Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kuik, Rog en Van Toorenburg over het rapport van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) aangaande criminele uitbuiting onder Nederlandse scholieren
Vragen van de leden Kuik, Rog en Van Toorenburg (allen CDA) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Ministers van Justitie en Veiligheid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het rapport van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) aangaande criminele uitbuiting onder Nederlandse scholieren (ingezonden 24 februari 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid), mede namens
de Ministers van Justitie en Veiligheid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (ontvangen 12 mei 2020). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2020–2020, nr. 2117.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel
(CKM) welke op 22 februari jl. is gepubliceerd? Heeft u kennisgenomen van een tweetal
gerelateerde artikelen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de zorgen van het merendeel van de middelbare scholen en mbo-instellingen
over de toenemende drugsgerelateerde criminele uitbuiting onder Nederlandse scholieren?
Op welke wijze bent u mede naar aanleiding van de twee recent aangenomen moties over
dit thema hiermee aan de slag gegaan?2
Antwoord 2
Ja die zorgen deel ik. U verwijst naar de motie d.d. 19 december 2019 van het lid
Kuik c.s. waarin u de regering verzoekt om in overleg met de VNG, de MBO-raad, de
Vereniging Hogescholen en de VSNU tot heldere protocollen te komen met als doel het
ronselen van jeugdigen op scholen door drugscriminelen aan te pakken. In de motie
van het lid Kuik d.d. 28 januari 2020 verzoekt u de regering weerbaarheidslessen over
drugs en ondermijning onderdeel te laten zijn van de strategie om het ronselen van
jongeren te voorkomen.
Zoals het CKM ook concludeert, beschikken scholen over protocollen die voorschrijven
hoe met kinderen die te maken krijgen met criminele uitbuiting om te gaan. Met de
onderwijsraden blijf ik in gesprek over de toereikendheid van de beschikbare protocollen
en over een effectieve aanpak van criminele uitbuiting op onze scholen. De moeilijkheid
zit in het signaleren van de problematiek. Hiertoe is eind 2019 het instrument «Niet
pluis – intervisietool» van de stichting School en Veiligheid opgeleverd. Het Niet-pluisinstrument
kan houvast bieden bij het gesprek over een niet-pluisgevoel over een leerling die
zorgwekkend gedrag vertoont. Het is geen diagnostisch model, maar een intervisietool.
Het doel is om door uitwisseling van informatie en door het spiegelen van observaties
en interpretaties, puzzelstukjes bij elkaar te leggen en het beeld van een jongere
completer te maken. Daarmee kan een eventuele verdere onderzoeks- of zorgvraag scherper
geformuleerd worden. Afhankelijk van de organisatie in een school kan het Niet-pluisinstrument worden ingezet tussen mentoren onderling, bij een leerlingbespreking of
bij een bijeenkomst van het zorgteam, of de voorbereiding daarop.
Het zorgwekkende gedrag kan op basis van de tool een beeld opleveren wat zou kunnen
wijzen op zorgen over radicalisering, criminalisering, drugs- en wapenbezit (al dan
niet met een ondermijnend karakter), maar ook suïcide gedachten, depressie, obesitas,
anorexia, mishandeling, etc. Afhankelijk van de uitkomst worden zo nodig vervolgstappen
in gang gezet.
In het kader van het Breed Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit zet de Minister
van Justitie en Veiligheid daarnaast, samen met de ministers van OCW, VWS, SZW en
BZK in op preventie van ondermijning (brief d.d. 18 oktober 2019, Contouren breed
offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, Kamerstuk 29 911, nr. 254). De preventieve aanpak is specifiek gericht op jongeren en jongvolwassenen om te
voorkomen dat zij in de criminele wereld terecht komen, (verder) afglijden in de criminaliteit
en ongewenste stappen nemen op de weg naar ondermijning. Maatregelen die in dit kader
door gemeenten en scholen genomen kunnen worden zien onder meer op het weerbaarder
maken van jongeren en het bieden van perspectief, met behulp van o.a. gedragsinterventies.
Tenslotte worden ook bewustwordingsprogramma’s als #leerlingalert en #studentalert
op middelbare scholen, ROC’s en in MBO’s uitgevoerd. Dit zijn programma’s met als
doel te voorkomen dat jongeren een stap zetten in de criminele wereld.
Verder staat op de site van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid
(CCV) een mooi voorbeeld van een protocol voor scholen hoe om te gaan met alcohol
en drugsgebruik en de regels die ze hiervoor op kunnen stellen. Ook staat op deze
site een uitgebreide checklist «Invoering controle op wapenbezit binnen scholen».
Vraag 3
Herkent u ook dat angst voor imagoschade een rol kan spelen in de openhartigheid van
scholen om hierover het gesprek aan te gaan en hierover een open aanpak te hanteren?
Zo ja, bent u ook van mening dat dit niet bijdraagt aan een effectieve aanpak?
Antwoord 3
Scholen in voortgezet onderwijs zijn verplicht zorg te dragen voor de fysieke en sociale
veiligheid van leerlingen op basis van de onderwijswetten. Het is daarom belangrijk
dat de scholen openhartig het gesprek voeren over criminele uitbuiting en dat zij
met professionele organisaties tot een integrale aanpak komen. Scholen kunnen dit
niet alleen, om dit effectief aan te pakken hebben zij de jeugd- en veiligheidspartners
hard nodig. De gemeente speelt hierbij uiteraard een essentiële rol, aangezien zij
de enige zijn die deze partijen met elkaar kan verbinden. De problemen die in de maatschappij
voorkomen komen eenmaal ook de school binnen.
Een eventuele terughoudendheid in openhartigheid heeft over het algemeen minder te
maken met angst voor imagoschade als wel met de zorgplicht, de privacywetgeving én
de pedagogische rol die de school heeft jegens haar leerlingen. Scholen voelen zich
zeer verantwoordelijk voor hun leerlingen en zien de vertrouwensrelatie met hun leerlingen
als een belangrijk instrument om de fysieke en sociale veiligheid te versterken.
Vraag 4
Wat is uw visie op het punt dat deskundigen eerder al bij RTL Nieuws hebben aangegeven
dat door de normalisatie van drugs de drempel voor jongeren om zich te laten overhalen
door drugscriminelen lager is? Deelt u de mening dat normalisatie van drugs moet worden
teruggedrongen?3
Antwoord 4
Ja. Het tegengaan van normalisering van drugsgebruik maakt deel uit van het Breed
Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit, waarover de Minister van JenV uw Kamer
per brieven van 18 oktober 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 254) en 4 november 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 256) heeft geïnformeerd. De Minister van JenV deelt de verantwoordelijkheid voor het
terugdringen van normalisering van drugsgebruik met de Staatssecretaris van VWS, die
uw Kamer per brief van 16 december 2019 (Kamerstuk 24 077, nr. 456) heeft geïnformeerd over een aantal maatregelen die vanuit het volksgezondheidsdomein
worden genomen. Normalisering van drugsgebruik is echter niet alleen zorgelijk uit
het oogpunt van volksgezondheid. Gebruikers van verboden drugs dragen bij aan het
in stand houden van criminaliteit die niets en niemand ontziet. Het is van belang
dat gebruikers zich ook bewust worden van deze consequenties van hun keuze om verboden
drugs te gebruiken. Met de Staatssecretaris verkent de Minister van JenV de mogelijkheden
om het gebruik van verboden drugs te verminderen, aanvullend op de preventieve maatregelen
die de Staatssecretaris van VWS heeft aangekondigd om normalisering van drugsgebruik
tegen te gaan (TK 24 077, nr. 426). Daarnaast ondersteunen de Staatssecretaris van VWS en de Minister van JenV lokale
initiatieven zoals het project «Drugs, wat doet dat met jou?», waarin 38 Brabantse
gemeenten samenwerken. In gesprekken met burgemeesters vraagt de Minister van JenV
regelmatig aandacht voor de wijze waarop zij aan het tegengaan van de normalisering
van drugs kunnen bijdragen. Ook brengt de Minister van JenV in kaart welke voorwaarden
gemeenten hanteren bij het verstrekken van evenementenvergunningen. Hierdoor ontstaat
meer zicht op de wijze(n) waarop de evenementenvergunning effectiever zou kunnen worden
ingezet.
Vraag 5
Deelt u de zorgen van het CKM dat de kabinetsaanpak op het gebied van mensenhandel
en drugsbestrijding en ondermijning nog onvoldoende op elkaar aansluiten? Zo ja, op
welke wijze werkt u aan een integrale aanpak?
Zo nee, in hoeverre kunnen we nu al spreken over een integrale aanpak van criminele
uitbuiting onder Nederlandse scholieren?
Antwoord 5
Criminele uitbuiting is het dwingen van iemand tot het plegen van strafbare feiten.
De aanpak van criminele uitbuiting maakt onderdeel uit van het programma Samen tegen
Mensenhandel. Het betreft een interdepartementaal programma waaraan naast het Ministerie
van Justitie en Veiligheid, ook de ministeries van Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport een bijdrage leveren. Het
programma wordt bovendien in samenspraak met alle relevante stakeholders vormgegeven.
Iemand die op het eerste gezicht een dader van een strafbaar feit lijkt te zijn, kan
bij nader inzien een slachtoffer van criminele uitbuiting zijn. Het is daarom belangrijk
om bij de aanpak van, met name jonge, daders oog te blijven houden voor de mogelijke
dwang die aan het strafbaar handelen ten grondslag ligt. Criminele uitbuiting kan
raken aan verschillende vormen van criminaliteit, waaronder ook drugsgerelateerde
criminaliteit. Om die reden zal binnen mijn departement nader vorm worden gegeven
aan de samenwerking tussen het programma Samen tegen Mensenhandel en het Brede Offensief
tegen Ondermijnende Criminaliteit. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het gebruiken
van tools die voor beide aanpakken kunnen worden ingezet, gezamenlijk onderzoek en
vormen van hulpverlening.
In de beantwoording van vraag 2 verwees ik al naar de preventieve aanpak in het Breed
Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit. Deze aanpak is integraal in die zin dat
het Ministerie van Justitie en Veiligheid in dit kader samenwerkt met de ministeries
van OCW, VWS, SZW en BZK. Maar ook omdat de aanpak op lokaal niveau het veiligheidsdomein
met het sociale domein moet verbinden.
Vraag 6
Kunt u aangeven hoeveel verdachten van mensenhandel de afgelopen vier jaar zijn vervolgd
onder artikel 273f Sr vanwege drugsgerelateerde criminele uitbuiting onder Nederlandse
scholieren?
Antwoord 6
Het OM registreert jaarlijks het aantal verdenkingen op grond van artikel 273f Sr.
Het OM registreert niet in hoeveel van deze gevallen het gaat om drugsgerelateerde
uitbuiting, en ook niet of dat gebeurt onder scholieren.
Doordat er geen registratie plaatsvindt binnen de mensenhandel verdenkingen (273f
Wetboek van Strafrecht) of een delict wel of niet drugs(gerelateerd) is, kan er ook
geen nadere splitsing gemaakt worden in de afdoeningen.
Vraag 7
Kunt u aangeven in hoeverre deze strafzaken leiden tot een veroordeling, dan wel een
sepot? Kunt u aangeven wat hierbij de gemiddelde strafmaat is? Heeft u een beeld van
de dadergroep die deze jongeren ronselt? In hoeverre is hier sprake van geraffineerde
criminele organisaties?
Antwoord 7
Het is voor de Rechtspraak niet mogelijk om in kaart te brengen hoeveel zaken om criminele
uitbuiting van Nederlandse scholieren gaan omdat er geen gegevens van slachtoffers
worden geregistreerd. Ook kan er uit de cijfers van de Raad niet worden geduid in
welke context mensenhandel is gepleegd. Er kan slechts gedifferentieerd worden op
wetsartikel, in dit geval art. 273f Wetsboek van Strafrecht. Daaronder valt een grote
hoeveelheid van verschillende soorten strafbare gedragingen.
Zie ook het antwoord op vraag 6 over de beschikbare data bij het OM.
Vraag 8
Kunt u aangeven in hoeverre slachtoffers van criminele uitbuiting onder Nederlandse
scholieren aanspraak kunnen maken op bescherming en het daaraan gerelateerde non-punishment-beginsel?
Kunt u garanderen dat deze slachtoffers daadwerkelijk als zodanig worden behandeld?
Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze slachtoffers in de afgelopen vier jaar hier
met succes aanspraak op hebben gemaakt?
Antwoord 8
Het non-punishment beginsel houdt in dat een persoon die een criminele handeling heeft
verricht, hiervoor niet veroordeeld mag worden, indien hij of zij hiertoe gedwongen
is. Dit beginsel is op alle slachtoffers van mensenhandel van toepassing en dus ook
op de specifieke groep die in deze vraag aangehaald wordt.
Partners in de strafrechtketen zijn bekend met dit principe en er is aandacht om op
deze wijze hiermee om te gaan. Het is lastig te garanderen dat deze groep slachtoffers
daadwerkelijk behandeld zal worden volgens het non-punishment beginsel. Er wordt per
geval een afweging gemaakt op basis van de feiten en omstandigheden. Er vindt bij
het OM en de Raad voor de Rechtspraak geen registratie plaats van het aantal slachtoffers
dat aanspraak maakt op het non-punishment beginsel.
Vraag 9
Kunt u aangeven op welke wijze uw programma «Samen tegen Mensenhandel» bijdraagt aan
een meer effectieve bestrijding van criminele uitbuiting? In hoeverre is er al uitvoering
geven aan het realiseren van voorlichtingsmateriaal over criminele uitbuiting onder
Nederlandse scholen en scholieren?
Antwoord 9
In het programma Samen tegen Mensenhandel zijn de kennis en ervaring van het strafrechtelijk onderzoek 13Oceans en het programma Aanpak uitbuiting Roma kinderen meegenomen. Er wordt daarbij ingezet op het verbeteren van het herkennen van signalen
van criminele uitbuiting. Tevens wordt een effectieve, integrale aanpak met afstemming
tussen zorg- en veiligheidspartners nagestreefd. Uw Kamer heeft op 13 november 2019
een eerste voortgangsbrief over het programma ontvangen (Kamerstuk 28 638, nr. 176).
Er is bovendien een integrale, landelijke expertgroep aanpak criminele uitbuiting
minderjaren. Deze expertgroep biedt zorg- en veiligheidspartners ondersteuning bij
concrete gevallen van kinderuitbuiting (zie vraag 5). Bovendien is er een netwerk
van lokale, regionale en landelijke partners die zich bezighouden met doelgroepen
met complexe multiproblematiek. Hiervoor is door het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid een webdossier ontwikkeld.
Zoals ook in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven is er al voorlichtingsmateriaal
ontwikkeld over criminele uitbuiting onder Nederlandse scholen en scholieren.
Vraag 10
Deelt u de mening dat adequate voorlichting bijdraagt aan de behoefte die volgens
het genoemde rapport leeft onder scholen? Op welke manier vindt dat nu plaats en hoe
kan dit verder versterkt worden? In hoeverre is er op dit punt samenwerking tussen
de ministeries van Justitie en Veiligheid, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Antwoord 10
Ja die mening deel ik. Ik verwijs u in dit kader naar de beantwoording van vraag 2
van deze set Kamervragen.
Vraag 11
In hoeverre bent u bekend met de aanpak van Groot-Brittannië in het kader van druggerelateerde
criminele uitbuiting onder jongeren? Welke mogelijkheden ziet u voor een vergelijkbare
aanpak in Nederland? Welke maatregelen uit het Britse programma komen hiervoor in
aanmerking?
Antwoord 11
Scholen kunnen een belangrijke rol hebben bij de signalering en bescherming van (minderjarige)
slachtoffers van criminele uitbuiting. In het Verenigd Koninkrijk komt criminele uitbuiting
veelvuldig voor en richt de aanpak zich mede op scholen en medische professionals.
Het bestrijden van criminele uitbuiting in het VK gaat gepaard met de bestrijding
van andere vormen van criminaliteit zoals seksuele uitbuiting, georganiseerde misdaad
en geweld. Samenwerkingsverbanden bestaan op lokaal en nationaal niveau en tussen
vele organisaties waarmee de aanpak van criminele uitbuiting integraal wordt aangepakt.
Er wordt veel waarde gehecht aan kennisdeling, training en bewustwording onder professionals.
In het VK zijn praktische handleidingen om criminele uitbuiting te herkennen uitgebracht.
Ik zal in contact treden met mijn Britse collega om (nadere) lering te trekken van
de Britse aanpak van criminele uitbuiting in het drugscircuit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.