Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Sjoerdsma over de aangenomen noodwet van de Hongaarse president Orbán
Vragen van de leden Groothuizen en Sjoerdsma (beiden D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid over de aangenomen noodwet van de Hongaarse president Orbán (ingezonden 31 maart 2020).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) en van Minister Grapperhaus (Justitie
en Veiligheid), mede namens de Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 11 mei 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht dat het Hongaarse parlement op 30 maart 2020 instemde
met de omstreden noodwet, die regeren per decreet voor onbepaalde tijd mogelijk maakt?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 t/m 6
Wat is uw reactie op het feit dat de Hongaarse regering nu voor onbepaalde tijd zonder
tussenkomst van het parlement besluiten kan maken en wetgeving buiten werking kan
stellen?
Wat is uw reactie op de bepaling die het mogelijk maakt journalisten tot vijf jaar
gevangenis op te leggen wanneer zij nepnieuws of «onwaarheden» verspreiden die het
overheidsbeleid frustreren?
Deelt u de mening dat ondanks dat de coronacrisis om uitzonderlijke maatregelen vraagt,
deze wet beginselen van de democratische rechtsstaat met de voeten treedt?
Bent u van mening dat de huidige situatie in Hongarije voldoet aan de vereisten van
een democratische rechtsstaat zoals gesteld in artikel 2 van het Verdrag betreffende
de Europese Unie? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid uw zorgen over deze wetgeving
over te brengen aan uw Hongaarse ambtsgenoot en uw ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Bent u bereid deze zorgelijke situatie in de eerstvolgende Raad Algemene Zaken aan
de orde te stellen, samen met gelijkstemde landen?
Antwoord 2 t/m 6
Het kabinet vindt de door de Hongaarse regering en parlement gezette stappen verontrustend.
De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat,
democratie en grondrechten vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de
bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming
van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid,
proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale
verdragsverplichtingen te respecteren.
Op 11 maart jl. heeft de Hongaarse regering de «staat van gevaar» uitgeroepen die
alleen door de regering kan worden opgeheven. Vervolgens heeft het Hongaarse parlement
op 30 maart jl. een autorisatiewet aangenomen waarmee het de tijdsbeperking van uitgevaardigde
decreten opheft. De uitgevaardigde decreten hadden voordat de autorisatiewet werd
aangenomen een geldigheid van 15 dagen. Het Hongaarse parlement kan in principe met
een gewone meerderheid de geldigheidsduur van een decreet beperken. Daarnaast kan
het Hongaarse parlement bij twee derde meerderheid, indien het erin slaagt bijeen
te komen, de autorisatiewetgeving herroepen, waarmee de specifieke volmachten die
de Hongaarse regering momenteel bezit tevens tot een einde komen. De regeringspartij
heeft sinds 2010 een constitutionele meerderheid in het parlement. De wetgeving bevat
tevens bepalingen die de verspreiding van fake news aan banden moeten leggen.
Het kabinet heeft zich er in Europees verband samen met gelijkgezinde lidstaten voor
ingespannen om een verklaring tot stand te brengen waarin lidstaten wordt opgeroepen
om bij het nemen van uitzonderlijke noodmaatregelen de beginselen van rechtsstaat,
democratie en grondrechten te respecteren. Deze verklaring is op 1 april jl. gepubliceerd.
In de verklaring wordt verder het voornemen van de Europese Commissie om de (toepassing
van) noodwetgeving in lidstaten te monitoren verwelkomd en de Raad Algemene Zaken
opgeroepen dit onderwerp op een gepast moment nader te bespreken. Op de videoconferentie
van de leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april is het onderwerp ook aan de orde
gekomen. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken telefonisch de zorgen over
de Hongaarse autorisatiewetgeving met zijn Hongaarse ambtsgenoot besproken. De Hongaarse
Minister van Buitenlandse Zaken heeft in de media laten weten dat meerdere Europese
collega’s contact met hem hebben opgenomen in verband met de autorisatiewetgeving.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft tijdens de informele JBZ-Raad van 6 april
jl. eveneens het Nederlandse standpunt uitgedragen en gewezen op de bijzondere verantwoordelijkheid
die JBZ-ministers hebben. Daarbij heeft de Minister voor Rechtsbescherming onderstreept
dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid niet beperkt mogen worden. Het
kabinet verwelkomt verder het rapport van het EU-Grondrechtenagentschap van 8 april
jl. over COVID-19 en de implicaties voor grondrechten, en de handreiking van de Raad
van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Ook zij dragen bij
aan de internationale druk die Hongarije hopelijk zal doen bewegen de autorisatiewetgeving
te heroverwegen.
Vraag 7
Kunt u toelichten hoe deze situatie de artikel 7-procedure tegen Hongarije beïnvloedt?
Antwoord 7
De artikel 7-procedure jegens Hongarije vindt sinds het initiëren ervan door het Europees
parlement op 12 september 2018 zijn voortgang in de Raad. De procedure ziet op die
onderwerpen die zijn opgenomen in het met redenen omklede voorstel van het Europees
parlement. De op 30 maart jl. aangenomen noodwetgeving als zodanig valt daar in beginsel
niet onder, al zullen specifieke onderdelen of toepassingen ervan mogelijk wel vallen
onder onderwerpen uit het met redenen omklede voorstel. Inmiddels hebben twee hoorzittingen
met Hongarije plaatsgevonden in het kader van de artikel 7-procedure, en wordt de
stand van zaken van de procedure ook regelmatig op de agenda van de Raad Algemene
Zaken geplaatst. Het kabinet zal zich hiervoor samen met gelijkgezinde lidstaten blijven
inspannen, en hoopt dat de politieke druk die regelmatige agendering van de procedure
meebrengt zijn vruchten zal afwerpen. Het afzien van de Hongaarse regering vorig jaar
om een aparte bestuursrechtelijke kolom in te voeren moet mede in dat licht gezien
worden.
Vraag 8
Deelt u de overtuiging dat zogeheten conditionaliteit in de Europese meerjarenbegroting
moet worden ingevoerd, dat wil zeggen dat Europese subsidies kunnen worden ingetrokken
wanneer de rechtsstaat met de voeten getreden wordt? Kunt u toelichten hoe u zich
hiervoor ingezet heeft en welke stappen bent u van plan de komende tijd te zetten
om conditionaliteit in de begroting te waarborgen?
Antwoord 8
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen
en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan
over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden
met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven
inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid
de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen.
Vraag 9 en 10
Kunt u de stand van zaken toelichten met betrekking tot de jaarlijkse rechtsstatelijkheidstoets
die de Europese Commissie (COM (2019) 163 final) vorig jaar april heeft voorgesteld?
Hoe heeft u, gelet op de motie Paternotte/Omtzigt (Kamerstuk 21 501-02 nr. 2043), zich hiervoor ingezet? Klopt het dat deze toets dit jaar voor het eerst zal plaatsvinden?
Wat is de vervolgstap in de Raad wanneer de resultaten van de rechtsstatelijkheidstoets
beschikbaar zijn? Wat is uw inzet hierbij? Hoe waarborgt u dat deze toets optimaal
gebruikt wordt?
Antwoord 9 en 10
Bij de bespreking van de toetsingscyclus in de Raad Algemene Zaken op 16 september
2019 heeft het kabinet zijn steun voor de toetsingscyclus uitgesproken. Tevens heeft
Nederland daar in lijn met de motie-Paternotte/Omtzigt een brede reikwijdte bepleit,
evenals als het betrekken van externe experts. Het kabinet is verheugd dat de Commissie
dit in de door haar gedeelde modaliteiten voor de toetsingscyclus heeft overgenomen.
Het is verder juist dat de door de Commissie aangekondigde jaarlijkse toetsingscyclus
voor de rechtsstaat dit jaar voor het eerst zijn beslag zal krijgen. De Commissie
heeft de lidstaten verzocht in mei daartoe input te verstrekken met betrekking tot
de situatie van de nationale rechtsstaat. Het kabinet is voornemens de Nederlandse
inzending publiek te maken. Op basis van de input van lidstaten, justitiële netwerken,
ngo’s en andere relevante actoren zal de Commissie vervolgens begin van het najaar
haar eerste jaarlijkse rapport presenteren. Dit zal vervolgens onderwerp zijn van
bespreking in de Raad Algemene Zaken tijdens zijn jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog.
Deze zal hoogstwaarschijnlijk later dit jaar plaatsvinden onder Duits voorzitterschap.
Het kabinet zet er tevens op in dat ook in de JBZ-raad een dialoog over rechtsstatelijkheid
gebaseerd op elementen uit de toetsingscyclus zal worden gevoerd. Het is voor het
kabinet van cruciaal belang dat alle lidstaten aangesproken moeten kunnen worden op
het naleven van waarden als de rechtsstaat waaraan zij zich vrijelijk hebben gecommitteerd.
De rechtsstaat is het fundament waarop het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen
de lidstaten is gebaseerd; erosie daarvan gaat ons allen daarom aan. Adequate follow-up
van de toetsingscyclus zal voor Nederland daarom een belangrijk aandachtspunt zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.