Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Von Martels over berichten dat aangevoerde grond voor de aanleg van een aarden wal bij Emmen is besmet met de wratzieke
Vragen van het lid Von Martels (CDA) aan de Minister van Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over berichten dat aangevoerde grond voor de aanleg van een aarden wal bij Emmen is besmet met de wratzieke (ingezonden 11 maart 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 8 mei
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2315.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Boeren ongerust: grond voor aarden wal bij Emmen is
besmet met aardappelziekte» en het bericht «LTO is blij met maatregelen rond besmette
grond in Emmen, maar zorgen zijn niet weg»?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Waarom is er in deze situatie pas lang na het aanvoeren van deze besmette grond onderzoek
op basis van bodemmonsters gedaan door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA)?
Antwoord 2
Op basis van de fytosanitaire regelgeving voor bodemorganismen was er geen aanleiding
voor grondonderzoek. De maatregelen die binnen de EU gelden voor schadelijke bodemorganismen
in de akkerbouw zijn gericht op het voorkomen van opbouw van populaties door de teelt
van waardplanten en het voorkomen van verspreiding via het geoogst product en het
gebruik van machines op landbouwpercelen. In dit geval was de aangevoerde grond aan
de rand van een landbouwperceel opgeslagen. Daarbij heeft de ondernemer kenbaar gemaakt
dat de grond bedoeld was voor een grondwal en niet voor agrarische doeleinden. De
NVWA heeft in dit geval toch grondonderzoek uitgevoerd om tegemoet te komen aan de
zorgen van de telers in de omgeving. Het onderzoek richtte zich op de nematoden G. rostochiencis en G. pallida (de veroorzakers van aardappelmoeheid), M. chitwoodi en M. fallax, en Synchytrium endobioticum (de veroorzaker van wratziekte).
Vraag 3
Waarom zijn er pas meer dan een jaar na het aanvoeren van deze grond maatregelen genomen
om besmetting van andere percelen te voorkomen?
Antwoord 3
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven bestond op basis van de fytosanitaire
regelgeving voor bodemorganismen geen aanleiding voor grondonderzoek. Om tegemoet
te komen aan de zorgen van de telers in de omgeving is toch onderzoek uitgevoerd.
Nadat uit dit onderzoek bleek dat 2 van de 15 onderzochte monsters besmet waren met
sporen van Synchytrium endobioticum zijn maatregelen genomen om verspreiding tegen te gaan.
Antwoord 4
Welke verplichtingen bestaan er om (uit het buitenland) aangevoerde grond te testen
op gewasziekten en andere besmettingen en welke (overheids)instanties zijn hierbij
betrokken.
Antwoord 4
Er bestaat geen fytosanitaire verplichting om grond die wordt aangevoerd naar landbouwpercelen
of locaties in de omgeving daarvan te laten onderzoeken op aanwezigheid van voor planten
schadelijke organismen.
Vraag 5
Waarom hebben deze verplichtingen er in dit geval niet toe geleid dat de besmetting
van de grond met de wratziekte in een eerder stadium aan het licht kwam?
Antwoord 5
Uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt dat er geen verplichting tot het uitvoeren van
grondonderzoek bestaat.
Vraag 6
Volstaan wat u betreft de lokaal getroffen maatregelen of dienen er vervolgstappen
te worden gemaakt om te voorkomen dat besmette grond wegwaait en zich verspreidt over
andere landbouwpercelen?
Antwoord 6
Ja, de lokaal getroffen maatregelen volstaan om het risico op verspreiding te voorkomen.
Vraag 7
Wat zijn de gevolgen als er toch besmetting van landbouwpercelen optreedt en op welke
wijze kunnen akkerbouwers, indien dit zich voordoet, worden gecompenseerd?
Antwoord 7
Indien in de omgeving van het bewuste perceel een besmetting met wratziekte wordt
vastgesteld op een landbouwperceel volgt een besmetverklaring en een teeltverbod voor
bepaalde gewassen voor de duur van 20 jaar. Deze maatregelen vloeien voort uit EU-regels.
Akkerbouwers worden niet door de overheid gecompenseerd. Voor hen staat de mogelijkheid
open om degene die de besmette grond heeft aangevoerd civielrechtelijk aansprakelijk
te stellen.
Vraag 8
Is hier volgens uw informatie sprake van een incident of komt dergelijke besmetting
van grond met gewasziekten door het aanvoeren van grond ook elders in Nederland voor?
Indien dit laatste het geval is, om hoeveel gevallen gaat dit?
Antwoord 8
Voor zover bij de NVWA bekend komen situaties zoals in het onderhavig geval niet vaak
voor. Voor aardappelverwerkende bedrijven is een officiële erkenningsregeling van
kracht, waarmee Nederland uitvoering geeft aan een eis van de Europese bestrijdingsrichtlijn
voor aardappelmoeheid (2007/33/EG). Telers die aardappelen telen op een door de NVWA
voor aardappelmoeheid besmet verklaard perceel, dienen ervoor te zorgen dat de aanhangende
grond van het geoogste product fytosanitair veilig wordt verwerkt. Dit maakt de NVWA
mogelijk door afzet van de aardappelen bij één van de 50 door de NVWA voor dit doel
erkende bedrijven/bedrijfslocaties (stand 27 maart 2020). Deze bedrijven mogen tarragrond
afzetten in de landbouw op door de NVWA-registreerde landbouwpercelen. Voor deze percelen
gelden maatregelen om verspreiding tegen te gaan. Op 27 maart jl. waren 62 percelen
voor dit doel geregistreerd. De NVWA heeft geen gegevens over de hoeveelheid afgezette
grond en van de afzet van tarragrond door erkende bedrijven buiten de landbouw.
Vraag 9
Welke mogelijkheden ziet u om beter te waarborgen dat aangevoerde grond vrij is van
besmettingen, bijvoorbeeld door vooraf meer en beter te testen?
Antwoord 9
Deze mening deel ik. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij de ondernemers
en de verwerkende bedrijven. Zij dienen geen risico’s te nemen bij het aanvoeren van
grond. Het aanwenden van grote hoeveelheden aangevoerde grond van elders vindt incidenteel
plaats. Het meest voorkomende verspreidingsrisico van besmette grond betreft het verslepen
van grond tussen percelen met machines en het verstuiven van de grond. Via voorlichting
werken de sectororganisaties en de NVWA aan bewustwording.
Vraag 10
Welke mogelijkheden ziet u om beter te waarborgen dat aangevoerde grond vrij is van
besmettingen, bijvoorbeeld door vooraf meer en beter te testen?
Antwoord 10
Verspreiding van schadelijke organismen via aanhangende en verstuivende grond is moeilijk
te voorkomen, daarom hanteert Nederland voor wratziekte een preventieve strategie.
Deze is gericht op het voorkomen van ontwikkeling van wratziektebesmettingen. De Regeling
bestrijding schadelijke organismen bevat in artikel 5 de verplichting om in gebieden
rondom wratziektebesmettingen rassen te telen met een voorgeschreven resistentieniveau.
Deze strategie is ontwikkeld door het Productschap Akkerbouw en sinds 2015 onderdeel
van de genoemde regeling. Met deze strategie worden ook de risico’s van verstuiving
van in aangevoerde grond aanwezige wratziektesporen beheerst.
Technisch zijn er mogelijkheden om beter te waarborgen dat aangevoerde grond binnen
de landbouw of in de omgeving van landbouwpercelen aantoonbaar vrij is van schadelijke
organismen. De grond kan voorafgaande aan de aanwending behandeld worden om organismen
te doden en/of voor afzet getoetst worden. Met betrekking tot toetsing geldt dat de
te bemonsteren grond niet homogeen is. Dit stelt hoge eisen aan de bemonstering om
een acceptabele betrouwbaarheid te bereiken. De kosten voor zo’n aanpak zijn hoog.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.