Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over geweld tegen gerechtsdeurwaarders (Kamerstuk 28684-493)
28 684 Naar een veiliger samenleving
Nr. 618 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 april 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 23 februari
2017 inzake agressie tegen gerechtsdeurwaarders (Kamerstuk 28 684, nr. 493).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juni 2019 aan de Minister van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 21 april 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid
deze vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De waarnemend-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie merken de bezorgdheid op in het werkveld over de onafhankelijkheid
van de gerechtsdeurwaarder. Die bezorgdheid komt eruit voort dat schuldeisers een
groot aandeel kunnen verkrijgen van de gerechtsdeurwaarderskantoren, iets wat een
vreemde figuur is en wat deze leden betreft ook niet logisch. Het beroep van gerechtsdeurwaarder
is ingevoerd om te voorkomen dat mensen zelf hun geld gaan halen en onafhankelijkheid
is een wezenskenmerk van de gerechtsdeurwaarder. In 2016 heeft de VVD-fractie samen
met de PvdA-fractie een amendement ingediend om te regelen dat de Kamer door middel
van een lichte voorhangprocedure de gelegenheid kreeg zich uit te spreken over de
algemene maatregelen van bestuur (AMvB) die gaat over de onafhankelijkheid van de
deurwaarder (Kamerstuk 34 047, nr. 11). Een aantal jaar later is van onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder nog steeds
geen sprake. De toezichthouder heeft zich in het verleden in het geval van derdenparticipatie
binnen gerechtsdeurwaarderskantoren, door anderen dan gerechtsdeurwaarders, op het
standpunt gesteld dat zij geen jurisdictie heeft over een participerende derde en
derhalve in de onmogelijkheid verkeert haar toezichthoudende rol in volle omvang uit
te voeren. Deelt u die mening van de toezichthouder en bent u van mening dat ook de
thans ter goedkeuring voorliggende verordening, waarin wederom derden participatie
door anderen dan gerechtsdeurwaarders wordt opgevoerd, niet door de toezichthouder
te handhaven is?
De wetgever heeft expliciet bij andere juridische beroepsbeoefenaars, zoals de advocatuur
en het notariaat, de mogelijkheid van derdenparticipatie in het kader van de als noodzakelijk
ervaren onafhankelijke positie uitgesloten, zo merken de aan het woord zijnde leden
op. Kunt u aangeven waarom een dergelijke uitsluiting, gezien juist de bijzondere
positie die de gerechtsdeurwaarder in het rechtsbestel heeft, met name die tussen
schuldeiser en schuldenaar als niet noodzakelijk is ervaren? Op 20 mei 2010 is de
thans vigerende Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarder (VO) goedgekeurd,
met de opmerking dat de verordening reparatie behoefde. Daarbij werd aangedrongen
op een duidelijker en gemakkelijker te handhaven regeling door participatie door anderen
dan gerechtsdeurwaarders als hoofdregel uit te sluiten. Uit de, nu aan de Minister
ter goedkeuring voorgelegde, verordening komt naar voren dat de beroepsorganisatie
de in 2010 gegeven aanwijzing niet heeft geïmplementeerd. Bent u van mening dat de
in 2010 gegeven aanwijzing ten onrechte niet is opgevolgd en daarom de voorgelegde
verordening geen goedkeuring verdient? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom het niet
volgen van het aangegeven uitgangspunt toch tot goedkeuring van de verordening zou
moeten leiden? De concept-verordening die aan u is voorgelegd blijft het mogelijk
maken dat derden voor 49% blijven of gaan participeren in deurwaarderskantoren. Deze
aandeelhouders zullen fors investeren door kapitaal te verstrekken aan de betrokken
gerechtsdeurwaarder. Deze kapitaalsverstrekking leidt tot de noodzaak ook aandeelhouderswaarde
te realiseren. Deze aandeelhouders zullen aanspraak kunnen maken op 49% van de winst
in de onderneming van de gerechtsdeurwaarder. De leden van de VVD-fractie vragen of
u kunt uitleggen waarom de momenteel onder vuur liggende tariefafspraken, zoals «kickback-fees»
en no cure no pay-afspraken, niet gelijk te stellen zijn aan de winstaanspraak van
bijna 50%.
De leden van de CDA-fractie hebben bezorgd kennisgenomen van de brief over geweld
tegen gerechtsdeurwaarders. Ook hebben zij kennisgenomen van het jaarverslag van de
gerechtsdeurwaarders 2018, het jaarverslag Bureau Financieel Toezicht 2018 en het
rapport «De Toekomstbestendige Gerechtsdeurwaarder». Deze leden maken zich zorgen
over de huidige stand van de sector. 2018 was wederom een moeizaam jaar binnen de
branche. De winstgevendheid van de sector staat onder druk en kantoren zien zich gedwongen
te fuseren of te reorganiseren. In 2018 is de omzet van de branche met 20% gedaald
ten opzichte van 2017. De leden van de CDA-fractie zien dat de marktwerking in deze
sector, die een publieke taak vervult, is doorgeslagen. Zij vragen u te reflecteren
op de staat van de sector. Het rapport «De Toekomstbestendige gerechtsdeurwaarder»
schetst een somber beeld van de huidige stand van de beroepsgroep gerechtsdeurwaarders,
zo constateren de voorgenoemde leden. Erkent en herkent u deze zorgwekkende constatering?
Zo studeren er bijvoorbeeld steeds minder mensen af van de beroepsopleidingen, met
een dieptepunt in 2018 van 20 nieuwe studenten. Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende
ontwikkeling? Bent u in overleg getreden met de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap om te kijken hoe deze instroom verbeterd kan worden? Bestaan er omscholingstrajecten
voor mensen die op latere leeftijd gerechtsdeurwaarder willen worden?
De leden van de CDA-fractie lezen in het jaarverslag van de gerechtsdeurwaarders van
2018 dat de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) zich zorgen
maakt over de ontwikkelingen dat de overheid geen gebruik maakt van het digitaal beslagregister
en zelf onderzoek doet naar andere ICT-oplossingen. Kunt u aangeven wat de bezwaren
zijn tegen het gebruik te maken van het digitaal beslagregister door de overheid?
Moeten daarvoor barrières weg worden genomen?
Zo ja, welke?
In het jaarverslag van het Bureau Financieel Toezicht van 2018 lezen de leden van
de CDA-fractie dat de macht van opdrachtgevers bijzonder groot is in de deurwaarderssector.
Ook is sprake van een hoog aantal risicokantoren dat de afgelopen jaren in de sector
actief is geweest. De inkoopmacht van grote opdrachtgevers in een krimpende markt
heeft een dempend effect op de tarieven van de dienstverlening. Diverse kantoren zijn
in sterke mate afhankelijk van overheidsopdrachten en repeat-players van gerechtelijke
zaken, zo constateren deze leden. Daarom leidt ook de nieuwe aanbesteding van het
Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in 2019 tot onrust in de sector. Ziet u ook
dat bij een sector als de gerechtsdeurwaarders, die een publieke taak vervullen, de
marktwerking is doorgeschoten en tot problemen aan het leiden is? Wat gaat u doen
teneinde deze perverse prikkels uit de sector weg te nemen? Is het bijvoorbeeld een
mogelijkheid om opdrachten van het CJIB te verdelen, zoals eerder gebeurde? Zo nee,
waarom niet? Dit schriftelijk overleg geeft de voorgenoemde leden aanleiding te vragen
of er al resultaten zijn van de Commissie tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders?
Wanneer kunnen zij dit rapport verwachten? Heeft u zicht op de gevolgen van de doorberekening
van toezicht en tuchtrecht op de gerechtsdeurwaarders? Acht u het mogelijk dat de
winsten in de sector zijn gedaald vanwege deze doorberekening? Heeft u cijfers die
een ander resultaat laten zien? Ook leven er zorgen in de sector voor wat betreft
de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder, zo signaleren de leden van de CDA-fractie.
Onder meer in de brief van Deurwaardersbelangen van 14 mei 2019 wordt daadwerkelijk
de oproep gedaan via AMvB de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders te borgen.
Kunt u reageren op deze brief?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de agressie tegen deurwaarders niet is
afgenomen, zo blijkt ook uit het jaarverslag 2018 van de KBvG. Ondanks de maatregelen
zoals aangekondigd in uw brief, ziet de sector zich genoodzaakt eigen maatregelen
te treffen. Zij vragen hoe u dit beoordeelt. Uw brief bevestigt de ruimte die deurwaarders
hebben voor het gebruik van cameratoezicht door middel van bijvoorbeeld bodycams.
Wat zijn de ervaringen van de sector met deze camera’s? Ziet u verbeteringen op dit
punt?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 23 februari 2017.
Zij hebben nog een aantal vragen, met name wat er sinds die brief is ondernomen teneinde
agressie tegen gerechtsdeurwaarders te voorkomen. Zij vragen op welke manier de aangiftebereidheid
van gerechtsdeurwaarders, die geconfronteerd worden met agressie, kan worden vergroot
en hoe de bewijspositie van gerechtsdeurwaarders in het proces kan worden versterkt.
De voorgenoemde leden lezen dat er op 13 december 2016 een gesprek heeft plaatsgevonden
tussen de KBvG, de politie en het openbaar ministerie (OM). U doet daar in de brief
van 23 februari 2017 verslag van. Tijdens dat gesprek heeft de KBvG verschillende
acties toegelicht die door de beroepsorganisatie zijn ondernomen ter voorkoming van
agressie en geweld. Ook is gesproken over de beleidsmaatregelen die genomen zijn met
Programma Veilige Publieke Taak (VPT) en is aan de KBvG de suggestie gedaan een VPT-coördinator
aan te stellen en aan te sluiten in een VPT-regio. De leden van de D66-fractie vinden
het goed dat dit soort gesprekken tussen partners worden aangegaan. Welke stappen
zijn in dat kader vervolgens ondernomen? Is er na het gesprek van 13 december 2016
nog overleg geweest tussen de KBvG, de politie en het OM in kader van agressie tegen
gerechtsdeurwaarders? Kunt u meer inzicht geven in de samenwerking tussen deze partners
in het kader van het waarborgen van de veiligheid van deurwaarders?
Voorts lezen de leden van de D66-fractie in het jaarverslag 2018 van de KBvG dat het
aantal agressiemeldingen sinds 2016 is afgenomen (in 2016 894 meldingen, in 2017 779
meldingen, in 2018 709 meldingen). Toch verklaart de KBvG in dat jaarverslag dat deze
afname onvoldoende is. De KBvG geeft aan dat genomen maatregeling en agendering bij
het Ministerie van Justitie en Veiligheid onvoldoende hebben geleid tot het terugdringen
van het aantal incidenten. Deelt u de mening van de KBvG dat de afname van incidenten
onvoldoende is? Kunt u uiteenzetten welke concrete maatregelen u sinds 23 februari
2017 heeft genomen teneinde het aantal agressie incidenten verder terug te dringen?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het artikel «Bedreigde deurwaarder
niet serieus genomen», waaruit blijkt dat aangiftes door gerechtsdeurwaarders van
bedreigingen of andere vormen van agressie door het OM vaak worden geseponeerd. Deze
in de praktijk geringe kans op vervolging zou leiden tot een lage aangiftebereidheid
bij gerechtsdeurwaarders, zo meent de KBvG. In dat kader vragen de aan het woord zijnde
leden of u ook dit verband ziet tussen lage kans op vervolging en lage aangiftebereidheid
onder gerechtsdeurwaarders. Kunt u dit toelichten?
In de genoemde berichtgeving lezen de leden van de D66-fractie dat het feit dat veel
van de aangiftes van gerechtsdeurwaarders geseponeerd worden te maken zou hebben met
de zwakke bewijskracht die een verklaring van de gerechtsdeurwaarder heeft. De verklaring
van de gerechtsdeurwaarder moet worden aangevuld door steunbewijs en dat zou vaak
ontbreken. In de brief van 27 februari 2017 geeft u aan dat het toekennen van bijzondere
bewijskracht aan een verklaring van een gerechtsdeurwaarder die slachtoffer is van
geweld niet mogelijk is aangezien deze bewijskracht enkel is voorbehouden aan opsporingsambtenaren.
U vindt het ook onwenselijk een verklaring van een gerechtsdeurwaarder gelijk te schakelen
met die van een opsporingsambtenaar. U geeft aan dat de opsporingsambtenaar is opgeleid
om een zodanig proces-verbaal op te maken dat daarin alle elementen van de toepasselijke
delictsomschrijving aan de orde komen die nodig zijn voor de bewijsbaarheid en de
strafbaarheid van het feit. De gerechtsdeurwaarder is zo niet per se opgeleid. Kunt
u toelichten waarom het opgeleid zijn om dergelijke bijzondere proces-verbalen op
te maken een noodzakelijke vereiste is bij de toekenning van bijzondere bewijskracht?
Kunt u voorts aangeven welke mogelijkheden u wel ziet de bewijspositie van de gerechtsdeurwaarder
in het proces te versterken? Op welke manier kan gezorgd worden dat het steunbewijs
afdoende is om over te kunnen gaan tot vervolging?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een gerechtsdeurwaarder niet alleen
de belangen moet dienen van zijn opdrachtgever, maar ook die van de schuldenaar. Een
deurwaarder die zijn werk op een maatschappelijk verantwoorde manier wil uitvoeren,
past waar mogelijk maatwerk toe. Dat betekent bijvoorbeeld een betalingsregeling treffen,
in plaats van loonbeslag leggen. Deze leden lezen in het artikel «Voorzitter KBvG:
«Marktwerking voor gerechtsdeurwaarders is doorgeslagen» van 11 maart 2019 dat de
doorgeslagen marktwerking in de gerechtsdeurwaardersbranche deze onafhankelijke positie
van deurwaarders schaadt. De hoge competitie zou de gerechtsdeurwaarder prikkelen
meer de belangen van de schuldeiser te behartigen en af te zien van regelingen die
in het belang kunnen zijn van de schuldenaar, zoals schuldhulpverlening. Ziet u een
spanningsveld tussen deze ontwikkeling binnen de beroepsgroep van gerechtsdeurwaarders
en het verantwoordelijk innen van schulden? Zou volgens u het onder druk komen staan
van het verantwoordelijk innen van schulden door gerechtsdeurwaarders verband kunnen
houden met een minder begripvolle of agressieve houding van de schuldenaar naar de
gerechtsdeurwaarder toe? Kunt u uw antwoord toelichten en bent u bekend met de oorzaken
van agressie tegen gerechtsdeurwaarders?
De leden van de D66-fractie lezen in het artikel ««Aanbesteding Centraal Justitieel
Incasso Bureau jaagt schuldenaren op kosten» van 10 april 2019 dat de nieuwe aanbestedingsronde
van het CJIB de schuldenaar op kosten jaagt. Bent u van mening dat dit soort ontwikkelingen
de spanningen tussen de gerechtsdeurwaarder en de schuldenaar kunnen vergroten? Bent
u bekend met het feit dat er binnen het totale deurwaarderscorps een aanzienlijk aantal
gerechtsdeurwaarders de mening is toegedaan dat de participatie door derden binnen
gerechtsdeurwaarderskantoren dient te worden uitgesloten, anders dan medewerkers van
die kantoren en oud gerechtsdeurwaarders in het kader van overdracht van hun praktijk
en dat deze gerechtsdeurwaarders nadrukkelijk opteren voor de zogeheten 0 + optie.
Bent u in dit kader bekend met het feit dat van de ongeveer 710 stemgerechtigde leden
van de KBvG, slechts 67 leden voor de verordening hebben gestemd, die thans aan u
ter goedkeuring is aangeboden en dat in die context van draagvlak binnen de beroepsgroep
niet kan worden gesproken?
De leden van de SP-fractie constateren dat buiten een paar hele grote spelers eigenlijk
niemand heel blij lijkt te worden van de nieuwe CJIB aanbestedingsronde onder deurwaarders.
Kan het oude verdeelmodel, waarbij gerechtsdeurwaarders op basis van persoonsgegevens
aan schuldenaren werden gekoppeld, nog gebruikt worden? Zo ja, waarom wordt dan toch
voor een aanbesteding gekozen? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat marktwerking ervoor
zorgt dat de marges van deurwaarderskantoren lager worden en dat daardoor de kwaliteit
en de zorgvuldigheid onder druk komen te staan? Zo nee, waarom niet?
De deurwaardersmarkt is volgens de leden van de SP-fractie geen «gewone» markt. Deurwaarders
kunnen dwangmiddelen gebruiken tegen burgers. Dit moet zorgvuldig gebeuren. Ziet u
in dat door de op handen zijnde CJIB-aanbestedingsronde juist die zorgvuldigheid onder
druk kan komen te staan. Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Het is wat de leden van de SP-fractie betreft absoluut onwenselijk als schuldenaren,
doordat zij bij de nieuwe aanbestedingsronde een nieuwe deurwaarder toegewezen krijgen,
op welke wijze dan ook, meer kosten voor hun rekening krijgen dan wanneer zij dezelfde
deurwaarder hadden gehouden. Kan worden bevestigd dat hier in geen geval sprake van
zal zijn? Zo nee, waarom niet? Bent u bekend met de juridische discussie tussen KBvG
en het CJIB over de op handen zijnde aanbesteding? Waarom wordt zo vastgehouden door
het CJIB aan de juridisch niet-verplichte aanbesteding, die volgens de KBvG en anderen
veel negatieve gevolgen zal hebben? Onlangs ontvingen de leden van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid een brief van Deurwaardersbelangen.nu. De aan het woord
zijnde leden vragen u een reactie op de stelling van Deurwaardersbelangen.nu dat de
onafhankelijkheid van de Nederlandse gerechtsdeurwaarder niet afdoende geregeld is
en dat de KBvG er de afgelopen jaar niet in is geslaagd om afdoende regelgeving op
te stellen. Klopt het dat u steeds heeft vastgehouden aan de nuloptie: participatie
door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren is onwenselijk? Klopt het ook dat deze
zienswijze was opgenomen in de verordening uit 2010, maar dat enkele gerechtsdeurwaarderskantoren
zich niets van deze zienswijze aantrokken? Hoe kan dat? Diende de verordening niet
juist als een tegenwicht tegen een onbeperkte marktwerking? Hoe ziet u dit? Bent u
nog steeds van mening dat het goed is participatie in gerechtsdeurwaarderskantoren
door anderen dan gerechtsdeurwaarders als hoofdregel uit te sluiten? Deelt u de mening
dat het raar is dat bij andere juridische beroepsbeoefenaars, zoals de advocatuur
en het notariaat, derdenparticipatie door anderen dan respectievelijk advocaten en
notarissen nadrukkelijk verboden is juist om de onafhankelijke positie van die beroepsbeoefenaars
te bewaken, maar dit bij gerechtsdeurwaarders niet geregeld is? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder te regelen in een AMvB?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beslissing van de stichting
garantiefonds gerechtsdeurwaarders (GGDW) om eind 2019 te stoppen. Acht u dit wenselijk?
Zo ja, waarom? Komt er een nieuw garantiefonds in de plaats van het GGDW? Is er sprake
van een financieel slechte situatie bij één of meerdere van de deelnemers van het
fonds? Heeft de huidige financiële situatie van de gerechtsdeurwaardersmarkt iets
te maken met de opheffing van de stichting garantiefonds? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Beschouwt u de huidige staat van de gerechtsdeurwaardersmarkt als (financieel) gezond?
De leden van de SP-fractie hebben kunnen lezen dat het gerechtsdeurwaarders is toegestaan
cameratoezicht door middel van bijvoorbeeld bodycams toe te passen om het personeel
te beschermen tegen geweld. Wordt bijgehouden hoe vaak hiervan gebruik wordt gemaakt
en wat voor resultaten dit oplevert? Wordt ook periodiek getoetst of rechtmatig wordt
omgegaan met deze bevoegdheid? Door wie wordt dit getoetst? De voorgenoemde leden
hebben vernomen dat de KBvG ontevreden is over de aanpak van geweld tegen gerechtsdeurwaarders1, hoe ziet u dit? Wordt volgens u genoeg gedaan om geweld tegen gerechtsdeurwaarders
aan te pakken? Zo ja, waarom ziet de KBvG dit dan verkeerd?
II. Reactie van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over agressie tegen gerechtsdeurwaarders
en andere onderwerpen die het stelsel van gerechtsdeurwaarders raken.2 Hierbij doe ik mede namens de Minister voor Justitie en Veiligheid Uw Kamer mijn
reactie op de vragen en opmerkingen toekomen. Hierin neem ik mee de nadien door de
commissie voor Justitie en Veiligheid aan mij en aan de Minister van Justitie en Veiligheid
op 12 september 2019 gevraagde reactie op het bericht «Deurwaarder gegijzeld en zwaar
mishandeld tijdens werk».
Mijn beantwoording bouw ik als volgt op. Eerst ga ik in op de onafhankelijke positie
van gerechtsdeurwaarders in relatie tot een aantal aspecten (maatschappelijk verantwoorde
incasso, staat van de sector, marktwerking, deelneming aan gerechtsdeurwaarderskantoren
en derdenparticipatie bij andere juridische beroepen), vervolgens ga ik in op vragen
en opmerkingen die betrekking hebben op de beroepsopleiding, het digitaal beslagregister,
de nieuwe aanbesteding uitgezet door het Centraal Justitieel Incassobureau, de agressie
tegen gerechtsdeurwaarders en tot slot de Stichting Garantiefonds Gerechtsdeurwaarders.
De onafhankelijke positie van gerechtsdeurwaarders en de staat van de sector
Er zijn door verschillende fracties vragen gesteld over de onafhankelijke positie
van de gerechtsdeurwaarders en die vragen raken aan de staat van de sector. Ik behandel
de vragen die daarop betrekking hebben in verbinding met elkaar en betrek daarbij
ook recente ontwikkelingen, zoals mijn reactie op het rapport van de Commissie herijking
tarieven gerechtsdeurwaarders (hierna: de commissie herijking tarieven)3, de goedkeuring van de Verordening Grenzen Tariefmodellen gerechtsdeurwaarders en
de goedkeuring van de Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren.
De gerechtsdeurwaarders zijn een belangrijke schakel binnen onze rechtsstaat: zij
hebben bevoegdheden waarmee ze het recht dat gesproken wordt kunnen effectueren. Zij
maken hiertoe gebruik van hun staatsmacht en hebben een monopolie op de uitoefening
van dwangmaatregelen. Voor mij staat voorop – zo valt ook te lezen in mijn brief van
4 februari jl. – dat ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid ervoor zorgdraag dat
gerechtsdeurwaarders in de uitoefening van het ambt onafhankelijk en onpartijdig zijn
en dat er voldoende gerechtsdeurwaarders zijn. Dat raakt de beroepsgroep als geheel
en staat centraal bij mijn reactie op het rapport van de commissie herijking tarieven.
Met de leden van de D66-fractie ben ik van mening dat een gerechtsdeurwaarder niet
alleen de belangen moet dienen van zijn opdrachtgever, maar ook die van de schuldenaar.
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan maatschappelijk verantwoorde incasso stelt
ook eisen aan de dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder. De beoordeling van het
stelsel – of het nu gaat om de tarifering van ambtshandelingen of de wettelijke verankering
van onafhankelijkheid – bezie ik ook in het licht van het kabinetsbeleid dat doelmatige
en maatschappelijk verantwoorde incasso vooropstelt. Zoals aangegeven in de brief
van 4 februari jongstleden 4, is een aantal goede stappen gezet. Gerechtsdeurwaarders dragen – net als veel andere
belanghebbende partijen – actief bij aan de vormgeving van het kabinetsbeleid. Een
gerechtsdeurwaarder die zijn werk op een maatschappelijk verantwoorde manier uitvoert,
heeft niet enkel oog voor de belangen van de schuldeiser, maar juist ook voor de belangen
van de schuldenaar. Het is de toenemende aandacht voor de onafhankelijke positie van
de gerechtsdeurwaarders die een tegenwicht biedt tegen een vorm van beroepsuitoefening
waarin het uitsluitend nog gaat om de belangenbehartiging van de schuldeiser. Hierna
ga ik nog uitgebreid in op de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder.
Staat van de sector
De leden van de CDA-fractie vragen mij te reflecteren op de staat van de sector.
De beroepsgroep telt op dit moment zo’n 740 gerechtsdeurwaarders. Dat aantal, afgezet
tegen de ruim twee miljoen ambtshandelingen die zij op jaarbasis verrichten, is een
indicatie van de efficiëntie waarmee zij hun werk verrichten. Het ontbreekt de sector
niet aan innovatiekracht en aan ondernemersgeest om in te spelen op gewijzigde marktomstandigheden.
De vraag naar de dienstverlening door gerechtsdeurwaarders verandert snel, mede onder
invloed van digitalisering en de trend om geschillen, waaronder ook geschillen omtrent
betalingen vallen, niet onnodig te juridiseren. De vraag naar gerechtsdeurwaardersdiensten
daalt op dit moment. De toekomst biedt zowel kansen als bedreigingen. Kantoren zoeken
op landelijk niveau de samenwerking op, bundelen de krachten en pakken hiertoe de
ruimte die met het loslaten van de regionale gebiedsindeling in 2001 is ontstaan.
Ze fuseren met elkaar. Ook komt deelneming van derden in kantoren voor. Daar ga ik
hieronder nog uitgebreid op in. Dit leidt tot meer efficiency en daardoor relatief
lage kosten, maar ook tot meer mogelijkheden tot specialisatie en betere dienstverlening.
Zo kunnen gerechtsdeurwaarders binnen die robuustere gerechtsdeurwaarderskantoren
hun dienstverlening op onafhankelijke, maatschappelijk verantwoorde en toekomstbestendige
wijze bieden. Dat is waarvoor marktwerking juist ook is bedoeld. Tegelijkertijd heb
ik als het gaat om de staat van de sector, aandacht voor de negatieve effecten van
marktwerking. Daar ga ik hierna verder op in.
Onafhankelijkheid en marktwerking
De beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de gerechtsdeurwaarder moeten
geborgd zijn. De te hanteren tarieven maar ook de wijze van incasseren en de mate
waarin uitvoering wordt gegeven aan de uitgangspunten van maatschappelijk verantwoord
incasseren, zijn onderdeel van de onderhandelingen tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder.
Bij de uitvoering en inzet van hun publieke taak is het uiteraard niet de bedoeling
dat de eigen verdiensten van de gerechtsdeurwaarders dan wel de verdiensten van derden
leidend zijn. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een professionele afweging te maken
of, en zo ja hoe, hij optreedt. Onderdeel van deze afweging is het voorkomen van onnodig
te maken kosten.
In mijn brief benoem ik ook een aantal negatieve aspecten van de marktwerking. Gerechtsdeurwaarderskantoren
proberen tegen lage kostprijzen de grote opdrachtgevers binnen te halen. Onder deze
concurrentiedruk voelt de gerechtsdeurwaarder zich steeds meer genoodzaakt het incassorisico
te dragen in plaats van dit risico (mede) bij opdrachtgevers te laten. Anders dan
de leden van de CDA-fractie gaat het mij te ver om te spreken van een doorgeschoten
marktwerking. Ook commissie herijking tarieven ziet geen aanknopingspunten om marktwerking
af te schaffen. Correctie op de marktwerking volstaat. Die conclusie deel ik, zoals
ik in mijn brief van 4 februari heb aangegeven.5 Dit moet op een dusdanige manier worden vormgegeven dat marktwerking de beroepsgroep
prikkelt hun unieke ambtelijke sleutelrol in het rechtsbestel – in het bijzonder in
het incasso en schuldendomein – zorgvuldig, doelmatig en effectief te vervullen. Ik
herhaal uit de betreffende brief dat dit betekent dat deze correctie op de marktwerking
met de voorstellen voor verhoging tarieven in het Besluit tarieven ambtshandelingen
gerechtsdeurwaarders (Btag) en regulering van de prijsafspraken plaatsvindt. Verhoging
van de tarieven (door middel van een eenmalige herijking) en het verbod van vormen
van prijsafspraken moet oneigenlijk gebruik van ambtshandelingen tegengaan. Hiermee
wordt onevenredige verhoging van de kosten voor de schuldenaren voorkomen en wordt
op duurzame wijze de beschikbaarheid van onafhankelijke gerechtsdeurwaarders geborgd.
In het Btag wordt uitgegaan van de gemiddelde kostprijs voor de onderscheiden ambtshandelingen
bij doelmatig functionerende deurwaarderskantoren. Dat het een gemiddelde betreft,
maakt dat de werkelijke kostprijs per ambtshandeling per geval kan verschillen.6 Het oordeel over een redelijke vergoeding voor gerechtsdeurwaardersdienstverlening
is daarom niet alleen afhankelijk van de vergoeding per individuele opdracht of dossier.
Hiervoor dient (mede) te worden gekeken naar het portefeuilleniveau. Om die redenen
heb ik ook geen zicht op de exacte gevolgen van de doorberekening van toezicht en
tuchtrecht voor de marktpositie van de gemiddelde deurwaarderspraktijk, in antwoord
op de vragen daarover van de leden van de CDA-fractie. Wel ben ik bekend met de heffing
die de KBvG in rekening brengt bij haar leden. In 2018 bedroeg dit gemiddeld € 3.896,11.7
Een verbod op prijsafspraken die de onafhankelijke positie van een gerechtsdeurwaarder
kunnen raken, betekent overigens geen einde aan marktwerking. Bij de vormgeving van
de regeling van het verbod is een goed evenwicht tussen ruimte voor marktwerking,
onafhankelijke beroepsuitoefening door de gerechtsdeurwaarder en bescherming van de
belangen van schuldenaren leidend. Het staat opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder
nog steeds vrij om een vergoeding af te spreken. Er zal dus nog steeds sprake van
concurrentie op zowel prijs als kwaliteit zijn. De vergoeding die een deurwaarder
van de opdrachtgever krijgt voor zijn ambtshandeling moet – zoals hiervoor ook al
is aangegeven – redelijk zijn. Dat wil zeggen, redelijk bezien in relatie tot een
portefeuille van opdrachten. Dat is ook de strekking van de door de ledenraad van
de KBvG vastgestelde Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders. Deze
heb ik onlangs goedgekeurd maar is nog niet in werking getreden. De KBvG treedt over
die inwerkingtreding nog met mij in overleg.
Rapport «De Toekomstbestendige gerechtsdeurwaarder»
Ik heb kennis genomen van het rapport «De Toekomstbestendige gerechtsdeurwaarder»
en deel met de leden van de CDA-fractie de constatering dat er aandachtspunten zijn
voor een gezonde toekomstige ontwikkeling van de beroepsgroep. Hiervoor ben ik daar
uitgebreid op ingegaan. De KBvG is er als publiekrechtelijke beroepsorganisatie ook
voor om die ontwikkeling in het oog te houden en daarop actie te ondernemen. Anderzijds
benadruk ik dat het beeld niet al te somber moet worden geschetst, juist vanwege de
innovatieve aard van de beroepsgroep. Een brede expertise van de gerechtsdeurwaarder
blijft verlangd, zowel bezien vanuit de marktbehoefte als bezien vanuit het rechtsbestel.
De toenemende aandacht binnen en buiten de beroepsgroep van gerechtsdeurwaarders voor
het verantwoord innen van schulden sluit aan bij die ontwikkeling. Ook binnen de gerechtsdeurwaarderij
heeft de tijd niet stil gestaan en is men zich gaan heroriënteren op hun toekomstbestendige
en duurzame rol. In die lijn voer ik momenteel ook samen met alle betrokken actoren
een toekomstverkenning uit naar de markt voor juridische dienstverlening.8
Onafhankelijkheid en deelneming van derden in gerechtsdeurwaarderskantoren
Enkele leden van de VKC hebben vragen gesteld over deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren.
Hiervoor ben ik reeds ingegaan op enkele uitdagingen die het huidige hybridemodel
met zich meebrengt. Daar komt het al dan niet door derden kunnen participeren in deurwaarderskantoren
bij. De Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren (hierna: de Verordening
Deelneming) is gekomen na jarenlange discussie, ook binnen en met de KBvG, om beroepsnormen
te stellen met betrekking tot de onafhankelijkheid jegens de opdrachtgever en participatie
door niet-gerechtsdeurwaarders in gerechtsdeurwaarderskantoren. Gelet op het feit
dat deze verordening expliciet participatie door opdrachtgevers – direct of indirect
– uitsluit, en mede gelet op hetgeen in de verordening is bepaald over deelneming
door niet-gerechtsdeurwaarders, heb ik in augustus 2019 goedkeuring verleend aan de
Verordening Deelneming. Deze is op 30 augustus 2019 gepubliceerd in de Staatscourant
en vervangt de Verordening Onafhankelijkheid uit 2010.
Zoals terecht opgemerkt door de leden van de VVD-fractie heeft de toenmalige staatsecretaris
van Justitie de verordening in 2010 goedgekeurd met de aanwijzing dat deze gerepareerd
moest worden. In 2012 heeft de KBvG een gewijzigde verordening ter goedkeuring aan
de Staatssecretaris voorgelegd. De gewijzigde verordening behelsde een uitbreiding
van de mogelijkheden van participatie van anderen dan gerechtsdeurwaarders in gerechtsdeurwaarderskantoren.
Dergelijke participatie kan gevolgen hebben voor de onafhankelijke ambtsuitoefening
door een gerechtsdeurwaarder. Bij besluit van 17 juni 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris
van Veiligheid en Justitie goedkeuring onthouden aan de gewijzigde verordening wegens
strijd met het algemeen belang, omdat – kort gezegd – de onafhankelijkheid en onpartijdigheid
die zijn vereist voor de goede ambtsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder onvoldoende
waren gewaarborgd in de voorgelegde verordening. Met het onherroepelijk worden van
de uitspraak van de Raad van State inzake het onthouden van goedkeuring aan de gewijzigde
KBvG-verordening bleef de verordening uit 2010 van kracht.9 Met de Verordening Deelneming is een einde gekomen aan die onwenselijke situatie.
De leden van de D66-fractie hebben vraagtekens gezet bij het draagvlak voor de Verordening
Deelneming, gelet op het feit er slechts 67 leden van de ongeveer 710 stemgerechtigden
voor de verordening hebben gestemd. Met de 67 leden doelen zij op de leden die tijdens
de ALV van de KBvG zich hebben uitgesproken over de conceptverordening. De Verordening
Deelneming is daarmee bij ruime meerderheid van de aanwezige leden van een positief
advies voorzien. Vervolgens hebben tijdens de Ledenraad van 18 april 2019 13 van de
15 leden ingestemd met de verordening.
Er bestaat draagvlak voor mogelijkheid van participatie door derden in een gerechtsdeurwaarderskantoor,
zolang dit medewerkers zijn van kantoren en oud-gerechtsdeurwaarders in het kader
van de overdracht van hun praktijk. Dat wil zeggen, draagvlak voor een nul-plusoptie,
zoals de leden van de D66-fractie hebben aangehaald. Voorkomen moet worden dat schuldeisers
een groot aandeel kunnen verkrijgen in de gerechtsdeurwaarderskantoren, zoals de leden
van de VVD-fractie opmerken. Dat is binnen de beroepsgroep een breed gedragen wens.
Deelneming door schuldeisers in het gerechtsdeurwaarderskantoor waaraan zij hun vorderingen
uit handen hebben gegeven, is dan ook niet mogelijk. Ik verwijs hierbij naar artikel
3, derde lid, sub b en artikel 4, derde lid, sub b van de Verordening Deelneming:
«De gerechtsdeurwaarder draagt er zorg voor dat personen die niet gerechtsdeurwaarder
zijn, slechts deelnemen in de vennootschap waaraan het gerechtsdeurwaarderskantoor
toebehoort, indien zij niet betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor of anderszins
werkzaamheden verrichten of diensten aanbieden op een wijze die aan de gerechtsdeurwaarder
niet zou zijn toegestaan of die schade kunnen toebrengen aan eer en aanzien van het
ambt.» Dit is ook in de lijn van artikel 3, tweede lid, sub c van de Gerechtsdeurwaarderswet.
De aan het woord zijnde leden vragen of de noodzakelijke aandeelhouderswaarde van
49% die een gerechtsdeurwaarder zal moeten realiseren voor de deelnemende kapitaalverstrekker
en de onder vuur liggende tariefafspraken, zoals kickbackfees en no cure no pay-afspraken, niet gelijk te stellen zijn aan de winstaanspraak van
bijna 50%. Voor beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat deze leden bedoelen
dat de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder bij een minderheidsbelang van
een deelnemende kapitaalverstrekker alsnog onder druk zou kunnen komen te staan als
de betrokken gerechtsdeurwaarder daarbij nu ter discussie staande prijsafspraken heeft
gemaakt met opdrachtgevers. Wat deze prijsafspraken betreft, refereer ik aan mijn
beleidsreactie van 4 februari jl. op het advies van de commissie herijking tarieven.
Er komt een verbod op dergelijke prijsafspraken. Ik wil overigens benadrukken dat
de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder niet sec wordt geborgd door een op
zichzelf staande maatregel, maar door een uitgebreid systeem van wet- en regelgeving,
waarop integraal toezicht door het Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT) wordt
uitgeoefend en nalevingscontrole door de tuchtrechter. Zo onderstreept de Verordening
Onafhankelijkheid uit 2010, die inmiddels is vervangen door de Verordening Deelneming,
de bijzondere positie van de gerechtsdeurwaarder en past bij de onafhankelijkheid
die de gerechtsdeurwaarder bij zijn ambtelijke taken in acht heeft te nemen, en die
in artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet is verankerd.
Handhaving op de verordening vindt door de KBvG in samenspraak met het BFT plaats.
In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie deel ik de mening van de toezichthouder
dat met name op het punt van de handhaafbaarheid de verordening uit 2010 te kort schoot.
Verordeningen en overige regels van de KBvG kunnen nooit anderen dan de leden van
de KBvG binden. Het toezicht door het BFT en de tuchtrechter kan dus alleen worden
uitgeoefend op het handelen van die leden. Voor het BFT is van belang dat de derde-participant
zich jegens de gerechtsdeurwaarder dient te onderwerpen en medewerking dient te verlenen
aan toezicht. Daarom bevat de Verordening Deelneming de bepaling dat de gerechtsdeurwaarder
ervoor moet zorgen dat deelnemende derden geen werkzaamheden verrichten of diensten
aanbieden op een wijze die aan de gerechtsdeurwaarder niet zou zijn toegestaan of
schade kunnen toebrengen aan eer en aanzien van het ambt. Zorgt de gerechtsdeurwaarder
daar niet of niet in voldoende mate voor, dan zal de gerechtsdeurwaarder aan het BFT
de informatie beschikbaar moeten stellen die het BFT nodig heeft ten behoeve van haar
controlerende taak en zal hij zich moeten verantwoorden bij de tuchtrechter, die als
uiterste consequentie aan de gerechtsdeurwaarder zijn ambtelijke status kan ontnemen.
Met deze aanvullende normen ten opzichte van de verordening uit 2010, ontstaan helderheid
en perspectief voor handhaafbaarheid.
Ik zal de werking van de verordening actief in mijn overleggen met het veld volgen.
Ik heb aan de KBvG gevraagd twee keer per jaar mededeling te doen van de deelnemingen
(die moeten worden gemeld bij de KBvG) en van eventuele klachten over de onafhankelijkheid
door deelnemingen.
Derdenparticipatie juridische beroepsgroepen en onafhankelijkheid
De suggestie van de leden van de VVD-fractie dat de wetgever expliciet bij andere
juridische beroepsbeoefenaars, zoals de advocaten en de notarissen, de mogelijkheid
van derdenparticipatie geheel heeft uitgesloten in het kader van de noodzakelijke
onafhankelijkheid van de beroepsuitoefening is niet juist. Zo is in artikel 18, tweede
lid, van de Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) bepaald dat bij verordening door
de Koninklijke Notariële Broederschap (hierna: KNB) regels worden vastgesteld ter
waarborging van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris over de wijze
waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Ook artikel 17, tweede lid,
van de Wna stelt die onafhankelijkheid en onpartijdigheid voorop en kiest daarbij
niet voor een algehele uitsluiting. In de KNB-Verordening Interdisciplinaire samenwerking
is bijvoorbeeld vastgelegd dat bij samenwerkingsverbanden met advocaten geldt dat
notarissen de doorslaggevende zeggenschap moeten hebben over hun praktijk B.V. waarin
zij hun ambt uitoefenen. In de bovenliggende vennootschappen van een dergelijk gezamenlijk
kantoor mogen wel beoefenaren van de andere beroepsgroep(en) zitten. Ook in de Advocatenwet
(de artikelen 10, 10a en 28) is aan de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA)
een opdracht gegeven om zelf bij verordening regels te stellen over een behoorlijke
praktijkuitoefening. In hoofdstuk 5 («praktijkstructuren») van de Verordening op de
advocatuur is hier invulling aan gegeven en is bepaald dat de vrijheid en de onafhankelijkheid
in de uitoefening van het beroep niet in gevaar mogen worden gebracht. Zeggenschap
en eindverantwoordelijkheid over de praktijkuitoefening zijn hierbij de leidraad.
De concrete invulling van de voor een goede beroepsuitoefening vereiste onafhankelijkheid
geschiedt dus telkens door de publiekrechtelijke beroepsorganisaties, terwijl het
de wetgever is die het algemene beginsel formuleert. KNB en NOvA hebben – net als
de KBvG – allebei die nadere regels gesteld over onafhankelijkheid, onpartijdigheid
en samenwerkingsverbanden.
Beroepsopleiding
De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het dalend aantal mensen dat afstudeert
van de beroepsopleiding en vragen of ik hierover in overleg ben getreden met de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dat de beroepsopleiding tot gerechtsdeurwaarder
steeds minder instroom kent is een feit. Vanuit mijn hiervoor genoemde stelselverantwoordelijkheid
houd ik de ontwikkeling van de omvang en samenstelling van de beroepsgroep nauwlettend
in de gaten. Ik voer hierover actief het gesprek met zowel de KBvG als met het op
grond van artikel 25, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet erkende opleidingsinstituut.
Men beziet manieren om instroom te bevorderen en diverser te maken. Dat de cijfers
enige mate van vergrijzing laten zien, acht ik op zichzelf niet verontrustend. Gerechtsdeurwaarder
wordt men pas na een langere periode van opleiding en praktijkervaring, dus dat het
leeuwendeel van de deurwaarders een leeftijd heeft van tussen de 40 en 65 jaar is
op zichzelf niet zorgwekkend. Daarnaast is enige vergrijzing een algemeen verschijnsel
dat niet uniek is juist voor deze branche. De KBvG heeft mij onderstaande indicatie
gegeven van de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep en de huidige samenstelling
van de beroepsgroep. Uiteraard blijf ik de in- en uitstroom van gerechtsdeurwaarders
volgen.
Aantal van Naam
leeftijd
Beroeps stagiaire (art 25)
Gerechtsdeurwaarder
Opleidings stagiaire (art 26)
Toegevoegd Gerechtsdeurwaarder
Eindtotaal
20–25
1
1
25–30
4
7
15
26
30–35
4
4
2
51
61
35–40
2
19
1
79
101
40–45
1
40
1
94
136
45–50
1
64
68
133
50–55
71
52
123
55–60
56
27
83
60–65
36
16
52
65–70
9
5
14
Totaal
13
299
11
407
730
Digitaal Beslagregister
De leden van de CDA-fractie vragen welke barrières moeten worden weggenomen zodat
de overheid gebruik gaat maken van het digitaal beslagregister. De Staatssecretaris
van SZW heeft het programma «Verbreding beslagregister» ingesteld in het kader waarvan
overheidsorganisaties – waaronder Belastingdienst, UWV, SVB, CJIB, LBIO, gemeenten en waterschappen
– en de KBvG gezamenlijk werken aan een robuuste en toekomstbestendige digitale informatievoorziening.
Over de technische stand van de zaken van dit programma is uw Kamer op 8 oktober 2019
geïnformeerd.10 De Staatssecretaris van SZW heeft in reactie op het door de VKC SZW opgestelde eindverslag
«Zicht op schulden» aangekondigd om begin 2020 een wetsontwerp hiertoe voor internetconsultatie
voor te leggen.11 Deze internetconsultatie is medio februari gestart en gelijktijdig zijn de betrokken
uitvoeringsorganisaties om een uitvoeringstoets verzocht.
Conform eerder toegezegd wordt uw Kamer begin 2020 onder andere nader geïnformeerd
over de voortgang van het programma verbreding beslagregister.
Aanbesteding Centraal Justitieel Incassobureau
Enkele leden hebben vragen gesteld over de nieuwe aanbestedingsronde van het Centraal
Justitieel Incassobureau (CJIB) onder deurwaarders. Deze leidt tot onrust in de sector.
Hiervoor – bij het onderwerp onafhankelijkheid en marktwerking – ben ik uitgebreid
ingegaan op de marktwerking. Daarbij heb ik uiteengezet dat – anders dan de leden
van de CDA-fractie suggereren – deze marktwerking niet is doorgeschoten maar dat ik
wel perverse prikkels uit de sector wil wegnemen. Dat is hier niet aan de orde omdat
dergelijke tariefafspraken geen onderdeel uitmaken van de aanbesteding door het CJIB.
De aan het woord zijnde leden vragen of het bijvoorbeeld een mogelijkheid is om opdrachten
van het CJIB te verdelen, zoals eerder gebeurde. Deze leden doelen dan op de wijze
waarop het CJIB voorheen opdrachten aan gerechtsdeurwaarders verstrekte. Het CJIB
leverde destijds alle dwangbevelen aan de toenmalige beroepsvereniging Koninklijke
Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG). Deze voorloper van de KBvG verspreidde
de dwangbevelen vervolgens aan de regionale gerechtsdeurwaarderskantoren. De arrondissementsgrenzen
waren hier leidend in. Waar mogelijk ontving het kantoor alleen dwangbevelen ten laste
van schuldenaren in het primaire werkgebied/de omgeving van het kantoor. Deze arrondissementale
binding is in 2001 met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet losgelaten.
De leden van de D66-fractie lezen in het artikel «Aanbesteding Centraal Justitieel
Incassobureau jaagt schuldenaren op kosten» van 10 april 2019 dat de nieuwe aanbestedingsronde
van het CJIB de schuldenaar op kosten jaagt. De leden vragen of dit soort ontwikkelingen
de spanningen tussen de gerechtsdeurwaarder en de schuldenaar kunnen vergroten.
In antwoord op het mogelijke effect van de nieuwe aanbesteding op de relatie tussen
schuldenaar en gerechtsdeurwaarder merk ik het volgende op. Hierbij ga ik ook in op
vragen van leden van de SP-fractie, waarin wordt gesteld dat het absoluut onwenselijk
is als schuldenaren, doordat zij bij de nieuwe aanbestedingsronde een nieuwe deurwaarder
toegewezen krijgen, op welke wijze dan ook, met meer kosten worden geconfronteerd
dan wanneer zij dezelfde deurwaarder hadden gehouden.
Een schuldenaar is altijd gehouden om de wettelijk vastgestelde tarieven te voldoen,
per ambtshandeling. Dit verandert niet door deze aanbestedingsronde. Een aanbesteding
biedt het CJIB de mogelijkheid om te zorgen dat vorderingen van één schuldenaar gebundeld
worden bij één gerechtsdeurwaarder. Het is heel goed mogelijk dat de oorspronkelijke
gerechtsdeurwaarder na de nieuwe aanbesteding gelijk is aan de huidige gerechtsdeurwaarder.
Daarnaast worden reeds lopende vorderingen door het oorspronkelijke gerechtsdeurwaarderskantoor
uitbehandeld, zodat er ook bij wisseling van contracten met gerechtsdeurwaarders bij
het CJIB geen sprake is van het op kosten jagen van de schuldenaar.
De leden van de SP-fractie vragen of ik erken dat marktwerking zorgt dat de marges
van deurwaarderskantoren lager worden en dat daardoor de kwaliteit en de zorgvuldigheid
onder druk komen te staan. Ik herhaal wat ik hierover heb geschreven in mijn februaribrief.
Een redelijke vergoeding op het niveau van de gehele opdrachtportefeuille acht ik
een randvoorwaarde om de beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de gerechtsdeurwaarder
te borgen. Ik vind het niet aan mij om uitspraken te doen over marges omdat deze juist
door de marktwerking op individueel niveau per kantoor kunnen verschillen. Anders
dan de leden van de SP-fractie zie ik niet dat die zorgvuldigheid door de op handen
zijnde CJIB-aanbestedingsronde onder druk kan komen te staan. Ik voel me daarbij gesterkt
door de wijze waarop het CJIB zich inzet voor het sociaal-maatschappelijk verantwoord
incasseren conform het kabinetsbeleid.
Agressie tegen gerechtsdeurwaarders
De leden van de D66-fractie vragen welke stappen zijn ondernomen sinds het overleg
dat vanuit de Landelijke VPT-portefeuille (Programma Veilige Publieke Taak) samen
met de politie en mijn departement op 13 december 2016 is gevoerd met de KBvG. De
KBvG is aan de slag gegaan met de tips en suggesties van het OM en de politie om agressie
en geweld tegen gerechtsdeurwaarders te verminderen. De KBvG heeft deze nader uitgewerkt
in een hierna verder toegelichte checklist en aanbevolen aan haar leden. Met name
kantoren – de werkgevers zelf – kunnen veel maatregelen treffen om agressie en geweld
te voorkomen. Dat heeft geleid tot een vermindering van rond de 20% van het aantal
agressiemeldingen in 2018 ten opzichte van 2016. Een goed resultaat; door nog beter
op de preventie te letten kan het aantal meldingen naar mijn verwachting verder omlaag.
In het regulier overleg dat ik voer met het bestuur van de KBvG komt het thema agressie
jegens de gerechtsdeurwaarder en verwante zaken ook aan de orde. Datzelfde geldt voor
het overleg met de politie en het OM omtrent de VPT, dat voor beide partijen verhelderend
is gebleken en wat ik graag nog eens herhaald zou zien.
De civiele rechtshandhaving door de gerechtsdeurwaarder vraagt om stevige persoonlijkheden
die in staat zijn om die belangrijke boodschap goed te vertolken. De beroepsopleiding
voorziet hierin en ook de KBvG is als beroepsorganisatie alert hierop. De juiste manier
van communicatie (schriftelijk maar vooral ook mondeling) kan escalatie voorkomen.
Standaard onderdeel in de (permanente) opleiding van een gerechtsdeurwaarder zijn
de trainingen op weerbaarheid tegen agressie.
Uit het jaarverslag 2018 van de KBvG blijkt dat het aantal agressiemeldingen sinds
2016 is afgenomen (in 2016 waren het 894 meldingen, in 2017 gedaald tot 779 meldingen,
en in 2018 nog 709 meldingen). Al met al een behoorlijke afname in een tijdsbestek
van twee jaren, maar ieder geweldsincident blijft er natuurlijk één teveel. Ik realiseer
mij tegelijkertijd dat geweld niet altijd te voorkomen of uit te bannen valt. Daarbij
komt dat de gerechtsdeurwaarder vaak de brenger van een onaangename boodschap is.
Een moeilijke taak die exclusief bij de gerechtsdeurwaarders is belegd als het gaat
om het uitvoeren van ambtshandelingen die veel sociale vaardigheid vereist, want in
dat directe contact kunnen de emoties soms hoog oplopen. Het gaat immers vaak om problematische
schulden en persoonlijk of zakelijk ingrijpende geschillen of om situaties waarin
een vrijwillige betaling is uitgebleven.
Gevraagd is ook of het onder druk staan van het maatschappelijk verantwoordelijk innen
van schulden door gerechtsdeurwaarders een relatie heeft met agressie. Ik wil een
dergelijk verband niet leggen. Ook de KBvG ziet een dergelijk oorzakelijk verband
niet.
Iedere vorm van verbaal of fysiek geweld tegen de gerechtsdeurwaarder is onacceptabel.
Dit uitgangspunt wil ik graag met nadruk vooropstellen. De gerechtsdeurwaarder is
als bijzonder ambtsdrager diegene die het recht ten uitvoer moet leggen. Hij zorgt
er dus voor dat het recht zijn loop heeft, zoals dat tot uitdrukking is gekomen in
een uitspraak van de rechter of een beslaglegging die dient tot verwezenlijking van
een juridische aanspraak. De gerechtsdeurwaarder is zo het verlengstuk van de rechter,
het sluitstuk van een procedure, en daarmee een belangrijk onderdeel van onze rechtsstaat.
Gerechtsdeurwaarders behoren dan ook tot de doelgroep van functionarissen met een
publieke taak. Dat betekent onder andere dat de eenduidige landelijke afspraken (ELA)
worden gehanteerd, die als doel hebben een effectieve en snelle afhandeling van geweld
en agressie tegen functionarissen met een publieke taak door politie en openbaar ministerie
(OM). Onderdelen hiervan zijn snelle opvolging van een melding, altijd opname van
aangifte door politie in geval van een strafbaar feit, voortvarende vervolging en
de mogelijkheid om de strafeis met 200% te verhogen, zodat de sanctie verdriedubbeld
wordt.
De meeste gerechtsdeurwaarders merken echter in hun contacten met zowel crediteuren
als debiteuren dat de samenleving zich heeft verhard. Veel meer dan voorheen is het
noodzakelijk dat hiervoor aandacht binnen de sector is. De preventieve aanpak die
voortkomt uit het programma VPT dat tot 2017 liep sluit hierop aan. Dat de sector
voor zichzelf een taak weggelegd ziet om eigen preventieve maatregelen te treffen
acht ik een goede zaak. De werkgever zelf heeft immers ook een grote rol bij het creëren
en faciliteren van een veilige werkomgeving voor de werknemer. Werkgevers vervullen
een rol bij de communicatie over de ELA. Organisaties die zelf een VPT-coördinator
in huis hebben, hebben vaak goede contacten met politie en OM. Voor een goed verloop
van het proces na een incident kan bekendheid met elkaars processen helpen. Om die
reden zijn de KBvG, de politie en het OM met elkaar in gesprek gegaan sinds begin
2017. Aangifte kan trouwens ook door de werkgever worden gedaan.
De leden van de CDA-fractie en de D66-fractie vragen naar de ruimte voor gerechtsdeurwaarders
voor het gebruik van cameratoezicht door middel van zogenaamde bodycams. Het gebruik van audiovisuele middelen is mogelijk, mits de deurwaarder bij het betreden
van de woning aangeeft dat hij een camera draagt en dat hij om toestemming vraagt,
of vraagt of de debiteur geen bezwaar heeft dat er om veiligheidsredenen gefilmd wordt.
De KBvG heeft een proefproject uitgevoerd waarbij gerechtsdeurwaarders op pad zijn
gegaan met bodycams. Deze aanpak bleek om twee redenen niet altijd even effectief. De bodycams zorgden tijdens een bezoek soms juist voor het ontstaan van agressie. Ook kwam het
voor dat het beeldmateriaal vanuit privacytechnisch oogpunt niet bruikbaar was. De
gerechtsdeurwaarder staat bij een huisbezoek immers letterlijk aan de deur van de
debiteur en heeft diens persoonlijke levenssfeer te respecteren. Bodycams zijn mogelijk een nuttig hulpmiddel tegen agressie, maar bieden geen oplossing in
alle gevallen.
De KBvG heeft aanvullend een drietal persoonlijke alarmeringssystemen getest en het
resultaat hiervan ter beschikking gesteld aan haar leden.12 Voor de dagelijkse praktijk van de deurwaarder heeft de KBvG bovendien een checklist
voor het omgaan met agressie ontwikkeld. Op kantoorniveau zijn gerechtsdeurwaarders
goed opgelijnd in de omgang met agressie. Elke werkgeversorganisatie dient op grond
van artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren
dat gebaseerd is op een inventarisatie en evaluatie (RI&E) van alle risico’s die de
arbeid voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers met zich meebrengt. De KBvG
heeft voor haar leden een gestandaardiseerde versie van deze RI&E uitgebracht, waarin
ten aanzien van de omgang met agressie wordt voorgeschreven een preventiemedewerker
aan te stellen, die kennis heeft van agressie, en die op de hoogte is van de arbeidsrisico’s
in de organisatie en weet hoe deze risico’s kunnen worden voorkomen. Ook dient deze
preventiemedewerker betrokken te worden bij het opstellen, actueel houden en uitvoeren
van de RI&E. De KBvG houdt mij op de hoogte van de ontwikkelingen bij deze initiatieven
en van eventuele geweldsincidenten.
In de zomer van 2019 vond een ernstig geweldsincident plaats. De VKC heeft op 12 september
2019 om een reactie daarop van mij en de Minister van Justitie en Veiligheid gevraagd.
Inmiddels is de strafzaak in eerste aanleg voor de rechter geweest. De man en de vrouw
die de betrokken gerechtsdeurwaarder van zijn vrijheid hadden beroofd en hadden mishandeld
zijn op 21 november 2019 door de Rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf
van vier jaar en het betalen van een schadevergoeding van € 22.500.13 Deze uitspraak toont aan dat de strafmaat in dit soort gevallen wordt verhoogd met
200% en zo tot een aanzienlijke sanctie kan leiden. Omdat het hoger beroep aanhangig
is wil ik mij van verder inhoudelijk commentaar op deze zaak onthouden.
Aangifte
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de aangiftebereidheid van gerechtsdeurwaarders
kan worden vergroot. Dat acht ik in eerste instantie een opgave die ligt in het domein
van de (werkgevers in de) sector zelf. Zonder aangifte is het niet mogelijk om politie
en OM goed in stelling te brengen tegen geweldsincidenten. Het belang van een correcte
aangifte kan niet worden overschat. De KBvG heeft als service een aangiftewijzer ontwikkeld
die te downloaden is op de website van de beroepsorganisatie. Op de website staat
ook een specifiek meldnummer voor het doen van aangifte vermeld. De KBvG heeft onder
haar leden breed gecommuniceerd dat de KBvG gerechtsdeurwaarders ondersteunt in het
doen van aangifte en het voeren van procedures. Deze ondersteuning bestaat onder andere
uit het attent maken op de VPT-knop bij aangifte en het aanbieden van door de KBvG
gefinancierde ondersteuning door een advocaat bij de aangifte. Ik zie tegen de achtergrond
van de ELA niet een verondersteld verband tussen een lage kans op vervolging en lage
aangiftebereidheid onder gerechtsdeurwaarders. De kans op vervolging is gegeven de
ELA juist hoog, omdat geweld tegen de gerechtsdeurwaarder als uitoefenaar van een
publieke taak uiterst serieus wordt genomen. Dat er vaak geseponeerd zou worden is
niet in lijn met dit beleid en blijkt ook niet.
Bewijspositie
De aan het woord zijnde leden vragen voorts met verwijzing naar de brief van 23 februari
2017 hoe de bewijspositie van gerechtsdeurwaarders in het proces kan worden versterkt.
Zij vragen waarom het opgeleid zijn om bijzondere proces-verbalen op te maken – zoals
is voorbehouden aan een opsporingsambtenaar – een noodzakelijke vereiste is bij de
toekenning van bijzondere bewijskracht.
Net als mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in betreffende brief acht ik het niet
bij de functie van gerechtsdeurwaarder passen om hem de status van opsporingsambtenaar
te verlenen. Dat is echter iets anders dan het gewicht dat aan zijn verklaring toekomt.
In de rechtspraktijk komt aan de schriftelijke verklaring van de gerechtsdeurwaarder
met zijn bijzondere wettelijke bevoegdheden al veel overtuigingskracht toe. En dat
is terecht. De rechter weet dat de gerechtsdeurwaarder een bijzonder ambtsdrager is
die ervaring heeft met het opstellen van ambtsedig opgemaakte stukken zoals processen-verbaal
van constatering. Bovendien geldt dat een verklaring van het slachtoffer samen met
een aangifte van de werkgever ook sterker is.
De Stichting Garantiefonds Gerechtsdeurwaarders
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beslissing van de Stichting
Garantiefonds Gerechtsdeurwaarders (GGDW) om eind 2019 te stoppen en vragen naar mijn
reactie daarop.
De stichting GGDW was een initiatief van een (klein) aantal gerechtsdeurwaarderskantoren
waarbij deze over en weer voor elkaar instonden ingeval van een mogelijke déconfiture
(de zogenoemde Lloyds-constructie). De KBvG heeft in die stichting geen rol vervuld.
Ik bezie dit als een besluit van die partijen zelf. Ik heb geen beeld dat er nieuw
fonds komt of dat financiële problematiek hiervan de oorzaak is.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier