wordt voorkomen dat data, gerelateerd aan overheidsdienstverlening, door een
private partij voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
Het risico van phishing verschilt niet bij het gebruik van private middelen of publieke middelen. Het is
en blijft in alle gevallen, naast de (technische) veiligheidsmaatregelen die aanbieders
zelf treffen om phishing (het ontfutselen van gegevens door derden) tegen te gaan, van groot belang om gebruikers
bewust en alert (controleren van het «slotje» op websites) te maken op de dreigingen
die zich in een digitale omgeving voordoen. Benadrukt zij, zoals ook bij de behandeling
van het wetsvoorstel aan de orde was, dat identiteit geen handelswaar is. Om privacy
te beschermen wordt de verwerking van persoonsgegevens door publieke en private partijen
streng gereguleerd. Verwerking is op grond van dit besluit alleen toegestaan voor
zover die strikt noodzakelijk is om veilig bij publieke dienstverleners in te loggen
en een eventueel opgetreden probleem te kunnen herstellen. Dat volgt uit de onderhavige
AMvB. Zie ook hierboven bij 4.1. Elk ander gebruik van persoonsgegevens wordt expliciet
verboden om te voorkomen dat partijen gegevens voor andere (commerciële) doeleinden
gebruiken. De bescherming wordt niet alleen geboden door regels te stellen, maar er
worden ook eisen gesteld aan de feitelijke (technische) inrichting, waardoor, zoals
eerder opgemerkt, koppeling van gegevens door partijen feitelijk niet meer mogelijk
wordt. Bedrijven kunnen niet verdienen aan het verhandelen van de verkregen gegevens.
Zij zullen hun verdienmodel moeten baseren op de inkomsten uit het aanbieden van inlogmiddelen.
Voor de volledigheid wijs ik op de doorlopende controle (toezicht) zoals ik eerder
heb toegelicht, en die wordt uitgevoerd om te verzekeren dat partijen zich aan de
regels houden. Het spreekt voor zich, dat tegen partijen die op dit punt de regels
overtreden, maatregelen worden genomen, daaronder begrepen dat de toelating van partijen
wordt beëindigd of dat een boete wordt opgelegd.
De leden vroegen voorts hoe de risico’s worden ondervangen en kan worden voorkomen
dat statelijke actoren misbruik maken door private aanbieders toe te staan.
De eisen zoals hierboven besproken, gelden onverkort voor buitenlandse leveranciers.
Daarbij geldt dat ook de eIDAS-verordening en AVG eisen aan middelen stellen. Deze
vormen een essentiële drempel. Voorts heb ik de mogelijkheid om voor bedrijven die
middelen willen aanbieden een Bibob-toets te laten uitvoeren, teneinde na te gaan
of bedrijven geen relatie met criminaliteit hebben. Bovendien kan ik bij zwaarwegende
redenen partijen hun erkenning ontnemen. Zij kunnen dan geen middelen meer aanbieden.
Dat kan bijvoorbeeld bij gevaar voor cyberveiligheid of nationale veiligheid.
4.1.4. Persoonsgegevens bedrijfs- en organisatiemiddel
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de algemene maatregel van bestuur (AMvB)
ook betrekking heeft op bedrijfs- en organisatiemiddelen. Zijn er op basis van deze
AMvB gevolgen voor de huidige bedrijfs- en organisatiemiddelen (e-herkenning)? Zo
ja, welke zijn dat?
In deze AMvB zijn de gegevens opgenomen die de bedrijfs- en organisatiemiddelen (bijvoorbeeld
eHerkenning) verwerken zover dit noodzakelijk is voor de werking van het middel en
de goede en veilige toegang met dat middel tot elektronische dienstverlening binnen
het eID- stelsel en op grond van de eIDAS-verordening. Deze AMvB heeft daarom geen
gevolgen voor de bedrijfs- en organisatiemiddelen. Buiten de reikwijdte van deze AMvB
vallen de gegevens die nu of later aanvullend door private partijen verwerkt worden
voor de werking van hun inlogmiddel en die per partij kunnen verschillen. Denk bijvoorbeeld
aan persoonsgegevens die nodig zijn voor identificatie op afstand. De verwerking van
deze persoonsgegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de private partijen zelf
en – omdat dergelijke verwerking niet nodig is voor de werking van eID-stelsel – niet
onder de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK en buiten de werkingssfeer van
deze AMvB. Uiteraard geldt voor aanvullende verwerking door private partijen dat deze
conform de AVG dient te zijn.
4.1.5. Persoonsgegevens BSN-K
De leden van de VVD-fractie lezen dat de afgeleide vorm van het BSN in het private
domein wordt gebruikt bij diensten waarvoor geen BSN verwerkt mag worden. De afgeleide
vorm bevat geen BSN. Graag krijgen deze leden een verduidelijking van deze passage,
want deze AMvB heeft toch geen betrekking op de private sector, met uitzondering van
die delen die het BSN moeten gebruiken, zoals zorgverzekeraars?
Het klopt dat deze AMvB alleen betrekking heeft op het (semi-)publieke domein. Toegelaten
private partijen kunnen middelen leveren waarmee ingelogd kan worden bij BSN-gerechtigde
organisaties in het (semi-) publieke domein en bij niet BSN-gerechtigde organisaties.
Het BSNk verwerkt de versleutelde vorm van het BSN om in te loggen bij een BSN-gerechtigde
organisatie (die hieruit een BSN kan herleiden) en de afgeleide vorm van het BSN om
in te loggen bij een niet-BSN gerechtigde organisaties (hieruit kan geen BSN herleid
worden). Juist om die reden is de inrichting van het BSNk zodanig, dat waar het private
en het publieke domein elkaar in potentie raken, te weten bij de aanbieder van een
privaat middel, deze geen koppeling kan maken tussen het BSN en de afgeleide vorm
daarvan. De afgeleide vorm van het BSN wordt daarnaast door het BSNk verwerkt voor
de BSNkfunctie waarmee de gebruiker inzage kan krijgen in welke middelen aan hem zijn
of waren gekoppeld en de status van die middelen.
De VVD-fractie vraagt zich voorts af, wat de gevolgen zijn van het «zoveel mogelijk
werken met pseudonomisering en polymorfe identiteiten» voor de uitwerking van de motie
van het lid Middendorp over het gebruik van identificatiemiddelen in niet-publieke
overige sectoren? (Kamerstuk 34 972, nr. 29).
Conform deze motie zal ik onderzoeken of, en zo ja, hoe publieke middelen buiten de
overheid gebruikt zouden kunnen worden. Het is daarbij van belang veilig en betrouwbaar
te werk te gaan; pseudonimisering is in dit verband behulpzaam. Het BSN, een belangrijk
persoonsgegeven dat ten grondslag ligt aan publieke middelen, mag immers niet in niet-publieke
sectoren gebruikt worden.
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd wat precies de functie is van het BSN-Koppelregister
in de rollen die de Wet digitale overheid heeft gedefinieerd en op grond waarvan de
voorziening tot stand komt. De leden constateren dat het BSN-Koppelregister niet wordt
genoemd in de definities van de Wet digitale overheid.
Het klopt dat het BSNk niet wordt genoemd in de definitiebepaling in de wet. Reden
hiervoor is dat ervoor is gekozen om in (artikel 5 van) de wet functionele beschrijvingen
te hanteren. Dit past in een techniek-onafhankelijke wet; het zou onwenselijk zijn
om bij een nieuwe voorziening voor eenzelfde functionaliteit steeds de wet te moeten
aanpassen. Wel wordt het BSNk in de onderhavige AMvB uitgewerkt, waarbij geldt dat
deze de functionaliteit vervult zoals aangegeven in artikel 5, eerste lid, onder d,
van de wet. In de artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel wordt dit ook nader
toegelicht.
De leden hebben gevraagd of deze voorziening een centrale rol heeft in het stelsel,
en of alle middelen via deze voorziening communiceren. Voorts vroegen de leden of
deze voorziening dan niet in strijd is met het doel van de Wet digitale overheid,
namelijk ervoor zorgen dat wij op het gebied van online identificatie en authenticatie
niet afhankelijk zijn van unieke voorzieningen.
Het BSNk zorgt ervoor dat burgers kunnen inloggen zonder dat daarvoor iedere keer
het BSN verwerkt hoeft te worden. En dat betrokken dienstverleners en partijen op
basis van pseudoniemen met elkaar kunnen samenwerken. Door het versleutelingsmechanisme
verschillen deze pseudoniemen per organisatie («polymorf»).
Het inloggen bij een publieke dienstverlener is echter niet afhankelijk van het BSNk.
Het BSNk speelt enkel een rol op het moment dat een burger een inlogmiddel voor het
eerst in het publieke domein wil gaan gebruiken. Dan vindt éénmalig een controle plaats
of het BSN correspondeert met de door een gebruiker opgegeven gegevens in de BRP.
Bij een positieve controle wordt vervolgens een pseudoniem gegenereerd. Dit verloopt
via het BSNk. Bij het daadwerkelijk gebruik van het inlogmiddel (de authenticatie)
is er vervolgens geen tussenkomst meer nodig van het BSNk.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie wat de noodzaak is van het gebruik van
pseudonieme identiteiten in het BSN-domein.
Het gebruik van polymorfe identiteiten is een privacymaatregel, bedoeld om het BSN
te beschermen door de verwerking ervan te beperken. Dit staat er overigens niet aan
in de weg dat private aanbieders van inlogmiddelen op andere wijze hun middel kunnen
vormgeven en privacybescherming in lijn met de AVG kunnen inrichten.
5. Privacy en verhouding tot algemene verordening gegevensbescherming
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd naar de uit de AVG voortvloeiende
verplichte dataminimalisatie. Zij refereren daarbij aan de behandeling van de Wet
digitale overheid, waarbij de leden zorgen hebben gewisseld over de mogelijkheid van
private organisaties om een digitaal identificatiemiddel in te stellen. De leden vragen
de regering – zo mogelijk met een concreet voorbeeld van een fictief bedrijf – om
aan te geven hoe de dataminimalisatie moet worden bereikt en hoe dit door zowel de
overheid als voor burgers te controleren is of aan de AVG wordt voldaan.
Gewezen zij op de antwoorden op eerdere vragen over de controle op private aanbieders
en de beantwoording van de vragen over maatregelen om commercieel gebruik van gegevens
door private organisaties te voorkomen. Voorts is het zo, dat dataminimalisatie als
privacybeginsel van groot belang is. Echter, effectieve naleving van de AVG wordt
niet bereikt door focus op één van de in de AVG opgenomen beginselen. Naleving betreft
een afweging tussen de AVG-beginselen, waaronder ook doelbinding, transparantie voor
gebruikers en kwaliteitsborging door herstelvermogen. Daarbij merk ik op dat adequate
naleving van privacywetgeving niet statisch is, maar een doorlopende activiteit. Dat
betekent dat door de tijd maatregelen die getroffen worden om bescherming van persoonsgegevens
te realiseren kunnen wijzigen, bijvoorbeeld door voortschrijdende beveiligingstechnieken,
maar ook door veranderende dreigingen.
6. Consultatie
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat het nieuwe besluit
ook voor zorgpartijen goed uitvoerbaar is en tot zo min mogelijk meerkosten leidt.
Op welke manier kan de terughoudendheid van zorgpartijen verder worden weggenomen
ten aanzien van de zorgen die zij hebben ten gevolge van dit besluit? Hoe wordt ook
bij het toelaten van identificatiemiddelen rekening gehouden met de uitvoerbaarheid
voor zorgpartijen en overige aangewezen organisaties om de eigen systemen op de verschillende
soorten identificatiemiddelen af te stemmen? Hoe gaat er rekening worden gehouden
met door zorginstellingen reeds gehanteerde methodieken? Is de regering bereid om
zorginstellingen actief te betrekken bij de nadere uitwerking van het besluit? De
leden lezen dat «Uitgangspunt is evenwel alle dienstverleners op eenduidige wijze
te (kunnen) beoordelen; hierdoor is de ruimte voor eigen vormgeving van audits en
rapportage beperkt.» Is hierin het gemak voor het Ministerie leidend, of is het streven
om waar dat kan maximaal ruimte te bieden aan zorgpartijen om regelarm te kunnen rapporteren?
De WDO en onderliggende regelgeving vergen het nodige van dienstverleners. Het is
daarom wenselijk een verantwoord evenwicht te vinden tussen veiligheid en uitvoerbaarheid.
Dit is ook het uitgangspunt bij het onderhavige besluit. De regels inzake informatieveiligheid
hebben op dit moment de status van beleidsregels of richtsnoeren en zijn vrijblijvend
van aard. Met dit besluit is sprake van stroomlijning en codificering van in de praktijk
reeds gehanteerde documenten zoals de Baseline Informatiebeveiliging rijksoverheid
(BIR), Baseline Informatiebeveiling Gemeenten (BIG), de aansluitvoorwaarden inzake
diverse gdi-voorzieningen (o.a. DigiD) en de ICT-beveiligingsrichtlijnen van de NCSC.
Materieel gaan er voor wat betreft informatiebeveiliging niet of nauwelijks aanvullende
verplichtingen gelden. Voor specifiek de zorgsector geldt dat dit besluit niets wijzigt
aan de door de zorg reeds gehanteerde methodieken.
7. Evaluatie
De leden van de VVD-fractie nemen aan dat de toelichting met betrekking tot de evaluatiebepaling
nog wordt aangepast in verband met het aangenomen amendement Middendorp en Van der
Molen (Kamerstuk 34 972, nr. 21) waardoor de termijn voor de evaluatie van vijf jaar is veranderd in drie jaar. Ook
is vastgelegd dat de toegankelijkheid van elektronische dienstverlening voor mensen
die digitaal minder vaardig zijn nadrukkelijk bij de evaluatie wordt meegenomen. Ook
de leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel 23 van het wetsvoorstel sprake
is van een termijn van drie jaar.
Paragraaf 8 van de nota van toelichting bij het Besluit zal op het punt van de evaluatietermijn
worden geactualiseerd.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel F
Artikelen 5 en 5b
De leden van de VVD-fractie constateren dat de onderhavige AMvB een grotere dataset
definieert dan de minimale dataset van de eIDAS-Verordening en vragen zich af waarom
hiervoor is gekozen. Zou hier niet moeten worden verwezen naar de Verordening zelf?
Ook de leden van de CDA-fractie constateren dit, en vragen hoe dit zich verhoudt tot
het uitgangspunt van de regering om geen aanvullende eisen te stellen aan bestaande
Europese regels en principes, zoals de Minister tijdens de plenaire behandeling van
het wetsvoorstel stelde.
Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de eIDAS-eisen, zoals ik
ook bij de parlementaire behandeling heb aangegeven. Aard en strekking van de Verordening
brengen mee dat aanvullende eisen, mits noodzakelijk, proportioneel en non-discriminatoir,
geoorloofd zijn. Om redenen van veiligheid en betrouwbaarheid wordt op onderdelen
een grotere dataset gedefinieerd ter zake waarvan bij verwerking een grondslag nodig
is. Daartoe dient dit Besluit. Om redenen van duidelijkheid en eenduidigheid is ervoor
gekozen om voor de privacyeisen niet (tevens) te verwijzen naar de Verordening, maar
deze bij elkaar in een en dezelfde AMvB op te nemen. Het voorgaande laat onverlet,
dat genotificeerde inlogmiddelen uit andere lidstaten – ook als zij alleen voldoen
aan de minimale dataset van de eIDAS-Verordening – door Nederlandse dienstverleners
moeten worden geaccepteerd (wederzijdse erkenning). Dit volgt uit de eIDAS-Verordening
alsmede uit de WDO.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie naar de rolverdeling bij het aanleveren
van die data. Zijn middelenleveranciers bijvoorbeeld wel in staat om het IP-adres
en sessie-gegevens, waaronder cookies, van gebruikers aan te leveren? Hoe verhoudt
dit zich tot de principes van dataminimalisatie?
De erkende partijen in artikel 5c verwerken persoonsgegevens zover dit noodzakelijk
is voor de werking van het bedrijfs- en organisatiemiddel en goede en veilige toegang
met dat middel tot elektronische dienstverlening. Het geformuleerde pakket wordt door
de keten heen verwerkt; partijen verwerken bepaalde gegevens naar gelang hun rol/plek
en de omstandigheden van het geval. Het is dus niet zo dat alle partijen alle gegevens
moeten verwerken. Omdat alle partijen, zoals gezegd, onderdeel zijn van de eigen keten
van het bedrijfs- en organisatiemiddel is ervoor gekozen om de verschillende partijen
niet apart te behandelen.
Artikel 5d
De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 5d de term «eIDAS-voorziening» introduceert
en vragen zich af, of dit een andere benaming is voor het «eIDAS-koppelpunt». Waarom
wordt in deze AmvB niet duidelijker aangesloten bij de bestaande terminologie, diensten
en begrippen uit de eIDAS-verordening zelf?
De term eIDAS-voorziening vloeit voort uit het bovenliggende wetsvoorstel, waarin
in artikel 5 de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK is neergelegd voor (voorzieningen
van) de generieke infrastructuur. Onderdeel hiervan is de voorziening genoemd in het
tweede lid, waarin, onder a en b, functioneel wordt omschreven wat deze behelst: mogelijk
maken dat elektronische identificatiemiddelen voor burgers en bedrijven uit andere
EU-lidstaten ontsloten worden voor gebruik in Nederland en vice versa (wederzijdse
erkenning). Het begrip eIDAS-voorziening is om wetsystematische redenen gekozen. In
de uitvoeringspraktijk wordt in dit verband ook wel de term «eIDAS-koppelpunt» gebruikt,
om aan te geven dat sprake is van een schakel tussen Nederland en andere EU-lidstaten.
Meer in het algemeen wordt in de WDO en onderliggende regelgeving om redenen van uitvoerbaarheid
en werkbaarheid binnen de Nederlandse context op onderdelen aangesloten bij (bestaande)
nationale begrippen en wetsystematiek, en worden onduidelijke of ongebruikelijke begrippen
of voorschriften uitgewerkt («vertaald»). Vanzelfsprekend geschiedt dit alleen waar
dit echt nodig is.
Onderdelen K, L, M, N en O
Bij een aantal onderdelen, zoals K, L, M, N en O, zo stellen de leden van de VVD-fractie
vast, is er sprake van een bewaartermijn van persoonsgegevens van vijf jaar. Waarop
is de periode van vijf jaar gebaseerd? In hoeverre is de termijn van vijf jaar noodzakelijk?
Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
Deze periode komt voort uit en is thans opgenomen in het geldende Besluit verwerking
persoonsgegevens GDI, waar dit besluit de actualisering van vormt. Deze bewaartermijn
is in de nota van toelichting bij dat besluit gemotiveerd en houdt verband met het
kunnen bieden van herstelvermogen. Samengevat: met de verdere maatschappelijke integratie
van de digitale overheid raken de voorzieningen voor de toegang tot die digitale overheid
meer vervlochten. Het aantal gebruikers neemt daarbij in intensiteit, diversiteit
en in (financieel) belang verder toe. De voorzieningen vormen steeds vaker een essentiële
schakel in de keten, waarbij afnemers en vaak ook burgers gehouden zijn gegevens over
de onderlinge contacten voor langere tijd te bewaren. Bewaartermijnen van enige jaren
zijn daarbij geen uitzondering. De onderhavige voorzieningen vormen bovendien steeds
meer onderdeel van de processen zoals die zich tussen burgers en afnemers (overheden)
voltrekken en het gebruik ervan zal direct van invloed zijn op de gelding van onderlinge
rechten en verplichtingen.
De praktijk laat ook een tendens zien waarbij burgers zich vaker met vragen om hun
gegevens tot de voorzieningen wenden. Vaak gaat het om vragen in verband met bewijsvoering
in juridische geschillen of procedures. Veel burgers verwachten van de overheid dat
zij de gevraagde informatie voor hen beschikbaar heeft.
Het gebruik van de voorzieningen wordt voor veel burgers het enige punt waar zij nog
op kunnen terugvallen en geholpen kunnen worden als zij problemen ondervinden. Bijvoorbeeld
bij fiscale problemen, waarbij de mogelijkheid bestaat om tot in ieder geval 5 jaar
jaren terug met afhandeling van bijvoorbeeld aangifte inkomstenbelasting of toeslagen
bezig te zijn, kan het van belang zijn om gebruiksgegevens van de voorzieningen over
die periode ter beschikking te hebben. Daarnaast is het in de praktijk voorgekomen
dat slachtoffers van misbruik of oneigenlijk gebruikt niet adequaat konden worden
ondersteund, omdat het misbruik zich uitstrekte over een langere periode dan waarvan
de gebruiksgegevens nog beschikbaar waren. Ook voor dit soort situaties draagt een
langere bewaartermijn bij aan adequatere ondersteuning en bescherming van burgers.
De geschetste praktijk en de verwachte ontwikkelingen in de vraag naar informatie
over de verwerking van met name gebruiksgegevens vraagt om een nieuwe afweging tussen
het belang van de gebruiker om geholpen (en beschermd) te worden en het belang van
de gebruiker dat zijn gegevens niet onnodig lang worden bewaard. Gelet op de op mij
rustende zorg voor de beveiliging en betrouwbaarheid van de voorzieningen en gelet
op het belang dat de burger en de afnemers/overheden daarbij hebben – een betrouwbare
voorziening kan informatie leveren aan gebruikers en afnemers; een veilige voorziening
voorkomt of bestrijdt misbruik ervan –, is een bewaartermijn van 5 jaar voor bepaalde
gegevens in het licht van de geschetste praktijk en verwachte ontwikkelingen gerechtvaardigd.
De leden van de D66-fractie vragen een toelichting of de bewaartermijnen in het kader
van misbruikbestrijding van 5 jaar, zoals genoemd in artikel 14e, bovenop de genoemde
bewaartermijnen van de in artikel 11 tot en met 14d genoemde bewaartermijnen van 5
jaar komt.
Artikel 14e stelt dat de bewaartermijn van de gegevens die in het kader van misbruikbestrijding
zijn verwerkt, maximaal 5 jaar na die verwerking kunnen worden bewaard. Deze termijn
is dus aanvullend op de in de artikelen 11 tot en met 14d genoemde bewaartermijnen.
De bedoelde gegevens worden verwerkt in het kader van onderzoek naar mogelijk misbruik
of oneigenlijk gebruik van de diverse voorzieningen en middelen in het authenticatieproces.
Artikel 18 en 24
De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom onder artikel 18 wel fysieke- en
personele beveiligingseisen worden gesteld aan het informatie-veiligheidsbeleid, maar
dat fysieke- en personele beveiliging volgens artikel 24 vervolgens niet onderdeel
uitmaken van de vereiste audit voor dienstverleners.
Bij de audit ligt de focus op (technische) ICT-voorzieningen en de bijbehorende beheersprocessen
en niet op fysieke en personele beveiliging. Reden hiervoor is dat het op dit moment
niet wenselijk is om de auditlast van dienstverleners te verzwaren. De WDO en onderliggende
regelgeving vergen het nodige van dienstverleners; het is in dat verband wenselijk
een verantwoord evenwicht te vinden tussen veiligheid en uitvoerbaarheid. Op basis
van opgedane ervaringen – ingevolge artikel 23 WDO wordt binnen 3 jaar geëvalueerd,
in het bijzonder ten aanzien van onder meer de getroffen maatregelen op het gebied
van beveiliging – zal worden bezien of een brede en meer integrale audit verplicht
moet worden gesteld.
Nota Bene: aanvulling Besluit
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om het voorgenomen Besluit aan te vullen
op het punt van het op aanvraag met dienstverleners delen van informatie over machtigingsrelaties.
Aanleiding hiervoor is de tijdens de Corona-crisis gebleken behoefte van dienstverleners
om bij machtiging betrokken burgers en organisaties (vertegenwoordigden en gemachtigden)
te informeren over een specifieke dienst, zoals de mogelijkheid tot uitstel van belastingaangifte.
Artikel 7, onderdeel b, van het onderhavige Besluit (verstrekkingen DigiD machtigen)
maakt het thans niet expliciet mogelijk om als dienstverlener bij de Minister van
BZK een dienstgericht overzicht op te vragen van de machtigingsaanvragen en -registraties
die voor diensten van de betreffende dienstverlener zijn afgegeven. Er is dus op dit
moment geen juridische basis om dit overzicht op te vragen, terwijl toepassing van
deze verstrekking zeer wenselijk is. Om deze leemte zo kort mogelijk te laten duren,
wordt artikel 7 onderdeel b aangevuld met het bepaalde, dat op verzoek van de afnemer
een persoonsgericht of dienstgerelateerd overzicht kan worden verstrekt van alle machtigingsaanvragen
en machtigingsregistraties die voor diensten van de betreffende afnemer zijn afgegeven.
In de Nota van toelichting zal worden opgenomen dat deze aanvulling specificeert dat
aan dienstverleners persoonsgericht of dienstgerelateerd inzicht kan worden geven
in de machtigingsaanvragen en -registraties teneinde de goede werking van de machtigingsvoorziening
te realiseren, waaronder begrepen serviceverlening en informatieverschaffing door
de betreffende afnemer aan gemachtigden over een specifieke dienst.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier