Verslag van een bijeenkomst : Verslag van een interparlementaire conferentie betreffende het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) van de Europese Unie
33 130 Interparlementaire Conferentie Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
P/ Nr. 17
VERSLAG VAN EEN CONFERENTIE
Vastgesteld 8 mei 2020
Een delegatie van beide Kamers der Staten-Generaal heeft van maandag 2 tot en met
woensdag 4 maart 2020 deelgenomen aan de Interparlementaire Conferentie voor het Gemeenschappelijk
Buitenlands, Veiligheids- en Defensiebeleid (GBVB/GVDB1) van de Europese Unie in Zagreb, Kroatië.
De delegatie bestond uit de heer Van Apeldoorn (Eerste Kamer, SP), de heer Van Ballekom
(Eerste Kamer, VVD) en de heer Koopmans (Tweede Kamer, VVD).
De delegatie werd ambtelijk ondersteund door mevrouw Van den Driessche, senior stafmedewerker
van de Eerste Kamer.
De Nederlandse delegatie brengt als volgt verslag uit over haar werkzaamheden voorafgaande
aan en gedurende de conferentie in Zagreb.
Maandag 2 maart 2020
Briefing door de Nederlandse ambassadeur in Kroatië
Direct na aankomst in Zagreb ontving de delegatie een briefing van de heer Voskamp,
Nederlands ambassadeur te Kroatië. Hierbij werd de delegatie geïnformeerd over de
actuele politieke, economische en maatschappelijke situatie in Kroatië. Tevens kwamen
de prioriteiten van het Kroatische EU-voorzitterschap en de bilaterale relatie tussen
Nederland en Kroatië aan de orde.
Dinsdag 3 maart 2020
Opening
De conferentie werd geopend door inleidende woorden van de voorzitters van de commissie
voor Buitenlandse Zaken en de commissie voor Defensie van het Kroatisch parlement,
Miro Kovač en Igor Dragovan, en van de voorzitter van de commissie voor Buitenlandse
Zaken van het Europees parlement, David McAllister. Zij gingen kort in op het programma
van de conferentie en benadrukten het belang van betrokkenheid van nationale parlementen
bij het Gemeenschappelijk Buitenlands, Veiligheids- en Defensiebeleid.
Na de inleidende woorden van de commissievoorzitters volgde een openingsspeech van
de Voorzitter van het Kroatische parlement, Gordan Jandroković. Hij sprak over het
belang van mondiale samenwerking als het gaat om de aanpak van mondiale uitdagingen
als migratiestromen, terrorisme en klimaatverandering. Hij illustreerde zijn betoog
met enkele actuele gebeurtenissen, zoals de Syrische vluchtelingencrisis in Turkije
en de verspreiding van het coronavirus, dat ook in Europa voet aan de grond heeft
gekregen. In deze context is het de plicht van de EU om haar Europese waarden te verdedigen
en dat kan alleen door middel van samenwerking en solidariteit tussen de lidstaten.
Jandroković pleitte daarnaast voor een sterke mondiale leiderschapsrol van de EU als
het gaat om thema’s als klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking.
Sessie I: Mondiale uitdagingen voor een veerkrachtig en invloedrijk Europa
Tijdens de eerste sessie van de conferentie leverde Gordan Grlić Radman, de Kroatische
Minister van Buitenlandse en Europese Zaken, een toespraak af. Hij sprak over de prioriteiten
van het Kroatisch EU-voorzitterschap met betrekking tot het buitenlands, veiligheids-
en defensiebeleid, waar Kroatië inzet op een proactieve rol voor de EU die probeert
haar zichtbaarheid en haar invloed op het mondiale toneel te vergroten.
De Minister pleitte daarnaast voor het starten van de onderhandelingen over EU-toetreding
met Albanië en Noord-Macedonië. In dit kader kondigde hij een EU-Westelijke Balkan
Top aan in mei 2020. In het verlengde hiervan gaf de Minister aan dat Kroatië gezien
haar geografische ligging niet alleen veel waarde hecht aan de situatie op de Westelijke
Balkan, maar ook aan de betrekkingen met landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
Daarom zal het Kroatische EU-voorzitterschap zich inzetten om de betrokkenheid van
de EU bij de genoemde regio’s te versterken.
In de discussie die volgde vroeg de heer Koopmans naar de plannen van Kroatië ten
aanzien van migratie, en met name met betrekking tot de actuele situatie in Turkije,
waar president Erdogan de vluchtelingencrisis inzet als politiek instrument. De heer
Koopmans vroeg daarbij specifiek naar de opvatting van Minister Radman inzake mogelijke
sancties tegen Turkije. In zijn antwoord gaf Minister Radman aan dat Kroatië pleit
voor een gemeenschappelijk Europees migratiebeleid, waarmee crisissituaties zoals
na de vluchtelingenstroom van 2015 worden voorkomen. Ook pleitte hij voor meer steun
aan landen die in de frontlinie liggen, met name Griekenland. Ten aanzien van Turkije
legde de Minister de nadruk op dialoog en gaf hij aan dat in de komende dagen zal
worden overlegd in de Raad van Ministers over de respons van de EU op de actuele situatie.
De heer Van Apeldoorn stelde een vraag over het toetredingsbeleid van de EU en specifiek
over het vraagstuk omtrent het al dan niet openen van toetredingsonderhandelingen
met Albanië en Noord-Macedonië. De heer Van Apeldoorn stelde dat in Nederland een
brede consensus bestaat inzake het strikt hanteren van de toetredingscriteria. In
dit kader leven in Nederland vooral zorgen ten aanzien van Albanië, waar op verschillende
thema’s zoals bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad twijfel is over
de voortgang. In reactie hierop stelde Minister Radman dat hij het toetredingsbeleid
bekijkt vanuit Kroatisch perspectief: niemand had 30 jaar geleden gedacht dat Kroatië
nu het EU-voorzitterschap zou dragen. Het toetredingsproces heeft Kroatië veel goeds
gebracht en wordt algemeen beschouwd als een succes. Vanuit dit oogpunt wil Kroatië
andere landen in de Balkanregio bij de hand nemen zodat zij hetzelfde pad kunnen bewandelen.
Daarbij merkte de Minister op dat het openen van onderhandelingen niet betekent dat
een land als Albanië op korte termijn ook echt zal toetreden tot de EU.
Sessie II: Een geloofwaardig Europees perspectief voor de westelijke Balkan
In de tweede sessie werd dieper ingegaan op de betrekkingen van de EU met de landen
op de Westelijke Balkan, waarbij met name het proces richting EU-toetreding voor de
verschillende landen op de Westelijke Balkan een rol speelt. Het thema is een terugkerend
onderdeel van deze Interparlementaire conferentie en werd dit keer ingeleid door de
sprekers Tonino Picula en Željana Zovko, beide lid van het Europees parlement, en
door Genoveva Ruiz-Calavera, Directeur Westelijke Balkan bij de Europese Commissie.
De heer Picula gaf aan dat EU-uitbreiding moet worden beschouwd als een win-win-situatie
die voordelig uitpakt voor zowel de EU als het toetredende land. Picula gaf aan uit
te kijken naar de hervorming van de uitbreidingsmethodologie die door de nieuwe Europese
Commissie is aangekondigd en waarbij de thema’s democratie en rechtsstaat een centralere
rol krijgen.
Mevrouw Zovko pleitte voor de opening van toetredingsonderhandelingen met Albanië
en Noord-Macedonië. Ze keek daarbij uit naar de EU-Westelijke Balkan Top die in mei
plaatsvindt in Zagreb: Zovko sprak de hoop uit dat de start van de onderhandelingen
met beide landen tijdens die bijeenkomst bezegeld kan worden.
Mevrouw Ruiz-Calavera zette de uitgangspunten van de beoogde hervorming van de uitbreidingsmethodologie
uiteen. De Europese Commissie wil dat het uitbreidingsproces geloofwaardiger wordt
door meer te focussen op fundamentele hervormingen, bijvoorbeeld op het gebied van
de rechtsstaat, democratie en economie. Daarnaast moet het proces een politieker karakter
krijgen door lidstaten al tijdens het toetredingsproces meer te betrekken. Ook wil
de Commissie het proces dynamischer maken door te gaan werken met zes thematische
clusters die de leidraad vormen voor toetreding. Door nog duidelijker vooraf aan te
geven wat de EU verwacht van (kandidaat-)lidstaten kan het proces ten slotte voorspelbaarder
worden gemaakt.
Na de inleidende sprekers volgde een discussie met de aanwezige parlementsleden. In
navolging van de vraag die de heer Van Apeldoorn stelde in de voorgaande sessie benadrukte
de heer Koopmans nogmaals dat Nederland de landen op de Westelijke Balkan steunt als
het gaat om hun toetredingsambities en veel waardering heeft voor de geboekte voortgang,
maar tegelijkertijd zeer hecht aan het vasthouden aan de gestelde voorwaarden. Zeker
omdat binnen de EU bepaalde lidstaten de laatste jaren afglijden wat betreft hun standaarden
voor democratie en rechtsstaat, is het van groot belang dat de EU vasthoudt aan de
strikte voorwaarden op dat gebied voor nieuwe lidstaten.
In de namiddag vonden workshops plaats waar de aanwezige parlementsleden werden verdeeld
over kleinere, parallelle sessies.
Workshop 1: Het Oostelijk Partnerschap na 2020
In deze workshop stond de toekomst van het Oostelijk Partnerschap centraal. Het Oostelijk
Partnerschap is een samenwerkingsverband tussen de EU en de landen Armenië, Azerbeidzjan,
Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland. Het vormt een apart onderdeel van het
Europees Nabuurschapsbeleid, gericht op betere politieke en economische samenwerking
met de oostelijke buurlanden van de EU. Tijdens een Top in juni 2020 zullen de EU
en de OP-landen de prioriteiten voor de periode na 2020 vaststellen. Ter voorbereiding
hierop zal de Europese Commissie in maart 2020 een voorstel publiceren.
De heer Gahler, lid van de commissie Buitenlandse Zaken van het Europees parlement,
benadrukte in zijn inleiding het belang van stabiliteit in de landen van het Oostelijk
Partnerschap voor de EU. Het huidige raamwerk voor samenwerking, de zogenaamde «20 deliverables for 2020», heeft geleid tot goede resultaten. Tegelijkertijd is er ook ruimte voor verbetering,
in het bijzonder ten aanzien van de versterking van de rechtsstaat, steun voor justitiële
hervorming en de bestrijding van corruptie. Deze verbeterpunten moeten worden meegenomen
bij het vaststellen van de prioriteiten na 2020. Daarnaast is het voor de toekomst
van het Partnerschap van belang dat duidelijk is welk ambitieniveau de EU heeft ten
aanzien van de OP-landen. OP-landen die grote hervormingen doorvoeren moeten daarvoor
ook worden beloond. Tot slot pleitte de heer Gahler voor meer dynamiek, een versterkte
aanpak om meer convergentie te bereiken en meer aandacht voor jongeren.
Workshop 2: PESCO – de uitdaging van coherentie met andere EU defensie-initiatieven
en de rol van het Europees parlement en nationale parlementen
In december 2017 hebben 25 EU-lidstaten, waaronder Nederland, besloten nauwer te gaan
samenwerken op het vlak van veiligheid en defensie onder de noemer PESCO (Permanent
Gestructureerde Samenwerking). In het kader van PESCO zijn de lidstaten 20 verbintenissen
aangegaan en zijn 47 projecten goedgekeurd. In deze workshop werd de laatste stand
van zaken besproken, evenals de relatie met andere EU defensie-initiatieven en de
rol van parlementen.
De workshop werd ingeleid met toespraken van mevrouw Loiseau, voorzitter van de subcommissie
voor Defensie van het Europees parlement, de heer Migoux, hoofd van de afdeling Defensie
en Veiligheid van de Europese Dienst voor Extern Optreden en de heer Perajica van
het Ministerie van Defensie van Kroatië. Hieruit werd duidelijk dat op dit moment
een strategische evaluatie van PESCO plaatsvindt die als doel heeft te bezien hoe
PESCO tot nu toe heeft gefunctioneerd en te bepalen hoe PESCO ook in de toekomst zo
effectief mogelijk kan bijdragen aan de Europese defensiesamenwerking. Hiertoe worden
de PESCO-commitments, de PESCO-projecten en de werkmethodes tegen het licht gehouden.
De resultaten worden in het najaar van 2020 verwacht. De sprekers benadrukten het
belang van voldoende commitment vanuit de lidstaten om PESCO tot een succes te maken.
Ook werd gepleit voor meer transparantie en een grotere rol voor parlementen om de
democratische legitimiteit van PESCO te versterken.
De heer Van Apeldoorn vroeg in het debat dat volgde of er middels PESCO wordt toegewerkt
naar een Europees leger. De Europese Unie is geen staat en mist democratische legitimiteit
en soevereiniteit om het bestaan van een Europees leger te verantwoorden, aldus de
heer Van Apeldoorn. De panelleden antwoordden dat er niet wordt ingezet op soevereiniteitsoverdracht
of het oprichten van een Europees leger, maar dat een Europese defensiesamenwerking
nu vooral nodig is als reactie op gezamenlijke bedreigingen.
Workshop 3: De rol van vrouwen in vrede en veiligheid
In deze workshop onderstreepte Hannah Neumann, lid van de subcommissie voor Defensie
van het Europees parlement, de belangrijke rol die vrouwen spelen in vrede en veiligheid.
Zo zijn vredesakkoorden bijvoorbeeld effectiever en bestendiger als er vrouwen bij
betrokken zijn geweest. Er werd voorts stilgestaan bij de implementatie van Resolutie
1325 inzake vrouwen, vrede en veiligheid (VVV) van de Verenigde Naties. Deze resolutie
roept lidstaten onder meer op zorg te dragen voor een grotere vertegenwoordiging van
vrouwen in het voorkomen, beheersen en beslechten van conflicten, de rol van vrouwen
in vredesoperaties te versterken, bij onderhandelingen over en de tenuitvoerlegging
van vredesafspraken een genderperspectief te kiezen, en de rechten en de bescherming
van vrouwen en meisjes na te leven. Hoewel de meeste lidstaten en de EU actieplannen
voor de uitvoering van de resolutie hebben opgesteld, werd geconcludeerd dat er nog
veel werk is te verzetten. Zo is bijvoorbeeld slechts 2% van de mediators vrouw, en
is in de EU slechts 12% van het militair personeel vrouw. Mevrouw Neumann deed de
oproep aan het aankomende Duitse EU-Voorzitterschap om dit onderwerp voor de volgende
conferentie wederom te agenderen om best-practices uit te wisselen en te spreken over
manieren waarop de rol van parlementariërs kan worden versterkt.
Woensdag 4 maart 2020
Sessie III: Het versterken van de Europese defensiesamenwerking en industrie
De tweede dag van de conferentie werd geopend met een toespraak van de Minister van
Defensie van Kroatië, de heer Krstcevic. In zijn bijdrage lichtte hij de vier prioriteiten
van het Kroatisch EU-Voorzitterschap op het terrein van Europese defensiesamenwerking
toe, te weten: 1) de implementatie van EU defensie-initiatieven, 2) het versterken
van EU-NAVO samenwerking, 3) het vergoten van de inspanningen van de EU in zuidoost
Europa en 4) de verdere ontwikkeling van de industrie- en onderzoeksdimensie van Europese
defensiesamenwerking. De Minister eindigde zijn inleiding met een pleidooi voor adequate
financiering in het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor het Europees Defensiefonds
(EDF). Volgens de Minister is de significante verlaging van het EDF in het laatste
voorstel voor het MFK, van € 13 miljard naar € 6 miljard, niet in lijn met het ambitieniveau
van de EU en doet het schade aan de geloofwaardigheid van de EU.
Aansluitend sprak de heer Pesonen, hoofd van het onlangs opgerichte Directoraat-Generaal
Defensie-industrie en Ruimtevaart van de Europese Commissie. Defensie is een van de
prioriteiten van de onlangs aangetreden Europese Commissie. Zo wil de Commissie in
de komende vijf jaar serieuze stappen zetten in de richting van een echte Europese
defensie-unie. Dit betekent echter niet dat de EU wil concurreren met de NAVO, noch
de taken van de NAVO wil dupliceren. De samenwerking met de NAVO blijft cruciaal.
Ook zal de EU blijven samenwerken met andere landen op defensieterrein. Wel moeten
de inspanningen de EU in staat stellen om eigenstandig te kunnen handelen. Ten aanzien
van het EDF sloot de heer Pesonen zich aan bij de oproep van de heer Krstcevic voor
adequate financiering in het nieuwe MFK. Tot slot riep hij de aanwezige parlementariërs
op om burgers en bedrijven te informeren over de kansen die het EDF te bieden heeft.
In de laatste inleiding gaf de heer Herczynski, plaatsvervangend secretaris-generaal
van de Europese Dienst voor Extern Optreden, aan dat 2020 een belangrijk jaar is voor
verschillende defensie-initiatieven die de afgelopen jaren in EU-verband zijn gelanceerd.
Zo vindt er dit jaar een strategische herziening van PESCO plaats aan de hand waarvan
de prioriteiten voor de periode 2021–2025 zullen worden bepaald. Verder worden in
het najaar de eerste resultaten verwacht van de eerste cyclus van de Coordinated Annual
Review on Defence (CARD). Ook wordt door de lidstaten en de EU-instellingen gewerkt
aan het opstellen van een strategisch kompas. Dit politiek en strategisch document
moet een concretisering en actualisering van de ambities en prioriteiten op het terrein
van het GVDB omvatten. De verwachting is dat het kompas over twee jaar gereed is.
De ambities van de EU moeten gepaard gaan met voldoende middelen, de voorgestelde
budgetten door de Commissie voor het EDF, militaire mobiliteit en de Europese vredesfaciliteit
moeten daarom worden gehandhaafd. Aangezien instabiliteit het nieuwe normaal is, moet
de EU meer verantwoordelijkheid neem voor haar eigen veiligheid, aldus de heer Herczynski.
Sessie IV: Gedachtewisseling met de Hoge Vertegenwoordiger over de prioriteiten van
het GBVB/GVDB
Deze sessie kon op het laatste moment geen doorgang vinden omdat de Hoge Vertegenwoordiger,
vanwege de escalatie in de provincie Idlib in Noordwest-Syrië en de situatie aan de
Turks-Griekse grens, genoodzaakt was om naar Turkije af te reizen om aldaar te spreken
met de Turkse autoriteiten.
Spoeddebat over de situatie in Syrië en Libië
Om de conferentie meer dynamiek te geven, in te kunnen spelen op de actualiteit en
delegaties meer invloed te geven op de inhoud van de conferentie, heeft het Kroatisch
Voorzitterschap voor het eerst een spoeddebat geagendeerd. Dit betreft een noviteit
binnen deze conferentie. Alle delegaties konden onderwerpen voor het spoeddebat aandragen.
Op basis van de inzendingen werd in het overleg met delegatieleiders besloten dat
het debat zou gaan over twee onderwerpen: de situatie in Syrië en de situatie in Libië.
Ten aanzien van beide landen werd door diverse parlementsleden aangegeven dat de instabiliteit
in deze landen, beide behorend tot het directe nabuurschap van de EU, een dreiging
is voor de EU. Instabiliteit aan de grenzen van de EU leidt tot veiligheidsrisico’s
voor de EU en daarom verdienen de langlopende conflicten in zowel Syrië als Libië
de volle aandacht van Europese lidstaten.
De heer Van Apeldoorn leverde een bijdrage aan het spoeddebat door in te gaan op de
humanitaire crisis in Syrië, die onder meer wordt veroorzaakt door oorlogsmisdaden
en schendingen van het internationaal recht door verschillende partijen. De situatie
waarin de vele vluchtelingen zich bevinden is verschrikkelijk en het welzijn van de
vluchtelingen dient dan ook de eerste prioriteit te zijn, ook als het gaat om de situatie
aan de Grieks-Turkse grens, waar vluchtelingen zich in een niemandsland bevinden.
De EU-lidstaten zouden zich in deze kwestie, ondanks de onacceptabele houding van
Turkije, verantwoordelijk moeten opstellen en af moeten zien van de sluiting van hun
grenzen.
Afsluiting
De sessie werd afgesloten met dankwoorden van de voorzitter van de commissie Buitenlandse
Zaken van het Kroatische parlement en de voorzitter van de commissie Buitenlandse
Zaken van het Europees parlement.
Er werd door de conferentie een document met niet-bindende conclusies aangenomen.
Een amendement, geïnitieerd door de delegatie van de Tweede Kamer, waarin de essentiële
rol van de NAVO wordt erkend in een Europees Gemeenschappelijk Defensiebeleid werd
opgenomen in de tekst. Mede naar aanleiding van een amendement waarin de delegatie
van de Tweede Kamer vroeg geen uitspraak te doen over het openen van toetredingsonderhandelingen
met Albanië en Noord-Macedonië werd een paragraaf hierover in de tekst aangepast.
De delegatieleden zijn echter van mening dat conclusies van interparlementaire conferenties
geen politieke uitspraken zouden moeten bevatten en hebben dat ook kenbaar gemaakt
tijdens de sessie over de vaststelling van de tekst. De delegatie heeft zich om die
reden onthouden bij de stemming over de conclusies. De conclusies werden door andere
delegaties echter breed gedeeld en zijn vastgesteld.
Aangekondigd werd dat de volgende Interparlementaire Conferentie voor het Gemeenschappelijk
Buitenlands, Veiligheids- en Defensiebeleid zal plaatsvinden van zaterdag 3 tot en
met maandag 5 september 2020 in de Rijksdag in Berlijn.
De delegatieleider, Van Apeldoorn
De griffier van de delegatie, Van den Driessche
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Indiener/ondertekenaar n.v.t., Functie n.v.t.