Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken van 22 april 2020 en het verslag van de extra Raad Buitenlandse Zaken van 3 april 2020
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2151
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 april 2020
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de geannoteerde agenda voor
de informele Raad Buitenlandse Zaken van 22 april 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nrs. 2149 en 2150) en het verslag van de extra Raad Buitenlandse Zaken van 3 april 2020 (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2143).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 april 2020 aan de Minister van Buitenlandse Zaken
voorgelegd. Bij brief van 21 april 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, P. Dijkstra
Adjunct-griffier van de commissie, Konings
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 april 2020, alsook van het verslag van
de extra informele Raad Buitenlandse Zaken van 3 april 2020. Zij hebben hierover nog
een aantal vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Raad Buitenlandse
Zaken en het verslag van de vorige Raad. Deze leden hebben hierover enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad Buitenlandse Zaken. Deze leden hebben de volgende vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Raad
Buitenlandse Zaken van 22 april 2020 en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Raad Buitenlandse Zaken van 22 april 2020. Deze leden hebben de volgende vragen en
opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda en het
verslag van de vorige Raad. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
Coronavirus
Repatriëring Nederlanders uit het buitenland
De leden van de D66-fractie danken de Minister en alle ambtenaren van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken nogmaals voor hun inzet om gestrande Nederlanders wereldwijd
naar huis te halen. In de overgrote meerderheid van de gevallen is het gelukt om deze
reizigers veilig naar huis en hun familie te brengen. Zelfs in uitzonderlijke en moeilijke
situaties waarbij landen alle grenzen sloten en ook binnenlands vervoer platlegden,
is het door deze inzet gelukt om veel mensen thuis te krijgen. Toch blijft er nog
een groep van naar schatting 15.000 Nederlanders in het buitenland die naar huis willen
keren. Europese samenwerking biedt vaak een deel van de uitkomst. De leden van D66-fractie
vragen de Minister op welke termijn hij al deze Nederlanders terug in Nederland hoopt
te hebben.
1. Antwoord van het kabinet
Op 23 maart jl. informeerde ik uw Kamer over het convenant «Bijzondere Bijstand Buitenland»
(Kamerstukken 32 734 en 25 295, nr. 42). Dit convenant – tot stand gekomen in hechte samenwerking tussen de publieke en
private sector – heeft als doel om gezamenlijk hulp te bieden bij een veilige terugkeer
naar Nederland van Nederlanders reizigers of, waar dat onverhoopt niet mogelijk is,
in urgente gevallen tijdelijk te steunen om een veilig verblijf in het land in kwestie
mogelijk te maken.
Dit is een complexe en unieke operatie. Het gaat om grote aantallen en Nederland is
daarbij ook afhankelijk van andere autoriteiten, bijvoorbeeld voor het verkrijgen
van landingsrechten of voor toestemming dat Nederlandse reizigers het vliegveld kunnen
bereiken. Wij doen er – samen met alarmcentrales, verzekeraars en luchtvaartmaatschappijen
– alles aan om gestrande reizigers zo snel mogelijk te helpen thuis te komen, maar
ik houd er rekening mee dat ook na eind april nog kleinere aantallen Nederlandse reizigers
in het buitenland gestrand zullen zijn.
Het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland is – zoals ook in de Kamerbrief van 23 maart
jl. is gesteld – van tijdelijke aard en geldt tot in elk geval eind april. Met de
betrokken partijen is afgesproken dat de gezamenlijke aanpak van het convenant waar
nodig ook doorgezet kan worden na eind april.
Zij vragen de Minister alles op alles te zetten deze repatriëring spoedig te voltooien.
Hoe gaat het met de Europese samenwerking op het gebied van repatriëring en waar ziet
de Minister ruimte voor verbetering in de samenwerking? Bij welke landen liggen nu
nog grote problemen om de repatriëring te organiseren, en wat is daarvoor de reden?
Bespreekt de Minister deze situaties tijdens de aanstaande vergadering van de Raad
Buitenlandse Zaken om samen met zijn collega-ministers zo spoedig mogelijk samen tot
repatriëring van de gestrande reizigers over te kunnen gaan?
2. Antwoord van het kabinet
In de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 3 april jl. (Kamerstukken
21 501-02 en 25 295, nr. 2140) informeerde ik uw Kamer reeds over het feit dat Nederland in EU verband zeer nauw
samenwerkt op het gebied van repatriëring van de eigen onderdanen. Dat gebeurt veelvuldig
in het kader van consulaire coördinatie, waarbij de EU op gecoördineerde wijze derde
landen aanspreekt om te bewerkstelligen dat zij hun luchtruim openen voor repatriëring
van EU-burgers. Daarvoor heeft Nederland herhaaldelijk gepleit en dit heeft ook tot
concrete resultaten geleid.
Naast een gezamenlijk pleidooi door EU-lidstaten bij de autoriteiten van derde landen
voor het open houden van het luchtruim voor repatriëringsvluchten en het verkrijgen
van landingsrechten, is ook in meerdere landen gecoördineerd gevraagd om toestemming voor EU-burgers om zich binnenlands te mogen verplaatsen naar het punt van vertrek
van de repatriëringsvlucht, om het beschikbaar houden van lokale vluchten en hotels
en om flexibiliteit bij eventuele aflopende geldigheid van visa (overstay).
Ook bij de uitvoering van de repatriëringsvluchten wordt actief samenwerking gezocht
met andere EU-lidstaten. Het kabinet stelt extra capaciteit op Nederlandse repatriëringsvluchten
uitgevoerd in het kader van het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland beschikbaar
aan andere EU-burgers. Tot dusver zijn daarbij 1.350 niet-Nederlandse EU-burgers op
Nederlandse vluchten naar huis gekomen. Omgekeerd zijn – na bemiddeling van Nederlandse
ambassades wereldwijd – grote aantallen Nederlandse burgers meegevlogen op repatriëringsvluchten
van andere EU-lidstaten naar Europa. Dit is een complexe operatie die, voor alle EU-lidstaten,
in toenemende mate maatwerk vereist nu zich op vele plekken nog slechts beperkte aantallen
gestrande reizigers bevinden. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid van zogenaamde
«sweeperflights» om de laatste kleinere groepen gestrande EU-reizigers op te halen
en om repatriëring vanuit bestemmingen met beperkte aantallen gestrande reizigers
per lidstaat in onderlinge afstemming te organiseren.
De Europese Commissie ondersteunt gecoördineerde repatriëring van buiten de EU, die
ten goede komt aan burgers van meerdere EU-lidstaten, met cofinanciering. Deze vergoeding
geschiedt onder het zogenoemde Union Civil Protection Mechanism (UCPM). Nederland maakt sinds het begin van de ontwikkelingen rondom het coronavirus
gebruik van dit mechanisme.
Datakwaliteit van cijfers over gestrande EU-reizigers blijft een complexe uitdaging
bij de aanpak van deze crisis, waarbij ruimte voor verbetering is. Door de snelle
ontwikkelingen is vaak geen actueel en/of betrouwbaar beeld van hoeveel gestrande
EU-reizigers er precies in een land verblijven, terwijl deze informatie van grote
waarde is voor de organisatie van repatriëringsvluchten. Nederland werkt continu aan
het «opschonen» van de Nederlandse cijfers en deelt deze via de bestaande kanalen
met EU-lidstaten. Nederland vraagt eenzelfde aanpak van andere EU-lidstaten en verwelkomt
hierbij een actieve ondersteunende rol van de Europese Dienst voor Extern Optreden,
zowel in het lokale consulaire overleg als in het centraal rapporteren van overzichten
van gestrande EU-reizigers.
De repatriëring uit Marokko is op dit moment het meest problematisch. Na de aankondiging
op 14 maart van de Marokkaanse autoriteiten dat het luchtruim zou gaan sluiten zijn
er nog tientallen extra vluchten vertrokken, o.a. naar Nederland, om gestrande reizigers
te repatriëren. Hierdoor konden circa 6.000 Nederlanders terugkeren. Sindsdien is
nog spaarzaam toestemming gegeven voor repatriëringsvluchten naar een aantal Europese
landen. Nederland werkt er hard aan om in elk geval het vertrek van de meest schrijnende
gevallen mogelijk te maken.
De Nederlandse regering staat in nauw contact met Europese partners over de situatie
in Marokko, met name met de Franse, Spaanse en Belgische Ministers van Buitenlandse
Zaken. Daarnaast is er contact geweest met de Hoge Vertegenwoordiger en andere EU-partners.
Er wordt vanuit Europese partners een consistente boodschap afgegeven richting Marokko
dat repatriëring van gestrande reizigers vanuit de EU mogelijk moet zijn. Ik zal een
gezamenlijk optrekken blijven steunen richting de Marokkaanse autoriteiten om alle
Nederlandse en EU-burgers zo spoedig mogelijk terug te laten keren.
De leden van de D66-fractie maken zich ernstige zorgen over de grote groep reizigers
die nog vastzit in Marokko en niet naar Nederland terug kan komen. Welke redenen voert
de Marokkaanse overheid aan om Nederlandse of Europese evacuatievluchten te weigeren?
Zijn er Europese landen die wel toestemming krijgen om hun burgers op te halen uit
Marokko? Waarom zij wel? Met welke EU-landen werkt Nederland samen om toestemming
te krijgen voor deze groep om het land te verlaten? In hoeverre worden er gezamenlijke
vluchten ingezet om burgers van verschillende EU-landen tegelijk terug te halen?
Is de Minister bereid om ook drukmiddelen in te zetten om Marokko tot medewerking
te bewegen? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn verwacht u toestemming te krijgen
van Marokko om Nederlanders op te halen?
3. Antwoord van het kabinet
Na de aankondiging op 14 maart van de Marokkaanse autoriteiten dat het luchtruim zou
gaan sluiten werd er desalniettemin in de dagen direct daarna toestemming gegeven
voor tientallen extra vluchten, o.a. naar Nederland waardoor circa 6.000 Nederlanders
alsnog konden terugkeren. Sindsdien is nog spaarzaam toestemming gegeven voor repatriëringsvluchten
naar een aantal Europese landen. De Nederlandse regering werkt er achter de schermen
hard aan om in elk geval de meest schrijnende gevallen terug te laten keren.
Ik heb veelvuldig contact gehad met mijn Marokkaanse ambtsgenoot om medewerking te
verkrijgen voor repatriëring van in elk geval de meest schrijnende gevallen. Hiertoe
wordt ook nauw contact gehouden en samengewerkt met landen als Frankrijk, Spanje en
ook België en andere Europese partners. Tevens heeft de Hoge Vertegenwoordiger van
de EU op verzoek van Nederland contact gehad met Marokko over deze kwestie. Marokko
staat mondjesmaat vluchten toe waarmee landen in principe alleen hun eigen gestrande
reizigers terug kunnen halen, maar maakt zo nu en dan een uitzondering als het gaat
om het meenemen van reizigers uit andere landen. Zo konden vorige week zes schrijnende
gevallen uit Nederland meereizen met een Franse vlucht. EU-partners hebben ook in
hun contacten expliciet aandacht gevraagd voor de Nederlandse gestrande reizigers.
Marokko heeft aangegeven te willen kijken naar mogelijk vertrek van de meest schrijnende
gevallen en vraagt om zorgvuldige onderbouwing van het Nederlandse verzoek. Deze informatie
is inmiddels aangeleverd. De regering blijft zich ervoor inspannen om zo snel mogelijk
repatriëringsvluchten vanuit Marokko naar Nederland mogelijk te maken en houdt alle
opties open om dit te bevorderen.
De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de achtergebleven Nederlanders in
Peru en vragen de Minister aan zijn Peruviaanse collega duidelijk te maken dat verwacht
wordt dat alle Nederlanders mogen vertrekken voor de definitieve sluiting van het
luchtruim. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.
4. Antwoord van het kabinet
De afgelopen weken konden 800 gestrande Nederlandse reizigers met ondersteuning vanuit
de ambassade in Lima naar Nederland terugkeren, via twee BBB-vluchten van KLM en met
EU-vluchten. Daartoe heb ik zelf op 25 maart jl. telefonisch contact opgenomen met mijn Peruaanse ambtsgenoot om te pleiten voor openen van het luchtruim om
snelle repatriëring van de gestrande Nederlanders mogelijk te maken.
Speciale aandacht is uitgegaan naar de door de Peruaanse autoriteiten in Cusco in
quarantaine geplaatste Nederlanders (en andere EU-onderdanen). Bilateraal en in EU-verband
is heeft de ambassade intensief contact gehad met de Peruaanse autoriteiten over de
groep. Op 19 april jl. zijn de nog overgebleven reizigers van deze groep (inclusief
5 Nederlanders) van Cusco naar Lima gevlogen en aansluitend op de repatriëringsvlucht
van Lima naar Frankfurt geplaatst.
Deze week zijn er nog enkele EU-vluchten (georganiseerd door België en Frankrijk),
waarop gepoogd zal worden enkele bij familie in Peru gestrande Nederlandse reizigers
mee terug naar Europa te vliegen. Zij hebben zich pas gemeld na sluiting van de registratie
voor Bijzondere Bijstand Buitenland.
De leden van D66-fractie merken verder op dat er nog een groep van ongeveer duizend
Surinamers in Nederland zitten zonder de mogelijkheid om terug te reizen naar hun
thuisland. Is de Minister op de hoogte van deze situatie, en geldt deze situatie naar
zijn weten ook in andere EU-landen? Ziet hij mogelijkheden om in overleg met de Surinaamse
overheid een passende oplossing voor deze groep reizigers te vinden, om hen te helpen
zo snel mogelijk naar huis en familie terug te kunnen keren?
5. Antwoord van het kabinet
Op 3 april jl. vond een repatriëringsvlucht plaats om gestrande Nederlandse reizigers
uit Suriname op te halen. Het Ministerie van Buitenlandse heeft contact opgenomen
met de Surinaamse autoriteiten en aangeboden om in Nederland (Europa) gestrande Surinamers
met de heenvlucht naar Suriname mee te nemen. Suriname heeft geen gebruik gemaakt
van dat aanbod en aangegeven dat zij deze Surinamers zelf op zal komen halen.
Op 20 april jl. vond een eerste Surinaamse repatriëringsvlucht van in Nederland gestrande
Surinamers plaats, waartoe Nederland ook de mogelijkheid heeft geboden. Op de vlucht
van het toestel op 21 april zullen nog enkele Nederlanders en ook gestrande Belgen
mee terug naar Nederland reizen.
Met deze vlucht zijn nog niet alle gestrande Surinamers teruggekeerd; Suriname heeft
aangekondigd hen later op te zullen halen zoals dat wereldwijd geldt voor Surinaamse
onderdanen die gestrand zijn. Suriname heeft een beleid waarbij gerepatrieerde landgenoten
in verplichte overheidsquarantaine moeten, deze faciliteiten hebben een beperkte capaciteit
waardoor er ook een fasering zit op de repatriëring.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van het kabinet om Nederlandse
reizigers uit het buitenland te repatriëren. Deze leden maken zich wel grote zorgen
over de Nederlanders die nog in Marokko vastzitten. Zij vragen de Minister deze kwestie
te bespreken in de Raad Buitenlandse Zaken, en aan te dringen op het gezamenlijk optrekken
met andere EU-landen om meer EU-burgers te repatriëren.
6. Antwoord van het kabinet
De Nederlandse regering staat in nauw contact met Europese partners over de situatie
in Marokko, met name met de Franse, Spaanse en Belgische Ministers van Buitenlandse
Zaken. Daarnaast is er contact geweest met de Hoge Vertegenwoordiger en andere Europese
partners. Er wordt vanuit Europese partners een consistente boodschap afgegeven richting
Marokko dat repatriëring van gestrande reizigers vanuit de EU mogelijk moet zijn.
Nederland zal een gezamenlijk optrekken blijven ondersteunen richting de Marokkaanse
autoriteiten om alle Nederlandse en EU-burgers zo spoedig mogelijk terug te laten
keren.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister in te gaan op de laatste stand van zaken
betreffende de repatriëring van in het buitenland gestrande Nederlanders. Hoeveel
zijn er inmiddels teruggekeerd? Hoeveel willen naar huis komen die dat nog altijd
niet kunnen? Kan in het antwoord specifiek ingegaan worden op de situatie in Marokko,
waar nog veel Nederlanders vastzitten? Zijn alle in Marokko gestrande Nederlanders
die zich hebben gemeld bij de autoriteiten inmiddels gebeld? Zo ja, met welke boodschap?
Mensen vragen zich af of zij zelf tickets moeten blijven kopen of beter een repatriëringsvlucht
af kunnen wachten. Wat adviseert de Minister deze mensen? Op welke wijze wordt in
EU-verband de druk op Marokko opgevoerd, ook omdat er nu wel Spaanse en Franse repatriëringsvluchten
worden toegestaan maar vooralsnog geen Nederlandse? Hoe wordt in Marokko gereageerd
op de pogingen van de regering om Nederlanders, ook met dubbel paspoort, naar huis
te krijgen? Klopt het dat daar kritiek op is? Zo ja, welke?
7. Antwoord van het kabinet
Van de geregistreerde Nederlandse burgers zijn er circa 5.375 met 32 speciale vluchten
– uitgevoerd in het kader van het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland – naar
huis gebracht. Circa 10.000 geregistreerde reizigers wisten daarnaast, vaak met advies
en ondersteuning, op andere wijze huiswaarts te keren of geven aan om andere redenen
niet langer gebruik te willen of hoeven maken van Bijzondere Bijstand Buitenland.
Op moment van schrijven staan nog circa 8.000 Nederlanders geregistreerd die bij inschrijving
hebben aangegeven bijstand te wensen bij terugkeer naar Nederland. Van deze 8.000 zijn naar schatting 3.000 Nederlandse reizigers nog gestrand in Marokko.
Met de gestrande reizigers in Marokko die zich hebben aangemeld voor de regeling BBB
is contact geweest om te inventariseren in hoeverre sprake is van medische of sociale
urgentie.
Aan alle reizigers die zich nog in het buitenland bevinden, raadt het ministerie aan
de ontwikkelingen goed in de gaten te houden en gebruik te maken van de vertrekmogelijkheden
die er nog zijn. Als er commerciële mogelijkheden worden aangeboden, worden Nederlandse
reizigers geadviseerd deze mogelijkheden te benutten. Op moment van schrijven is daar
in het geval van Marokko echter geen sprake van.
De Nederlandse regering staat in nauw contact met Europese partners over de situatie
in Marokko, met name met de Franse, Spaanse en Belgische Ministers van Buitenlandse
Zaken. Daarnaast is er contact geweest met de Hoge Vertegenwoordiger. Er wordt vanuit
Europese partners een consistente boodschap afgegeven richting Marokko dat repatriëring
van gestrande reizigers vanuit de EU mogelijk moet zijn.
De Nederlandse regering maakt geen onderscheid tussen Nederlandse reizigers met een
enkele of dubbele nationaliteit. Informatie over dringende gevallen voor terugkeer
is inmiddels door Nederland aangeleverd bij Marokko en dat zou voldoende basis moeten
zijn om repatriëring van deze groep mogelijk te maken.
De leden van de SP-fractie vragen in welke andere landen nog altijd relatief grote
groepen Nederlanders vastzitten. En waarom is dat het geval? Wat doet de Minister
om deze Nederlanders thuis te krijgen?
8. Antwoord van het kabinet
In de afgelopen weken ging veel aandacht uit naar repatriëring vanuit die landen waar
zich grote groepen gestrande Nederlanders bevonden. Inmiddels zijn deze groepen –
met uitzondering van de groep gestrande Nederlandse reizigers in Marokko – grotendeels
terug naar huis gekeerd. Wat betreft de redenen waarom de repatriëring uit Marokko
nog altijd problematisch verloopt en de Nederlandse inzet om toch repatriëring uit
Marokko naar Nederland mogelijk te maken, verwijs ik naar de beantwoording op vragen
3, 6 en 7.
De komende weken zal de focus in toenemende mate verschuiven naar landen waar zich
nog relatief kleine groepen reizigers bevinden, hetgeen in toenemende mate om maatwerk
zal vragen. In veel gevallen zijn er in die landen naast Nederlanders ook aanzienlijke
aantallen gestrande EU-burgers. In nauwe coördinatie met de Europese Dienst voor Extern
Optreden (EDEO) en andere EU-lidstaten wordt continu naar mogelijkheden gezocht om
een veilige terugkeer naar Europa te organiseren. Daarbij wordt ook gekeken naar de
mogelijkheid van zogenaamde «sweeperflights» om de laatste kleinere groepen gestrande
EU-reizigers op te halen en om repatriëring vanuit bestemmingen met beperkte aantallen
gestrande reizigers per lidstaat in onderlinge afstemming te organiseren. Dit ligt
in het verlengde van de tot nu toe gehanteerde aanpak, waarbij Nederland herhaaldelijk
Europese burgers betrok bij repatriëringsvluchten, en waarbij verscheidene andere
Europese partners zorgdroegen voor de veilige thuiskomst van Nederlandse reizigers.
Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten of er wordt nagedacht over coulanceregelingen
voor gestrande reizigers die buiten hun schuld soms grote extra kosten hebben gemaakt.
Hoe worden deze reizigers tegemoetgekomen?
9. Antwoord van het kabinet
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van
Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in
de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt
ook in de huidige situatie als het gaat om de verantwoordelijkheid van reizigers om
voor hun reis en onderdak te zorgen en waar mogelijk zelfstandig hun terugkeer te
organiseren via commercieel beschikbare vluchten.
Om reizigers bij te staan in het maken van een geïnformeerde afweging over hun reis,
publiceert het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor elk land een reisadvies. Reeds
op 17 maart jl. werd reizigers wereldwijd aangeraden alleen nog naar het buitenland
te reizen indien strikt noodzakelijk, en wanneer zij reeds in het buitenland waren,
om na te gaan of verblijf in het buitenland noodzakelijk was en of er mogelijkheden
tot vertrek waren.
Toen bleek dat reizen vanuit sommige locaties niet langer mogelijk was, is het convenant
Bijzondere Bijstand Buitenland opgezet om in deze uitzonderlijke omstandigheden gestrande
reizigers te helpen die vastzitten in landen waar langs commerciële weg geen terugvlucht
meer mogelijk is. Ik heb uiteraard begrip voor de onderliggende zorgen, wij zullen
dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Dat is ook de
reden waarom niet is gekozen voor betaling vooraf, maar om bijdrage achteraf via incasso
te verrekenen. Een dergelijke eigen bijdrage is logisch en passend omdat op deze wijze
Nederlandse reizigers worden bijgestaan, het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast,
prudent met publieke middelen wordt omgegaan en eventueel misbruik waar mogelijk wordt
tegengegaan. De verplichte bijdrage zal worden benut om de totale kosten van deze
aanpak zoveel mogelijk te mitigeren en op deze manier zo veel mogelijk gestrande Nederlandse
reizigers te kunnen helpen door de gezamenlijke inspanningen in het kader van de uitvoering
van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» met de alarmcentrales, de reisbranche,
luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars en de rijksoverheid.
Daarnaast zijn er serieuze gevolgen voor de overheidsfinanciën die voortkomen uit
de ontwikkelingen rondom het Corona-virus, ook voor Buitenlandse Zaken en voor Consulaire
zaken. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid en de negatieve impact op de
Rijksbegroting acht ik een coulanceregeling niet opportuun. Wel is voorzien in een
zorgvuldig betaalsysteem, waarbij betalingsregelingen en gespreide verrekening mogelijk
worden gemaakt.
