Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over voortgang sectorakkoorden funderend onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
               31 289 Voortgezet Onderwijs
         
Nr. 518 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 7 mei 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
                  opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
                  over de brief van 31 januari 2020 inzake voortgang sectorakkoorden funderend onderwijs
                  (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 502).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 5 maart 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
                  Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 24 april 2020 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
7
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden
                     funderend onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen.
                  
In het rapport «inzicht besteding prestatieboxmiddelen PO»1 lezen deze leden dat een deel van de besturen de middelen uit de prestatiebox inzetten
                     op structurele kostenposten waar na dit jaar nog doorlopende verplichtingen aan verbonden
                     zijn. Wat zijn de gevolgen hiervan voor scholen? Worden doorlopende verplichtingen
                     dan uit de reserves van scholen betaald of gaat dit ten koste van andere taken zoals
                     het verminderen van de werkdruk? Deze leden vragen of de prestatieboxmiddelen ook
                     besteed kunnen worden aan extra beloning voor excellent presterende docenten? Zijn
                     er schoolbesturen die dit al doen en wat zijn de resultaten daarvan? Deze leden lezen
                     dat het inzetten van de middelen uit de prestatiebox voor het verhogen van de lerarensalarissen
                     geen compensatie is voor de negatieve effecten van het verminderen of stopzetten van
                     de prestatieboxgelden. Geldt deze constatering voor een algemene verhoging van de
                     lerarensalarissen of is het wel mogelijk om goed presterende docenten extra te belonen,
                     zonder dat dit ten koste gaat van de opgebouwde resultaten van de prestatieboxgelden,
                     zo vragen de leden.
                  
In het rapport «oplossingen voor het bewegingsonderwijs, hoe komen we verder?»2 worden er vijf belangrijke knelpunten aangedragen die belemmeren dat scholen voldoen
                     aan het geven van bevoegde lessen bewegingsonderwijs en het geven van minimaal twee
                     lesuren bewegingsonderwijs per week (samen vormt dit de norm bewegingsonderwijs).
                     Kan de Minister op elk knelpunt ingaan en ook ingaan op welke rol de Minister zal
                     spelen om dit knelpunt weg te nemen? Kan de Minister tevens ingaan op elke oplossingsrichting
                     die wordt aangeboden, zowel op rijks als school en gemeenteniveau?
                  
Voornoemde leden lezen dat in de casestudie er schoolleiders zijn die bewust de ruimte
                     voor bewegingsonderwijs inzetten voor een ander vak om zich als school te profileren.
                     Welke maatregelen gaat de Minister nemen om dit tegen te gaan? Daarnaast lezen de
                     leden dat in de meeste gevallen de ruimte voor bewegingsonderwijs wordt ingevuld door
                     kernvakken. Op welke manier gaat de Minister bij deze scholen onder de aandacht brengen
                     dat ruimte voor bewegingsonderwijs ook daadwerkelijk aan bewegingsonderwijs besteed
                     moet worden?
                  
Deze leden lezen dat het Rijk een oplossing kan bieden om de prioriteit van voldoende
                     bevoegd bewegingsonderwijs sterker over te brengen. Op welke manier gaat de Minister
                     het gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen3 over bewegingsonderwijs als deugdelijkheidseis, na de behandeling in de Eerste Kamer,
                     onder de aandacht brengen bij schoolbesturen? Ziet de Minister dit als een oplossing
                     die het Rijk kan aandragen om de prioriteit van voldoende bevoegd bewegingsonderwijs
                     sterker over te brengen of neemt de Minister daarnaast nog extra stappen om dit doel
                     te bereiken? Op welke manier gaat de Minister met het Ministerie van Volksgezondheid,
                     Welzijn en Sport samenwerken om deze prioriteit sterker over te brengen?
                  
Deze leden lezen dat de reistijd naar de accommodatie ook een rol speelt voor scholen
                     om in plaats van twee uur maar een uur bewegingsonderwijs aan te bieden. Van de gemeenten
                     geeft 30 procent aan dat zij niet voor elke school altijd voldoen aan de accommodatieverplichting.
                     Kan de Minister een overzicht geven over de afgelopen vijf jaar van hoeveel procent
                     van de gemeenten aangeeft niet altijd te kunnen voldoen aan de accommodatieverplichting?
                     Is hier een verbetering zichtbaar? Op welke manier worden gemeenten herinnerd aan
                     hun accommodatieverplichting? Daarnaast lezen de leden dat er ook scholen zijn waar
                     de reistijd de reden was voor minder lesuren bewegingsonderwijs, maar dat de accommodatie
                     zich wel binnen een kilometer van het schoolgebouw bevindt. Hoe gaat de Minister toezien
                     dat deze scholen wel twee lesuren bewegingsonderwijs gaan aanbieden?
                  
Voornoemde leden lezen in «extra inspanningen achterblijven ambities»4 dat vrijwel alle gemeenten gebruik maken van combinatiefunctionarissen, waarbij sportverenigingen
                     zich verbinden aan scholen. Op welke manier worden sportverenigingen gecompenseerd
                     wanneer zij actief samenwerken met scholen? Ziet de Minister mogelijkheden om samen
                     met gemeenten sportverenigingen die zich vrijwillig committeren aan scholen tegemoet
                     te komen in bijvoorbeeld de zaalhuur of op een andere manier te belonen dat zij zich
                     maatschappelijk inzetten? Deze leden lezen dat de Minister in gesprek zal gaan met
                     de VSG5 om meer aandacht te vragen voor de rol van gemeenten als procesregisseur als het
                     bijvoorbeeld gaat om de hoeveel accommodaties in gemeenten. Wanneer zal dit plaatsvinden
                     en wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?
                  
Deze leden lezen dat de Minister op korte termijn, samen met de Minister voor Medische
                     Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, in gesprek zal gaan met de PO-Raad
                     en de VSG om de samenwerking tussen scholen en gemeenten verder te stimuleren. Wanneer
                     zal dit gesprek plaatsvinden, heeft dit gesprek toevallig al plaatsgevonden en wanneer
                     wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?
                  
De aan het woord zijnde leden lezen in de begeleidende brief6 dat de Minister het laatste jaar van de sectorakkoorden gaat gebruiken om te komen
                     tot een nieuwe inrichting. Tegelijkertijd constateert de Minister dat er momenteel
                     te weinig verantwoording en inzicht is in de besteding van de middelen van de sectorakkoorden.
                     Ziet de Minister nu al mogelijkheden om in ieder geval de verantwoording en inzicht
                     van de besteding van de middelen te verbeteren en deze dit jaar te implementeren?
                     Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is dat er goed inzicht is
                     in de besteding van overheidsgeld en dat hier op een goede manier verantwoording voor
                     moet worden afgelegd? Deze leden lezen tevens dat er meer nodig is om de uitdagingen
                     het hoofd te kunnen bieden. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de
                     ambities waargemaakt worden? Welke consequenties volgen er wanneer bestuurders niet
                     de vereiste stappen zetten om de ambities te kunnen behalen, zo vragen deze leden.
                  
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen in de onderhavige begeleidende brief van de Minister
                     dat er sinds de vorige brief over de sectorakkoorden uit juli 20197 enige verbetering is opgetreden in het halen van de gemaakte afspraken op de diverse
                     gebieden. In de bijlage8 waar de Minister naar verwijst wordt een aantal zaken opgesomd waar de scholen mee
                     bezig zijn geweest sinds juli 2019, maar is het deze leden niet duidelijk waar de
                     vooruitgang ten opzichte van juli 2019 nu precies in zit. Deze leden vragen de Minister
                     dan ook of het mogelijk is om voortbordurend op het verslag van vorig jaar per onderdeel
                     aan te geven hoe het er in juli 2019 voorstond en hoe het er nu voorstaat, bijvoorbeeld
                     door aan te geven hoe groot het percentage scholen is dat nu wel voldoet aan de gemaakte
                     afspraken uit het sectorakkoord van 2014.
                  
Voornoemde leden vragen de Minister of hij zich zorgen maakt over de voortgang van
                     de uitvoering van de sectorakkoorden, nu aan het einde van de rit na ongeveer zes
                     jaren nog steeds blijkt dat scholen zich niet houden aan de gemaakte afspraken. Deze
                     leden vragen de Minister of er consequenties zitten aan het nog steeds niet voldoen
                     aan de sectorakkoorden voor de scholen. Zo ja, gaat het dan om beleidsmatige consequenties
                     of om financiële consequenties? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen ook of de Minister
                     gezien de ervaringen met de uitvoering van deze sectorakkoorden voornemens is om de
                     afspraken voor de nieuwe sectorakkoorden in een nieuwe vorm te gieten waarbij beter
                     gestuurd kan worden op het voldoen door scholen aan de gemaakte afspraken.
                  
De aan het woord zijnde leden lezen dat uit het onderzoek van Regioplan9 naar aanleiding van de motie van de leden Van Meenen en Rog10 zou blijken dat als er middelen uit de prestatiebox zouden worden ingezet voor lerarensalarissen
                     scholen zouden moeten bezuinigen op extra formatie en in sommige gevallen ook op reguliere
                     formatie. Deze leden vragen of hierbij ook de effecten van de extra middelen zijn
                     meegenomen die de scholen deze kabinetsperiode hebben gekregen, met name de extra
                     middelen van afgelopen najaar. Deze leden vragen welk gevolg de Minister gaat geven
                     aan het onderzoek van Regioplan. Betekent dit dat hij geen verdere stappen gaat ondernemen
                     om te kijken in hoeverre het mogelijk is om middelen vanuit de prestatiebox in te
                     zetten voor salarissen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het niet nakomen van de gemaakte
                     afspraken uit de sectorakkoorden door de scholen? Zijn hier ook middelen mee gemoeid
                     die niet zijn ingezet vanwege het niet nakomen van de afspraken?
                  
Deze leden lezen in de bijlage over het bewegingsonderwijs11 dat scholen vanwege allerlei redenen niet voldoen aan de eisen voor bewegingsonderwijs
                     zoals het aantal uren, maar ook op het gebied van de bevoegde docenten. Deze leden
                     vragen welke actie de Minister gaat ondernemen tegen scholen die hebben besloten om
                     helemaal geen bewegingsonderwijs te geven, maar deze tijd volledig te benutten aan
                     de kernvakken. Deze leden vragen de Minister tevens om hoeveel scholen het gaat. Tot
                     slot op dit punt vragen deze leden wat de gevolgen zijn van het aangenomen gewijzigd
                     amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen12 waarbij bewegingsonderwijs een deugdelijkheidseis is geworden voor bovengenoemde
                     scholen en andere scholen die niet voldoen aan de gestelde eisen.
                  
Tot slot lezen de aan het woord zijnde leden in de bijlage over de stand van zaken
                     van de uitvoering van de sectorakkoorden13 dat het niet alle scholen voor voortgezet onderwijs lukt om binnen de gestelde termijn
                     een afdeling die onvoldoende of zelfs zeer zwak scoort op onderwijskwaliteit weer
                     op orde te hebben. Deze leden vragen hoe dit kan. De afspraak was toch dat scholen
                     die zeer zwak zijn binnen een jaar weer basiskwaliteit moeten laten zien? Welke consequenties
                     zijn er voor scholen die deze termijn niet halen en wordt hier op gehandhaafd door
                     de Inspectie van het Onderwijs? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om hier
                     extra acties op te zetten om te zorgen dat de gestelde termijn voor herstel wel wordt
                     gehaald, zo vragen deze leden.
                  
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden
                     funderend onderwijs en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
                  
Deze leden vragen de Minister of hij oordeelt dat het bestuursakkoord PO en het sectorakkoord
                     VO hebben geleid tot de gewenste kwaliteitsimpuls? Tegenover de gemaakte afspraken
                     heeft in 2014 een investering gestaan van jaarlijks 440 miljoen die apart via de prestatiebox
                     wordt bekostigd. De Minister stelt dat een groot aantal doelen van de sectorakkoorden
                     zijn gehaald. Deze leden vragen de Minister welke doelen hij precies bedoelt bij het
                     primair onderwijs. Wanneer kan de Kamer de eindevaluatie van de sectorakkoorden verwachten?
                     Deze leden constateren uit de tussenrapportage dat doelen uit 2014 nauwelijks zijn
                     bereikt. Zo is er weinig vooruitgang in de doelstelling om twee lesuren bewegingsonderwijs
                     te bieden, is er geen enkele ontwikkeling geweest in het aandeel basisschoolbesturen
                     dat voldoende kwaliteitszorg op basis van een zelfevaluatie heeft en is dus de doelstelling
                     van 80 procent bij lange na niet gehaald, wordt Vensters slechts door 39 procent van
                     de scholen ingevuld, blijft het aantal masteropgeleide leraren achter op de ambitie
                     en is er niet meer gedifferentieerd onderwijs. Deze leden constateren dat vervolgens
                     bij de actualisatie de doelen zijn vervaagd en nauwelijks meetbaar zijn, waardoor
                     bij de eindevaluatie de doelen lastig getoetst kunnen worden. Dit terwijl het voortgezet
                     onderwijs in de tussenrapportage een betere prestatie heeft geleverd én bij de actualisatie
                     duidelijk meetbare doelen heeft opgesteld. Deze leden vragen een reactie van de Minister
                     hierop. Is er bij de actualisatie geen kans verloren gegaan om de verantwoording en
                     inzicht in de bestedingen van prestatieboxmiddelen in het PO te versterken? Is het
                     nog wel mogelijk voor de besturen van het primair onderwijs om te voldoen aan de eis
                     van voldoende realisatie14 van het bestuursakkoord om een deel van de middelen aan de lumpsum toe te voegen?
                     Deze leden vragen de Minister of hij de nakoming van de afspraken in het bestuursakkoord
                     van 2014 voldoende vindt. Deze leden vragen de Minister of er consequenties hangen
                     aan het niet voldoen aan deze afspraken. Deze leden lezen in het onderzoek dat het
                     grootste deel van de besturen zegt dat de activiteiten uit het bestuursakkoord waarin
                     ze hebben geïnvesteerd nog doorlopen na dit jaar, terwijl in het akkoord is afgesproken
                     dat alleen bij voldoende realisatie de middelen in 2020 in de lumpsum terecht zouden
                     komen. Deze leden vragen een reactie van Minister hierop.
                  
Voornoemde leden vragen hoe de Minister dit soort eenzijdige akkoorden beoordeelt,
                     waar alleen via de werkgevers afspraken worden gemaakt voor een gehele sector. De
                     Minister geeft aan een nieuwe inrichting te wensen voor het sectorakkoord in 2020
                     met de inspraak van schoolleiders, leraren en onderwijsondersteuners, en daar de toekomstige
                     inzet van middelen van af te laten hangen. Deze leden vragen de Minister of hij als
                     mogelijke uitkomst ziet dat een deel van de prestatieboxmiddelen wordt ingezet voor
                     het salaris van basisschoolleraren, aangezien hij dit niet als scenario omschrijft.
                     Deze leden vragen de Minister of de kans niet sowieso groot is dat er een andere prioritering
                     voor de middelen komt aangezien hij van plan is om de sectorakkoorden anders in te
                     richten met inspraak van leraren en schoolleiders.
                  
Deze leden lezen in het onderzoek15 dat het geld uit de prestatieboxmiddelen wordt uitgegeven aan structurele uitgaven
                     met doorlopende verplichtingen, zoals salaris of afschrijving. Deze leden lezen dat
                     het geld is geïnvesteerd in ICT-hardware, ICT-coördinatoren en plusklassen. Deze leden
                     vragen de Minister of de lumpsum niet toereikend zou moeten zijn om dit soort personele
                     en materiële zaken te bekostigen. Hoe beoordeelt de Minister deze uitgaven in het
                     licht van het lerarentekort en de gevolgen daarvan op de onderwijskwaliteit, zoals
                     deze week geschetst in het centraal economisch plan van het CPB16, 17? Deelt de Minister de uitkomst van het CPB18 dat de leraar de sleutel is tot kwalitatief goed onderwijs? Is de Minister het eens
                     met deze leden dat in tijden van een lerarentekort de leraar zowel in beleid als in
                     investeringen de grootste prioriteit zou moeten zijn? Is de Minister het tevens met
                     deze leden eens dat de onderwijskwaliteit sterker onder druk komt te staan door het
                     lerarentekort, dan door wegvallende ICT-investeringen? Deze leden vragen de Minister
                     of hij bereid is bij de nieuwe inrichting van de sectorakkoorden de middelen te herprioriteren
                     naar het lerarentekort. Hoe beoordeeld de Minister de rol van de werkgevers vanaf
                     2014 ten aanzien van het lerarentekort en strategisch personeelsbeleid? Is hier sprake
                     geweest van goed werkgeverschap?
                  
Kan de Minister aangeven hoe de bevindingen uit dit onderzoek19 samenhangen met het onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging? Worden de
                     uitkomsten van dit onderzoek naar de uitgaven van de prestatieboxmiddelen meegenomen
                     in het onderzoek naar de toereikendheid en wanneer kan de Kamer uitkomsten verwachten,
                     zo vragen deze leden. De leden vragen de Minister of er bij het onderzoek is uitgegaan
                     van de bekostiging in 2014 of dat de latere investeringen zijn meegerekend, zoals
                     het herfstakkoord, het regeerakkoord en het werkdrukakkoord. Is er nog steeds sprake
                     van bezuinigingen indien deze structurele investeringen worden meegerekend, zo vragen
                     deze leden.
                  
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
                     de sectorakkoorden in het funderend onderwijs. Deze leden hebben hier nog enkele vragen
                     over.
                  
Uit het onderzoek naar of, en op welke wijze, verantwoord een deel van de middelen
                     uit de prestatiebox po per 2020 kan worden aangewend voor verdere verbetering van
                     de salarispositie en carrièrepaden van basisschoolleerkrachten, blijkt dat minder
                     middelen uit de prestatiebox zou betekenen dat een deel van de besturen moet bezuinigen
                     op personeel en professionalisering. Welke andere mogelijke geldposten ziet de Minister
                     om aan te wenden voor verbetering van de salarispositie en de carrièrepaden van basisschoolleerkrachten
                     die geen negatief effect hebben op het onderwijs?
                  
De Minister geeft aan dat samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers
                     van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek zal worden gevoerd
                     over de toekomstige inzet van de middelen. Welke vertegenwoordigers bedoelt de Minister
                     precies? Wat is hun stem waard in deze gesprekken ten opzichte van de werkgevers?
                     Is de Minister überhaupt al gestart met deze gesprekken? Zo ja, wat is daar tot nu
                     toe uitgekomen?
                  
Hoe wordt de voortgang van het bewegingsonderwijs in het po in de gaten gehouden en
                     door wie? Wat is hierbij de rol van de Inspectie van het Onderwijs? Op welke wijze
                     wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO20-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven? Hoeveel geld uit de werkdrukmiddelen
                     wordt door scholen besteed aan bewegingsonderwijs door een vakleerkracht? Hoeveel
                     scholen zetten de werkdrukmiddelen op deze manier in, zo vragen deze leden.
                  
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
                     brief. De Minister meldt dat op het onderdeel professionele scholen met name wordt
                     geïnvesteerd in de vaardigheden van startende en zittende leraren en schoolleiders
                     door het inkopen van scholing en het vrijroosteren van leerkrachten. Deze leden vragen
                     in hoeverre leraren en leerkrachten hierbij ook zeggenschap krijgen over deze scholing
                     zodat deze leraren en leerkrachten zich professionaliseren met scholing waar zij vooral
                     zelf behoefte aan hebben.
                  
Hoe denkt de Minister het strategisch personeelsbeleid op scholen binnen afzienbare
                     tijd te verbeteren? Hoe denkt hij over een professionele gesprekkencyclus waarin in
                     ieder geval aandacht bestaat voor professionalisering en beloning? Een onderdeel van
                     strategisch personeelsbeleid is ook behoud van personeel. Hoe verklaart de Minister
                     dat in tijden van lerarentekorten het aantal tijdelijke contracten groeit ten opzichte
                     van het aantal vaste contracten? Uit het onderzoek naar strategisch personeelsbeleid
                     blijkt dat zowel bestuurders, schoolleiders als leraren professionele ontwikkeling
                     beoordelen als relatief zwak. In het onderzoek van Regioplan naar de besteding van
                     de prestatieboxmiddelen21, geven bestuurders aan een groot deel van deze middelen te besteden aan professionalisering.
                     Hoe kan het dat bestuurders melden relatief veel middelen uit te geven aan professionalisering
                     (versterken vaardigheden leraren), maar tegelijkertijd dit als relatief zwak beoordelen?
                     Ook de beloning wordt als zwak punt van het personeelsbeleid beoordeeld. Hoe kan het
                     dat er in het personeelsbeleid zo weinig aandacht is voor beloning, terwijl er voldoende
                     mogelijkheden bestaan en de behoefte onder onderwijspersoneel groot is?
                  
