Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Weyenberg over het feit dat de (maximale) huurtoeslag daalt wanneer een alleenstaande een kind krijgt
Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Milieu en Wonen over het feit dat de (maximale) huurtoeslag daalt wanneer een alleenstaande een kind krijgt (ingezonden 8 april 2020).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Staatssecretaris Van Huffelen (Financiën, Toeslagen en Douane) (ontvangen
8 mei 2020).
Vraag 1
Klopt het dat de (maximale) huurtoeslag voor een alleenstaande daalt wanneer de alleenstaande
een kind (of meerdere kinderen) krijgt?1
Antwoord 1
Het klopt dat er een verschil is in de maximaal mogelijke huurtoeslag voor alleenstaanden
en voor meerpersoonshuishoudens, waar ook eenoudergezinnen onder vallen. Voor alleenstaanden
wordt boven de aftoppingsgrens nog 40% van de huurprijs boven deze aftoppingsgrens
vergoed, voor een meerpersoonshuishouden niet. Bij huren boven de aftoppingsgrens
bestaat daarom een verschil in de maximale toeslag.
Vraag 2
Hoe groot is dit verschil, wanneer we uitgaan van de maximale huurtoeslag voor een
alleenstaande en de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande ouder met een jong
kind zonder inkomen of vermogen als medebewoner?
Antwoord 2
Meerpersoonshuishoudens krijgen voor het gedeelte van de huur boven de voor hen geldende
aftoppingsgrens geen huurtoeslag meer, alleenstaanden krijgen 40% van dat gedeelte
vergoed. Voor alleenstaanden is de maximaal mogelijke huurtoeslag, bij een minimuminkomen
en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens, € 368 per maand en voor meerpersoonshuishoudens
is de maximaal mogelijke huurtoeslag € 321 per maand. Dit is dus een verschil van
€ 47 per maand.
Echter geldt bij deze twee huishoudvormen ook een andere inkomensafhankelijkheid.
Zo geldt voor de meerpersoonshuishoudens een hogere minimuminkomensgrens. Bij alleenstaande
ouders neemt dus pas bij een hoger inkomen de eigen bijdrage toe dan bij alleenstaanden.
Zo leidt bijvoorbeeld voor een bijstandsgerechtigde de stijging van de minimumuitkering
bij het krijgen van een kind niet tot verlies aan huurtoeslag. Daarnaast behouden
alleenstaande ouders ook tot een hoger inkomen het recht op huurtoeslag. Voor alleenstaande
ouders met één kind (tweepersoonshuishoudens) en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens
geldt dat zij tot een belastbaar jaarinkomen van € 37.761 recht hebben op huurtoeslag,
vergeleken met € 31.826 voor alleenstaanden met dezelfde huurprijs.
Vraag 3 en 4
Vindt u dit verschil wenselijk?
Deelt u dat het krijgen van een kind juist een reden kan vormen om een alleenstaande
ouder met een laag inkomen extra te ondersteunen om de huur te kunnen betalen, bijvoorbeeld
omdat een alleenstaande ouder extra ruimte in huis nodig heeft voor het kind of de
kinderen?
Antwoord 3 en 4
In principe is het de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden
gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen
ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. Vanuit deze achtergrond
moeten corporaties ook minimaal 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag
die ze jaarlijks huisvesten een woning aanbieden met een huur die niet hoger is dan
de aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Wanneer alleenstaande ouders in een woning met
een huur onder de aftoppingsgrens worden gehuisvest, is er geen sprake van het genoemde
verschil.
Ik onderken dat alleenstaande ouders extra financiële ondersteuning nodig kunnen hebben.
Echter krijgen zij deze extra ondersteuning al via bijvoorbeeld de alleenstaande ouderkop
op het kindgebonden budget van € 3.190 per jaar (in 2020) en geldt voor deze groep
zoals hiervoor aangegeven in de huurtoeslag ook een gunstiger inkomensafhankelijke
afbouw dan voor alleenstaanden.
Vraag 5
Welke redenen liggen ten grondslag aan de keuze voor dit verschil?
Antwoord 5
Het is de bedoeling dat huishoudens in een voor hun situatie passende woning worden
gehuisvest, zowel qua huishoudsituatie als met een huurprijs passend bij het inkomen.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 aangegeven is het in principe de bedoeling
dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een
huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag
voor deze doelgroep erg duur zijn. In incidentele gevallen kan het onvermijdbaar zijn
dat huurtoeslagontvangers in een voor hun relatief dure woning worden gehuisvest.
Bij ouderen is dit soms het geval als zij aangewezen zijn op een woonvorm met extra
voorzieningen, waardoor de huurprijs hoger wordt. Daarom krijgen ouderen ook boven
de voor hen geldende aftoppingsgrens 40% van de huur vergoed.
Voor alleenstaanden is in 1997 ook huurtoeslag voor het gedeelte van de huur boven
de aftoppingsgrens mogelijk gemaakt. Destijds was hiervoor de overweging dat de nettohuurquotes
voor deze huishoudens zonder deze extra huurtoeslag aanzienlijk hoger lagen dan die
voor meerpersoonshuishoudens [memorie van antwoord Kmrst. 1996–1997, 25 090, nr. 197b].
Vraag 6
Hangt dit bijvoorbeeld samen met andere regelingen, zoals de alleenstaande ouderkop
binnen het kindgebonden budget?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 4
Vraag 7
Zijn er situaties denkbaar waarin een alleenstaande ouder alleen huurtoeslag ontvangt
en alleen te maken krijgt met de nadelige effecten van de lagere (maximale) huurtoeslag
en niet met de positieve effecten van het recht op (hogere) andere toeslagen, zoals
het kindgebonden budget en de kinderbijslag?
Antwoord 6
Op basis van inkomen en vermogen komt een alleenstaande ouder altijd in aanmerking
voor kinderbijslag en kindgebonden budget als zij/hij een kind krijgt en ook huurtoeslag
ontvangt.
De kinderbijslag is onafhankelijk van het inkomen en vermogen. Net zoals de huurtoeslag
is het kindgebonden budget inkomensafhankelijk en kent een vermogenstoets. Het afbouwpercentage
van het kindgebonden budget is lager dan het afbouwpercentage in de huurtoeslag. Het
kindgebonden budget loopt dus ook verder het inkomensgebouw in dan de huurtoeslag.
Alleenstaande ouders die huurtoeslag ontvangen hebben dus ook recht op het kindgebonden
budget. De vermogenstoets in het kindgebonden budget is hoger dan de vermogenstoets
in de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die beschikken over een vermogen onder de
vermogensgrens in de huurtoeslag en dus recht hebben op huurtoeslag, ontvangen dus
ook kindgebonden budget.
Vraag 8
Welke mogelijkheden zijn er om dit verschil terug te dringen?
Antwoord 8
In het IBO Toeslagen deel 1, naar u verzonden op 11 november 2019 (Kamerstuk 31 066, nr. 540), is in het kader van vereenvoudiging de mogelijkheid voor het harmoniseren van de
aftoppingsgrenzen en de hoogte van de huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen onderzocht.
Hiermee zouden de huidige twee aftoppingsgrenzen worden geharmoniseerd en wordt het
recht op huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen voor alle huishoudtypen gelijkgetrokken.
Hierdoor zou er dus geen verschil in maximale huurtoeslag meer zijn tussen alleenstaanden
en alleenstaande ouders. Uit het rapport blijkt dat bij een budgettair neutrale vormgeving
dit voor een deel van de huurtoeslagontvangers tot positieve inkomenseffecten zou
leiden, en bij een deel van de huurtoeslagontvangers tot negatieve inkomenseffecten.
Het voorkomen van negatieve inkomenseffecten in deze variant leidt tot € 53 miljoen
hogere kosten huurtoeslag.
Vraag 9
Wanneer verwacht u het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen deel 2
en de kabinetsreactie naar de Kamer te sturen?
Antwoord 9
Op 30 april 2020 is het IBO Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie aan uw Kamer gezonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.