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld in het besluit van de Amerikaanse president
om de financiële bijdrage aan de WHO op te schorten. Deze leden erkennen de problemen
die spelen bij de WHO en zullen niet stellen dat de organisatie geen fouten heeft
gemaakt in de strijd tegen COVID-19, maar wijzen erop dat deze organisatie belangrijk
werk levert in strijd tegen vele ziektes, waaronder COVID-19, met name in derdewereldlanden,
maar ook in de wereldwijde informatieverzameling en advisering in de strijd tegen
deze pandemie. Het stoppen van deze bijdrage levert gevaren voor de volksgezondheid
wereldwijd op. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister contact heeft opgenomen
met de Amerikaanse autoriteiten naar aanleiding van dit besluit. Is de Minister bereid
dit te agenderen voor de Raad Buitenlandse Zaken en zich ervoor in te zetten om in
de Raadsconclusies op te laten nemen dat de EU dit besluit betreurt en naar mogelijkheden
zoekt om vanuit de EU, eventueel in samenspraak met derde landen, de financiële middelen
aan de WHO beschikbaar te stellen die noodzakelijk zijn na het wegvallen van deze
Amerikaanse bijdrage?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van het besluit
van de Verenigde Staten om alle betalingen aan de WHO op te schorten. Zij hebben vernomen
dat de Raad het belang van multilaterale instellingen zoals de WHO onderstreept, en
dat deze instellingen steun vanuit de Raad verdienen.1 Is de Minister bereid de Raad op te roepen deze stap van de Verenigde Staten in niet
mis te verstane bewoordingen te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarbij of de Raad voornemens is het financiële
gat dat de Verenigde Staten achterlaat te vullen met extra financiële middelen buiten
de OS-begroting, en zo de WHO te steunen. Welke problemen kunnen er bij de WHO ontstaan
als dit financiële gat niet wordt opgevuld? Zij vragen de Minister of hij in ieder
geval van plan is zich volop in te zetten voor financiële en diplomatieke steun aan
de WHO, en of hij zijn inzet wat betreft deze kwestie nader toe kan lichten.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het klopt dat de Verenigde Staten
financiering van de WHO opschort. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Wordt dit veroordeeld?
Wil de Minister in EU-verband steun zoeken voor een dringende oproep aan de Verenigde
Staten om aan de WHO bij te blijven dragen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie hebben in het verslag van de vorige bijeenkomst van de
Raad Buitenlandse Zaken kunnen lezen over de eensgezindheid van de noodzaak van internationale
samenwerking om de COVID-19 pandemie te bestrijden. Veel lidstaten noemden hierbij
het belang van multilaterale instellingen zoals de Verenigde Naties (VN), de WHO en
de internationale financiële instellingen en de noodzaak voor de EU om deze te ondersteunen.
Verwacht de Minister dat er tijdens de Raad Buitenlandse Zaken nog gesproken zal worden
over voornemen van de Verenigde Staten om de bijdrage aan de WHO stop te zetten? Zo
ja, wat is daarbij zijn inzet?
10. Antwoord van het kabinet
De Amerikaanse autoriteiten hebben aangekondigd de financiering aan de WHO voorlopig
op te schorten, hangende een evaluatie naar het functioneren van de WHO. Dit onderzoek
zal naar verwachting 60 tot 90 dagen in beslag nemen. De reikwijdte van dit eventuele
besluit is momenteel nog niet bekend. De WHO is momenteel de mogelijke gevolgen van
de Amerikaanse aankondiging in kaart aan het brengen.
Naar aanleiding van deze aankondiging heeft het kabinet zijn steun uitgesproken voor
de WHO. Het kabinet is van mening dat dit niet het moment is om de financiering aan
deze organisatie op te schorten. De WHO vervult namelijk een cruciale rol bij de coördinatie
van de internationale aanpak van de coronacrisis. Het kabinet heeft zich daarbij achter
de uitspraken van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties geschaard. Dit standpunt
wordt ook overgebracht in diplomatieke contacten met de Amerikaanse autoriteiten.
Verschillende Europese lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger hebben in reactie op
de aankondiging verklaringen van vergelijkbare strekking afgegeven. De Hoge Vertegenwoordiger
is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de RBZ, incl. de agenda. De WHO is niet
geagendeerd voor deze bijeenkomst van de RBZ, maar het is goed mogelijk dat dit onderwerp
wel aan de orde zal komen. Om gestalte te geven aan de steun van lidstaten voor de
WHO is er op initiatief van de Europese Commissie een conceptresolutie ingebracht
over de COVID-19 response ten behoeve van de (virtuele) jaarvergadering van de WHO
op 18 mei.
Samen met andere Europese lidstaten en internationale partners zal Nederland zich
ervoor inzetten dat de coördinerende rol van de WHO gewaarborgd kan worden. De Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 14 april jl. aanvullende
steun aan de WHO aangekondigd: EUR 7,5 miljoen zal worden bijgedragen aan het Strategic Preparedness and Response Plan van de WHO. Dit komt bovenop al eerdere bijdragen aan de WHO in de beginfase van de
crisis, waarbij EUR 5 miljoen ter beschikking is gesteld voor WHO’s Contingency Fund for Emergencies. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer hierover
geïnformeerd in de brief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden»,
d.d. 14 april jl. (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 293).
Overig (Oostelijk Partnerschap, sanctieregimes, desinformatie)
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Europese Commissie (los van de 140
miljoen euro aan directe steun) een extra 700 miljoen euro wil vrijspelen om de landen
die vallen onder het Oostelijk Partnerschap te helpen gedurende de coronacrisis. De
Commissie meldt dat hiervoor bestaande instrumenten worden ingezet. Kunt u aangeven
welke instrumenten het betreft en welk deel van dit bedrag Nederland op zijn conto
neemt/moet nemen? Waar wordt dit bedrag vandaan gehaald en hoe wordt door de ontvangende
landen verantwoording afgelegd over de besteding ervan? Er wordt nu met enorme bedragen
gesmeten zonder dat er details over bekend zijn. De leden van de PVV-fractie willen
graag meer transparantie op dit punt.
11. Antwoord van het kabinet
Ook de landen van het Oostelijk Partnerschap (OP) worden hard geraakt door de coronacrisis.
Bijkomende uitdaging in deze landen is de gebrekkige gezondheidsinfrastructuur alsook
de betrekkelijke lage financieel-economische weerbaarheid om de crisis het hoofd te
bieden. Om die reden verwelkomt het kabinet de initiatieven van de Commissie om de
landen waar mogelijk op de korte en langere termijn bij te staan. Daarbij moet uiteraard
niet worden afgeweken van geldende procedures ten aanzien van besluitvorming, doelmatigheid
en verantwoording.
Naast de EUR 140 mln. die de Commissie heeft toegezegd om de OP-landen te assisteren
bij de directe bestrijding van het virus tracht de Commissie de landen ook op langere
termijn bij te staan door de financieel-economische gevolgen van de crisis zoveel
mogelijk te mitigeren. Dat bedrag kan oplopen tot EUR 883 mln. voor de gehele OP-regio.
Voor al deze middelen geldt dat het een herschikking betreft binnen bestaande fondsen.
Het leeuwendeel (EUR 500 mln.) bestaat uit nog niet gecommitteerde garanties onder
het European Fund for Sustainable Development (EFSD). Deze garanties worden ingezet om de hoognodige liquiditeit richting de private sector,
in het bijzonder het MKB, op peil te houden. Besluitvorming geschiedt zoals gebruikelijk
via de EFSD-board waarbinnen de lidstaten hun mening over de voorstellen kunnen geven.
Het resterende deel van de steun bestaat primair uit nog niet bestede middelen voor
2020 onder het European Neighborhood Instrument (ENI). Ook deze steun zal primair
worden ingezet om het MKB in partnerlanden te ondersteunen. De lidstaten wordt gevraagd
in te stemmen met de voorstellen van de Commissie. Het kabinet beoordeelt ieder voorstel
op zijn merites maar heeft een positieve grondhouding ten opzichte van de initiatieven
van de Commissie.
De leden van de PVV-fractie hebben de laatste weken meermaals hun ongenoegen geuit
over het gebrek aan middelen in Nederland om het coronavirus te bestrijden en mensen
te beschermen. Zo is er een nijpend tekort aan beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers.
Wat deze leden daarom totaal niet kunnen bevatten is dat de Europese Commissie schaarse
medische apparatuur en beschermingsmiddelen geeft aan de landen die vallen onder het
Oostelijk Partnerschap. Waarom krijgen deze landen apparatuur en middelen geleverd
waar in Nederland (en andere EU-lidstaten) een schreeuwend tekort aan is? En waar
komen de zelfbeschermingsmiddelen en medische apparatuur die de Commissie wil geven
vandaan? Worden er ook middelen en apparatuur onttrokken aan de Nederlandse voorraad
om vervolgens te worden verscheept naar landen als Wit-Rusland en Oekraïne?
De leden van de PVV-fractie willen dat Nederland zich verzet tegen het hulpprogramma
dat nu wordt opgezet voor de landen van het Oostelijke Partnerschap. Het kabinet moet
eerst de problemen en tekorten in ons eigen land oplossen voordat een dictatuur als
Wit-Rusland aan mondkapjes en beademingsapparatuur geholpen wordt. Of is dit kabinet
voornemens om opnieuw te blunderen, zoals het eerder ook al deed toen het in februari
een lading mondkapjes en andere beschermingsmiddelen naar China stuurde? Graag ontvangen
deze leden een uitgebreid antwoord van de Minister.
12. Antwoord van het kabinet
De directe steun aan de OP-landen die de Commissie recent aankondigde om de korte
termijn effecten van de coronacrisis zoveel mogelijk te mitigeren bestaat voor een
deel uit een additionele bijdrage aan de WHO, uit bestaande middelen, van EUR 30 mln.
In samenwerking met de WHO tracht de Commissie de OP-landen op deze manier te ondersteunen
bij de aanschaf van noodzakelijke beschermingsmiddelen en medische apparatuur. Deze
worden door de OP-landen commercieel aangeschaft. Er is dus geen sprake van onttrekking
van Nederlandse beschermingsmiddelen en apparatuur ten behoeve van de OP-landen.
Het transport naar China in februari betrof een humanitaire vlucht die hulpgoederen
kwam ophalen die door de Chinese ambassade en bedrijven waren ingezameld voor het
in die periode zwaar getroffen Wuhan. Op verzoek van de Chinese autoriteiten heeft
Nederland – zoals te doen gebruikelijk bij humanitaire vluchten en uit solidariteit
met de bevolking van Wuhan – gefaciliteerd in het voorzien van landingsrechten voor
dit toestel. Het kabinet heeft niet in natura bijgedragen aan de bestrijding van COVID-19
in China.
De leden van de D66-fractie hebben vragen en opmerkingen over sanctieregimes. Deze
leden maken zich zorgen over de situatie in landen waar COVID-19 is uitgebroken en
waar door de (neven)effecten van internationale sancties geen adequate toegang is
tot de internationale geneesmiddelenmarkt. Het meest in het oog springende voorbeeld
is Iran. Deze leden merken op dat de eerste transacties via het INSTEX-instrument
plaats hebben gevonden. Klopt het naar oordeel van de Minister dat een land als Iran
door de (neven)effecten van de sancties moeilijker toegang hebben tot medische middelen
en apparatuur? Zo ja, ziet de Minister de mogelijkheid om in EU-verband te kijken
welke mogelijkheden er zijn, bijvoorbeeld via het INSTEX-instrument, om ervoor te
zorgen dat de toegang tot medische middelen en medicijnen niet bemoeilijkt wordt door
de sancties, en deze toch geleverd kunnen worden aan Iran ten bate van de bevolking?
Dit uiteraard zonder het doel van deze sancties te ondermijnen.
13. Antwoord van het kabinet
Het tegengaan van de impact van sancties op humanitaire doeleinden, waaronder levering
van medische goederen, is een belangrijke prioriteit van de VN en de EU, zeker ook
in deze crisisperiode. Dit wordt onderstreept in een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger
van de EU van 3 april jl. waarin hij zich aansluit bij de oproep van de secretaris-generaal
van de Verenigde Naties tot een onmiddellijke wereldwijde wapenstilstand in het kader
van de coronacrisis. Juist vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire
hulp kennen de meeste EU- en VN-sanctieregimes uitzonderingen en ontheffingsgronden
voor humanitaire doeleinden. Daarnaast heeft de EU als beleid dat sancties in principe
zo gericht mogelijk moeten zijn op specifieke personen, entiteiten en organisaties
verantwoordelijk voor schendingen van het internationaal recht en/of ernstige mensenrechtenschendingen.
Vooralsnog heeft het kabinet geen signalen van bedrijven of hulporganisaties gekregen
dat specifieke EU- of VN-sancties de bestrijding van het coronavirus bijvoorbeeld
in Iran belemmeren.
Desondanks zijn financiële instellingen wereldwijd huiverig om transacties te verzorgen
naar sommige landen waartegen sancties gelden, ook als die een humanitair doel hebben.
Naast het feit dat financiële instellingen een transactie niet mogen uitvoeren wanneer
dit onder geldende regelgeving is verboden, kunnen financiële instellingen ook weigeren
een transactie uit te voeren wanneer zij zelf de risico’s te hoog achten. Hierbij
kunnen zij verschillende aspecten laten meewegen, waaronder de eigen verantwoordelijkheid
om te voldoen aan geldende regelgeving omtrent sancties, (indirecte) financiering
van terrorisme of witwassen.
De EU en verschillende lidstaten hebben humanitaire hulp geleverd aan Iran ter bestrijding
van het coronavirus. In het geval van Iran is INSTEX reeds aangewend om een levering
van medische goederen te faciliteren. Waar mogelijk zullen de beschikbare instrumenten
blijvend worden ingezet om humanitaire noden in Iran het hoofd te bieden. Nederland
geeft zich daarbij rekenschap van het gegeven dat bedrijven zelfstandige economische
afwegingen maken over het zakendoen met Iran.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat -net als verschillende andere lidstaten- Nederland
in de vorige Raad Buitenlandse Zaken heeft benadrukt dat de maatregelen ter bestrijding
van desinformatie rond COVID-19 altijd proportioneel en subsidiair, tijdelijk en niet-discriminerend
moeten zijn en zodra dat mogelijk is, moeten worden afgeschaald. Ook lezen zij dat
het waarborgen van grondrechten voorop staat. Wil de EU inderdaad de voorbeeldfunctie
blijven vervullen, dan zullen inderdaad de lidstaten de Europese waarden moeten blijven
uitstralen en mensenrechtenverdedigers blijven steunen. Is er nog gesproken over niet-EU-landen
en de COVID-19 maatregelen die in andere landen zijn getroffen en waarvan vanuit de
diverse mediabronnen valt te vernemen dat die maatregelen grootschalig mensenrechten
schenden? Is er binnen de Raad overeenstemming dat de maatregelen in deze landen en
de tijdelijkheid daarvan goed gevolgd moeten worden?
14. Antwoord van het kabinet
De EU is zich zeer bewust van het belang alert te zijn op gevolgen van COVID-19 voor
de mensenrechten. De Speciale Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten van de Europese
Unie, Eamon Gilmore, verwoordde het als volgt in zijn opiniestuk van 16 april jl.2: «We onderkennen dat veel regeringen al maatregelen hebben genomen en noodmaatregelen
hebben ingevoerd als reactie op de crisis. Wij zijn van mening dat deze maatregelen
alleen voor deze crisis moeten gelden, tijdgebonden moeten zijn en in verhouding moeten
staan tot wat absoluut noodzakelijk is. Deze crisis mag geen excuus worden voor machthongerigen
om repressieve maatregelen te versterken, democratische checks and balances te verzwakken of de rechtsstaat af te zwakken. Evenmin mag de angst voor COVID-19
worden uitgebuit om desinformatie of racistische en xenofobe reacties te verspreiden.»
Het kabinet onderschrijft die visie, die vanzelfsprekend opgaat binnen en buiten de
Unie. In het kader van het externe beleid wordt in Raadsverband momenteel gesproken
over een spoedig aan te nemen EU-verklaring om nogmaals te benadrukken dat mensenrechten
en rechtsstatelijkheid uitgangspunt moeten blijven bij de strijd tegen het virus:
noodzakelijke maatregelen moeten legitiem, proportioneel en tijdelijk zijn.
En wat vindt de Minister van de mate waarin in China, mede als gevolg van de COVID-19
crisis, zich ontwikkelt tot een steeds ingrijpender surveillancestaat waar nu ook
de gezondheidsgegevens van alle inwoners nu verplicht gedeeld worden met de Chinese
overheid? Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich met de grondrechten en in het bijzonder
met het recht op privacy? Vindt de Minister de maatregelen in China proportioneel
en subsidiair? Is de Minister ervan overtuigd dat de Chinese overheid deze maatregelen
tijdelijk heeft genomen?
15. Antwoord van het kabinet
Om verspreiding van het virus tegen te gaan heeft de Chinese overheid in samenwerking
met Chinese technologiebedrijven diverse apps ontwikkeld. Data worden aan elkaar gekoppeld
en stellen de overheid in staat het gedrag van de bevolking te monitoren en te controleren.
Het is onduidelijk wat er op dit moment en in de toekomst met deze data gebeurt. De
mogelijke precedentwerking van de uitbouw van de surveillancecapaciteit, de impact
daarvan op de privacy van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China
bevinden, en de onduidelijkheid over (toekomstig) gebruik van data, geven reden tot
zorg, mede in het licht van de bredere zorgen over de mensenrechtensituatie in China.
Het kabinet blijft de ontwikkelingen daarom nauwgezet volgen.
Oostelijk Partnerschap
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen gezamenlijke mededeling
van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger over het Oostelijk Partnerschap
na 2020. Uit een evaluatie in 2018 bleek dat er binnen het Oostelijk Partnerschap
op het gebied van behoorlijk bestuur en rechtsstaat de minste vooruitgang werd geboekt.3 De nieuwe Oostelijk Partnerschap-mededeling schrijft dat dit nog steeds zo is. De
leden van de VVD-fractie vinden het een goed plan dat er in de toekomst in zulke gevallen
ook financiering richting staten verminderd kan worden. Zijn hier al criteria voor
opgesteld? Is er sprake van een beslissingsmodel? Hoe kan de kans worden beperkt dat
dit instrument ongebruikt blijft op basis van enkel beloftes van beterschap?
16. Antwoord van het kabinet
Het kabinet hecht sterk aan het zogenaamde «conditionaliteitsbeginsel» en is verheugd
dat in de mededeling van Commissie en HV het belang hiervan wordt onderstreept; landen
die commitment tonen aan en voortgang boeken met de hervormingsagenda moeten op extra
steun kunnen rekenen (more-for-more). Anderzijds geldt ook dat een gebrek aan voortgang moet kunnen leiden tot aanpassing
van de steun (less-for-less). Aanpassing kan vermindering of bevriezing inhouden, maar bijvoorbeeld ook de vorm
krijgen van verschuiving van steun aan overheden naar maatschappelijke organisaties.
Het betreft geen nieuw principe, het conditionaliteitsbeginsel is al langere tijd
een belangrijk onderdeel van het OP. Zo is bijvoorbeeld in Moldavië in 2018 macro
financiële steun (t.w.v. EUR 100 mln.) bevroren en zijn verschillende projecten geschrapt
door de EU omdat er zorgen waren over de rechtstaat en het gebrek aan onafhankelijke
media.
Aangezien de context in ieder OP-land anders is en zij een eigen ontwikkeling doormaken,
kan geen universeel statisch beslissingsmodel worden toegepast. In algemene zin vormen
de overeenkomsten die de afzonderlijke partnerlanden zijn aangegaan met de EU, zoals
bijvoorbeeld de Associatie Akkoorden met Georgië, Moldavië en Oekraïne, de basis voor
het beoordelen van de voortgang op de afgesproken hervormingen. Operationalisering
van de afspraken, het meten van de mate van voortgang en de uiteindelijke beslissing
over implicaties voor steun blijven maatwerk.
De Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger benadrukken in de mededeling de noodzaak
concrete resultaten van hervormingen op het gebied van rechtsstatelijkheid beter meetbaar
te kunnen maken. Het kabinet ondersteunt dit streven volledig en zal de voortgang
op dit vlak nauwgezet volgen.
De VVD-fractieleden zijn verheugd te lezen dat de handelsrelatie tussen de EU en de
Oostelijke Partnerschap-landen is gegroeid. Kan de Minister inzicht geven in hoe zich
dit verhoudt tot de kennelijk toenemende invloed van China in deze landen?
Dan hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen rond de plannen om de
interconnectiviteit tussen Europa en Azië te versterken, via overland-verbindingen
door de Oostelijke Partnerschap-landen. Hoeveel geld geeft de EU daaraan uit, direct
via het Meerjarig Financieel Kader en indirect via instellingen zoals de Europese
Investeringsbank? Hoeveel geld geeft China hieraan uit, direct en indirect via instellingen
zoals de Asian Infrastructure Investment Bank? Hoeveel van het geld dat respectievelijk Europa en China investeren gaat naar lokale
bedrijven uit de Oostelijke Partnerschap-landen, hoeveel naar Europese bedrijven,
en hoeveel naar Chinese bedrijven? Hoeveel geld dat de EU uitgeeft (direct en indirect)
gaat naar projecten die vallen onder het Belt and Road Initiative?
17. Antwoord van het kabinet
De EU is voor bijna alle OP-landen de belangrijkste handelspartner. Enkel Wit-Rusland
drijft meer handel met Rusland dan met de EU. De handel tussen de EU en de OP-landen
is sinds 2017 significant toegenomen: 12% met Armenië, 28% met Azerbeidzjan, 16% met
Wit-Rusland, 3% met Georgië, 15% met Moldavië en 9% met Oekraïne.4
Het is het kabinet bekend dat China in het kader van zijn Belt and Road Initiative
met interesse naar de OP-landen kijkt. Het staat de landen van het OP vrij financieel-economische
banden met derde landen op te bouwen. Daarbij moet opgemerkt dat het Oostelijk Partnerschap
erop is gericht de weerbaarheid van de OP-landen, mede in financieel-economisch opzicht,
te vergroten. Dat moet er onder andere toe bijdragen dat OP-landen verantwoorde inschattingen
kunnen maken over de wenselijkheid van invloed van derde landen binnen de eigen landsgrenzen
en over schuldhoudbaarheidskwesties. Het kabinet steunt deze inzet.
Sinds de presentatie van de EU Strategy Connecting Europe and Asia in september 2018 werken Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO)
op een meer gestructureerde manier aan het vergroten van de connectiviteit tussen
de EU en Azië. Voor de uitvoering van deze strategie zijn geen nieuwe fondsen gecreëerd.
Een deel van de
beschikbare middelen voor het OP komen direct of indirect (via Europese investeringsbanken)
aan deze doelstelling ten goede doordat partnerlanden worden bijgestaan bij het versterken
van de transport-, energie- en digitale infrastructuur. Directe bijdragen verlopen
primair via het Neighborhood Investment Platform en het European Fund for Sustainable Development. Ook de investeringsbanken EIB en EBRD zijn al langer op deze beleidsterreinen actief
in de OP-regio. Beide banken houden een database bij van de gefinancierde projecten,
waaronder in de OP-regio, binnen aan connectiviteit gerelateerde sectoren.5
Welk percentage hiervan precies ten gunste komt van Europees bedrijfsleven is niet
bekend.
Economische projecten onder het Belt and Road Initiative (BRI) worden veelal door
Chinese bedrijven uitgevoerd. China heeft de reikwijdte van het BRI breed en niet
heel nauwkeurig gedefinieerd. Het is daarom complex precies aan te geven hoeveel geld
China in door China of andere landen als BRI aangemerkte projecten investeert. Daardoor
geldt hetzelfde voor de vraag hoeveel EU-geld er direct of via de EIB en andere investeringsbanken
gemoeid is met die projecten.
Als infrastructuurbank levert het merendeel van de projecten van de AIIB direct of
indirect een bijdrage aan de interconnectiviteit tussen Azië en Europa. In de Oostelijke
Partnerschapslanden zijn sinds de oprichting van de AIIB in 2016 twee projecten goedgekeurd:
een infrastructuurproject in Georgië van USD 114 mln., en een energieproject in Azerbaijan
van USD 600 mln. Het aandeel van Europese aandeelhouders in de AIIB is ongeveer 22%.
China is de grootste aandeelhouder van de AIIB met ruim een kwart van de aandelen.
De leden van de GroenLinks-fractie merken ten aanzien van het Oostelijk Partnerschap
op dat wat betreft democratische hervorming nog niet veel concrete vooruitgang is
geboekt. Deze leden menen dat hiervoor in het nieuwe EU-actieplan meer urgentie en
aandacht kan worden gevraagd. Zij vragen de Minister hoe hij zich op dat vlak gaat
inzetten, mede in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en democratiseringsbewegingen,
om dit concreet vorm te geven.
18. Antwoord van het kabinet
De mededeling van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger stelt duidelijk dat een
intensievere inzet nodig is op met name het vlak van goed bestuur, rechtsstatelijkheid,
corruptiebestrijding, anti-discriminatie, de rol van onafhankelijke media en het maatschappelijk
middenveld en de bevordering van gendergelijkheid als basisvoorwaarden voor duurzame
ontwikkeling.
Het kabinet vroeg in zijn bijdrage aan de consultatie die voorafging aan deze mededeling
uitdrukkelijk aandacht voor de centrale rol die rechtstaatontwikkeling speelt als
noodzakelijke voorwaarde voor ontwikkeling op andere terreinen en onderschrijft derhalve
bovenstaande oproep. De verwachting is dat de OP-top in juni (mits deze niet wordt
uitgesteld vanwege COVID-19) een mandaat zal geven om de in de mededeling omschreven
doelstellingen voor de periode na 2020 te vertalen in concrete acties, afspraken en
resultaten.
Bij die concretisering zal het kabinet er scherp op toezien dat goed bestuur en rechtstaatontwikkeling
inderdaad centraal staan («fundamentals first»). Het kabinet verwacht dat de Commissie
met de partnerlanden concrete afspraken maakt over de noodzakelijke hervormingen,
de voortgang nauwgezet volgt en daarover met regelmaat en op inzichtelijke wijze aan
de lidstaten rapporteert. Het kabinet zal die rapportages bezien in samenhang met
informatie afkomstig uit andere, eigen, bronnen: zo beschikken de Nederlandse vertegenwoordigingen
in de partnerlanden over een breed en divers netwerk waarvan uitdrukkelijk ook maatschappelijke
organisaties, democratiseringsbewegingen en mensenrechtenverdedigers deel uitmaken.
Vervolgens zal een nadere gedachtewisseling met de Commissie plaats kunnen vinden
die eventueel kan leiden tot aanpassing van de modaliteiten van de steun.
Dit alles komt naast de bilaterale inzet van Nederland in deze landen op het vlak
van hervormingen via een scala aan projecten vanuit onder andere het Matra programma
en het Mensenrechtenfonds.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat de Minister zich heeft ingezet
voor vergroening van het Oostelijk Partnerschap door middel van meer samenwerking
op het gebied van milieu, duurzaamheid en klimaatverandering. Deze leden merken op
dat in het Joint staff working document wordt gesproken over samenwerking op het gebied van energie, zoals verduurzaming,
groene financiering, verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen
en diversificatie van energiebronnen.6 Kan de Minister nader toelichten hoe deze strategie eruit ziet, met name als het
gaat om vermindering van gasafhankelijkheid van Rusland? Is dit een expliciete doelstelling
van de samenwerking tussen de EU en landen van het Oostelijk Partnerschap?
19. Antwoord van het kabinet
Het kabinet constateert met voldoening dat de Commissie en Hoge Vertegenwoordiger
de wens van Nederland en een groot aantal andere lidstaten om te komen tot vergroening
van het Oostelijk Partnerschap, onderschrijven. In de nadere uitwerking van de Europese
Green Deal zullen de partnerlanden uitdrukkelijk moeten worden meegenomen. Dat is
in het belang van de partnerlanden zelf maar ook in het belang van de Unie; de uitdagingen
met betrekking tot milieu, duurzaamheid en klimaatverandering zijn immers gezamenlijk
van aard. Vermindering van de afhankelijkheid van fossiele energiebronnen zal daarin
een grote rol moeten spelen. De te volgen strategie zal, tezamen met de partnerlanden,
nader worden geconcretiseerd. In de visie van het kabinet ligt het daarbij voor de
hand dat veel aandacht wordt besteed aan bewustwording
over het belang van duurzaamheid en het tegengaan van klimaatverandering door middel
van het stimuleren van een groene economie. Voorts meent het kabinet dat het van belang
is vast te leggen dat een aanzienlijk deel van de in het kader van het OP te financieren
activiteiten direct of indirect dient bij te dragen aan verbetering van het milieu,
behoud van biodiversiteit en tegengaan van klimaatverandering.
De Mededeling onderstreept voorts andermaal het belang van energiezekerheid en het
belang van een diversificatie van de energiemix. Hoewel vermindering van de energieafhankelijkheid
van Rusland niet als expliciete doelstelling in de mededeling is opgenomen maakt deze
overweging wel impliciet onderdeel uit van het streven de partnerlanden bij te staan
bij het vergroenen van hun economieën. Daarbij geldt dat de partnerlanden ook op vlak
van hun energiemix hun eigen soevereine beslissingen nemen.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister kan toelichten welke
middelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 worden gealloceerd, en hoe deze
verdeling er precies uit ziet.
20. Antwoord van het kabinet
De Commissie heeft voor de OP-landen een steunprogramma bestaande uit twee delen opgetuigd.
Ten eerste wordt EUR 140 mln. beschikbaar gesteld voor directe noden bij de bestrijding
van de coronacrisis. Ten tweede wordt tot maximaal EUR 833 mln. beschikbaar gesteld
voor het mitigeren van de socio-economische impact op de lange termijn. Een eerste
verdeling van steun onder de OP-landen is als volgt: Armenië EUR 92 mln., Azerbeidzjan
EUR 14 mln., Wit-Rusland EUR 60 mln., Georgië EUR 183 mln., Moldavië EUR 87 mln.,
en Oekraïne EUR 190 mln. Ook voor deze middelen geldt dat het een herschikking betreft
binnen bestaande fondsen. Het leeuwendeel (EUR 500 mln.) bestaat uit nog niet gecommitteerde
garanties onder het European Fund for Sustainable Development (EFSD). Deze garanties worden ingezet om de hoognodige liquiditeit richting de private sector,
in het bijzonder het MKB, op peil te houden. Het resterende deel van de steun bestaat
primair uit nog niet bestede middelen voor 2020 onder het European Neighborhood Instrument
(ENI). Ook deze steun zal primair worden ingezet om het MKB in partnerlanden te ondersteunen.
De leden van de PvdA-fractie verwelkomen net als het kabinet de gezamenlijke mededeling
van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger inzake het Oostelijk Partnerschap
na 2020. De implementatie van de hervormingsagenda’s, vooral op het vlak van rechtstaat
en anticorruptie en van het leveren van concrete, zichtbare resultaten voor de bevolking
van de partnerlanden. De conditionaliteit kan daarbij behulpzaam zijn. Het more-for-more is een goede manier om partnerlanden die goede voortgang maken extra te ondersteunen.
Voor landen waar de voortgang beneden de maat is of zelfs achteruit beweegt, noemt
de Minister de mogelijkheid om de steun te verschuiven van de overheid naar maatschappelijke
organisaties. Daarvoor is het wel van belang dat de maatschappelijke organisaties,
ook nu, de ruimte hebben om zich te organiseren. Kan de Minister al aangeven hoe het
contact is met de maatschappelijke organisaties van het Oostelijk Partnerschap? Speelt
de ruimte voor het zogeheten maatschappelijk middenveld ook een rol bij de conditionaliteit?
Zo ja, welke? Dat de Minister voorstander is van maatwerk, is heel goed te begrijpen.
Onder het Oostelijk Partnerschap vallen immers verschillende landen. Ter verduidelijking
op dit punt: kan de Minister bevestigen dat het weliswaar gaat om maatwerk, maar dat
de basis hiervoor wel de geldende universele standaarden zijn?
21. Antwoord van het kabinet
Het maatschappelijk middenveld wordt actief betrokken als belangrijke belanghebbende
binnen het Oostelijk Partnerschap, via onder andere het in 2009 opgerichte «Eastern Partnership Civil Society Forum» dat NGO’s uit alle zes de partnerlanden en EU lidstaten verenigt en jaarlijks bijeenkomt
om beleidsadviezen te geven. NGO’s zijn ook actief opgeroepen bij te dragen aan de
consultatie die ten grondslag lag aan de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie
en de Hoge Vertegenwoordiger. Meer engagement met maatschappelijke organisaties was
een uitgesproken doel van de zogenaamde «20 deliverables for 2020». De EU heeft bijgedragen aan capaciteitsopbouw van deze organisaties in alle partnerlanden.
In elk van de zes landen bestaan functionerende NGO’s op velerlei terrein, democratiseringsbewegingen
en mensenrechtenorganisaties, zij het in uiteenlopende mate van organisatiegraad,
professionaliteit en zichtbaarheid. Evenals de Commissie en andere lidstaten heeft
Nederland met veel van deze organisaties contact, onder meer via onze bilaterale samenwerkingsprogramma’s
(Matra, Mensenrechtenfonds).
In de besprekingen met Commissie, andere lidstaten en de partnerlanden heeft het kabinet
waar mogelijk aangegeven een brede definitie van goed bestuur en rechtsstaat voor
te staan. Daaronder valt naar de mening van het kabinet naast onder meer onafhankelijke
instituties, een onafhankelijke rechterlijke macht, respect voor mensenrechten, mediavrijheid
en gendergelijkheid uitdrukkelijk ook voldoende ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Hervormingen op het vlak van goed bestuur en rechtsstaatontwikkeling dienen dan ook
mede gericht te zijn op verbetering van de bewegingsruimte voor maatschappelijke organisaties
en op de erkenning dat maatschappelijke organisaties niet slechts specifieke belangenorganisaties
zijn maar ook een rol te spelen hebben in beleidsformulering. Ook hier geldt dat (gebrek
aan) voortgang volgens het eerdergenoemde conditionaliteitsbeginsel consequenties
moet hebben voor de steun aan deze landen. Maatwerk blijft daarbij belangrijk omdat
de uitgangssituatie in de zes partnerlanden zeer divers is. Dit maatwerk moet evenwel
uitgaan van universele waarden die de kern van de beleidsinzet moeten vormen. Toepassing
van het conditionaliteitsbeginsel («less-for-less») door middel van het realloceren
van steun naar maatschappelijke organisaties zal evenwel niet in alle landen in gelijke
mate mogelijk zijn. In sommige gevallen zal een noodzakelijke aanpassing van de overeengekomen
steun de vorm van bevriezing of (tijdelijke) vermindering moeten aannemen.
Op dit moment zijn er onderhandelingen gaande met Azerbeidzjan over een samenwerkingsovereenkomst.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister hier ook nog aandacht gaat vragen
voor de mensenrechtensituatie aldaar, en verwacht hij dat hier aandacht voor zal zijn
in de samenwerkingsovereenkomst?
22. Antwoord van het kabinet
Nederland investeert actief in een brede relatie met Azerbeidzjan om op die basis
een open dialoog mogelijk te maken waarin onder andere de mensenrechtensituatie kan
worden besproken. Het kabinet volgt de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan op de
voet en bespreekt specifieke zorgpunten met de autoriteiten, zowel in multilateraal als bilateraal
verband.
Het overeenkomen van een samenwerkingsovereenkomst met Azerbeidzjan zal een goede
basis vormen om de samenwerking ook in de toekomst verder te bestendigen. Thema’s
als mensenrechten en de rechtsstaat zijn daarin vanzelfsprekend essentieel en moeten
voor Nederland en de EU een wezenlijk onderdeel vormen van een dergelijke overeenkomst.
Ook voor Wit-Rusland geldt dat het van belang is te zorgen dat de bevolking de vruchten
plukt van het partnerschap. Ook hier de vraag of de Minister daarmee ook een verbetering
mensenrechtensituatie bedoelt?
23. Antwoord van het kabinet
Ja. De Europese Unie voert een constructief-kritisch beleid richting Wit-Rusland,
wat betekent dat de Europese Unie kritisch blijft op de mensenrechtensituatie in het
land maar tegelijk wel de eerdere isolatie van het land en zijn bevolking probeert
te doorbreken door de dialoog met het land aan te gaan. Daartoe vindt jaarlijks de
mensenrechtendialoog tussen Wit-Rusland en de EU plaats. Daarnaast wordt binnen het
Oostelijk Partnerschap op verschillende punten aandacht aan de verbetering van de
mensenrechtensituatie in Wit-Rusland besteed. Onder het «Stronger Governance» traject van het Oostelijk partnerschap worden in Wit-Rusland bijvoorbeeld projecten
gesteund onder twee hoofdthema’s: (1) rechtsstaat en mensenrechten en (2) efficiëntie
en effectiviteit van de overheid. Hierbij ligt de nadruk van de financiering op projecten
van het maatschappelijk middenveld. Ook zet de EU zich in voor het versterken van
de people-to-people contacten tussen de EU en de Oostelijk Partnerschapslanden. Hieronder vallen projecten
als «EU4Youth», dat jongeren stimuleert om actief deel te nemen aan de Wit-Russische
samenleving en met de overheid in discussie te gaan over beleid.
In de bilaterale relatie is de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland tevens één van
de prioriteiten. In bilaterale contacten wordt daarom dit onderwerp op verschillende
niveau’s aangekaart. Daarnaast steunt Nederland het maatschappelijk middenveld in
Wit-Rusland middels projecten van het MATRA- en Mensenrechtenfonds.
De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor zijn inzet met betrekking tot
internationale samenwerking, ook met het Oostelijk Partnerschap, als het gaat om milieu,
duurzaamheid en klimaatverandering en de waarde die hij daaraan hecht. Milieu en klimaat
zijn niet geografisch beperkt en alleen met internationale samenwerking kan hier vooruitgang
op worden geboekt. Hoe is op dit moment de samenwerking op de genoemde gebieden? En
welk rol speelt de Green Deal van de EU daarbij?
24. Antwoord van het kabinet
Milieu, duurzaamheid, klimaatverandering en energie-efficiëntie waren ook voor de
lancering van deze communicatie al onderdeel van het Oostelijk Partnerschap. Concreet
zijn er onder de zogenaamde «20 deliverables for 2020» ook al verschillende doelen bereikt op vlak van verbeteren van energie-efficiëntie
en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen.
Zo is er sprake van een toegenomen politieke bewustwording in de partnerlanden. Door
strategische samenwerking van de EU met internationale financiële instellingen is
ook gezorgd voor groene investeringen op vlak van energie-efficiëntie en opzetten
van gemeentelijke infrastructuren. Hierdoor zijn het energieverbruik, de verontreiniging
en de uitstoot van broeikasgassen afgenomen en de ecologische veerkracht en de klimaatbestendigheid
versterkt. Verder hebben Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne
nieuwe wetten aangenomen die een vaste inschatting van de milieueffecten van nieuwe
strategieën, plannen en investeringsprojecten inbouwen.
Voor meer toelichting op de nieuwe initiatieven die moeten leiden tot een verdere
vergroening van het Oostelijk Partnerschap en de samenwerking met de partnerlanden
in het kader van de Europese Green Deal wordt verwezen naar de beantwoording van vraag
19.
Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie of de Minister een reactie kan geven
op het recente commentaar van het Centre for European Policy Studies (CEPS), waarin zij de mededeling over het Oostelijk Partnerschap bestempelt als breed
en veelomvattend en relatief weinig operationeel specifiek.7 Het CEPS merkt op dat een eindjaar ontbreekt alsmede strategisch politieke doelen,
het benoemen van steun voor democratie is mager, een genderperspectief blijft achterwege,
onopgeloste separatistische conflicten blijven onbenoemd en de op stimulansen gebaseerde
aanpak is niet voldoende praktisch gespecificeerd. Of komt de Minister hier op een
later moment op terug?
25. Antwoord van het kabinet
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda ontvangt uw Kamer op 24 april een BNC-fiche
met betrekking tot de mededeling over het Oostelijk Partnerschap. Dit fiche zal uitgebreider
dan de reeds toegestuurde geannoteerde agenda een appreciatie van deze mededeling
geven.
Ten aanzien van het recente commentaar door het Centre for European Policy Studies (CEPS) kan worden opgemerkt dat het kabinet de observaties van het CEPS voor een belangrijk
deel als ondersteunend aan zijn eigen inzet ziet. Met name waar het gaat om de centrale
rol voor goed bestuur en rechtsstaat (waaronder het kabinet zoals eerder aangegeven
onder meer ook gendergelijkheid verstaat) deelt het kabinet de visie van het CEPS
dat nadere concretisering wenselijk is. Ook met betrekking tot de toepassing van het
conditionaliteitsbeginsel onderschrijft het kabinet de mening van het CEPS dat e.e.a.
nog in praktische zin gespecifieerd moet worden. Het vervolgtraject na de voorziene
Top zal daarvoor, zo verwacht het kabinet, voldoende ruimte bieden.
In tegenstelling tot het CEPS is het kabinet niet van mening dat de Commissie in gebreke
blijft met het benoemen van strategische politieke doelen. In de mededeling worden
vijf hoofddoelen uitgewerkt, waarop het kabinet in het reeds genoemde BNC-fiche nader
zal ingaan. Ten slotte acht het kabinet het noemen van een algemeen eindjaar niet
opportuun. Van belang is dat in elk van de partnerlanden voortgang wordt gemaakt met
de noodzakelijke hervormingen. De uitdagingen en mogelijkheden in de zes afzonderlijke
partnerlanden zijn echter te divers om daaraan een vast tijdsschema te koppelen. Maatwerk
blijft het devies.
Oekraïne
De leden van de VVD-fractie volgen met interesse de voortgang van de hervormingen
in het openbaar bestuur onder leiding van president Zelensky in Oekraïne. Verlopen
de voorgenomen hervormingen nog steeds goed na de herschikking van de regering van
Oekraïne? Deze leden vragen ook of de herschikking gevolgen zal hebben voor de samenwerking
met Oekraïne op het gebied van MH17.
26. Antwoord van het kabinet
Onder president Zelensky heeft Oekraïne ambitieuze en omvangrijke hervormingsplannen
gedefinieerd. Ondanks een complexe context met o.a. gevestigde belangen, heeft het
land relatief snel voortgang gemaakt met deze hervormingen. Hierbij onderstreept het
kabinet het belang van een duidelijk implementatietraject. Hervormingen vonden onder
meer plaats op het gebied van de energiemarkt, decentralisatie, het openbaar ministerie
en het aannemen van anticorruptie wetgeving. Deze hervormingen zijn van groot belang;
ze dragen bij aan de versterking van stabiliteit aan de grenzen van Europa, creëren
economische groei voor de bevolking en een verbeterd investeringsklimaat waar ook
Nederlandse bedrijven van profiteren. Daarnaast vergroten ze de weerbaarheid van de
Oekraïense samenleving als geheel tegen externe (hybride) dreigingen.
Ook in de afgelopen weken zijn belangrijke maar moeilijke hervormingspakketten zoals
landhervormingen (na herschikking regering) aangenomen door het Oekraïense parlement.
De eveneens belangrijke bankhervormingen bevinden zich in een vergevorderde fase van
de wetgevingsprocedure. Aanname hiervan is een voorwaarde voor verdere samenwerking
met het IMF. Door aan deze voorwaarden te voldoen hoopt president Zelensky de door
coronamaatregelen aangetaste financieel-economische stabiliteit te vergroten. De herschikking
van de regering werd door president Zelensky gemotiveerd door gebrek aan resultaat
onder de voorgaande samenstelling. Het is te vroeg om vast te stellen wat het effect
is van de herschikking op de voortgang van de hervormingen. Momenteel zijn er geen
aanwijzingen dat de nieuwe samenstelling afbreuk zal doen aan de voortgang. Oekraïne
heeft zich jarenlang ingezet voor waarheidsvinding, gerechtigheid en rekenschap inzake
het neerhalen van vlucht MH17 en doet dat nog steeds. Het kabinet heeft geen indicatie
dat de herschikking in de Oekraïense regering invloed heeft op de samenwerking in
het kader van MH17.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister om een appreciatie van de ingezette
hervormingen van president Zelensky, en op welke wijze de EU hierbij een ondersteunende
rol kan bieden.
27. Antwoord van het kabinet
Zie ook het antwoord op de voorgaande vraag. De EU draagt in grote mate bij aan het
hervormingsproces in Oekraïne. De EU levert via de EU Advisory Mission Ukraine (EUAM)
steun aan capaciteitsopbouw en hervorming van binnenlandse veiligheidsdiensten en
rechtspraak. Nederland draagt hieraan bij via vijf experts. Financiële ondersteuning
van Oekraïne door de Commissie geschiedt primair via het European Neighborhood Instrument. Daarbinnen is onder het huidig MFK (2014–2020) circa 1 miljard euro gereserveerd
voor hervormingen in Oekraïne. Aandacht gaat daarbij primair uit naar ondersteuning
van de Oekraïense autoriteiten bij de implementatie van het Associatieakkoord en het
bijbehorende Deep and Comprehensive Free Trade Area. Door middel van Macro Financial
Assistance voorziet de Commissie net als het IMF in ad hoc pakketten financiële steun
(leningen) aan partnerlanden van de EU met betalingsbalansproblemen. Net als voor
het IMF-programma gelden strikte voorwaarden. Sinds 2014 zijn in OEK drie MFA’s uitgerold
à 2,8 miljard euro.
De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor zijn inzet met betrekking tot
Oekraïne. Dat geldt zowel op het gebied van de gevolgen van COVID-19, waar het Oekraïense
territoriale integriteit betreft, als de prioritering van internationale steun voor
de inzet van Nederland voor waarheidsvinding, gerechtigheid en rekenschap voor het
neerhalen van vlucht MH17. Kan de Minister aangeven of er over deze drie onderwerpen
eensgezindheid in de Raad Buitenlandse Zaken bestaat? Kan de Minister dit ook aangeven
wat betreft de implementatie van de Minks-akkoorden? En is er unanieme steun voor
de inzet van Nederland als het gaat om het neerhalen van vlucht MH17?
28. Antwoord van het kabinet
De EU en haar lidstaten zijn verenigd in de steun voor de territoriale integriteit
van Oekraïne. Zo werd vorige maand nog het EU sanctieregime territoriale integriteit
Oekraïne opnieuw verlengd. Ook met betrekking tot het conflict in het oosten delen
de andere EU-lidstaten de overtuiging dat volledige implementatie van de Minsk-akkoorden
de enige weg is naar een duurzame oplossing van het conflict. Het is op dit moment
nog te vroeg om de gevolgen van COVID-19 voor Oekraïne in te schatten. Verwacht wordt
dat de economie, die er voor corona relatief goed voor stond, een grote klap zal krijgen.
De noodzaak tot hervormingen is daarmee des te groter en deze zullen ondanks corona-maatregelen,
doorgang moeten vinden. Dit geldt met name voor hervormingen noodzakelijk voor verdere
samenwerking met het IMF. Er is brede steun voor de reallocatie van EU-gelden om het
virus te bestrijden.
Het behouden en mobiliseren van internationale steun voor de inzet voor waarheidsvinding,
gerechtigheid en rekenschap voor het neerhalen van vlucht MH17 blijft prioriteit.
Het kabinet zet hier vol op in en heeft dit ook gedaan in aanloop naar de aanvang
van het strafproces op 9 maart jl. tegen vier individuen voor hun rol bij het neerhalen
van vlucht MH17. Ook de EU heeft volmondig steun uitgesproken voor de inzet van Nederland en de partners in het Joint Investigation Team, middels een publieke verklaring op 6 maart jl. die gesteund is door alle EU-lidstaten.
Hoe is het draagvlak in EU verband voor verlenging van de sancties, rekening houdend
met de uitzondering voor de levering van essentiële benodigdheden die verband houden
met COVID-19, die zijn ingesteld in reactie op het Russische, destabiliserende optreden
in Oekraïne?
29. Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat het draagvlak in EU-verband voor verlenging
van de sancties, die zijn ingesteld in reactie op het destabiliserende Russische optreden
in Oekraïne, is veranderd. Zo werd vorige maand nog het EU sanctieregime territoriale
integriteit Oekraïne opnieuw verlengd.
Libië
De leden van de GroenLinks-fractie onderstrepen het belang van een humanitair bestand
en veroordeling van schendingen van internationaal humanitair recht en mensenrechten
in Libië. Is de Raad voornemens de bevolking van Libië humanitair te ondersteunen,
ook in het kader van COVID-19?
30. Antwoord van het kabinet
De oproep van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties tot een onmiddellijk
en wereldwijd staakt-het-vuren teneinde COVID-19 zo effectief mogelijk te bestrijden
is onderschreven door meer dan 80 landen, waaronder Nederland. De Europese Unie, bij
monde van Hoge Vertegenwoordiger Borrell op 3 april, schaarde zich achter dit pleidooi
en drong aan op volledige naleving van internationaal humanitair recht en ongehinderde
toegang voor humanitaire steun. Het kabinet onderschrijft het belang hiervan en zal
aandacht blijven vragen voor de verslechterende humanitaire situatie in onder meer
Libië. Daarnaast draagt de Europese Commissie bij aan de COVID-19 respons van de Wereldgezondheidsorganisatie,
dat samen met de VN een leidende rol heeft bij de aanpak van het COVID-19 virus in
Libië. Ook presenteerde de Europese Commissie op 8 april een Mededeling over de wereldwijde
EU COVID-19 aanpak, gericht op humanitaire steun, het versterken van gezondheidssystemen
en het opvangen van sociaaleconomische gevolgen. Een kabinetsappreciatie van deze
Mededeling ging uw Kamer toe met het verslag van de Informele Raad Buitenlandse Zaken
Ontwikkelingssamenwerking die diezelfde dag plaatsvond. Libië wordt in het kader van
deze «team Europe»-aanpak gesteund door de EU bij het bestrijden van COVID-19, waarbij
ook aandacht uitgaat naar de behoeften van kwetsbare groepen als vluchtelingen, asielzoekers,
migranten en ontheemden.
Daarnaast vragen deze leden de Minister of er al zicht is op een nieuwe VN-gezant
voor Libië, aangezien de vorige VN-gezant zijn functie heeft neergelegd.8 Zij merken daarnaast op dat begin dit jaar is gesproken over een speciale EU-gezant
voor Libië, wat de leden van de GroenLinks-fractie gezien de opnieuw verslechterde
situatie een goede beslissing lijkt. Zij vragen zich af of hier nog over wordt gesproken,
en of de Minister hiervoor een hernieuwd pleidooi kan houden.9
31. Antwoord van het kabinet
De benoeming van een nieuwe VN-gezant voor Libië, na het aftreden van Ghassan Salamé
begin maart jl., is een zorgvuldig proces. Het kabinet ziet uit naar de aanstelling
van een nieuwe VN-gezant in de nabije toekomst het voorziene tijdpad is op dit moment
nog niet bekend. Om de continuïteit te waarborgen en voort te bouwen op de voorzichtige
stappen die op de verschillende sporen zijn gezet, is de plaatsvervanger van voormalig
VN-gezant Salamé, Stephanie Williams, aangewezen als tijdelijke gezant voor Libië.
Het kabinet verwelkomt daarnaast de actieve en zichtbare rol van Hoge Vertegenwoordiger
Borrell in de opvolging van de op 19 januari jl. in Berlijn gemaakte afspraken met
betrekking tot Libië. De noodzaak voor een speciale EU-gezant neemt daarom af en ziet
het kabinet op dit moment als niet opportuun.
Kan de Minister tot slot toelichten hoe het staat met de implementatie van de nieuwe
missie IRINA ter handhaving van het wapenembargo tegen Libië? Loopt deze vertraging
en/of beperkingen op gezien COVID-19?
32. Antwoord van het kabinet
Het mandaat van de EUNAVFOR MED Operatie Irini is op 1 april jl. ingegaan. Op dit
moment bevindt Operatie Irini zich nog in het proces van force generation. Op het missiehoofdkwartier in Rome werkt enkel essentiële staf, de overigen werken
vanuit huis voor zo ver mogelijk. Negen stafleden zijn geïsoleerd, op verdenking van
besmetting met het virus.
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de inzet van
de Minister met betrekking tot Libië. Kan de Minister nog aangeven wat hij voor ogen
heeft bij een actieve en zichtbare rol van de EU en de Hoge Vertegenwoordiger in Libië?
Is de Minister van mening dat de EU en de Hoge Vertegenwoordiger op dit moment voldoende
actief en zichtbaar zijn of is dit voor verbetering vatbaar?
33. Antwoord van het kabinet
Het kabinet verwelkomt de actieve en zichtbare rol van Hoge Vertegenwoordiger Borrell
in de opvolging van de op 19 januari jl. in Berlijn gemaakte afspraken met betrekking
tot Libië, dat zich onder andere heeft vertaald in de recente lancering van de maritieme
operatie Irini ten behoeve van de implementatie van het VN-wapenembargo tegen Libië.
Ook zal de EU naar alle waarschijnlijkheid een rol gaan spelen in de werkgroepen die
uit de Berlijn conferentie zijn voortgekomen. In bredere zin kan de EU daarnaast bijvoorbeeld
een rol spelen door het instellen van sancties tegen spoilers van het politieke proces
en schendingen van mensenrechten en internationaal humanitair recht. Ook kan de EU
een rol spelen in het bevorderen van stabiliteit, hervormen van de economie of de
veiligheidssector en tenslotte ook betere naleving van mensenrechten en internationaal
humanitair recht. Tot slot kan de EU bijdragen aan de bestrijding van het Covid-19
virus in Libië.
Overige onderwerpen
Iran
De leden van de PVV-fractie constateren dat onder het kopje Current Affairs slechts de situatie in Libië wordt aangehaald. De leden van de PVV-fractie vinden
dat wat mager. De vele brandhaarden wereldwijd zijn toch niet uitgedoofd door de coronacrisis?
De leden van de PVV-fractie willen twee extra onderwerpen met de Minister bespreken
en vragen of hij deze onderwerpen op de agenda wil zetten bij de Raad Buitenlandse
Zaken. Is de Minister bereid het agressieve optreden van Iran te agenderen en ook
de meest recente ontwikkelingen aan de Turks-Griekse grens?
34. Antwoord van het kabinet
Voor deze Raad Buitenlandse Zaken is het niet opportuun Iran als agendapunt te agenderen,
dit zal naar verwachting binnenkort op een volgende Raad aan de orde komen. Griekse
en Turkse media rapporteerden vorige week dat de Turkse autoriteiten migranten naar
de kust tegenover de Griekse eilanden zouden vervoeren en dat enkelen onder hen besmet
zouden zijn met COVID-19. Uiteraard volgt de Nederlandse ambassade in Turkije deze
ontwikkelingen op de voet. Volgens zowel UNHCR als IOM is geen sprake van het bewust
vervoeren van migranten naar de kust door de Turkse autoriteiten. Na ontruiming van
grensovergang Pazarkule zijn ca. 5.800 migranten in quarantaine geplaatst. Deze quarantaine
eindigde op 10 april, dezelfde dag waarop Turkije onaangekondigd voor 48 uur in lockdown
ging. Door deze samenloop konden de 5.800 migranten niet worden vrijgelaten. Een klein
aantal van de groep was echter al uit quarantaine gekomen net voordat de lockdown
werd aangekondigd. Het ging om een groep uit de kustprovincie Çanakkale. Zij zijn
i.v.m. de lockdown weer terug in quarantaine geplaatst. Nu de lockdown voorbij is,
worden – conform het staande Turkse opvangbeleid – de geregistreerde migranten teruggebracht
naar de provincie van registratie en moeten de ongeregistreerde migranten zich registreren
in een van de 60 hiervoor aangewezen Turkse provincies.
Wat betreft Iran, zo constateren de leden van de PVV-fractie, hebben zich de afgelopen
dagen enkele incidenten voorgedaan in de Perzische golf en Golf van Oman. Vermoedelijk
werd een schip kortstondig gekaapt door de Iraanse Revolutionaire Garde.10 Ook werden Amerikaanse marineschepen lastiggevallen door bootjes van diezelfde kwaadwillende
Iraanse Revolutionaire Garde.11 Er is dus opnieuw sprake van ernstige provocaties van Iraanse zijde. Ziet de Minister
dat ook zo, en is hij bereid om gezamenlijk met zijn EU-collega’s deze acties te veroordelen
en Iran op dit wangedrag aan te spreken? Of is de dialoog met Iran (waar dit kabinet
en de EU zo heilig in geloven) enkel bedoeld voor mooi weer praatjes? Concreet willen
de leden van de PVV-fractie van de Minister horen of, en zo ja wat, er bij de missieleiding
van de missie EMASOH is gemeld over deze incidenten. En hebben de mannen en vrouwen
van de Zr. Ms. De Ruyter nog iets gemerkt van deze incidenten en/of de toegenomen
agressie van Iran?
35. Antwoord van het kabinet
De-escalatie in de regio blijft essentieel, dit is ook wat het kabinet beoogt met
de Nederlandse bijdrage aan de European-led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASoH). Het kabinet heeft bewust gekozen voor inzet via EMASoH, aangezien de missie
een brede strategie omvat met inzet op zowel het operationele als diplomatieke spoor.
Hiermee zet de missie geïntegreerd in op zowel preventie van verdere incidenten als
op de-escalatie van de regionale spanningen.
Het operationele spoor van de missie beperkt zich tot maritime situational awareness.
Zr. Ms. De Ruyter heeft als onderdeel van EMASoH, conform mandaat vanuit internationale
wateren waarnemingen verricht en het verloop van het incident met het Hong Kong gevlagde
schip SC Taipei vastgelegd. Voor wat betreft het incident met de Amerikaanse marineschepen
is geen betrokkenheid vanuit EMASOH bekend. Contacten tussen EMASoH eenheden en de
Iraanse eenheden verlopen professioneel.
Zoals reeds aangegeven heeft het kabinet bewust gekozen voor inzet via EMASoH, aangezien
de missie een parallel diplomatiek spoor omvat. Over de verdere uitwerking van het
diplomatieke spoor van de missie is uw kamer per brief d.d. 24 jan. 2020 geïnformeerd
(Kamerstuk 29 521, nr. 400). Het sturingsorgaan van de missie, de «Political Contact Group», volgt deze ontwikkelingen op de voet en bekijkt hoe deze incidenten via het diplomatieke
spoor opvolging kunnen krijgen.
Turks-Griekse grens
De leden van de PVV-fractie stellen dat er ook extra aandacht nodig is voor de ontwikkelingen
aan de Turks-Griekse grens. Dat de wereld in de greep is van het coronavirus weerhoudt
president Erdogan er natuurlijk niet van zijn chantagepraktijken voort te zetten –
met migranten als middel.12 In toerbeurten stuurt hij ze weer naar de grens om Griekenland en de EU onder druk
te zetten. Zijn deze recente ontwikkelingen de EU-delegatie in Ankara ook opgevallen?
Eerder gaf de EU-delegatie namelijk nog aan dat Erdogan hiermee gestopt was.13 Vorig jaar zei de Minister dat het «heel fout» en «niet passend» is om de boel te
chanteren met migranten. Staat de Minister nog achter deze woorden? Zo ja, is hij
bereid deze woorden te herhalen tegenover zijn collega’s tijdens de videoconferentie
van de Raad Buitenlandse Zaken? Gaat de EU nu eindelijk consequenties verbinden aan
het wangedrag van Erdogan, of blijft dit een «spelletje» dat hij van de EU tot in
den treure mag blijven spelen?
36. Antwoord van het kabinet
Voor de ontwikkelingen omtrent de Turks-Griekse grens, zie antwoord onder 34.
Vergaderen via videoverbinding
Tot slot willen de leden van de PVV-fractie van de Minister weten hoe hij het ervaart
om middels een videoverbinding te vergaderen. Krijgt de Minister wel voldoende spreektijd
om het Nederlandse standpunt naar voren te brengen en het Nederlands belang te verdedigen?
Welke invloed heeft het videobellen op het aantal besproken onderwerpen en de wijze
(diepte) waarop hier door de deelnemende Minister kan worden ingegaan?
37. Antwoord van het kabinet
Om begrijpelijke redenen is het onder de huidige omstandigheden niet mogelijk om de
maandelijkse Raden Buitenlandse Zaken fysiek doorgang te laten vinden. Vergaderen
via videoverbinding biedt het beste alternatief.
De vergadering wordt zoals gebruikelijk voorgezeten door de Hoge Vertegenwoordiger.
Iedere lidstaat krijgt de mogelijkheid om het eigen standpunt naar voren te brengen
en Nederland is hierin geen uitzondering. Hoe diep en hoe vaak men daarbij in wil
gaan op de voorliggende materie is, net als bij een fysieke vergadering, aan de spreker
zelf.
De besproken agendapunten beperken zich momenteel, logischerwijs, voornamelijk tot
COVID19-gerelateerde onderwerpen. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk op voorhand geïnformeerd
over de agendapunten en de Nederlandse inzet.
Daarnaast heb ik veelvuldig telefonisch contact met mijn buitenlandse collega’s. Dit
biedt de mogelijkheid om ook over andere onderwerpen te spreken en persoonlijke contacten
te onderhouden.
Europese Magnitsky Act
De leden van de D66-fractie vragen naar de voortgang van de introductie van de Europese
Magnitsky Act. Op welke termijn verwacht de Minister een formeel voorstel van de Europese Commissie
hiervoor te ontvangen? Heeft de Minister, zelf of samen met EU-collega’s, al een inventarisatie
gemaakt van entiteiten en personen waarop het sanctieregime van toepassing zou moeten
zijn, zodra het officieel in werking treedt? Heeft de Minister hiervoor bijvoorbeeld
gekeken naar andere Magnitsky-sanctielijsten, zoals die van de Verenigde Staten?
38. Antwoord van het kabinet
De inzet van Nederland om te komen tot een EU mensenrechtensanctieregime is in december
2019 in de Raad Buitenlandse Zaken beloond met brede politieke steun. Dit betekent
dat de discussie in Brussel nu gevoerd wordt over de precieze uitwerking en gewerkt
gaat worden aan een Raadsbesluit. Nederland werkt actief aan spoedige totstandkoming
van het sanctieregime maar de precieze invulling van een Raadsbesluit vraag nog veel
onderhandelingen en dit zal nog flink wat tijd in beslag nemen. Uiteindelijk moeten
alle Lidstaten het eens worden over de tekst en hiermee instemmen. Plaatsing op de
lijst van personen en/of entiteiten is pas mogelijk als het Raadsbesluit is aangenomen
door de Raad. Nederland zal zich er uiteraard voor inspannen dat het sanctieregime
effectief wordt ingezet tegen individuele mensenrechtenschenders wereldwijd.
Soedan
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken met betrekking
tot de gesprekken met de Soedanese regering over de uitlevering van voormalig president
Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof in Den Haag. Deze leden merken op dat de
Soedanese autoriteiten enkele maanden geleden hebben aangegeven bereid te zijn tot
medewerking met het Internationaal Strafhof. Welke stappen zijn sindsdien gezet? Welke
rol kan de EU wat de Minister betreft spelen om bij te dragen aan de spoedige uitlevering
van Al-Bashir aan het Strafhof?
39. Antwoord van het kabinet
Op dinsdag 7 april jl. kondigde de Soedanese autoriteiten aan dat de onderzoeken naar
Al-Bashir v.w.b. zijn rol in de coup van 1989 en het gewelddadig uiteenslaan van de
protesten ten tijde van de revolutie zijn afgerond en dat de zaak is doorverwezen
naar de rechter. Vanwege de COVID-19 crisis is echter ook aangekondigd dat dit proces
pas zal aanvangen als deze crisis voorbij is. Momenteel zit Soedan in lockdown. Het
is zeer waarschijnlijk dat andere aanklachten zullen volgen, bijvoorbeeld over economisch
machtsmisbruik van Al-Bashir en zijn rol in het aanwakkeren van conflicten in het
Nuba Gebergte en Blauwe Nijl.
Zoals eerder gemeld heeft Soedan de toezegging gedaan samen te werken met het Internationaal
Strafhof. De aanklager van het Internationaal Strafhof heeft benadrukt dat Soedan
er voor moet zorgen dat de vijf verdachten van het Strafhof vervolgd worden zonder
onnodige vertraging, in Soedan of in Den Haag. Hier voegde ze aan toe dat het kantoor
van de aanklager klaar staat om samen te werken om er voor te zorgen dat er gerechtigheid
komt voor de slachtoffers in Darfur. Minister Kaag heeft in februari tijdens haar
bezoek aan Soedan dan ook opgeroepen tot samenwerking met het Internationaal Strafhof
en Nederland zal deze boodschap blijven uitdragen.
De EU draagt hieraan bij door met de interim-regering in gesprek te blijven en in
deze gesprekken Soedan op het belang te wijzen van accountability en de samenwerking met het Internationaal Strafhof.
Anti-ISIS coalitie
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen om de recente heropleving van
IS in het Midden-Oosten.14 Zij vragen het kabinet of de anti-ISIS coalitie op dit moment voldoende is geëquipeerd
om dit aan te pakken. Zo nee, op welke manieren kan deze urgente kwestie wel worden
aangepakt?
40. Antwoord van het kabinet
Zoals gemeld in de Kamerbrief Actualisering gevolgen COVID-19 op uitzendingen en inzet in het buitenland (d.d. 24 maart 2020, Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 404) zijn de trainingsactiviteiten van de anti-ISIS coalitie in de omgeving van Erbil
en in Bagdad tijdelijk stilgelegd en is (militair) personeel dat niet essentieel is
voor de voortzetting van de missie tijdelijk teruggetrokken. Er is echter geenszins
sprake van een volledige terugtrekking of beëindiging van alle activiteiten van de
coalitie. Het doel is dan ook de trainingen zo snel als mogelijk te hervatten. Voorts
voert het Iraakse leger nog steeds succesvol acties uit tegen ISIS, zowel met steun
van de anti-ISIS coalitie als zelfstandig.
Het risico van een heropleving van ISIS is steeds aan de orde, maar zou kunnen worden
vergroot door de effecten van de corona-crisis. De leden van de coalitie zijn dan
ook doordrongen van de noodzaak om waakzaam te zijn en de druk op ISIS hoog te houden.
Dit werd o.a. bevestigd tijdens recente hoog-ambtelijke bijeenkomsten van de anti-ISIS
coalitie.
In Syrië lijkt ISIS zich op dit moment met name te roeren in gebieden die formeel
onder controle van het Syrische regime staan, daar waar de anti-ISIS coalitie geen
presentie heeft.
Venezuela
De leden van de SP-fractie vragen de Minister het beleid richting Venezuela te verduidelijken.
Per tweet schaart de Minister zich achter de beleidswijziging van de Verenigde Staten,
waarbij de steun aan de zelfbenoemde president Guaido ingetrokken lijkt en ingezet
wordt op een zogenaamd democratic transition framework. Kan het gewijzigde Amerikaanse standpunt toegelicht worden? Waar geeft Nederland
precies steun aan? Vervalt ook de Nederlandse steun aan Guaido? Hoe kijkt de Minister
aan tegen de Amerikaanse eis van regime change alvorens eenzijdige en zware economische sancties van de Verenigde Staten tegen Venezuela
beëindigd kunnen worden? Is de Minister het met deze leden eens dat Amerikaanse economische
sancties sowieso ten minste opgeschort dienen te worden zodat het coronavirus beter
bestreden kan worden? Zo nee, waarom niet? Vraagt de Minister in dit verband aandacht
bij de Verenigde Staten voor de dwingende oproepen vanuit de VN voor het (tijdelijk)
beëindigen van sancties voor het bestrijden van de gemeenschappelijke vijand, te weten
het virus? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het er tenslotte mee eens dat Nederland
maximaal afstand moet houden van het opvoeren van de militaire druk op Venezuela door
de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft Nederland hier uiting aan?
41. Antwoord van het kabinet
Het kabinet is van mening dat een oplossing voor de crisis in Venezuela alleen kan
worden bereikt door herstel van de democratie. Nederland dringt daarom, samen met
de EU, aan op geloofwaardige onderhandelingen tussen het Maduro-regiem en de brede
oppositiecoalitie. De Verenigde Staten biedt met het Democratic Transition Framework (DTF) een optie om dit vorm te geven. Onderdeel van het DTF is de vorming van een
transitieregering met als uiteindelijke doel het organiseren van vrije en eerlijke
presidentsverkiezingen. Tevens voorziet het DTF in het conditioneel geleidelijk afschalen
van Amerikaanse sancties. De EU verwelkomt het DTF in de recente EU-27 verklaring.
De humanitaire crisis in Venezuela dateert van voor de sancties van de VS en de COVID-19
crisis. Ook om deze crisis het hoofd te bieden is het noodzakelijk dat de democratie
in Venezuela wordt hersteld. Op deze manier kan grootschalige humanitaire hulp het
land bereiken en kan er aanspraak worden gemaakt op steun van financiële instellingen
zoals de Wereldbank en het IMF. De EU heeft in antwoord op de oproep van de SGVN laten
weten dat sancties inderdaad humanitaire hulpverlening in het kader van COVID-19 niet
in de weg mogen staan. Voor bredere overwegingen omtrent de impact van sancties op
humanitaire hulpverlening, zie het antwoord op vraag 13.
Er is geen sprake van het opvoeren van militaire druk op Venezuela door de Verenigde
Staten. Op 4 april jl. kondigde de VS een intensivering van anti-drugsoperaties in
het Caribisch gebied aan. Drugssmokkel is een groot probleem in de regio. Het Koninkrijk
der Nederlanden participeert actief in de bestrijding hiervan.
Palestina / Israël
De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over berichten dat de regering
die nu in Israël in de maak is afspraken heeft gemaakt over de annexatie van delen
van bezet Palestijns gebied. Kan de Minister op deze berichten reageren? Worden de
zorgen van deze leden door de Minister gedeeld? Is de Minister het ermee eens dat
aan Israël duidelijk gemaakt moet worden dat er gevolgen zijn als overgegaan wordt
op annexatie? Wil de Minister aandacht hiervoor vragen in de Raad Buitenlandse Zaken
en draagvlak zoeken voor een stevige veroordeling van de plannen voor annexatie en
het nemen van maatregelen tegen Israël als daadwerkelijk tot annexatie wordt overgegaan?
Zo nee, waarom niet?
42. Antwoord van het kabinet
Nederland en de EU hebben zich duidelijk publiekelijk uitgesproken tegen een mogelijke
annexatie. Annexatie is in strijd met internationaal recht en Nederland zal eenzijdige
annexatie dan ook niet erkennen. Zie ook de Kamerbrief van 3 maart jl. Nederland zal
bij de nieuwe Israëlische regering blijven aandringen op afzien van annexatie en met
Europese en internationale partners in overleg treden over een mogelijke reactie.
Nederland en de EU zetten zich in voor het behoud van de twee-statenoplossing op basis
van de Europese en internationale parameters. Nederland en de EU spreken beide partijen
aan op negatieve stappen en dringen aan op het zetten van positieve stappen (zie ook
de antwoorden op Kamervragen van het lid Sjoerdsma, d.d. 17 maart jl., Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 2121).
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tevens in te gaan op de oproep van de
Nederlandse ambassade in Tel Aviv aan Nederlandse bedrijven om met Israëlische bedrijven
te werken aan een app ter bestrijding van het coronavirus. Deze leden vragen de Minister
waarom deze oproep is gedaan. Is de Minister ermee bekend dat een aantal Israëlische
bedrijven bijvoorbeeld betrokken is bij mensenrechtenschendingen in Palestina en schendingen
van de privacy? Wordt ten minste een aantal Israëlische bedrijven uitgesloten van
samenwerking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Kan de Minister meer in het algemeen
de vraag beantwoorden hoe voorkomen wordt dat Nederlandse bedrijven in zee gaan met
Israëlische bedrijven die op een of andere manier een rol spelen bij de bezetting
van Palestina of repressie tegen ngo’s?
43. Antwoord van het kabinet
De aanbesteding van het Ministerie van Volksgezondheid voor de ontwikkeling van een
app die kan helpen bij de bestrijding van het COVID-19 virus is internationaal verspreid,
niet alleen in Israël. De Nederlandse ambassade in Israël heeft deze oproep verspreid
om mogelijk geïnteresseerde Israëlische bedrijven hierover te informeren. Voor de
internationale reacties op deze aanbesteding gelden uiteraard de (privacy)voorwaarden
die het Ministerie van Volksgezondheid aan de app heeft gesteld. Uiteindelijk is het
aan het Ministerie van Volksgezondheid om op basis van alle geldende en gestelde voorwaarden
te besluiten met welk bedrijf in zee wordt gegaan. Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid
ten aanzien van het aangaan van economische relaties met Israëlische bedrijven die
zijn gevestigd in Israëlische nederzettingen in bezet gebied zoals beschreven in de
Kamerbrief van 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443) is daarbij onverkort van toepassing.
Bahrein
De SP-leden zijn verheugd over het gegeven dat in Bahrein een aantal politieke gevangenen
is vrijgelaten. Dit, zo lijkt het, vanwege de verspreiding van het coronavirus. Maar
allerlei prominente politieke gevangenen in Bahrein zitten nog altijd achter slot
en grendel. Is de Minister het met deze leden eens dat ook zij vrijgelaten moeten
worden? Mensenrechtenorganisaties roepen daar ook toe op. Is de Minister bereid in
EU-verband steun te verzamelen voor een oproep aan Bahrein tot vrijlating van alle
politieke gevangenen?
44. Antwoord van het kabinet
De maatregelen om het corona-virus in te dammen, hebben de Bahreinse autoriteiten
ertoe gebracht sinds maart dit jaar circa 1800 gevangenen vrij te laten. Het kabinet
is verheugd over de vrijlating van een aantal politieke gevangenen. Er zitten echter
nog steeds politieke gevangenen vast. In EU-verband wordt al aangedrongen bij de Bahreinse
regering ook deze vrij te laten.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier