Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peters over uithuisgeplaatste kinderen die niet meer terug kunnen naar de eigen ouders
Vragen van het lid Peters (CDA) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Rechtsbescherming over uithuisgeplaatste kinderen die niet meer terug kunnen naar de eigen ouders (ingezonden 6 december 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens Minister
voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(ontvangen 24 april 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020,
nr. 1232.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kind kan niet terug naar ouders» van Radar?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe vaak komt het voor dat kinderen van ouders die uit huis gezet worden en daardoor
(tijdelijk) geen vaste woning hebben, in een pleeggezin worden geplaatst?
Antwoord 2
Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak dit voorkomt. Het CBS registreert het
totaal aantal plaatsingen in pleeggezinnen. De redenen die ten grondslag liggen aan
uithuisplaatsingen van kinderen worden niet geregistreerd. Wel zien we dat er in het
geval van huisuitzettingen van gezinnen vaak ook sprake is van andere problematiek,
waardoor een uithuisplaatsing in een gedwongen kader soms noodzakelijk is.
Vraag 3
Klopt het dat de overheid eist dat in een dergelijk geval een uit huis gezette ouder
binnen een half jaar een woning moet hebben, omdat anders het kind zodanig gehecht
is aan het pleeggezin dat het niet meer teruggeplaatst wordt? Zo ja, hoe vaak komt
dat voor?
Antwoord 3
Nee, er is geen sprake van een algemene eis van de overheid dat ouders na uithuisplaatsing
van een kind binnen een half jaar een woning moeten hebben. In algemene zin geldt
dat als een kind in het gedwongen kader uit huis wordt geplaatst, er voor terugkeer
in ieder geval sprake moet zijn van adequate omstandigheden voor het kind. De termijn
waarbinnen terugkeer dient plaats te vinden, ligt niet vast. Wat in het belang van
het kind is, vereist maatwerk op basis van diens specifieke situatie en omstandigheden.
Vraag 4
Deelt u de mening dat als de overheid eist dat een ouder als voorwaarde voor terugplaatsing
van eigen kind(eren) binnen een half jaar eigen woonruimte moet hebben, dat er dan
ook een verantwoordelijkheid op diezelfde overheid ligt om te helpen met zoeken naar
woonruimte, al dan niet met een urgentieverklaring? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Dit is geen eis die de overheid stelt (zie beantwoording vraag 3).
Vraag 5
Deelt u de mening dat uithuiszettingen als gevolg van schulden en armoede niet zouden
mogen plaatsvinden als het een gezin met kinderen betreft? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Kabinetsbeleid is huisuitzettingen als gevolg van schulden en armoede te voorkomen,
zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Woningverhuurders zetten zich daarvoor
op verschillende manieren en met goede resultaten in. De motie Peters en Kuzu vraagt
bijvoorbeeld de aanpak «laatstekanscuratele» in te zetten met als doel geen huisuitzettingen
wegens schulden meer te hebben.2 De aanpak houdt in dat de verhuurder als voorwaarde stelt voor het mogen blijven
wonen, dat de gemeente of een bewindvoerder het beheer van de financiën van de huurder
tijdelijk overneemt. Het kabinet zorgt dat eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving,
om deze en andere goede voorbeelden op grotere schaal in te zetten, worden weggenomen.
De Minister voor Milieu en Wonen informeerde de Kamer recent dat het huurrecht geen
belemmering is.3 Met een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening worden belemmeringen
voor de verwerking van de persoonsgegevens opgelost, uiteraard binnen de kaders van
de privacyregeling (zie antwoord 6 & 7). Waar mogelijk ondersteunt het kabinet maatschappelijke
initiatieven om huisuitzettingen te voorkomen. Recente voorbeelden zijn de projecten
«Vroegsignalering landt in Nederland» en «Huren zonder zorgen: Financieel in balans
je eerste woning huren», die zich respectievelijk richten op het versterken van de
samenwerking tussen woningverhuurders en gemeentelijke schuldhulpverleners bij het
oplossen van huurachterstanden en op het voorkomen van huurachterstanden bij jongeren.
Vraag 6, 7
Op welke wijze heeft u in dit verband uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Peters
c.s. (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 85) waarin verzocht is om te onderzoeken hoe uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden
en armoede zo veel mogelijk voorkomen kan worden?
Op welke wijze is het voorkomen van uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden
en armoede meegenomen in de uitwerking van de afspraken uit het Interbestuurlijk Programma
van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? En op welke wijze
is dit meegenomen als onderdeel van de Brede Schuldenaanpak?4 Welke resultaten heeft dit tot nog toe gehad?
Antwoord 6, 7
Deze motie is betrokken bij de uitvoering van zowel de actieagenda van de opgave Schulden
binnen het Interbestuurlijk Programma als de Brede Schuldenaanpak. Beide programma’s
zetten in op vroegsignalering van schulden, waaronder vroegsignalering van huurachterstanden
om huisuitzettingen te voorkomen. In samenwerking met onder meer gemeenten en woningcorporaties
is de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorbereid, die uw Kamer
op 10 maart jl. heeft aangenomen.5 Deze wetswijziging neemt belemmeringen weg voor het delen van huurachterstanden van
woningverhuurders met gemeenten en zal daarmee de samenwerking tussen gemeenten en
verhuurders versterken om huisuitzettingen te voorkomen. Deze samenwerking is al praktijk
en draagt bij aan de dalende trend in het aantal huisuitzettingen, net als alle andere
maatregelen (zoals huisbezoek en telefonisch contact) die corporaties nemen om huurachterstanden
te voorkomen.
Het aantal vonnissen tot huisuitzetting nam de afgelopen achtereenvolgende vijf jaren
telkens af. Het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen bij corporaties daalde van
6.980 in 2013 naar 3.000 in 2018. 12% van deze huishoudens heeft ook kinderen. Zelfs
wanneer de rechter oordeelt dat iemand uit huis gezet mag worden, zoeken corporaties,
gemeenten en andere partners tot het laatste moment met de huurder(s) naar een oplossing.
Dat leidt ertoe dat bij 75% van de vonnissen alsnog een oplossing wordt gevonden en
er geen huisuitzetting plaatsvindt.
Vraag 8
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Kinderombudsman dat als er toch wordt overgegaan
tot een uithuisplaatsing, er een garantie van huisvesting zou moeten zijn voor de
ouder(s) waar het kind naartoe gaat?
Antwoord 8
In geval de Kinderombudsman bedoelt dat er een garantie van huisvesting zou moeten
zijn voor de ouders waarvan de kinderen uit huis zijn geplaatst via een rechterlijke
machtiging, deelt het Kabinet die mening niet. Uiteraard acht het Kabinet het van
belang dat kinderen zo veel mogelijk bij hun eigen ouders kunnen wonen. Ouders zijn
echter primair zelf verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een adequate woonsituatie
voor hun gezin, ook wanneer een huisuitzetting samenloopt met een uithuisplaatsing
van kinderen. Gemeenten en corporaties kunnen deze vaak kwetsbare huishoudens daarbij
ondersteunen. Dat kan bijvoorbeeld door hen bij een eventueel vonnis tot huisuitzetting
een tweede kans te geven en de huurovereenkomstvorm voort te zetten (het zgn. tweede-kansbeleid).
Ook kunnen gemeenten dakloze ouders waarvan de kinderen in pleeggezinnen verblijven,
benoemen tot urgentiecategorie in de huisvestingsverordening of urgentieregeling.
Tevens kunnen zij overwegen hen met voorrang een woning toe te wijzen op basis van
beoordeling van de specifieke omstandigheden van de situatie van het huishouden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.