Voornoemde leden vinden dat de reguliere bekostiging voldoende moet zijn om gewoon
                     goed onderwijs te geven en goed onderwijs vraagt om zekerheid en continuïteit. In
                     dat licht past de overheid een zekere terughoudendheid met aanvullende middelen en
                     beleidsprioriteiten. Hoe denkt de Minister hierover? Deze leden signaleren dat schoolbesturen
                     de uitgaven van de prestatieboxmiddelen niet concreet hebben bijgehouden en men zich
                     in een evaluatie dus enkel kan baseren op wat schoolbesturen zeggen. Het is immers
                     niet vastgelegd. Er is bovendien geen directe link te leggen tussen de inzet van (extra)
                     middelen en de realisatie van doelen. Hoe denkt de Minister over extra voorwaarden
                     voor de besteding en verantwoording van onderwijsgeld in het algemeen? Door vooraf
                     meer voorwaarden te stellen kan ook beter gewaarborgd worden waaraan de middelen besteed
                     worden. Met heldere bestedingsvoorwaarden kunnen medezeggenschapsorganen ook beter
                     in positie worden gebracht. Wat is de reactie van de Minister op deze overwegingen?
                  
De Minister kondigt in onderhavige brief aan dat hij de prestatieboxmiddelen in het
                     schooljaar 2020/2021 voor het laatst onder de huidige voorwaarden beschikbaar blijft
                     stellen aan scholen en dat hij voor het einde van 2020 zal komen met scenario’s voor
                     de toekomstige inzet van middelen opdat scholen hier bij hun begroting voor 2021–2022
                     rekening mee kunnen houden. Kan de Minister toelichten wat dit betekent voor scholen
                     in het voortgezet onderwijs die, in tegenstelling tot het primair onderwijs, niet
                     worden bekostigd per schooljaar, maar per kalenderjaar? Waar kunnen zij rekening mee
                     houden voor het kalenderjaar 2021, zo vragen deze leden.
                  
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden
                     funderend onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen.
                  
In het rapport «inzicht besteding prestatieboxmiddelen PO»22 lezen deze leden dat een deel van de besturen de middelen uit de prestatiebox inzetten
                     op structurele kostenposten waar na dit jaar nog doorlopende verplichtingen aan verbonden
                     zijn. Wat zijn de gevolgen hiervan voor scholen? Worden doorlopende verplichtingen
                     dan uit de reserves van scholen betaald of gaat dit ten koste van andere taken zoals
                     het verminderen van de werkdruk?
                  
Het onderzoek van Regioplan laat zien dat het merendeel van de onderzochte besturen
                  (een deel van) de middelen van de prestatiebox inzet voor structurele kostenposten.
                  Dit zijn met name bestedingen aan personeel met een doorlopend contract (bijv. coördinatoren),
                  aan de afschrijving van ICT-hardware of -software en afschrijving van leermiddelen
                  en -materialen. Deze verplichtingen zullen ook het volgende jaar en/of volgende jaren
                  moeten worden nagekomen. Gezien de aard van deze bestedingen zou het voor scholen
                  gevolgen kunnen hebben als schoolbesturen niet langer aan deze verplichtingen kunnen
                  voldoen. Het onderzoek van Regioplan maakt duidelijk dat wanneer de prestatieboxmiddelen
                  minder of niet meer worden uitgekeerd, schoolbesturen dan – om te voldoen aan doorlopende
                  verplichtingen – moeten bezuinigen op andere taken. Hier kan het verminderen van werkdruk
                  onder vallen. Het onderzoek biedt geen inzicht of doorlopende verplichtingen ook uit
                  de reserves kunnen worden betaald. In principe is de reserve niet geschikt voor structurele
                  uitgaven.
               
Deze leden vragen of de prestatieboxmiddelen ook besteed kunnen worden aan extra beloning
                  voor excellent presterende docenten? Zijn er schoolbesturen die dit al doen en wat
                  zijn de resultaten daarvan?
               
De prestatieboxmiddelen worden toegekend aan het bevoegd gezag van een school om de
                  afspraken uit de sectorakkoorden te realiseren. De middelen worden verantwoord in
                  de jaarrekening en de jaarverslaglegging, zoals bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving
                  onderwijs. De prestatieboxmiddelen kunnen besteed worden aan andere activiteiten dan
                  waarvoor ze worden verstrekt, bijvoorbeeld aan extra beloning. We hebben geen inzicht
                  in of de prestatieboxmiddelen ook worden besteed aan extra beloning voor excellent
                  presterende docenten en wat de resultaten hiervan zijn. In het onderzoek van Regioplan
                  kunnen geen voorbeelden worden gevonden van besturen die dit doen.
               
Deze leden lezen dat het inzetten van de middelen uit de prestatiebox voor het verhogen
                  van de lerarensalarissen geen compensatie is voor de negatieve effecten van het verminderen
                  of stopzetten van de prestatieboxgelden. Geldt deze constatering voor een algemene
                  verhoging van de lerarensalarissen of is het wel mogelijk om goed presterende docenten
                  extra te belonen, zonder dat dit ten koste gaat van de opgebouwde resultaten van de
                  prestatieboxgelden, zo vragen de leden.
               
De constatering gaat hier over het verschuiven van prestatieboxmiddelen naar andere
                  bestedingsdoelen. Ook bij een verschuiving naar een extra beloning voor goed presterende
                  docenten, is de verwachting dat deze negatieve effecten zullen optreden.
               
In het rapport «oplossingen voor het bewegingsonderwijs, hoe komen we verder?»23 worden er vijf belangrijke knelpunten aangedragen die belemmeren dat scholen voldoen
                  aan het geven van bevoegde lessen bewegingsonderwijs en het geven van minimaal twee
                  lesuren bewegingsonderwijs per week (samen vormt dit de norm bewegingsonderwijs).
                  Kan de Minister op elk knelpunt ingaan en ook ingaan op welke rol de Minister zal
                  spelen om dit knelpunt weg te nemen?
               
In mijn brief van januari 2020 over de extra inspanningen rond achterblijvende ambities
                  ben ik op alle knelpunten ingegaan.24 De verduidelijking van onderdelen uit deze brief zal in de beantwoording van de onderstaande
                  vragen worden gedaan. Hierin is rekening gehouden met de veranderde situatie door
                  het amendement van de leden Heerema en Van Nispen.
               
Kan de Minister tevens ingaan op elke oplossingsrichting die wordt aangeboden, zowel
                  op rijks als school en gemeenteniveau?
               
Voor zowel gemeenten als scholen geldt dat ze de vrijheid hebben om hun eigen visie
                  op sport en bewegingsonderwijs in te vullen. Daarmee komt ook de eigen verantwoordelijkheid
                  om hier zorgvuldig mee om te gaan. Ik kan en wil niet voor elke school of gemeente
                  ingaan op het soms complexe samenspel van knelpunten en contextafhankelijke factoren.
                  Zoals het onderzoek van Ecorys aangeeft lukt het scholen en gemeenten goed om alternatieve
                  oplossingen te vinden wanneer scholen en gemeenten zich hebben gecommitteerd aan de
                  doelstellingen. Ik ben bereid om de komende tijd samen met de PO-Raad, VSG en de KVLO
                  te bekijken hoe er extra aandacht kan worden gegeven aan het doel en noodzaak van
                  bewegingsonderwijs en de alternatieve oplossingen te belichten.
               
Voornoemde leden lezen dat in de casestudie er schoolleiders zijn die bewust de ruimte
                  voor bewegingsonderwijs inzetten voor een ander vak om zich als school te profileren.
                  Welke maatregelen gaat de Minister nemen om dit tegen te gaan? Daarnaast lezen de
                  leden dat in de meeste gevallen de ruimte voor bewegingsonderwijs wordt ingevuld door
                  kernvakken. Op welke manier gaat de Minister bij deze scholen onder de aandacht brengen
                  dat ruimte voor bewegingsonderwijs ook daadwerkelijk aan bewegingsonderwijs besteed
                  moet worden?
               
Scholen zijn ook nu wettelijk verplicht om kwalitatief goed bewegingsonderwijs aan
                  te bieden. Ook voor het leergebied bewegen en sport worden de kerndoelen vernieuwd
                  en concreter gemaakt, als onderdeel van de verbetering van het curriculum voor het
                  funderend onderwijs. Op deze manier wordt verhelderd wat er exact van scholen wordt
                  gevraagd. Hiermee wordt aangescherpt wat wel en wat er niet tot de maatschappelijke
                  opdracht van scholen behoort. Daarmee kan de Inspectie naar verwachting effectiever
                  toezicht houden, ook voor wat betreft bewegingsonderwijs.
               
Deze leden lezen dat het Rijk een oplossing kan bieden om de prioriteit van voldoende
                  bevoegd bewegingsonderwijs sterker over te brengen. Op welke manier gaat de Minister
                  het gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen25 over bewegingsonderwijs als deugdelijkheidseis, na de behandeling in de Eerste Kamer,
                  onder de aandacht brengen bij schoolbesturen?
               
Indien de Eerste Kamer het gehele wetsvoorstel over deugdelijkheidseisen heeft aanvaard,
                  zal over de gevolgen, inclusief de gevolgen voor bewegingsonderwijs, via de gebruikelijke
                  kanalen worden gecommuniceerd. Samen met de PO-Raad, de VSG en de KVLO zal daarnaast
                  worden bekeken hoe dit onder de aandacht van scholen kan worden gebracht, en welke
                  oplossingsrichtingen er voor verschillende knelpunten zijn. Daarnaast ben ik voornemens
                  de communicatiekanalen via landelijke programma’s als JOGG en Gezonde School op het
                  juiste moment in te zetten, zodat de informatie breed bekend wordt.
               
Ziet de Minister dit als een oplossing die het Rijk kan aandragen om de prioriteit
                  van voldoende bevoegd bewegingsonderwijs sterker over te brengen of neemt de Minister
                  daarnaast nog extra stappen om dit doel te bereiken?
               
Wanneer het gewijzigd amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen is geëffectueerd
                  zijn scholen verplicht hiermee rekening te houden in de onderwijskundige verdeling
                  van de onderwijstijd. In combinatie met de herziening waarin de explicitering van
                  de kerndoelen voor onder andere bewegingsonderwijs zal plaats vinden, zal dit scholen
                  voldoende richting geven om bewegingsonderwijs zo goed mogelijk in te vullen.
               
Op welke manier gaat de Minister met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
                  Sport samenwerken om deze prioriteit sterker over te brengen?
               
Onder andere de Minister van Medische Zorg en Sport en ikzelf hebben reeds het Nationaal
                  Sportakkoord gesloten. Onderdeel hiervan is € 180 miljoen. voor de Brede Impuls Combinatiefuncties
                  waarvan naar schatting € 54 miljoen. aan het po ten goede komt. De rijksmiddelen zijn
                  per 2019 verruimd met 650 fte voor sport en later met 50 fte voor cultuur. Samen gaat
                  het om afgerond 3.665 fte combinatiefunctionarissen/ buurtsportcoaches/cultuurcoaches
                  in Nederlandse gemeenten. Inmiddels is het geld via het gemeentefonds verdeeld en
                  heeft bijna elke gemeente één of meerdere combinatiefunctionarissen (of buurtsportcoaches)
                  in dienst. In het kader van het sportakkoord zijn er intussen 339 (stand maart 2020)
                  lokale sportakkoorden in wording onder leiding van de sportformateurs. De sportformateurs
                  hebben daarmee in 95 procent van de gemeenten lokale partijen zoals sportpartijen,
                  gemeentebesturen, scholen, de GGD of kinderopvang met elkaar verbonden om gemeenschappelijke
                  ambities te formuleren en uit te voeren. Naast middelen voor de «sportformateur» is
                  er € 10 miljoen per jaar beschikbaar om lokale coalities te ondersteunen bij de uitvoering
                  van hun lokale sportakkoord.
               
Deze leden lezen dat de reistijd naar de accommodatie ook een rol speelt voor scholen
                  om in plaats van twee uur maar een uur bewegingsonderwijs aan te bieden. Van de gemeenten
                  geeft 30 procent aan dat zij niet voor elke school altijd voldoen aan de accommodatieverplichting.
                  Kan de Minister een overzicht geven over de afgelopen vijf jaar van hoeveel procent
                  van de gemeenten aangeeft niet altijd te kunnen voldoen aan de accommodatieverplichting?
                  Is hier een verbetering zichtbaar?
               
Daar zijn mij geen aanvullende gegevens over bekend naast de onderzoeksresultaten
                  uit het Ecorys onderzoek.26
Op welke manier worden gemeenten herinnerd aan hun accommodatieverplichting? Daarnaast
                  lezen de leden dat er ook scholen zijn waar de reistijd de reden was voor minder lesuren
                  bewegingsonderwijs, maar dat de accommodatie zich wel binnen een kilometer van het
                  schoolgebouw bevindt. Hoe gaat de Minister toezien dat deze scholen wel twee lesuren
                  bewegingsonderwijs gaan aanbieden?
               
Uit de artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs vloeit voort dat de
                  gemeente verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding
                  van de accommodatie. Scholen hebben op verschillende momenten en op verschillende
                  wijzen contact met de gemeente, bij dit contact kunnen zij de verantwoordelijkheid
                  voor het zorgdragen van een accommodatie zelf aan de orde stellen. Mocht scholen en
                  gemeente op deze wijze niet komen tot goede afspraken over de accommodaties, dan is
                  er eveneens een formele weg bij wet geregeld. De financiële verantwoordelijkheid van
                  gemeenten uit zich in het vaststellen van de hoogte van de bekostiging van scholen
                  voor bewegingsonderwijs. Dit besluit over de hoogte van de bekostiging is een gemeentelijk
                  besluit en valt derhalve onder de algemene wet bestuursrecht. In deze wet is een mogelijkheid
                  tot bezwaar en beroep opgenomen waar scholen gebruik van kunnen maken.
               
Voornoemde leden lezen in «extra inspanningen achterblijven ambities»27 dat vrijwel alle gemeenten gebruik maken van combinatiefunctionarissen, waarbij sportverenigingen
                  zich verbinden aan scholen. Op welke manier worden sportverenigingen gecompenseerd
                  wanneer zij actief samenwerken met scholen? Ziet de Minister mogelijkheden om samen
                  met gemeenten sportverenigingen die zich vrijwillig committeren aan scholen tegemoet
                  te komen in bijvoorbeeld de zaalhuur of op een andere manier te belonen dat zij zich
                  maatschappelijk inzetten?
               
De combinatiefunctionarissen worden betaald vanuit het Rijk en gemeenten. Daarnaast
                  is betrokkenheid van sportvereniging op scholen in het voordeel van beide partijen;
                  kinderen bewegen en komen in aanraking met verschillende sporten en sportverenigingen
                  krijgen de kans om leden aan zich te binden. Desgewenst kunnen lokale coalities vanuit
                  het sportakkoord er voor kiezen om het uitvoeringsbudget ook aan meer verbinding van
                  scholen en sportverenigingen te besteden.
               
Deze leden lezen dat de Minister in gesprek zal gaan met de VSG28 om meer aandacht te vragen voor de rol van gemeenten als procesregisseur als het
                  bijvoorbeeld gaat om de hoeveel accommodaties in gemeenten. Wanneer zal dit plaatsvinden
                  en wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?
               
Het gesprek wil ik zo snel mogelijk laten plaatsvinden en de uitkomsten daarvan zullen
                  vervolgens met uw Kamer worden gedeeld.
               
Deze leden lezen dat de Minister op korte termijn, samen met de Minister voor Medische
                  Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, in gesprek zal gaan met de PO-raad
                  en de VSG om de samenwerking tussen scholen en gemeenten verder te stimuleren. Wanneer
                  zal dit gesprek plaatsvinden, heeft dit gesprek toevallig al plaatsgevonden en wanneer
                  wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit gesprek?
               
De ondersteuning van scholen tijdens de coronacrisis heeft op dit moment al mijn aandacht.
                  Desondanks hoop ik dat dit gesprek op termijn snel kan plaatsvinden en de uitkomsten
                  daarvan vervolgens met uw Kamer kunnen worden gedeeld.
               
De aan het woord zijnde leden lezen in de begeleidende brief29 dat de Minister het laatste jaar van de sectorakkoorden gaat gebruiken om te komen
                  tot een nieuwe inrichting. Tegelijkertijd constateert de Minister dat er momenteel
                  te weinig verantwoording en inzicht is in de besteding van de middelen van de sectorakkoorden.
                  Ziet de Minister nu al mogelijkheden om in ieder geval de verantwoording en inzicht
                  van de besteding van de middelen te verbeteren en deze dit jaar te implementeren?
               
In het AO lumpsum van 6 maart 2019 (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 449) heb ik een samenhangende aanpak gepresenteerd om deze verbeteringen te bewerkstelligen.
                  Daarbij heb ik benadrukt dat het onderwijsveld «in the lead» is en dat OCW een faciliterende
                  rol heeft. Het afgelopen jaar is er met de sectorraden gewerkt aan de acties die zijn
                  aangekondigd in de beleidsreactie van 15 oktober 2018 op het advies «Inzicht in en
                  verantwoording van onderwijsgelden» van de Onderwijsraad (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 11). Dit jaar zullen we belangrijke resultaten van deze acties kunnen zien. Aan het
                  einde van het jaar zal door de PO-Raad en VO-raad een eerste versie van de benchmark
                  gelanceerd worden met de eerste indicatoren. Hiermee zal niet alleen inzicht worden
                  gegeven in de besteding van middelen door schoolbesturen, ook inhoudelijke indicatoren
                  zullen worden opgenomen. Verder werk ik aan het ontwikkelen van een signaleringswaarde
                  voor reserves. In een separate brief zal ik uw Kamer hier verder over informeren.
                  Tot slot werk ik aan het verbeteren van de formele verantwoording over de besteding
                  van middelen in het jaarverslag. Zoals gemeld in het AO lumpsum heb ik daarvoor diverse
                  beleidsprioriteiten vastgesteld, waarover besturen zich vanaf verslagjaar 2019 moeten
                  verantwoorden. Hierover heb ik uw Kamer op 14 oktober 2019, met mijn brief over de
                  financiële positie van onderwijsinstellingen 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 33 495, nr. 116).
               
Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is dat er goed inzicht is
                  in de besteding van overheidsgeld en dat hier op een goede manier verantwoording voor
                  moet worden afgelegd?
               
Ik ben het daarmee eens, dit kabinet zet zich dan ook sterk in voor de verbetering
                  van de verantwoording over het geld dat in het onderwijs wordt geïnvesteerd. Zoals
                  gemeld in het AO lumpsum en de beleidsreactie van 17 december 2019 op De Financiële
                  Staat van het Onderwijs 2018 onderneem ik daarom verschillende acties om het inzicht
                  in de besteding en daarmee de verantwoording over onderwijsmiddelen te vergroten.
                  Hierbij stimuleer ik onder andere dat besturen beleidsrijk begroten en lerend verantwoorden,
                  verbeter ik de voorspelbaarheid van de bekostiging middels de vereenvoudiging van
                  de bekostiging en ontwikkel ik een signaleringswaarde voor de financiële reserves
                  van besturen.
               
Deze leden lezen tevens dat er meer nodig is om de uitdagingen het hoofd te kunnen
                  bieden. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de ambities waargemaakt
                  worden?
               
Op diverse manieren probeer ik besturen zo te ondersteunen dat zij de ambities uit
                  de sectorakkoorden kunnen realiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de inzet van werkdrukmiddelen
                  en de aanpak van de tekorten. Ik wil echter, net als in mijn brief, benadrukken dat
                  het vooral aan de besturen en de raden is om hun verantwoordelijkheid te nemen voor
                  het realiseren van de ambities uit de akkoorden.
               
Welke consequenties volgen er wanneer bestuurders niet de vereiste stappen zetten
                  om de ambities te kunnen behalen, zo vragen deze leden.
               
Met de sectorakkoorden hebben we afspraken gemaakt over het inzetten van middelen
                  op de actielijnen uit de sectorakkoorden. Ik stel vast dat een groot aantal doelen
                  van de sectorakkoorden zijn gehaald. Toch is op sommige thema’s minder voortgang geboekt
                  dan gewenst. Ik zal 2020, het laatste jaar van de sectorakkoorden, gebruiken om te
                  komen tot een nieuwe inrichting. Ook zal ik samen met de werkgeversorganisaties en
                  vertegenwoordigers van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek
                  voeren over toekomstige inzet van de middelen.
               
CDA:
De leden van de CDA-fractie lezen in de onderhavige begeleidende brief van de Minister
                  dat er sinds de vorige brief over de sectorakkoorden uit juli 201930 enige verbetering is opgetreden in het halen van de gemaakte afspraken op de diverse
                  gebieden. In de bijlage31 waar de Minister naar verwijst wordt een aantal zaken opgesomd waar de scholen mee
                  bezig zijn geweest sinds juli 2019, maar is het deze leden niet duidelijk waar de
                  vooruitgang ten opzichte van juli 2019 nu precies in zit. Deze leden vragen de Minister
                  dan ook of het mogelijk is om voortbordurend op het verslag van vorig jaar per onderdeel
                  aan te geven hoe het er in juli 2019 voorstond en hoe het er nu voorstaat, bijvoorbeeld
                  door aan te geven hoe groot het percentage scholen is dat nu wel voldoet aan de gemaakte
                  afspraken uit het sectorakkoord van 2014.
               
Net als in 2019 zal ik in 2020 door middel van dashboards inzichtelijk maken welke
                  voortgang is geboekt op de ambities uit de sectorakkoorden. Omdat deze dashboards
                  onderdeel uitmaken van de eindevaluatie van de sectorakkoorden, wordt zo ook duidelijk
                  welke ambities wel en niet zijn behaald. Hiermee wordt dus ook per ambitie duidelijk
                  welke voortgang er sinds juli 2019 is geboekt.
               
Voornoemde leden vragen de Minister of hij zich zorgen maakt over de voortgang van
                  de uitvoering van de sectorakkoorden, nu aan het einde van de rit na ongeveer zes
                  jaren nog steeds blijkt dat scholen zich niet houden aan de gemaakte afspraken.
               
Ik zie dat een groot aantal van de doelen uit de sectorakkoorden zijn behaald. Dat
                  waardeer ik. Op sommige thema’s is minder voortgang geboekt dan gewenst. Zoals ik
                  in mijn brief van 31 januari heb aangegeven zijn er op deze punten wel extra inspanningen
                  geleverd. Deze inspanningen hebben geleid tot een verbetering, maar duidelijk is dat
                  meer nodig is om de uitdagingen waar de onderwijssectoren voor staan goed het hoofd
                  te kunnen bieden.
               
Deze leden vragen de Minister of er consequenties zitten aan het nog steeds niet voldoen
                  aan de sectorakkoorden voor de scholen. Zo ja, gaat het dan om beleidsmatige consequenties
                  of om financiële consequenties? Zo nee, waarom niet?
               
Bij onvoldoende realisatie van de doelstellingen moet worden bepaald of en welk deel
                  van de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum zal worden toegevoegd. Daarvoor is het
                  echter van belang om een goede eindevaluatie te laten plaats vinden. Eventuele andere
                  keuzes omtrent de middelen hebben financiële en beleidsmatige consequenties voor scholen
                  omdat de middelen dan op andere wijze ingezet zullen moeten worden.
               
Deze leden vragen ook of de Minister gezien de ervaringen met de uitvoering van deze
                  sectorakkoorden voornemens is om de afspraken voor de nieuwe sectorakkoorden in een
                  nieuwe vorm te gieten waarbij beter gestuurd kan worden op het voldoen door scholen
                  aan de gemaakte afspraken.
               
Op basis van de eindevaluatie van de sectorakkoorden zal ik de werkende en niet-werkende
                  elementen van de instrumenten sectorakkoord en prestatiebox in kaart brengen. Ik kom
                  vervolgens nog dit jaar met een nieuwe inrichting.
               
De aan het woord zijnde leden lezen dat uit het onderzoek van Regioplan32 naar aanleiding van de motie van de leden Van Meenen en Rog33 zou blijken dat als er middelen uit de prestatiebox zouden worden ingezet voor lerarensalarissen
                  scholen zouden moeten bezuinigen op extra formatie en in sommige gevallen ook op reguliere
                  formatie. Deze leden vragen of hierbij ook de effecten van de extra middelen zijn
                  meegenomen die de scholen deze kabinetsperiode hebben gekregen, met name de extra
                  middelen van afgelopen najaar.
               
Het onderzoek van Regioplan richtte zich op inzicht in de besteding van de prestatieboxmiddelen
                  po. De effecten van de inzet van de extra middelen vormden geen onderdeel van het
                  onderzoek. De extra middelen die afgelopen najaar beschikbaar zijn gekomen in het
                  po zijn echter bedoeld voor arbeidsvoorwaarden van huidig personeel en niet voor het
                  aanstellen van (extra) personeel. Deze afspraken zijn vastgelegd in de cao po. Voor
                  het vo is afgesproken dat de middelen worden besteed aan bijvoorbeeld ontwikkeltijd,
                  werkdrukverlichting of begeleiding van startende leerkrachten. Het onderwijzend personeel
                  moet actief betrokken zijn bij de wijze van besteding
               
Deze leden vragen welk gevolg de Minister gaat geven aan het onderzoek van Regioplan.
                  Betekent dit dat hij geen verdere stappen gaat ondernemen om te kijken in hoeverre
                  het mogelijk is om middelen vanuit de prestatiebox in te zetten voor salarissen? Zo
                  ja, hoe verhoudt zich dit tot het niet nakomen van de gemaakte afspraken uit de sectorakkoorden
                  door de scholen? Zijn hier ook middelen mee gemoeid die niet zijn ingezet vanwege
                  het niet nakomen van de afspraken?
               
Het onderzoek van Regioplan laat zien dat het ontvangen van minder middelen uit de
                     prestatiebox zou betekenen dat een deel van de besturen moet bezuinigen op personeel.
                     Dat zou ten koste gaan van de onderwijskwaliteit.
                  
Bij een nieuwe inrichting van de prestatiebox zal ik deze informatie meenemen, ik
                     wil daarbij nog niet vooruitlopen op uitkomsten. Ik zal voor het einde van 2020 scenario’s
                     voor de toekomstige inzet van de prestatieboxmiddelen met u delen.
                  
Deze leden lezen in de bijlage over het bewegingsonderwijs34 dat scholen vanwege allerlei redenen niet voldoen aan de eisen voor bewegingsonderwijs
                  zoals het aantal uren, maar ook op het gebied van de bevoegde docenten. Deze leden
                  vragen welke actie de Minister gaat ondernemen tegen scholen die hebben besloten om
                  helemaal geen bewegingsonderwijs te geven, maar deze tijd volledig te benutten aan
                  de kernvakken. Deze leden vragen de Minister tevens om hoeveel scholen het gaat. Tot
                  slot op dit punt vragen deze leden wat de gevolgen zijn van het aangenomen gewijzigd
                  amendement van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen35 waarbij bewegingsonderwijs een deugdelijkheidseis is geworden voor bovengenoemde
                  scholen en andere scholen die niet voldoen aan de gestelde eisen.
               
Er is geen exacte informatie bekend over hoeveel scholen helemaal geen bewegingsonderwijs
                     aanbieden. Wel weten we uit de monitor bestuursakkoord po (2019)36 dat 28 procent van de scholen de twee uur niet haalt. Uit de 1-meting37 van het Mulierinstituut blijkt dat 20 procent van de scholen één uur bewegingsonderwijs
                     aanbiedt. Voor de acties die ik ga ondernemen tegen scholen die geen bewegingsonderwijs
                     aanbieden verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Heerema.
                  
Wanneer er een wettelijke verankering is geëffectueerd zal dit net zoals de andere
                     deugdelijkheidseisen in het toezichtskader van de Inspectie worden meegenomen.
                  
Tot slot lezen de aan het woord zijnde leden in de bijlage over de stand van zaken
                  van de uitvoering van de sectorakkoorden38 dat het niet alle scholen voor voortgezet onderwijs lukt om binnen de gestelde termijn
                  een afdeling die onvoldoende of zelfs zeer zwak scoort op onderwijskwaliteit weer
                  op orde te hebben. Deze leden vragen hoe dit kan. De afspraak was toch dat scholen
                  die zeer zwak zijn binnen een jaar weer basiskwaliteit moeten laten zien? Welke consequenties
                  zijn er voor scholen die deze termijn niet halen en wordt hier op gehandhaafd door
                  de Inspectie van het Onderwijs? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om hier
                  extra acties op te zetten om te zorgen dat de gestelde termijn voor herstel wel wordt
                  gehaald, zo vragen deze leden.
               
In het sectorakkoord vo is afgesproken dat afdelingen met oordeel onvoldoende zich
                     binnen twee jaar verbeteren en afdelingen met het oordeel zeer zwak binnen één jaar.
                     De verbetertermijn voor afdelingen met het oordeel zeer zwak is in de wet vastgelegd.
                     De Inspectie is verplicht de Minister te informeren, als zij een oordeel zeer zwak
                     geeft. Wanneer een afdeling na het herstelonderzoek door de Inspectie voor een tweede
                     keer het oordeel zeer zwak ontvangt, dan kan de Minister op grond van artikel 109a
                     van de Wet op het voortgezet onderwijs besluiten de bekostiging van de betreffende
                     afdeling te beëindigen. Overigens wordt in wettelijke termen niet gesproken van afdeling,
                     maar van «schoolsoort of leerweg». Wanneer een zeer zwakke afdeling na een jaar verbeterd
                     is, maar nog niet van voldoende kwaliteit, krijgt de afdeling het oordeel onvoldoende.
                  
Voor het oordeel onvoldoende zijn deze wettelijke verplichtingen er niet. Een afdeling
                     met het oordeel onvoldoende staat onder geïntensiveerd toezicht van de Inspectie,
                     die toeziet op de uitvoering van de herstelopdrachten. De Inspectie kan besturen van
                     onvoldoende afdelingen ook uitnodigen voor een bestuurlijk gesprek en vragen om een
                     aangescherpt herstelplan en/of noodscenario. Als een afdeling met het oordeel onvoldoende
                     naar zeer zwak gaat, kan de Inspectie de verbetertermijn uiteraard weer wel juridisch
                     begrenzen. Als een onvoldoende afdeling zich verbeterd heeft en voldoet aan de basiskwaliteit,
                     dan krijgt deze van de Inspectie het oordeel voldoende.
                  
Het blijkt voor sommige onvoldoende en zeer zwakke afdelingen lastig zich binnen de
                     gestelde termijn te verbeteren naar het oordeel voldoende. Ter ondersteuning van afdelingen
                     met het oordeel onvoldoende of zeer zwak, of die een waarschuwing of attendering van
                     de Inspectie hebben ontvangen, voert een adviesbureau in mijn opdracht het project
                     Leren Verbeteren uit. Via dit project kunnen de genoemde afdelingen ondersteuning
                     van experts krijgen, die hen begeleiden met het verbeteren van de kwaliteit. Deze
                     ondersteuning wordt als zinvol en nuttig ervaren door de deelnemers. Dit programma
                     zal ik de komende jaren voortzetten.
                  
D66:
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang sectorakkoorden
                     funderend onderwijs en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
                  
Deze leden vragen de Minister of hij oordeelt dat het bestuursakkoord PO en het sectorakkoord
                     VO hebben geleid tot de gewenste kwaliteitsimpuls?
                  
Ik heb vastgesteld dat veel van de doelen van de sectorakkoorden zijn behaald. Op
                  sommige thema’s is minder voortgang geboekt dan gewenst. Over het algemeen hebben
                  de inspanningen die gedaan zijn de afgelopen maanden geleid tot verbetering. Duidelijk
                  is wel dat er op sommige ambities meer inzet nodig is.
               
Tegenover de gemaakte afspraken heeft in 2014 een investering gestaan van jaarlijks
                  440 miljoen die apart via de prestatiebox wordt bekostigd. De Minister stelt dat een
                  groot aantal doelen van de sectorakkoorden zijn gehaald. Deze leden vragen de Minister
                  welke doelen hij precies bedoelt bij het primair onderwijs.
               
Bij de actualisatie van het bestuursakkoord po heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd
                  over de behaalde doestellingen tot dan toe. Enkele voorbeelden van afgeronde afspraken
                  zijn dat alle besturen een implementatie- en investeringsplan voor onderwijs en ICT
                  hebben ontwikkeld, de start van een ondersteuningsprogramma voor besturen in het werken
                  met een planmatige cyclus van kwaliteitszorg op basis van zelfevaluatie, de ontwikkeling
                  van één integraal kwaliteitskader voor integrale kindcentra en het openstellen van
                  de Lerarenbeurs voor leraren om een brede bevoegdheid gym te behalen.
               
Wanneer kan de Kamer de eindevaluatie van de sectorakkoorden verwachten?
Wij streven er naar de eindevaluatie na de zomer van 2020 aan te leveren. Echter,
                  voor een goede eindevaluatie is de medewerking van het veld noodzakelijk. Op dit moment
                  is iedereen in het onderwijs keihard bezig om goed afstandsonderwijs te realiseren
                  en daar gaat terecht al hun aandacht naar uit. Ik moet daarom een slag om de arm houden
                  voor het precieze moment van aanleveren.
               
Deze leden constateren uit de tussenrapportage dat doelen uit 2014 nauwelijks zijn
                  bereikt. Zo is er weinig vooruitgang in de doelstelling om twee lesuren bewegingsonderwijs
                  te bieden, is er geen enkele ontwikkeling geweest in het aandeel basisschoolbesturen
                  dat voldoende kwaliteitszorg op basis van een zelfevaluatie heeft en is dus de doelstelling
                  van 80 procent bij lange na niet gehaald, wordt Vensters slechts door 39 procent van
                  de scholen ingevuld, blijft het aantal masteropgeleide leraren achter op de ambitie
                  en is er niet meer gedifferentieerd onderwijs. Deze leden constateren dat vervolgens
                  bij de actualisatie de doelen zijn vervaagd en nauwelijks meetbaar zijn, waardoor
                  bij de eindevaluatie de doelen lastig getoetst kunnen worden. Dit terwijl het voortgezet
                  onderwijs in de tussenrapportage een betere prestatie heeft geleverd én bij de actualisatie
                  duidelijk meetbare doelen heeft opgesteld. Deze leden vragen een reactie van de Minister
                  hierop.
               
Ik heb in mijn brief van januari 2020 aangegeven dat een groot aantal doelen van de
                  sectorakkoorden zijn gehaald. Toch is op sommige thema’s minder voortgang geboekt
                  dan gewenst. Ik heb aangegeven dat ik samen met de raden extra aandacht heb besteed
                  aan deze thema’s. Deze inspanningen hebben geleid tot een verbetering, maar duidelijk
                  is dat meer nodig is om de uitdagingen waar de onderwijssectoren voor staan goed het
                  hoofd te kunnen bieden.
               
Is er bij de actualisatie geen kans verloren gegaan om de verantwoording en inzicht
                  in de bestedingen van prestatieboxmiddelen in het PO te versterken?
               
Bij de actualisatie van de akkoorden is er voor gekozen de uitgangspunten van regeling
                  prestatiebox po niet te veranderen. Het leek ons immers niet wenselijk tijdens het
                  spel, de spelregels aan te passen. Uitgangspunt was en bleef daarom dat over de middelen
                  wordt verantwoord in de jaarrekening en de jaarverslaglegging.
               
Is het nog wel mogelijk voor de besturen van het primair onderwijs om te voldoen aan
                  de eis van voldoende realisatie39 van het bestuursakkoord om een deel van de middelen aan de lumpsum toe te voegen?
               
Ik stel vast dat een groot aantal doelen van de sectorakkoorden zijn gehaald. Toch
                     is op sommige thema’s minder voortgang geboekt dan gewenst. Ik zal dit jaar gebruiken
                     om te komen tot een nieuwe inrichting. Ook zal ik samen met de werkgeversorganisaties
                     en vertegenwoordigers van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek
                     voeren over toekomstige inzet van de middelen.
                  
Deze leden vragen de Minister of hij de nakoming van de afspraken in het bestuursakkoord
                     van 2014 voldoende vindt.
                  
Ik heb vastgesteld dat een groot aantal van de doelen van de sectorakkoorden zijn
                  behaald. Op sommige thema’s is minder voortgang geboekt dan gewenst.
               
Deze leden vragen de Minister of er consequenties hangen aan het niet voldoen aan
                  deze afspraken. Deze leden lezen in het onderzoek dat het grootste deel van de besturen
                  zegt dat de activiteiten uit het bestuursakkoord waarin ze hebben geïnvesteerd nog
                  doorlopen na dit jaar, terwijl in het akkoord is afgesproken dat alleen bij voldoende
                  realisatie de middelen in 2020 in de lumpsum terecht zouden komen. Deze leden vragen
                  een reactie van Minister hierop.
               
Met de sectorakkoorden hebben we afspraken gemaakt over het inzetten van middelen
                  op de actielijnen uit de sectorakkoorden. Dit zijn 1) talentontwikkeling door uitdagend
                  onderwijs, 2) een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering, 3) professionele
                  scholen en 4) doorgaande ontwikkellijnen. In het bestuursakkoord zijn middelen beschikbaar
                  gesteld om deze actielijnen en de daarbij vastgelegde doelstellingen te realiseren.
                  Voortgang realiseren op thema’s als talentontwikkeling, onderwijsverbetering, professionaliteit
                  en onderwijsverbetering vereist echter een lange adem en duurzaam beleid. Het is dan
                  ook niet vreemd dat besturen inzetten op beleid dat langer doorloopt.om zo structurele
                  en verbeteringen in hun scholen te realiseren. Bij onvoldoende realisatie van de doelstellingen
                  moet worden bepaald of en welke deel van de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum zal
                  worden toegevoegd. Besloten kan worden om de prestatieboxmiddelen niet meer toe te
                  kennen of onder andere en/of striktere voorwaarden.
               
Voornoemde leden vragen hoe de Minister dit soort eenzijdige akkoorden beoordeelt,
                  waar alleen via de werkgevers afspraken worden gemaakt voor een gehele sector.
               
De eindevaluatie is het gewezen moment om te oordelen of en hoe dit soort akkoorden
                  hebben geleid tot de gewenste verbetering van het onderwijs. Daarbij zullen we ook
                  goed kijken naar de totstandkoming van het akkoord en deze kritisch belichten.
               
De Minister geeft aan een nieuwe inrichting te wensen voor het sectorakkoord in 2020
                  met de inspraak van schoolleiders, leraren en onderwijsondersteuners, en daar de toekomstige
                  inzet van middelen van af te laten hangen. Deze leden vragen de Minister of hij als
                  mogelijke uitkomst ziet dat een deel van de prestatieboxmiddelen wordt ingezet voor
                  het salaris van basisschoolleraren, aangezien hij dit niet als scenario omschrijft.
               
Ik heb in de brief enkele scenario’s genoemd waar ik aan denk bij de nieuwe inrichting
                     van de sectorakkoorden. Ik zal samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers
                     van schoolleiders, leraren en onderwijsondersteuners het gesprek voortzetten over
                     de toekomstige inzet van middelen. Ook zal ik de eindevaluatie gebruiken om te komen
                     tot een nieuwe inrichting.
                  
Het onderzoek van Regioplan laat zien dat in de huidige opzet van de prestatieboxmiddelen
                     het niet wenselijk is om de middelen in te zetten voor het salaris van leraren omdat
                     het ten koste gaat van de omvang van het huidige personeel en onderwijskwaliteit.
                     Bij de nieuwe inrichting van de prestatieboxmiddelen zullen we hiermee rekening moeten
                     houden.
                  
Deze leden vragen de Minister of de kans niet sowieso groot is dat er een andere prioritering
                  voor de middelen komt aangezien hij van plan is om de sectorakkoorden anders in te
                  richten met inspraak van leraren en schoolleiders.
               
Ik wil niet vooruitlopen op gesprekken met de leraren en schoolleiders en de mogelijke
                  uitkomsten hiervan. Het is van groot belang om leraren en schoolleiders te betrekken
                  bij de nieuwe inrichting van de prestatieboxmiddelen; door de belangrijkste spelers
                  in het onderwijsveld te betrekken bij de nieuwe inrichting komen we immers tot een
                  goed en afgewogen resultaat.
               
Deze leden lezen in het onderzoek40 dat het geld uit de prestatieboxmiddelen wordt uitgegeven aan structurele uitgaven
                  met doorlopende verplichtingen, zoals salaris of afschrijving. Deze leden lezen dat
                  het geld is geïnvesteerd in ICT-hardware, ICT-coördinatoren en plusklassen. Deze leden
                  vragen de Minister of de lumpsum niet toereikend zou moeten zijn om dit soort personele
                  en materiële zaken te bekostigen.
               
In het bestuursakkoord 2014 is afgesproken het onderwijs verder te ontwikkelen in
                  de richting van de school van 2020. Om deze stap te faciliteren zijn de prestatieboxmiddelen
                  in het leven geroepen. De prestatieboxmiddelen zijn extra ten opzichte van de lumpsum
                  omdat hiermee ook extra ambities worden nagestreefd. De vraag of de lumpsum toereikend
                  zou moeten zijn wordt met het onderzoek van Regioplan niet beantwoord. Ik heb in een
                  bredere context onderzoek laten doen naar de doelmatigheid en toereikendheid van de
                  bekostiging. Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer dit voorjaar over geïnformeerd.
               
Hoe beoordeelt de Minister deze uitgaven in het licht van het lerarentekort en de
                  gevolgen daarvan op de onderwijskwaliteit, zoals deze week geschetst in het centraal
                  economisch plan van het CPB41, 42?
               
Naast de lumpsum investeert dit kabinet extra geld in de aanpak van het lerarentekort
                  om de continuïteit, de kwaliteit en kansengelijkheid te waarborgen. Met de G5 (Amsterdam,
                  Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) ben ik in overleg over noodmaatregelen, waarbij
                  kansengelijkheid in het onderwijs een van de uitgangspunten is. Het belang hiervan
                  wordt onderstreept door het CPB dat schetst dat het lerarentekort zich concentreert
                  op scholen met veel kinderen van ouders met een laag inkomen.
               
Deelt de Minister de uitkomst van het CPB43 dat de leraar de sleutel is tot kwalitatief goed onderwijs?
Daar ben ik het zeker mee eens: een goede leraar kan het verschil maken voor een leerling
                  en uit onderzoek is bekend dat de kwaliteit van de leraar hierbij essentieel is.
               
Is de Minister het eens met deze leden dat in tijden van een lerarentekort de leraar
                  zowel in beleid als in investeringen de grootste prioriteit zou moeten zijn?
               
De aanpak van de tekorten in onderwijs is een prioriteit van dit kabinet en daarbij
                  hebben we aandacht voor huidige én nieuwe leraren. Dit kabinet heeft flink geïnvesteerd
                  in de salarissen (leraren in het po hebben sinds het begin van de kabinetsperiode
                  in totaal gemiddeld 14% erbij gekregen) en het verlagen van de werkdruk in het po
                  (dit loopt op tot € 430 miljoen structureel op jaarbasis). Ook gaat er veel meer geld
                  naar het opleiden en begeleiden van zijinstromers en zien we dat veel regio’s gebruik
                  maken van de subsidie voor de regionale aanpak om de tekorten in de regio gezamenlijk
                  aan te pakken.
               
Is de Minister het tevens met deze leden eens dat de onderwijskwaliteit sterker onder
                  druk komt te staan door het lerarentekort, dan door wegvallende ICT-investeringen?
               
Het tegengaan van het lerarentekort is een grote uitdaging voor de onderwijssectoren
                  en alle inspanningen van alle betrokkenen in het veld en van dit kabinet zijn erop
                  gericht om te zorgen voor voldoende en goed onderwijspersoneel. Onderdeel van deze
                  aanpak is dat we leraren willen behouden voor het onderwijs en het is daarvoor ook
                  van belang om de werkdruk aan te pakken en te blijven inzetten op de ontwikkeling
                  en professionalisering van leraren en het vak aantrekkelijk te maken. Investeringen
                  in de ICT kunnen hier ook een rol in spelen.
               
Deze leden vragen de Minister of hij bereid is bij de nieuwe inrichting van de sectorakkoorden
                  de middelen te herprioriteren naar het lerarentekort. Hoe beoordeelt de Minister de
                  rol van de werkgevers vanaf 2014 ten aanzien van het lerarentekort en strategisch
                  personeelsbeleid? Is hier sprake geweest van goed werkgeverschap?
               
Zoals ik heb geschreven in mijn kamerbrief die de aanleiding voor dit schriftelijk
                  overleg vormt, zal ik dit jaar komen tot een nieuwe inrichting van de sectorakkoorden
                  en zal ik het gesprek voeren over de toekomstige inzet van de prestatieboxmiddelen.
                  Daarop wil ik op dit moment nog niet vooruitlopen. De kwaliteit van het strategisch
                  personeelsbeleid verschilt tussen besturen en kan over het algemeen verder worden
                  versterkt. Om strategisch personeelsbeleid verder te stimuleren, werk ik daarom aan
                  wettelijke eisen voor strategisch personeelsbeleid in het po, vo en mbo. Daarmee bieden
                  we schoolbesturen kaders over wat er van hen wordt verwacht en bieden we de Inspectie
                  van het Onderwijs de ruimte om schoolbesturen waar nodig op hun personeelsbeleid aan
                  te spreken.
               
Kan de Minister aangeven hoe de bevindingen uit dit onderzoek44 samenhangen met het onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging?
Het onderzoek naar de doelmatigheid en de toereikendheid van de bekostiging in het
                  primair en voortgezet onderwijs is voor de zomer begonnen en is in afrondende fase.
                  De bevindingen van het onderzoek naar de besteding van de prestatieboxmiddelen konden
                  daarom niet meer worden meegenomen. Dat hoeft ook geen probleem te zijn, omdat het
                  onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid geen effectevaluatie is van individuele
                  maatregelen of (bekostigings)instrumenten, zoals de prestatiebox. Het is een globaler
                  onderzoek dat zich richt op de kwaliteit van het onderwijs afgezet tegen omvang van
                  de bekostiging. De prestatiebox vormt een onderdeel van de middelen die scholen ontvangen,
                  in die zin overlapt de scope van beide onderzoeken deels.
               
Worden de uitkomsten van dit onderzoek naar de uitgaven van de prestatieboxmiddelen
                  meegenomen in het onderzoek naar de toereikendheid en wanneer kan de Kamer uitkomsten
                  verwachten, zo vragen deze leden.
               
Zoals eerder aangegeven was dat niet meer mogelijk. De Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd
                  over het onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging van het funderend onderwijs.
               
De leden vragen de Minister of er bij het onderzoek is uitgegaan van de bekostiging
                  in 2014 of dat de latere investeringen zijn meegerekend, zoals het herfstakkoord,
                  het regeerakkoord en het werkdrukakkoord.
               
Het onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging in het primair
                  en voortgezet onderwijs probeert zo veel mogelijk de laatste stand van de bekostiging
                  mee te nemen in het onderzoek. Dat wil zeggen tot en met de laatst beschikbare data
                  (2018) en bekende gegevens over 2019.
               
Is er nog steeds sprake van bezuinigingen indien deze structurele investeringen worden
                  meegerekend, zo vragen deze leden.
               
De uitkomsten van het onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging
                  ontvangt de Kamer dit voorjaar.
               
SP:
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
                     de sectorakkoorden in het funderend onderwijs. Deze leden hebben hier nog enkele vragen
                     over.
                  
Uit het onderzoek naar of, en op welke wijze, verantwoord een deel van de middelen
                     uit de prestatiebox po per 2020 kan worden aangewend voor verdere verbetering van
                     de salarispositie en carrièrepaden van basisschoolleerkrachten, blijkt dat minder
                     middelen uit de prestatiebox zou betekenen dat een deel van de besturen moet bezuinigen
                     op personeel en professionalisering. Welke andere mogelijke geldposten ziet de Minister
                     om aan te wenden voor verbetering van de salarispositie en de carrièrepaden van basisschoolleerkrachten
                     die geen negatief effect hebben op het onderwijs?
                  
Schoolbesturen ontvangen geld in de lumpsum Ik zie op dit moment geen ruimte op mijn
                  begroting om andere geldposten aan te wenden. Ik maak mij wel hard voor extra geld
                  voor het onderwijs. We hebben bij de aanpak van het lerarentekort zowel aandacht voor
                  nieuwe én huidige leraren. Zoals ik eerder heb aangegeven is er flink geïnvesteerd
                  in salarissen (leraren in het po hebben sinds het begin van de kabinetsperiode in
                  totaal gemiddeld 14% erbij gekregen) en het verlagen van werkdruk in het po (dit loopt
                  op tot € 430 miljoen structureel op jaarbasis) in deze kabinetsperiode.
               
De Minister geeft aan dat samen met de werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers
                  van schoolleiders, leraren en (onderwijs)ondersteuners het gesprek zal worden gevoerd
                  over de toekomstige inzet van de middelen. Welke vertegenwoordigers bedoelt de Minister
                  precies? Wat is hun stem waard in deze gesprekken ten opzichte van de werkgevers?
                  Is de Minister überhaupt al gestart met deze gesprekken? Zo ja, wat is daar tot nu
                  toe uitgekomen?
               
Het betreft hier vertegenwoordigers in de meest brede zin. Dit betreft dus zowel vakbonden
                  als andere groepen die schoolleiders, leraren en ondersteuners vertegenwoordigen (denk
                  bijvoorbeeld aan het lerarencollectief). Met deze gesprekken ben ik nog niet gestart
                  en kan daarvan dus ook nog geen uitkomsten delen.
               
Hoe wordt de voortgang van het bewegingsonderwijs in het po in de gaten gehouden en
                  door wie?
               
Bewegingsonderwijs is onderdeel van de Monitor Bestuursakkoord die Regioplan op dit
                  moment uitvoert. De uitkomsten daarvan worden onder andere in het Dashboard Bestuursakkoord
                  po regelmatig met uw Kamer gedeeld. De stand van zaken met betrekking tot bewegingsonderwijs
                  en sport in het primair onderwijs is inmiddels twee keer in beeld gebracht door het
                  Mulier Instituut en zal een vervolg in 2021 krijgen.
               
Wat is hierbij de rol van de Inspectie van het Onderwijs?
In reactie op de aanbeveling om het toezicht op het bewegingsonderwijs te intensiveren,
                  geeft de Inspectie aan dat het toezicht intensiever wordt, als daar aanleiding toe
                  is. Dat kan zijn op basis van signalen, bijvoorbeeld over onbevoegd gegeven lessen.
                  Bij onderzoek op scholen bezoekt de Inspectie meestal ook een per definitie aantal
                  beperkt lessen. Soms zijn dat lessen bewegingsonderwijs.
               
Op welke wijze wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO45-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven?
Ik vind het belangrijk dat de lessen bewegingsonderwijs bevoegd worden gegeven, dit
                  kan door een vakleerkracht, maar ook door een groepsleerkracht met een brede bevoegdheid.
                  De inzet van vakleerkrachten wordt bevorderd door de subsidiering van de Brede Impuls
                  Combinatiefuncties en de werkdrukmiddelen. Uit deze middelen kunnen vakleerkrachten
                  bewegingsonderwijs worden ingezet. Voor groepsleerkrachten is de subsidie voor de
                  leergang bewegingsonderwijs beschikbaar.
               
Hoeveel geld uit de werkdrukmiddelen wordt door scholen besteed aan bewegingsonderwijs
                  door een vakleerkracht? Hoeveel scholen zetten de werkdrukmiddelen op deze manier
                  in, zo vragen deze leden.
               
Met het werkdrukakkoord is geld beschikbaar gekomen voor scholen om naar eigen inzicht
                  de werkdruk te beperken. Zo is er dit schooljaar € 333 miljoen beschikbaar gekomen,
                  dit bedrag zal oplopen naar € 430 miljoen. Uit een peiling van de PO-Raad (juli 2019)
                  blijkt dat 49 procent van de scholen voornemens is de werkdrukmiddelen (deels) in
                  te zetten voor een vakleerkracht. Hoeveel daarvan vakleerkrachten bewegingsonderwijs
                  zijn, is niet bekend.
               
PVDA:
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
                  brief. De Minister meldt dat op het onderdeel professionele scholen met name wordt
                  geïnvesteerd in de vaardigheden van startende en zittende leraren en schoolleiders
                  door het inkopen van scholing en het vrijroosteren van leerkrachten. Deze leden vragen
                  in hoeverre leraren en leerkrachten hierbij ook zeggenschap krijgen over deze scholing
                  zodat deze leraren en leerkrachten zich professionaliseren met scholing waar zij vooral
                  zelf behoefte aan hebben.
               
Ik heb geen zicht op de zeggenschap van leraren en leerkrachten op individuele scholen.
                  Ik vertrouw erop dat het schoolbesturen deze beslissingen samen met de leraren en
                  leerkrachten maken.
               
Hoe denkt de Minister het strategisch personeelsbeleid op scholen binnen afzienbare
                  tijd te verbeteren?
               
Om strategisch personeelsbeleid op scholen verder te stimuleren, werk ik aan wettelijke
                  eisen voor strategisch personeelsbeleid in het po, vo en mbo. Daarmee bieden we schoolbesturen
                  kaders over wat er van hen wordt verwacht en bieden we de Inspectie de ruimte om schoolbesturen
                  waar nodig op hun personeelsbeleid aan te spreken. Tevens is strategisch personeelsbeleid
                  eind 2019 als één van de prioritaire thema’s benoemd voor het bestuursverslag, wat
                  betekent dat schoolbesturen over 2019 en 2020 in hun jaarverslag verantwoording afleggen
                  over hun strategisch personeelsbeleid. Het belang van strategisch personeelsbeleid
                  wordt hiermee extra benadrukt en de input van schoolbesturen geeft extra inzicht in
                  de stand van het strategisch personeelsbeleid. Daarnaast blijven wij scholen ondersteunen
                  met ondersteuningsprogramma’s voor schoolontwikkeling en versterken van hun strategisch
                  personeelsbeleid, zoals het programma Voortgezet Leren in het vo en gerichte activiteiten
                  van de PO-Raad.
               
Hoe denkt hij over een professionele gesprekkencyclus waarin in ieder geval aandacht
                  bestaat voor professionalisering en beloning?
               
Uiteraard vind ik het positief als er planmatig de professionele dialoog wordt gevoerd
                  wordt tussen bestuurders, schoolleiders en onderwijsprofessionals. In deze gesprekken
                  kan het gaan over onderwerpen als professionalisering, ontwikkel- en loopbaanpaden,
                  en beloning. Het is aan schoolbesturen en schoolleiders zelf om keuzes te maken over
                  hoe zij hun processen inrichten om ervoor te zorgen dat er structureel en cyclisch
                  met het team en individuen het gesprek gevoerd wordt over het personeelsbeleid. Hierdoor
                  hebben schoolorganisaties zelf de ruimte en de verantwoordelijkheid om keuzes te maken
                  die passen bij de schooleigen context, maatschappelijke uitdagingen en persoonlijke
                  doelen en ontwikkelbehoeften van de onderwijsprofessionals. Afspraken over (ruimte
                  voor) professionalisering, de inrichting van de gesprekscyclus en de vormgeving van
                  de professionele dialoog kunnen worden vastgelegd in het wettelijk verplichte professioneel
                  statuut.
               
Een onderdeel van strategisch personeelsbeleid is ook behoud van personeel. Hoe verklaart
                  de Minister dat in tijden van lerarentekorten het aantal tijdelijke contracten groeit
                  ten opzichte van het aantal vaste contracten?
               
We zien dat er in 2018 in het onderwijs meer mensen zijn aangenomen en dat de verhouding
                  tijdelijke contracten is toegenomen, vooral onder ondersteunend personeel. Waarschijnlijk
                  hangt dit samen met de werkdrukmiddelen. Het ligt voor de hand dat nieuw personeel
                  vaak eerst een tijdelijk contract krijgt. Dat is in andere sectoren dan het onderwijs
                  ook zo. We zien wel dat startende leraren in het primair onderwijs steeds vaker een
                  vast contract krijgen.
               
Uit het onderzoek naar strategisch personeelsbeleid blijkt dat zowel bestuurders,
                  schoolleiders als leraren professionele ontwikkeling beoordelen als relatief zwak.
                  In het onderzoek van Regioplan naar de besteding van de prestatieboxmiddelen46, geven bestuurders aan een groot deel van deze middelen te besteden aan professionalisering.
                  Hoe kan het dat bestuurders melden relatief veel middelen uit te geven aan professionalisering
                  (versterken vaardigheden leraren), maar tegelijkertijd dit als relatief zwak beoordelen?
               
De kwaliteit van het strategisch personeelsbeleid verschilt tussen besturen. Ik vind
                  echter dat in algemene zin de kwaliteit van strategisch personeelsbeleid verder kan
                  worden versterkt. Daarom stimuleer ik besturen en scholen om het strategisch personeelsbeleid
                  te verbeteren, zoals hierboven is uitgelegd. Wat deze paradox laat zien, is dat de
                  hoeveelheid middelen besteed aan professionalisering niet systematisch in verband
                  staat met de impact van die professionalisering. Met een verbeterslag van het strategisch
                  personeelsbeleid sluit professionalisering beter aan bij de doelen van de school,
                  de maatschappij en de medewerker en worden daarvoor bestemde middelen gerichter ingezet.
                  Sterkere samenhang tussen schooleigen context, maatschappelijke uitdagingen en professionaliseringbehoeften
                  op individueel én teamniveau vormt dan de basis van een professionele en lerende cultuur
                  binnen de schoolorganisatie.
               
Ook de beloning wordt als zwak punt van het personeelsbeleid beoordeeld. Hoe kan het
                  dat er in het personeelsbeleid zo weinig aandacht is voor beloning, terwijl er voldoende
                  mogelijkheden bestaan en de behoefte onder onderwijspersoneel groot is?
               
Er is aandacht voor beloning, tegelijkertijd kan het beter. Uit recent onderzoek (WERKonderzoek
                     2019 i.o.v. BZK) blijkt dat bijna de helft van de leraren in het primair onderwijs
                     (44%) tevreden is over hun loopbaanontwikkelingsmogelijkheden, en een kwart ontevreden
                     (25%). Voor het vo is 37% tevreden en 29% ontevreden. In eerder onderzoek (CAOP/ROA
                     2016) werden vooral de doorgroeimogelijkheden naar hogere functies voor leraren in
                     het po en vo als te beperkt beoordeeld. Leraren gaven in dat onderzoek wel aan dat
                     het bij een aantrekkelijk carrièreperspectief niet alleen gaat om schaalpromotie,
                     maar ook om de mogelijkheden voor professionalisering (waaronder inhoudelijke verdieping
                     en persoonlijke ontwikkeling). Schoolleiders hebben in 2016 aangegeven dat zij knelpunten
                     ervaren voor het bieden van carrièreperspectief en dat de mogelijkheden daarvoor beperkt
                     zijn.
                  
Er bestaan reeds verschillende mogelijkheden voor de beloning van onderwijspersoneel.
                     Binnen de huidige functie kan er bijzonder worden beloond, bijvoorbeeld met een extra
                     periodiek. Tevens zijn er als carrièreperspectief hoger gewaarde functies en taken
                     beschikbaar. Daarnaast kan het vak ook aantrekkelijker worden gemaakt met andere arbeidsvoorwaarden,
                     zoals de mogelijkheid tot opleiding.
                  
Het is aan schoolbesturen om goed personeelsbeleid, waartoe ook onderwerpen als beloning
                     en carrièreperspectief behoren, te voeren, De manier waarop scholen personeelsbeleid
                     invullen verschilt.
                  
Voornoemde leden vinden dat de reguliere bekostiging voldoende moet zijn om gewoon
                  goed onderwijs te geven en goed onderwijs vraagt om zekerheid en continuïteit. In
                  dat licht past de overheid een zekere terughoudendheid met aanvullende middelen en
                  beleidsprioriteiten. Hoe denkt de Minister hierover? Deze leden signaleren dat schoolbesturen
                  de uitgaven van de prestatieboxmiddelen niet concreet hebben bijgehouden en men zich
                  in een evaluatie dus enkel kan baseren op wat schoolbesturen zeggen. Het is immers
                  niet vastgelegd. Er is bovendien geen directe link te leggen tussen de inzet van (extra)
                  middelen en de realisatie van doelen. Hoe denkt de Minister over extra voorwaarden
                  voor de besteding en verantwoording van onderwijsgeld in het algemeen?
               
In Nederland hebben we een uniek onderwijsstelsel waarin vrijheid van het onderwijs
                  centraal staat. Binnen dit stelsel zijn besturen vrij om het onderwijs zelf vorm te
                  geven zonder overheidsbemoeienis. Extra voorwaarden in de besteding van onderwijsgeld
                  zouden de vrijheid van besturen kunnen inperken. Het stelsel biedt juist de ruimte
                  aan besturen en schoolleiders om zelf de keuzes kunnen maken die nodig zijn om het
                  onderwijs naar eigen inzicht vorm te geven, met ruimte voor lokale accenten en verschillen.
                  Dit komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. De lumpsumbekostiging is een belangrijk
                  element in ons stelsel. Deze stelt besturen in staat maatwerk te leveren, dicht op
                  de onderwijspraktijk van elke dag. Ik verwacht wel van besturen dat zij de wijze waarop
                  ze beleidsrijk begroten verder verbeteren en daarbij van elkaar leren. Besturen moeten
                  in hun jaarverslagen en in de benchmarks duidelijk maken hoe zij met reserves omgaan,
                  zodat hierover het goede gesprek met de stakeholders gevoerd kan worden. Ook verwacht
                  ik dat de financiële deskundigheid bij besturen verder vergroot wordt. Met de acties
                  zoals aangekondigd in de beleidsreactie op de Financiële Staat van het Onderwijs 2018
                  stimuleer ik besturen om deze verantwoordelijkheid te nemen.
               
Door vooraf meer voorwaarden te stellen kan ook beter gewaarborgd worden waaraan de
                  middelen besteed worden. Met heldere bestedingsvoorwaarden kunnen medezeggenschapsorganen
                  ook beter in positie worden gebracht. Wat is de reactie van de Minister op deze overwegingen?
               
Zoals in het antwoord op de voorgaande vraag beschreven, zouden extra voorwaarden
                  de vrijheid van besturen kunnen inperken. Wel ben ik van mening dat de positie van
                  medezeggenschapsorganen verbeterd kan worden. Deze organen zijn dan ook een belangrijke
                  doelgroep van de benchmarks die door de PO-Raad en VO-raad worden ontwikkeld. Verder
                  zet ik stappen om de positie van de medezeggenschapsraden in het primair en voortgezet
                  onderwijs te versterken, te beginnen met het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van
                  de begroting.
               
De Minister kondigt in onderhavige brief aan dat hij de prestatieboxmiddelen in het
                  schooljaar 2020/2021 voor het laatst onder de huidige voorwaarden beschikbaar blijft
                  stellen aan scholen en dat hij voor het einde van 2020 zal komen met scenario’s voor
                  de toekomstige inzet van middelen opdat scholen hier bij hun begroting voor 2021–2022
                  rekening mee kunnen houden. Kan de Minister toelichten wat dit betekent voor scholen
                  in het voortgezet onderwijs die, in tegenstelling tot het primair onderwijs, niet
                  worden bekostigd per schooljaar, maar per kalenderjaar?
               
Scholen in het voortgezet onderwijs ontvangen in 2020 de volledige prestatieboxmiddelen.
                  Uiterlijk in het najaar van 2020 komt ik met eventuele nieuwe scenario’s voor de inzet
                  van de prestatieboxmiddelen voor kalenderjaar 2021, zodat scholen hier tijdig rekening
                  mee kunnen houden.
               
Waar kunnen zij rekening mee houden voor het kalenderjaar 2021, zo vragen deze leden.
De inzet van de prestatieboxmiddelen in het vo na 2020 loopt mee in de evaluatie van
                  de sectorakkoorden. In het najaar van 2020 wordt besloten of de regeling prestatieboxmiddelen
                  vo wordt verlengd, of dat de middelen op een alternatieve manier worden ingezet.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  
, - 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier