Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk oveleg over o.a. uitkomsten van de onderzoeken naar de gevaarzetting van nat vuurwerk in Ulicoten en de bestrijding van vuurwerkbranden (Kamerstuk 29517-182)
29 517 Veiligheidsregio’s
Nr. 191 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 mei 2020
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over de brief 22 van november 2019 over uitkomsten van de onderzoeken naar
de gevaarzetting van nat vuurwerk in Ulicoten en de bestrijding van vuurwerkbranden,
(Kamerstuk 29 517, nr. 182), de brief van 13 december 2019 over vervolgtraject denktank rechtspositie brandweervrijwilligers
(Kamerstuk 29 517, nr. 184) en over de brief van 22 januari 2020 over de reactie op verzoek commissie over het
bericht «Vrijwillig brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet
voldoende verzekerd« (2020D01917).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 februari 2020 de Minister van Veiligheid en Justitie
voorgelegd. Bij brief van 8 mei 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg brandweer. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg. Naar aanleiding van deze brieven hebben deze leden
nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hechten eraan hun grote waardering voor het brandweerpersoneel
tot uitdrukking te brengen. Veel brandweerkorpsen functioneren door de onvermoeibare
inzet van heel veel vrijwilligers, soms zelfs met gevaar voor eigen leven. Voornoemde
leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven. Ze hebben nog enkele
vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven.
Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven.
Voor deze leden laat de afgelopen jaarwisseling andermaal het belangrijke maar ook
ingrijpende werk zien dat de brandweerlieden verrichten voor onze veiligheid.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven.
Zij vinden het van belang dat er, vanwege de grote gevaren die aan verkeerde omgang
met vuurwerk kleven, bij het bestrijden van branden en rampen uiterste zorgvuldigheid
betracht wordt. Er kunnen immers mensenlevens op het spel staan. Dat wordt mede versterkt
door het uitvoerige onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede dat door de heer Van
Buitenen is gedaan.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Justitie en Veiligheid. Ik dank de leden van de fracties die vragen hebben gesteld
en opmerkingen hebben gemaakt. Hun inleidende opmerkingen zijn hierboven gecursiveerd
opgenomen.
Ik ga in op de vragen en opmerkingen die – eveneens gecursiveerd – hieronder zijn
opgenomen. Ik volg daarbij de thematische indeling en de volgorde van het verslag,
maar heb in een enkel geval vragen vanwege hun samenhang bijeen geplaatst en beantwoord.
Onderzoeken vuurwerk
De leden van de PVV-fractie constateren dat na de vuurwerkrampen in Culemborg (1991),
Enschede (2000) en Denemarken (2004) door de Europese Unie gefinancierde vuurwerkproeven
zijn gedaan in Polen met onder andere de onderzoeksorganisatie TNO. Daaruit kwam de
conclusie dat brandend consumentenvuurwerk niet met water geblust mag worden. Ondanks
deze vuurwerkproeven ondertekende toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken Remkes
in 2005 een circulaire over het optreden van de brandweer bij een vuurwerkbrand. Deze
circulaire was gericht aan de colleges van burgemeester & Wethouders en de regionale
brandweren. Hierin wordt beschreven dat de huidige wet- en regelgeving niet wordt
gewijzigd en dat consumentenvuurwerk net zoals bij een normale brand met water geblust
moet worden. Dit betekent dat er tegenstrijdige adviezen zijn en er 15 jaar later
nog steeds geen duidelijkheid is over hoe te handelen bij het blussen van vuurwerk.
Dat is zeer kwalijk en verwerpelijk, aldus voornoemde leden. De veiligheid van brandweerlieden
en burgers staat hier op het spel. Bent u bereid om in afwachting van het resultaat
van het overleg voorlopig de instructie te laten geven dat vuurwerk niet met water
wordt geblust, maar met schuim? Zo nee, waarom niet? Vindt u dan dat er alternatieven
zijn die de veiligheid van de brandweerlieden en burgers op dit punt voldoende waarborgen?
De brandweer in Nederland maakt al sinds 2006 gebruik van de op basis van deskundigen
aangedragen inzichten voor het blussen van vuurwerk vastgelegd in de Operationele
handreiking Ongevallen Gevaarlijke van Brandweer Nederland (OHOGS). De bevindingen
uit de uw Kamer gezonden onderzoeken1 geven aan dat er geen reden is om het hierin opgenomen handelingsperspectief voor
het bestrijden van branden waarbij consumentenvuurwerk betrokken is, aan te passen.
Geraadpleegde deskundigen, onderzoek in het buitenland en de bevindingen van het RIVM/TNO-onderzoek
komen tot de conclusie dat vuurwerk van de ADR-subklasse2 1.4, waaronder het in Nederland toegestane consumentenvuurwerk valt, met water in
contact mag komen, zonder dat dit tot een massa-explosie leidt. Andere blusmiddelen,
zoals poeder of schuim maken, zo meldt het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) mij,
de bestrijding veel minder effectief dan water en zijn ook niet noodzakelijk omdat
er met water veilig geblust kan worden om te koelen en uitbreiding te voorkomen. De
OHOGS is in beheer bij het IFV.
De leden van de CDA-fractie vragen of u, gegeven het advies van de Inspectie Justitie
en Veiligheid om de Operationele Handreiking Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen
2012 (OHOGS) uit te breiden met een sub-hoofdstuk specifiek over vuurwerk, in ogenschouw
nemend dat de beleidsreactie op dit punt niet verder reikt dan de opmerking dat de
drie rapporten (waaronder het rapport van de Inspectie) onder de aandacht van het
Veiligheidsberaad, het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid en Brandweer Nederland
worden gebracht (met het advies deze rapporten te betrekken bij hun voorbereiding
op en rol bij de bestrijding van vuurwerkbranden), uiteen kunt zetten wat uw landelijke,
coördinerende en stelselbewakende rol is ten aanzien van de brandweer? Voornoemde
leden vragen of u zich kunt voorstellen dat het in dat verband vreemd op hen overkomt
dat het voorschrijven van blusinstructies aan het lokale gezag wordt overgelaten,
daarmee per regio kan verschillen en zodoende in zichzelf tot onveiligheid kan leiden.
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of er, gegeven de toenemende verboden
op het vlak van consumentenvuurwerk, voldoende opslagcapaciteit op de locatie Ulicoten
is om op veilige wijze in beslag genomen vuurwerk af te handelen.
Als verantwoordelijk Minister voor specifiek het stelsel van brandweerzorg stel ik
regels voor de inrichting van het systeem. In onder meer de Wet veiligheidsregio’s
die een bredere verantwoordelijkheid van mij betreft dan de brandweerzorg zijn regels
opgenomen met betrekking tot de brandweer. In de onderliggende regelgeving heb ik
nadere voorschriften opgenomen voor het functioneren van de brandweer die onder meer
gericht zijn op kwaliteit van de brandweerzorg in Nederland. Dat betreft bijvoorbeeld
vakbekwaamheidseisen en opkomsttijden. Niet alles wat voor een goede uitoefening van
de brandweerzorg relevant is, is in landelijke regelgeving verankerd. Voor tal van
brandweer specifieke aspecten is in handleidingen door deskundigen vastgelegd hoe
te handelen in een grote verscheidenheid van situaties waarmee de brandweer in haar
taakuitoefening te maken kan krijgen. Het Instituut Fysieke Veiligheid heeft veel
kennisdocumenten waaronder dergelijke handleidingen in beheer en draagt zorg voor
het actueel houden daarvan. Die documenten worden ook gebruikt in de door dat Instituut
verzorgde les- en leerstof voor het brandweeronderwijs. De handleidingen worden in
de praktijk van de brandweer in de diverse veiligheidsregio’s gebruikt. Uit deze benadering
mag niet worden afgeleid dat het voorschrijven van blusinstructies aan het lokale
gezag wordt overgelaten. Dergelijke instructies zijn primair te beschouwen als onderdeel
van een professionele invulling door de brandweer van de eigen taak. Eenduidigheid in de aanpak door
de brandweer acht ik noodzakelijk voor een goede samenwerking tussen veiligheidsregio’s.
Dit was voor mij onder meer reden de Inspectie JenV te verzoeken onderzoek in te stellen
naar de blusprocedures in de veiligheidsregio’s.
Naar huidige inzichten is er, gegeven de toenemende verboden op het vlak van consumentenvuurwerk,
volgens het verantwoordelijke Ministerie van Financiën, voldoende opslagcapaciteit
op de locatie Ulicoten om op veilige wijze in beslag genomen vuurwerk af te handelen.
De leden van de D66-fractie willen, gezien de ligging van de vuurwerkopslag in Ulicoten,
vragen in hoeverre u het van belang vindt dat wordt samengewerkt met aanpalende brandweerkorpsen
in België om een effectieve crisisbestrijding in een noodsituatie te waarborgen. Deze
leden zijn van mening dat in deze samenwerking sprake zal moeten zijn van geharmoniseerde
standaarden en veiligheidseisen. Kunt u te kennen geven in hoeverre u dit belang onderschrijft?
De aan het woord zijnde leden stellen vast dat in de brief met betrekking tot de OHOGS
van Brandweer Nederland wordt gesteld dat deze handreiking in 22 van de 25 veiligheidsregio’s
wordt toegepast. Waarom wordt de handreiking niet in alle veiligheidsregio’s toegepast?
Voornoemde leden vragen voorts of u de mening deelt dat volledige toepassing in alle
veiligheidsregio’s bij zou dragen aan de bescherming van de veiligheid van zowel brandweer
als de inwoners. Gaat u zich inspannen om volledige toepassing te bevorderen?
In algemene zin en gezien de specifieke geografische constellatie van de landsgrens
met België rondom Ulicoten vind ik landgrensoverschrijdende samenwerking aldaar van
groot belang. De Nederlandse gemeente Baarle-Nassau en de Belgische gemeente Baarle
Hertog beschikken sinds 2009 over een gezamenlijk brandweerkorps, bestaande uit Nederlands
en Belgisch brandweerpersoneel. De veiligheidsregio Midden-West-Brabant heeft daarover
een samenwerkingsovereenkomst gesloten.
Uit het onderzoek van de Inspectie JenV is gebleken dat de procedures en/of instructies
voor het operationeel optreden bij vuurwerkincidenten in alle veiligheidsregio’s in
belangrijke mate overeenkomen met de inhoud van de procedure uit de handreiking. De
«verschillen» tussen deze veiligheidsregio’s hebben geen invloed op het veilig optreden,
het betreft slechts kleine procedurele verschillen. Ik hecht groot belang aan de veiligheid
bij de inzet van het brandweerpersoneel en daarmee aan passende eenduidige instructies
om risico’s voor de brandweermensen en andere betrokkenen zo klein mogelijk te laten
zijn. Eenduidige toepassing van blusinstructies door de veiligheidsregio’s vind ik
van belang. Vandaar mijn initiatief om de blusinstructies nog eens op een rij te laten
zetten en te bezien hoe deze zodanig zijn te uniformeren dat alle mogelijke onduidelijkheden
en eventuele onnodige verschillen worden weggenomen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat u geen enkele twijfel wilt laten
bestaan over de risico’s en instructies voor hulpdiensten bij vuurwerkbranden. Deze
leden hopen dat met aanvullend onderzoek snel duidelijkheid gegeven kan worden over
de aanpak van vuurwerk subklasse 1.3, zodat de brandweer met vertrouwen alle vuurwerkbranden
kan bestrijden. De leden vragen naar een stand van zaken van de gesprekken en naar
een tijdlijn. Wanneer denkt u daarover helderheid te kunnen geven?
Op 18 februari jl. heb ik uw Kamer per brief3 geïnformeerd over de stand van zaken van het vervolgtraject waar het gaat om de aanpak
van vuurwerk subklasse 1.3. Als gevolg van Covid-19 loopt de vaststelling van de geactualiseerde
richtlijn enige vertraging op. Dit najaar wordt een themadag georganiseerd waarin
de voorbereiding en bestrijding van vuurwerkincidenten en de aangepaste Richtlijn
Optreden bij Vuurwerk centraal staan. Ik zal uw Kamer nadien informeren over de uitkomsten.
De leden van de SP-fractie hebben de uitkomsten gelezen van de onderzoeken naar het
gevaar van nat vuurwerk. Na de vuurwerkramp in Enschede vinden zij het van levensbelang
dat de brandweermensen met veilige en eenduidige instructies kunnen werken voor het
bestrijden van vuur. In de onderzoeken staat dat het niet mogelijk was om consensus
te bereiken over de vraag in hoeverre water gebruikt kan worden om branden te blussen
waarbij vuurwerk betrokken is. Deze leden vragen hoe het mogelijk is dat hier geen
eenduidige mening over kan worden gevormd. U stelt dat het belangrijk is dat er geen
enkele twijfel moet bestaan over de risico’s en instructies bij vuurwerkbranden. Voornoemde
leden vragen u of de instructies zodanig kunnen worden aangepast dat expliciet wordt
benoemd dat niet met water mag worden geblust. Uit de onderzoeken blijkt dat er verschillen
zitten in de instructies voor de verschillende veiligheidsregio’s over bijvoorbeeld
het gebruik van water als blusmiddel. Denkt u dat de verschillende blusinstructies
van veiligheidsregio’s bijdragen aan de veiligheid? Deelt u de mening dat hier geen
verschillen in mogen bestaan?
Naar het IFV en ook het RIVM en TNO melden, resteert na het raadplegen van diverse
onderzoeken en na contacten met ter zake deskundigen in binnen- en buitenland slechts
één onderbouwd standpunt. Dat is dat bij de bestrijding van consumentenvuurwerk van
subklasse 1.4 het gebruik van water om te blussen of te koelen is toegestaan. Vuurwerk
dat eenmaal brandt, is niet te blussen, maar verpakkingsmateriaal kan wel geblust
worden waardoor uitbreiding beperkt kan worden. Daarvan afwijkende standpunten zijn
naar hun mening niet onderbouwd. In geval van de overige subklassen vuurwerk 1.1 tot
en met 1.3 en het niet geclassificeerde illegale vuurwerk wordt het gebruik van water
alleen voorgeschreven ter voorkomen van uitbreiding naar de omgeving (secundaire branden).
De blusinstructies zijn in lijn daarmee.
Uit het onderzoek van de Inspectie JenV4 is gebleken dat de procedures en/of instructies voor het operationeel optreden bij
vuurwerkincidenten in alle veiligheidsregio’s in belangrijke mate overeenkomen met
de inhoud van de procedure uit de handreiking. De «verschillen» tussen deze veiligheidsregio’s
hebben geen invloed op het veilig optreden, het betreft slechts kleine procedurele
verschillen. Eenduidige blusinstructies en eenduidige toepassing daarvan vind ik van
belang.
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat uitgesloten wordt dat bij het
optreden van de brandweer bij vuurwerkbranden onbedoeld verkeerde voorschriften gegeven
worden. Deze leden vragen in hoeverre nu definitief duidelijk wordt in de blusvoorschriften
dat in geval bij reeds brandend vuurwerk niet met water geblust moet worden. Zij krijgen
de indruk dat dit nog onvoldoende duidelijk wordt uit de voorliggende stukken. Kan
worden toegezegd dat dit uitdrukkelijk wordt opgenomen bij de actualisering van de
blusvoorschriften? Zo niet, op basis waarvan komt u dan tot die conclusie? Zelfs als
gekozen zou worden voor perfecte voorschriften voor de omgang met vuurwerk moet er
ook rekening mee worden gehouden dat vuurwerk bewust of onbewust verkeerd is gelabeld
of dat er sprake is van opslag die gedeeltelijk illegaal vuurwerk betreft. Voornoemde
leden vragen op welke manier in de voorschriften met dit aspect rekening gehouden
wordt, mede gericht op de bescherming van de veiligheid van brandweerlieden. Hoe wilt
u hier in de regelgeving rekening mee houden?
De aan het woord zijnde leden lezen dat u schrijft dat ten aanzien van branden waarbij
vuurwerk van subklasse 1.3 betrokken is, het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) nader
onderzoek nodig vindt om vast te stellen wat al dan niet toegestaan is rondom het
blussen van vuurwerk en de omgang met water. Voornoemde leden willen graag weten hoe
u dat vervolgtraject precies ziet. Wat wordt er concreet onderzocht en wanneer krijgt
de Kamer daar de beschikking over?
Voorts vragen deze leden of het, nu er juist tussen deskundigen verschil van inzicht
bestaat over het blussen met water, niet beter zou zijn om in internationaal verband
nieuw onderzoek te doen, vergelijkbaar met het onderzoek in Polen uit 2005, om als
Europese landen gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een zo goed mogelijke
omgang met vuurwerkopslag en het blussen van branden.
In de tussentijd is nog steeds sprake van onduidelijkheid met alle risico’s van dien.
Kunt u aangeven op welke wijze nu reeds in de sector kenbaar is dat er grote risico’s
zijn ten aanzien van de opslag van ten minste vuurwerk in de categorie 1.3? Worden
die regels al aangepast of wordt er gewacht op definitieve duidelijkheid?
Ten slotte vragen de leden van de SGP-fractie of u bekend bent met de stelling dat
de visie op het ontstaan van waterstof in de rapporten van het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het IFV zou berusten op een onderschatting van
de problematiek en gebaseerd zou zijn op niet door metingen of literatuur geverifieerde
aannames rond de verspreiding of juist concentratie van waterstof in de direct omringende
lucht. Wat vindt u van deze opvatting? Zou het daardoor mogelijk zijn dat er toch
sprake zou kunnen zijn van gevaarlijke, explosieve concentraties in de omgeving van
de directe bron? Bent u bereid ook specifiek op dit punt na te gaan of de onderzoeken
adequaat zijn in het licht van wetenschappelijke literatuur en National Fire Protection
Association (NFPA) standaarden?
De Richtlijn Optreden bij Vuurwerk (december 2019) geeft duidelijk aan dat indien
het consumentenvuurwerk van subklasse 1.4 eenmaal brandt, dit niet is te blussen,
maar verpakkingsmateriaal kan wel geblust en de omgeving gekoeld worden waardoor uitbreiding
beperkt kan worden. Voor incidenten waarbij vuurwerk van subklassen 1.1 tot en met
1.3 en het illegale vuurwerk aan de orde is, wordt in de Richtlijn gekozen voor een
defensieve inzetstrategie en het ruim afzetten en ontruimen van de omgeving. Er wordt
uitgegaan van een worst-case scenario bij incidenten waarbij vuurwerk van deze subklassen
is betrokken. Gebruik van water wordt alleen gebuikt ter voorkoming van uitbreiding
naar de omgeving.
Bij de bestrijding van vuurwerkbranden is duidelijkheid over de subklasse essentieel.
Zodra er geen zekerheid is over de juiste subklasse of het legaal of illegaal vuurwerk
betreft, gaat de instructie uit van de zwaarste categorie. Daarnaast wordt bij elk
incident met vuurwerk een adviseur gevaarlijke stoffen (AGS) gevraagd om een deskundig
advies voor de aanpak van het incident. Daarbij staat uiteraard de veiligheid van
het brandweerpersoneel voorop.
Het vervolgonderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid is gericht op het verkrijgen
van meer duiding en handelingsperspectief, op basis van realistische scenario’s, voor
de subklassen 1.1 tot en met 1.3. en het illegale vuurwerk. Betreft het bijvoorbeeld
vuurwerk in open of opgesloten toestand met of zonder ventilatie, brandt het zelf
niet maar is het wel betrokken bij een brand en in welk transportmiddel bevindt het
zich met welke hoeveelheden. Dit zal in scenario’s uitgewerkt worden en waar nodig
verwerkt worden in de richtlijn.
Op 18 februari jl. heb ik uw Kamer per brief5 geïnformeerd over de stand van zaken van het vervolgtraject. Als gevolg van Covid-19
loopt de vaststelling van de geactualiseerde richtlijn enige vertraging op. Dit najaar
wordt een themadag georganiseerd waarin de voorbereiding en bestrijding van vuurwerkincidenten
en de aangepaste Richtlijn Optreden bij Vuurwerk centraal staan. Ik zal uw Kamer nadien
informeren over de uitkomsten.
De deskundige instituten die betrokken waren bij het onderzoek, zijn unaniem in hun
oordeel en staan achter het advies van het IFV dat het gebruik van water om te koelen
en om uitbreiding te voorkomen bij een brand waarbij vuurwerk van subklasse 1.4 betrokken
is, mogelijk is. Zij baseren hun mening ook op de meningen van hun collega instituten
in het buitenland en internationale literatuur. Een aanvullend internationaal onderzoek
zal niet tot andere inzichten leiden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), verantwoordelijk voor het Vuurwerkbesluit
waarin de voorwaarden zijn opgenomen voor de vuurwerkopslagplaatsen, heeft aangegeven
dat de opslag van professioneel vuurwerk gebonden is aan strenge voorschriften in verband met een risico op een
explosie. In Nederland wordt alleen in Ulicoten het in beslag genomen illegale vuurwerk
en professioneel vuurwerk opgeslagen. Een sprinklerinstallatie is hierbij verplicht
om het verpakkingskarton bij een beginnende brand zo snel mogelijk te blussen. De
risico’s van de opslag van professioneel vuurwerk zijn bekend en worden door het stellen
van voorschriften beperkt. In de brief aan uw Kamer van 21 november 20196 is de Minister van IenW nader ingegaan op de praktijkproeven die zijn uitgevoerd
om, gericht op de vuurwerkopslag te Ulicoten, inzicht te krijgen in de gevaarzetting
van het nat worden van opgeslagen vuurwerk.
Het RIVM heeft bij navraag laten weten dat uit laboratoriummetingen van TNO blijkt
dat de productiesnelheid van waterstof laag is als flitspoeder wordt nat gemaakt en
dat dit in de praktijk nog minder snel zal verlopen. Verder is bij de testen geen
rekening gehouden met het effect van ventilatie, hetgeen ook een conservatief uitgangspunt
is. Daarom is het niet aannemelijk dat gevaarlijke, explosieve concentraties in de
omgeving van de directe bron zich kunnen voordoen.
Op mijn verzoek hebben het IFV en RIVM de relevante National Fire Protection Association
(NFPA)-standaarden7 nader bezien op onder meer blussen met water, vorming van waterstof en verboden metalen
in vuurwerk. Geen van deze drie standaarden verbiedt het gebruik van water als blusmiddel.
Het gebruik van bepaalde metaalpoeders die in contact met water waterstofgas kunnen
genereren, zoals aluminium, magnesium, titanium en zirkonium, is niet verboden in
de categorie professioneel vuurwerk.
Vervolgtraject denktank rechtspositie brandweervrijwilligers
In aanvulling op onderstaande beantwoording meld ik u dat het Veiligheidsberaad en
ik in gezamenlijkheid hebben besloten om, in verband met de Covid-19 crisis, de werkzaamheden
voor het denktanktraject rechtspositie brandweervrijwilligers tot de zomer op te schorten.
Ik informeer uw Kamer in de tweede helft van het jaar, na afstemming met het Veiligheidsberaad,
over de planning.
De leden van de VVD-fractie vragen of u de mening deelt dat het wenselijk is om de
Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) volwaardig lid van de denktank rechtspositie
brandweervrijwilligers te maken, constaterende dat de VBV zijn zorgen heeft geuit
over de eerste uitkomsten van de denktank en het vervolgtraject en overwegende dat
voor een optimale taakdifferentiatie tussen beroeps en vrijwilligers er vooral met
de vrijwilligers moet worden gepraat? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om
dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht zeer aan betrokkenheid van de vakorganisaties bij het traject van de rechtspositie
van brandweervrijwilligers. Sinds 28 februari jl. maakt de voorzitter van de VBV deel
uit van de denktank rechtspositie brandweervrijwilligers.
De leden van de PVV-fractie constateren dat brandweervrijwilligers een vergoeding
krijgen om wat kosten te dekken. In het verleden betaalden zij hierover 38% belasting,
en nu 49%. De overheid heeft onder meer als taak het beschermen van burgers. Vaststaat
dat brandweervrijwilligers (ook) in dat kader onmisbaar zijn. Deelt u de mening dat
het niet redelijk is een dergelijk belastingtarief, of zelfs enig belastingtarief,
hierover te heffen?
Ook bij personen die actief zijn als brandweervrijwilliger wordt inkomstenbelasting
geheven over het totaal aan inkomsten; de vergoeding voor het vrijwilligerswerk maakt
daar deel van uit. Ik zie geen reden voor een apart belastingregime voor brandweervrijwilligers.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met het overleg met de vakorganisaties
en de VBV inzake het vervolgtraject rechtspositie brandweervrijwilligers. Wanneer
mag de Kamer de voor januari 2020 toegezegde brief tegemoetzien?
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of bij het vervolgtraject over de rechtspositie
van brandweermedewerkers en brandweervrijwilligers eveneens de vermeende verschillen
in aansprakelijkheid voor dienstongevallen voor brandweerpersoneel en brandweervrijwilligers
worden betrokken. Kunt u aangeven of brandweervrijwilligers inderdaad minder goed
verzekerd zijn bij bedrijfsongevallen dan brandweerpersoneel?
Voornoemde leden vragen of ten aanzien van het traject van de rechtspositie van brandweervrijwilligers
een deadline bestaat (wettelijk gesteld, al dan niet vanuit Europa) waarbinnen de
rechtspositie feitelijk aangepast moet zijn. Ook vragen deze leden of u kortheidshalve
kunt beschrijven binnen welke rechtspositie de vrijwillige brandweermensen functioneren,
met name wat betreft hun bescherming tegen risico’s samenhangend met het brandweerwerk.
Met mijn brief8 van 18 februari jl. heb ik uw Kamer de toegezegde informatie verstrekt over de uitkomsten
van de eerste gesprekken met de vakorganisaties inclusief de VBV. Aanvullend kan ik
melden dat de voorzitter van de VBV sinds 28 februari jl. deel uitmaakt van de denktank.
In het denktanktraject wordt aansprakelijkheid voor dienstongevallen niet meegenomen.
Per regio wordt in de ongevallenverzekering geen onderscheid gemaakt tussen beroeps
en vrijwilligers.
Het onderscheid beroeps en vrijwilliger sluit nu niet goed aan bij de juridische kaders.
Het is om die reden belangrijk dat zo snel mogelijk te regelen. Maar het dient wel,
gegeven ook het belang van behoud van goede brandweerzorg en met het oog op de betrokken
vrijwilligers, op een verantwoorde wijze te geschieden.
De arbeidsvoorwaarden voor gemeenten zijn opgenomen in twee overeenkomsten: een Collectieve
Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en een Uitwerkingsovereenkomst (UWO). Deze vormen
samen de CAR-UWO. In hoofdstuk 19 van de CAR-UWO is de rechtspositie van brandweervrijwilligers
geregeld. In paragraaf 5 van hoofdstuk 19 zijn regels opgenomen inzake verzekering
en schadevergoeding, zoals artikel 19:25 CAR-UWO.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer zij uw brief kunnen verwachten over de
gesprekken met de vakorganisaties met betrekking tot de rechtspositie van brandweervrijwilligers,
die was toegezegd voor januari 2020. Voorts vragen voornoemde leden waarom taakdifferentiatie
wordt gekozen als oplossing om de rechtspositie van de brandweervrijwilliger te harmoniseren,
terwijl uit het internationaal-vergelijkend onderzoek is gebleken dat taakdifferentiatie
nauwelijks een rol speelt in andere Europese landen. Kunt u toelichten hoe u tot deze
keuze bent gekomen en waarom u denkt dat dit de juiste methode is?
Tevens vragen de aan het woord zijnde leden of u heeft overwogen om voor de rechtspositie
van de brandweervrijwilliger een bijzondere rechtspositie te ontwikkelen, naar voorbeeld
van het «sui generis» dat in België wordt gebruikt, waarmee middels een afwijkende
overeenkomst tot uitdrukking komt dat het niet om een reguliere arbeidsovereenkomst
gaat. Bent u bekend met deze mogelijkheid en zo ja, hoe beoordeelt u deze? Kunt u
tot slot verhelderen waarom het zo lang duurt om tot een oplossing voor de rechtspositie
van de brandweervrijwilliger te komen, overwegende dat de rechtspositie van de brandweervrijwilliger
dientengevolge onder druk staat?
Met mijn brief9 d.d. 18 februari jl. heb ik uw Kamer de toegezegde informatie verstrekt over de uitkomsten
van de eerste gesprekken met de vakorganisaties. Aanvullend kan ik melden dat de voorzitter
van de VBV sinds 28 februari jl. deel uitmaakt van de denktank.
De keuze voor taakdifferentiatie ligt in het verlengde van door mij, samen met het
Veiligheidsberaad en de Brandweerkamer ingewonnen juridisch advies. Dat geeft aan
dat het, om bij de brandweer zonder spanning met de vigerende regelgeving te kunnen
blijven werken met beroeps en vrijwilligers, noodzakelijk is dat sprake is van een
nadrukkelijk en fundamenteel onderscheid tussen de twee groepen. Het heeft onder meer
betrekking op de rechtspositionele verhouding, taakdifferentiatie en daaraan gekoppelde
opleidings- en oefenvereisten, en ook aan de opkomstplicht. Uw Kamer heb ik daarover
op 24 juni 2019 per brief10 geïnformeerd.
Onderzoek11 van het Instituut Fysieke Veiligheid laat zien dat vergelijkingen met betrekking
tot de rechtspositie bij de brandweer tussen landen binnen Europa niet zo eenvoudig
te maken zijn aangezien er grote verschillen bestaan tussen de brandweerstelsels.
Met de «sui generis»-overeenkomst voor brandweervrijwilligers in België ben ik bekend.
In Nederland kennen wij dergelijke overeenkomsten niet. Het soort overeenkomst dat
wordt gebruikt heeft geen invloed op de genoemde bestaande spanning met Europese wet-
en regelgeving. Samen met het Veiligheidsberaad zoek ik niet zozeer naar een ander
type overeenkomst maar naar het wegnemen van de spanning.
Het is belangrijk om snel tot een oplossing voor de rechtspositie brandweervrijwilligers
te komen. Maar het dient wel, gegeven ook het belang van behoud van goede brandweerzorg
en met het oog op de betrokken vrijwilligers, op een verantwoorde wijze te geschieden.
Ik heb uw Kamer regelmatig per brief12 geïnformeerd over de voortgang. Het is essentieel dat nu goed in beeld wordt gebracht
hoe de taakdifferentiatie uitpakt in de 25 veiligheidsregio’s.
De leden van de GroenLinks-fractie danken u voor de informatie over de eerste uitkomsten
van de denktank rechtspositie brandweervrijwilligers. Deze leden spreken, net als
u, hun waardering uit voor het functioneren van de huidige brandweerorganisatie. Tegelijkertijd
vragen zij of de huidige oplossingsrichting, een taakdifferentiatie, niet een ongewenst
onderscheid creëert tussen vrijwilligers en beroepsbrandweerpersoneel. Daarnaast vragen
deze leden of het huidige personeelsbestand wel een dergelijke differentiatie toelaat.
Is onder de huidige omstandigheden differentiatie mogelijk, zonder dat de brandweerzorg
in het geding komt? Kunt u voorzien in een overzicht van huidige tekorten? Vergen
deze tekorten dat met werkgevers nadere afspraken gemaakt moeten worden over de inzet
van brandweervrijwilligers? Wat zijn de precieze effecten van de ontwikkeling dat
steeds meer mensen als zzp-er werken? Klopt het dat u in uw brief van 18 februari
2020 (Kamerstuk 29 517, nr. 189) niet reageert op de zorgen van de VBV (brief d.d. 11 november 2019)13 dat er onvoldoende zicht is op de beschikbaarheid van voldoende personeel en materieel
voor het repressieve optreden van de veiligheidsregio’s? Noopt dit inzicht tot herbezinning
op uw standpunt dat er ruim voldoende basisbrandweereenheden beschikbaar zijn voor
de afgesproken interregionale bijstand, zeker gezien de forse inkrimping van het aantal
eenheden? Wat betekent dit al met al voor de gekozen denkrichting?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de huidige denkrichting nader wordt uitgewerkt.
Betekent dat dat eerdere denkrichtingen definitief zijn afgeschreven? Bent u bereid
eventuele alternatieven aan de Kamer voor te leggen? Wie worden precies als gesprekspartner
betrokken bij deze nadere uitwerking? Wordt ook de VBV bij dit traject betrokken?
De keuze voor taakdifferentiatie ligt in het verlengde van door mij, samen met het
Veiligheidsberaad en de Brandweerkamer ingewonnen juridisch advies. Dat geeft aan
dat het, om bij de brandweer zonder spanning met de vigerende regelgeving te kunnen
blijven werken met beroeps en vrijwilligers, noodzakelijk is dat sprake is van een
nadrukkelijk en fundamenteel onderscheid tussen de twee groepen. Het heeft onder meer
betrekking op de rechtspositionele verhouding, taakdifferentiatie en daaraan gekoppelde
opleidings- en oefenvereisten, en ook aan de opkomstplicht. Uw Kamer heb ik daarover
op 24 juni 2019 per brief14 geïnformeerd.
De in uw vraagstelling weergegeven aandachtspunten zoals brandweerzorg maken deel
uit van de opdracht van de denktank. Al langer onderkende wijzigingen in de beschikbaarheid
van vrijwilligers, waarvan het negatieve effect van de toename van het aantal zzp-ers
er slechts één is, betreffen niet het voorliggende juridische aandachtspunt maar zijn
wel van belang voor een goede inschatting van de feitelijke uitwerking van taakdifferentiatie.
Het is essentieel dat nu goed in beeld wordt gebracht hoe de taakdifferentiatie uitpakt
in de 25 veiligheidsregio’s.
De rechtspositie van brandweervrijwilligers en het traject van de Denktank heeft geen
betrekking op mogelijke tekorten bij veiligheidsregio’s. Het gaat erom dat de huidige
rechtspositie van brandweervrijwilligers niet overeenkomstig de geldende juridische
kaders is en daarvoor wordt een oplossing gezocht. Er is ook geen directe relatie
tussen de denkrichting en eventuele afspraken over interregionale samenwerking tussen
veiligheidsregio’s.
De huidige denkrichting met behoud van beroeps en vrijwilligers bij de brandweer en
in het verlengde daarvan taakdifferentiatie tussen deze twee groepen staat van meet
af aan centraal. Bij de uitwerking zijn de vakorganisaties gevraagd te participeren
in het vervolg. De voorzitter van de VBV is uitgenodigd om deel te nemen aan de Denktank.
Alternatieve denkrichtingen zijn nu niet aan de orde.
Het klopt niet dat ik in mijn brief van 18 februari jl.15 niet inga op de zorgen van de VBV. Ik acht het van belang dat veiligheidsregio’s
onderling tot transparante operationele afspraken over interregionale samenwerking
komen. Afspraken die een integraal onderdeel horen te zijn van het verantwoordingsgesprek
dat de besturen van regio’s met gemeenteraden voeren onder meer over de slagkracht.
Er is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid en zorg van regio’s voor de aanpak
van bovenregionale incidenten, regiogrensoverschrijdende samenwerking en landelijke
samenwerking.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de taakdifferentiatie van de denktank
over de veranderingen in de brandweer. Zij maken zich hierover ernstige zorgen.
Deze leden zien dat de brandweervrijwilligers elke dag bereid zijn tijd vrij maken
om dit belangrijke werk te doen. Voornoemde leden zijn trots op deze vrijwilligers.
In deze denktank zat geen enkele brandweervrijwilliger. De aan het woord zijnde leden
vragen of en hoe de brandweervrijwilligers zelf betrokken zijn geweest bij de denktank.
De VBV geeft aan dat zij in ieder geval niet vertegenwoordigd waren. Kunt u toezeggen
dat de VBV vanaf nu ook zal worden uitgenodigd?
Op dit moment wordt verschil gemaakt tussen beroepsbrandweer en vrijwillige brandweer,
mede door de al dan niet verplichte aanwezigheid op de kazerne maar ook in het werkvolume.
Volgens het voorliggende plan zal straks ook een verschil worden gemaakt op basis
van opleiding en werkinhoud. Dat leidt volgens de leden van de SP-fractie tot een
onwenselijke situatie, waarbij er «eersterangs» en «tweederangs» brandweermensen dreigen
te ontstaan. Waarom vindt u het acceptabel dat u beleid wil doorvoeren zonder dat
de brandweervrijwilligers hier zelf achter staan? Waarom deelt u de zorg niet dat
meer brandweervrijwilligers zullen stoppen?
De aan het woord zijnde leden zien grote risico’s in de nieuwe plannen van de denktank.
Kunt u bevestigen dat er specialistische taken zijn die op dit moment door vrijwilligers
worden uitgevoerd, maar straks alleen nog maar door beroepsbrandweerlieden kunnen
worden uitgevoerd? Ziet u in dat door deze taakdifferentiatie bij sommige ongevallen
brandweerkorpsen van omliggende gebieden moeten worden opgeroepen? Zo ja, bevestigt
u hiermee dat door de plannen van de denktank de aanrijtijden langer worden?
In het rapport van de denktank staat een aantal stellingen waar voornoemde leden nog
enkele vragen over hebben. Wat bedoelt de denktank met de stelling: «Vrijwilligers
hebben de mogelijkheid om zich in één taak te specialiseren, wanneer dat nodig is
vanuit de risico’s in een bepaald risico gebied»? Kan de vrijwillige brandweerman
ook koude taken blijven uitvoeren?
Daarnaast zien de leden van de SP-fractie dat steeds meer bezuinigd wordt op de brandweerkazernes.
Materialen worden niet onderhouden, blusauto’s moeten het veld ruimen, vergoedingen
voor vrijwilligers gaan omlaag. Toch lijkt het dat door de taakdifferentiatie de brandweer
ook meer taken krijgt. Wat bedoelt de denktank met de verschuiving van de brandweer
van blus/brand-organisatie naar een veiligheidsorganisatie? Wat bedoelt de denktank
in het model voor de taakdifferentiatie met «bredere maatschappelijke inzet»? Betekent
dit dat de brandweer straks ook voor andere dan de huidige taken kan worden ingezet?
Voornoemde leden vragen hoe deze taakuitbreiding te rijmen valt met bezuinigingen
die in verschillende veiligheidsregio’s worden doorgevoerd.
De denkrichting van de denktank is getoetst in vier veiligheidsregio’s, op vier hoofdpunten.
Over de punten «slagkracht» en «takenmatrix» zijn nog veel twijfels, constateren deze
leden. Zo zou de denkrichting negatieve gevolgen hebben voor de opschaling, slagkracht,
aflossing en herbezetting. Op dit moment zijn er al grote problemen in sommige veiligheidsregio’s
door de schaalvergroting van de afgelopen jaren. Erkent u dat door de denkrichting
van de denktank deze problemen alleen maar groter worden? De aan het woord zijnde
leden vragen hoe u deze negatieve gevolgen wilt voorkomen.
De taakdifferentiatie ligt in het directe verlengde van het uitgangspunt van het overeind
houden van het ons brandweerstelsel zo kenmerkende aspect van vrijwilligheid en de
door de juristen aangedragen facetten die van belang zijn om het onderscheid beroeps-vrijwilliger
te vergroten. In mijn brief d.d. 18 februari jl.16 aan uw Kamer beschrijf ik het met vakorganisaties gevoerde overleg en het verdere
traject van afstemming met de afzonderlijke veiligheidsregio’s. De voorzitter van
de VBV maakt sinds 28 februari jl. deel uit van de denktank.
Verschillen tussen beroeps en vrijwilligers zijn er nu en deze dienen, ingegeven door
de juridische kaders, nadrukkelijker te zijn; dat is de kern van het huidige traject
rechtspositie. Hoe de differentiatie er precies uit gaat zien, wordt de komende tijd
in overleg met betrokkenen verder uitgewerkt. Daarbij wordt ook goed in beeld gebracht
wat het in elk van de 25 veiligheidsregio’s zou betekenen gezien de geformuleerde
randvoorwaarden voor implementatie. Behoud van kwaliteit brandweerzorg is één van
de randvoorwaarden. Differentiatie tussen beroeps en vrijwilligers kan worden gerealiseerd
door naar de huidige taken te kijken maar ook door nieuwe taken in beeld te brengen.
Zo’n nieuwe maatschappelijke taak mag hoe dan ook niet een adequate invulling van
de brand/blus-taak in de weg staan.
Het traject rechtspositie staat op zichzelf en heeft een specifieke aanleiding. Het
staat los van eventuele bezuinigingen in deze of gene veiligheidsregio. Ik herken
overigens niet dat de schaalvergroting zelve de afgelopen jaren tot problemen heeft
geleid.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat wordt gewerkt aan een voorstel tot taakdifferentiatie
tussen de vrijwillige brandweer en de beroepsbrandweer. Deze leden kunnen zich voorstellen
dat wordt gekeken naar differentiatie in beschikbaarheid, werkinhoud, werkvolume en
opleiding. Tegelijkertijd maken zij zich zorgen wat dit betekent voor de gemeenschappen
waar momenteel (vrijwel) volledig sprake is van vrijwillige brandweer. Wordt in de
verkenning nauwkeurig meegenomen hoe de volledige brandweerzorg ook in deze gebieden
gewaarborgd kan blijven? Tevens vragen voornoemde leden om bij de uitwerking van de
impact voor de verschillende veiligheidsregio’s nadrukkelijk ook te kijken naar een
kleinere schaal dan enkel de veiligheidsregio. Voorts vragen zij op welke wijze wordt
bezien hoe in plaatsen aan de randen van de veiligheidsregio’s brandweerzorg op de
beste wijze kan worden verleend en hoeveel ruimte daarin ook is voor hulp vanuit andere
regio’s. Zeker waar het de meer specialistische zorg betreft. Blijft de brandweerzorg
ook in de dunbevolkte gebieden voldoende op niveau?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de vrijwillige brandweer nog steeds niet
naar volle tevredenheid wordt betrokken bij het traject. Kunt u ingaan op de wens
van de VBV om volwaardig lid van de denktank te zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot naar een stand van zaken van
de discussie over de rechtspositie van brandweerlieden en -vrijwilligers zoals die
onder andere in Frankrijk, Ierland, Finland en Duitsland speelt. Aan welke oplossingen
wordt in deze landen gedacht? Heeft u overleg met deze landen over de rechtspositie?
In mijn brief van 18 februari jl.17 aan uw Kamer ben ik ingegaan op de uitvraag bij de 25 veiligheidsregio’s om in beeld
te brengen wat invoering van de taakdifferentiatie betekent voor iedere regio qua
inzet, organisatie en kosten. Door middel van de uitvraag wordt op basis van de bekende
kazerne-infrastructuur in kaart gebracht hoe de brandweerzorg in gebieden met alleen
brandweervrijwilligers gewaarborgd blijft, daarbij rekening houdend met plaatsen aan
de randen van veiligheidsregio’s en eventuele hulp van buurregio’s. Er is ook aandacht
voor specialistische brandweerzorg. In elk van de 25 veiligheidsregio’s wordt het
personeel bij dit traject betrokken. De voorzitter van de VBV maakt sinds 28 februari
jl. deel uit van de denktank.
Over de rechtspositie van brandweervrijwilligers is er vanuit mijn ministerie gesproken
met een ambtelijke afvaardiging van de Europese Commissie, en er zijn ambtelijke contacten
geweest met Duitsland, België en Frankrijk. Deze gesprekken laten zien dat de verschillen
in de feitelijke situatie tussen EU-landen groot zijn.
De diverse contacten overziend ben ik tot een bevestiging gekomen van het eerder door
mij geschetste beeld dat we geen hooggespannen verwachtingen moeten hebben over een
uitzonderingspositie in EU-verband. Gegeven ook de fundamentele bescherming die werknemers
genieten via de Deeltijdrichtlijn (97/81/EG) en de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG),
beschouw ik de kans op een aparte richtlijn voor de brandweervrijwilligers als niet
realistisch. Het laat zien dat het belangrijk is om door te gaan met het huidige traject
taakdifferentiatie brandweervrijwilligers.
Toch blijf ik de komende tijd in gesprek met andere EU-landen en ook met «Brussel»
over de rechtspositie van brandweervrijwilligers. Dat is om te leren van de reactie
aldaar op onze inspanningen en om meer te leren van de aanpak die anderen volgen.
Reactie op verzoek commissie over het bericht «Vrijwillig brandweerman Franc raakte
invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd»
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van uw reactie op het bericht «Vrijwillig
brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd».
Gelet op het feit dat in het eerste voorstel tot taakdifferentiatie niet wordt ingegaan
op de verzekeringsvoorwaarden van vrijwilligers en overwegende dat artikel 19:27 van
de CAR-UWO de werkgever de mogelijkheid geeft om voor vrijwillige brandweerlieden
een aanvullende verzekering af te sluiten, bent u bereid om in gesprek te gaan met
de werkgevers, de 25 veiligheidsregio’s, om te komen tot een verzekeringsfonds voor
brandweervrijwilligers? Zo ja, bent u bereid om de Kamer op de hoogte te houden van
deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in mijn brief18 van 22 januari jl. ligt de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid bij de 25 werkgevers.
De werkgevers onderzoeken nu hoe harmonisatie van aanspraken van personeel in geval
van overlijden of blijvende invaliditeit kan worden vormgegeven. Ik begrijp dat de
vakorganisaties bij de besluitvorming worden betrokken.
Ik zie geen reden daar nu zelf actie op te ondernemen, maar ik volg de ontwikkelingen
en zal uw Kamer op de hoogte brengen van besluiten naar aanleiding daarvan genomen
door de veiligheidsregio’s.
De leden van de PVV-fractie lezen in de brief over het bericht «Vrijwillig brandweerman
Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd» dat u schrijft:
«Ik ben van oordeel dat het belangrijk is dat de aanspraken van brandweermensen als
hun een ongeval overkomt goed geregeld zijn. Zij moeten weten wat zij kunnen verwachten
van hun werkgever. Het is daarom wenselijk dat de aanspraken op financiële compensatie
na een ongeval duidelijk zijn vastgelegd. Dit is als gezegd een verantwoordelijkheid
van de veiligheidsregio’s. Deze verantwoordelijkheid is voor vrijwilligers opgenomen
in artikel 19:25 van de CAR-UWO.»
Daar waar beroepsmedewerkers hoofdstuk 7 van de CAR-UWO als «vangnet» hebben, zijn
vrijwilligers volledig overgeleverd aan de grilligheid van werkgevers en de polisvoorwaarden
van verzekeringsmaatschappijen, constateren de aan het woord zijnde leden. Uit de
onderhavige casus blijkt dat dit tot groot menselijk leed en hoge kosten kan leiden.
Voornoemde leden menen dat dit anders moet. Is het niet mogelijk om de betreffende
wetsartikelen aan te passen met als doel deze ook voor brandweervrijwilligers te laten
gelden?
De artikelen 19:26 en 19:27 CAR-UWO luiden als volgt:
Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten
1. Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte medische kosten die
ontstaan zijn als gevolg van een dienstongeval en die voor zijn rekening blijven.
De vergoeding bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het college zich ter zake heeft
verzekerd.
2. Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het eerste lid genoemde
medische kosten van de vrijwilliger te vergoeden, kan het college in bijzondere gevallen
een tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.
Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers
1. Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer is een aanvullende
verzekering sluiten die voorziet in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid
als gevolg van een dienstongeval.
2. Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij indiensttreding of deze
verzekering voor hem is afgesloten en indien dat het geval is wordt de vrijwilliger
geïnformeerd over de dekking van de verzekering.
Deze artikelen bevatten enige mate van vrijwilligheid voor gemeenten. De leden van
de PVV-fractie vragen of het niet beter is om deze wetsartikelen aan te passen in
die zin dat het een verplichting is om de aldaar genoemde kosten te vergoeden. Zo
nee, is het dan mogelijk om, als ultimum remedium, een speciaal «potje» bij de overheid
in te richten waar brandweervrijwilligers terecht kunnen als de werkgever geen of
onvoldoende verhaal biedt?
De arbeidsvoorwaarden voor gemeenten zijn opgenomen in twee overeenkomsten: een Collectieve
Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en een Uitwerkingsovereenkomst (UWO). Deze vormen
samen de CAR-UWO. Het betreft geen wetsartikelen. De CAR-UWO is te vergelijken met
een cao. Elk van de 25 besturen veiligheidsregio is zelfstandig werkgever. Het is
aan die besturen, niet aan mij, om te bepalen in welke mate zij gezamenlijk optrekken
bij het invulling geven aan de werkgeversverantwoordelijkheid.
De leden van de D66-fractie vragen of u de Kamer het onderzoek dat u in de brief «Vrijwillig
brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd»
noemt, naar harmonisatie van aanspraken van personeel in geval van overlijden of blijvende
invaliditeit, kunt doen toekomen wanneer dit gereed is. Voorts vragen deze leden of
de VBV wordt betrokken bij het onderzoek. Zo ja, op welke manier worden zij bij het
onderzoek betrokken? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Deelt u de mening dat
dit wel wenselijk is?
De harmonisatie van aanspraken van personeel in geval van overlijden of blijvende
invaliditeit is een aangelegenheid van de 25 veiligheidsregio’s in hun verantwoordelijkheid
als werkgevers. In die verantwoordelijkheid wil ik niet treden en om die reden ben
ik ook zeer terughoudend de gevraagde toezegging te doen. Ik volg de ontwikkelingen
op dit vlak wel en bezie op welk moment ik uw Kamer nadere informatie kan verstrekken.
Ik heb begrepen dat het voorstel dat de veiligheidsregio’s ontwikkelen wordt voorgelegd
aan de vakorganisaties en de VBV.
Het bericht over de vrijwillige brandweerman Franc heeft op de leden van de SP-fractie
veel indruk gemaakt. Zij maken zich grote zorgen over de huidige gang van zaken wanneer
brandweervrijwilligers slachtoffer zijn van een ongeval. Brandweervrijwilligers worden
in deze situaties ook nog eens het slachtoffer van de bureaucratie. Kunt u uitleggen
waarom de veiligheidsregio’s hun vrijwilligers zo in de steek laten? Kunt u duidelijkheid
geven hoeveel mensen op dit moment nog in onzekerheid zitten of zij al dan niet een
uitkering krijgen vanwege een ernstig ongeval tijdens hun dienst? Werkt u op dit moment
aan een breed gedragen plan waarin de lat voor aansprakelijkheid lager ligt dan nu?
Door de invoering van de veiligheidsregio’s heeft schaalvergroting plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat hierdoor de afstand tussen brandweervrijwilligers en het management
te groot is geworden?
Ik heb geen reden te denken dat «de veiligheidsregio’s hun vrijwilligers zo in de
steek laten». Goede zorg voor het brandweerpersoneel is een verantwoordelijkheid van
iedere werkgever. Duidelijkheid over waarop een beroeps of vrijwilliger bij de brandweer
recht heeft in geval van een ongeval tijdens het werk, maakt daar deel van uit. In
die verantwoordelijkheid van de besturen veiligheidsregio wil ik dan ook niet treden.
Of er een plan moet komen waarin de lat voor aansprakelijkheid lager ligt dan nu,
is dan ook niet aan mij. Dat geldt ook voor het verstrekken van informatie over hoeveel
mensen op dit moment nog in onzekerheid zitten of zij al niet een uitkering krijgen
vanwege een ernstig ongeval tijdens hun dienst.
Schaalvergroting is een doelstelling van de invoering van de veiligheidsregio’s. Onderkend
is dat het in de eerste jaren na de regionalisering voor zowel medewerkers als leidinggevenden
wennen was aan het werken in de nieuwe constellatie. Er zijn de afgelopen jaren verschillende
initiatieven in de veiligheidsregio’s ondernomen om de afstand tussen het management
en de werkvloer te verkleinen en de onderlinge afstemming te bevorderen. Afgesproken
is hier aandacht voor te houden.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de verzekeringspositie van brandweervrijwilligers
nog verre van optimaal is, getuige ook het tragische verhaal van de heer Witbreuk.
Deze leden lezen met instemming dat wordt gewerkt aan een harmonisatie van aanspraken
van personeel in geval van overlijden of blijvende invaliditeit. Vindt hierbij afstemming
plaats met de bredere herziening van de brandweerzorg en de verhouding tussen beroepskrachten
en vrijwillige krachten? En in hoeverre wordt hierbij gekeken naar zaken als PTSS?
Eventuele verschillen in aansprakelijkheid voor dienstongevallen voor beroeps en vrijwilligers
maken geen deel uit van het traject rechtspositie. PTSS is onderdeel van de harmonisatie
van aanspraken van personeel in geval van overlijden of blijvende invaliditeit waar
de veiligheidsregio’s aan werken19. Op dit moment is nog niet bekend hoe dit vorm krijgt.
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de gevolgen van het onderzoek naar
het niet voldoende verzekerd zijn van vrijwillige brandweermannen bij blijvende invaliditeit.
In hoeverre is de voorgestelde harmonisatie ook van toepassing op reeds voor die harmonisatie
ontstane situaties?
Er is hier sprake van overeenkomsten per veiligheidsregio met verzekeringsmaatschappijen.
De veiligheidsregio’s onderzoeken op dit moment hoe harmonisatie kan worden bereikt.
De veiligheidsregio’s melden mij dat ongevallen worden afgehandeld binnen het kader
dat geldt op het moment van het ontstaan van het ongeval.
Overig
De leden van de CDA-fractie vragen of ten aanzien van beroepsbrandweermensen en vrijwillige
brandweermensen beleid ten aanzien van het voorkomen van PTSS, maar ook ten aanzien
van de omgang (erkenning, schadevergoeding, re-integratie) met PTSS’ers bestaat.
Hoe ziet dat beleid er precies uit?
Ja. Elke veiligheidsregio heeft beleid ten aan zien van het voorkomen van PTSS maar
ook ten aanzien van de omgang (erkenning, schadevergoeding, re-integratie) met brandweermensen
met PTSS. Dat is onderdeel van goede personeelszorg waarvoor het bestuur van een veiligheidsregio
als werkgever van de brandweermensen verantwoordelijk is. De eerste opvang na een
traumatische ervaring vindt binnen de veiligheidsregio plaats via directe collegiale
opvang, en/of via gesprekken met speciaal opgeleide collega’s om onder andere PTSS-symptomen
te herkennen. De bedrijfsarts speelt een rol, veel regio’s hebben een contract met
een (trauma)psycholoog en regio’s kunnen terugvallen op het Steunpunt Brandweer. Het
doel van dit steunpunt is om een laagdrempelige en veilige voorziening voor psychosociale
hulp te bieden die makkelijk vindbaar en toegankelijk is en direct hulp biedt voor
brandweermensen. Dit steunpunt biedt naast eerstelijnshulp ook toegang tot de tweedelijns
gespecialiseerde zorgketen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de nieuwe brandweercommandant in Amsterdam
inmiddels is geïnstalleerd. Kunt u toelichten hoe het nu gaat bij het Amsterdamse
brandweerkorps en in hoeverre er al resultaten te benoemen zijn als het gaat om de
inspanningen met betrekking tot onder andere het vergroten van de diversiteit binnen
het korps?20
Deze leden vragen voorts of het bericht klopt dat u een einde maakt aan erelintjes
voor brandweervrijwilligers. Wat heeft u ertoe doen besluiten om de erespelden voor
Nederlandse brandweervrijwilligers te beëindigen?
In mijn brief van 3 april jl.21 ben ik ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het bestuur van een veiligheidsregio
en mij. Diversiteit binnen de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland betreft een aangelegenheid
die valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur. Dat bestuur legt verantwoording
af aan de gemeenteraden van de gemeenten die samen die veiligheidsregio vormen. Het
is niet aan mij om daarover uitspraken te doen.
In mijn antwoorden22 d.d. 10 maart jl. op de schriftelijke vragen van de leden Van der Graaf (CU) en Van
‘t Wout (VVD) ben ik ingegaan op het besluit ook brandweervrijwilligers niet langer
Koninklijk te onderscheiden louter op basis van langdurige (vrijwillige) dienst. Dat
besluit is in lijn met het algemene beleid op dat punt. Er zijn verschillende mogelijkheden
om brandweervrijwilligers te decoreren en daarmee erkenning en waardering te tonen
voor hun inzet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is ten
aanzien van het zoeken naar een oplossing voor de communicatiesystemen van de brandweer
in de grensregio’s. Kunt u daarbij ingaan op zowel de oplossing met België als met
Duitsland?
Uw Kamer is per brief op 12 november 2019 geïnformeerd over de stand van zaken met
betrekking tot de communicatiesystemen van de hulpdiensten in de grensregio’s23. Zoals bij uw Kamer bekend, zitten we nu in de fase van nazorg van de migratie van
het vernieuwde spraaknetwerk C2000. De aandacht van het nazorgteam richt zich daarbij
volledig op het analyseren en oplossen van resterende problematiek met betrekking
tot het nieuwe netwerk. Voor de zomer zal ik u informeren over eventuele vervolgstappen
ten aanzien van zogeheten TETRA-samenwerking met onze buurlanden.
Wel kan ik aangeven dat, behalve de TETRA-samenwerking, ook op andere manieren gecommuniceerd
wordt door de brandweer in de grensregio’s. Zo zijn op operationeel niveau werkafspraken
gemaakt tussen de Nederlandse, Belgische en Duitse Brandweer. Deze bestaan bijvoorbeeld
uit opgestelde communicatieschema’s, waarbij de contacten met de eigen meldkamer via
GSM verlopen. Verder bestaan die werkafspraken bijvoorbeeld ook uit het simpelweg
bekend zijn met elkaar met naam, telefoonnummer en e-mailadres en overlegmomenten
die regelmatig met elkaar plaatsvinden.
Maar ook zijn er andere werkafspraken. Zo rukt voor bepaalde locaties aan Nederlandse
zijde standaard ook de Duitse brandweer uit, en andersom. De signalen die mij bekend
zijn over deze samenwerking, en de communicatie daarbij, zijn over het algemeen positief.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier