Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kwint over de eindrapportage `Begeleiding startende leraren 2014-2019’
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de eindrapportage «Begeleiding startende leraren 2014–2019» (ingezonden 19 maart 2020).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 20 april
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «De begeleiding van startende docenten moet beter»,
de column «Onder leraren bestaat geen leercultuur» en de eindrapportage «Begeleiding
startende leraren 2014–2019»?1 2 3
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de conclusies en aanbevelingen uit de eindrapportage «Begeleiding
startende leraren 2014–2019»?
Antwoord 2
De conclusies van dit onderzoek verrassen ons niet. Zij onderstrepen nogmaals de urgentie
van een goede begeleiding van startende leraren. Uit het onderzoek blijkt dat begeleiding
een positief effect heeft op het pedagogisch-didactisch handelen van startende leraren.
Ook wordt geconcludeerd dat de uitstroom van startende leraren daalt wanneer alle
scholen binnen een schoolbestuur hun starters begeleiden en niet slechts een deel
van de scholen.
De aanbevelingen zijn met name gericht op gepersonaliseerde trajecten die rekening
houden met de verschillen in competenties en behoeftes van de leraar én rekening houden
met specifieke achtergrondkenmerken van leerlingen. Dit sluit aan bij ons streven
naar meer maatwerk in het onderwijs om leerlingen zo goed mogelijk te ondersteunen.
Deze ontwikkelingen zien we ook bij professionaliseringstrajecten voor ervaren leraren.
Verbetering van het strategisch HRM beleid van scholen is essentieel om professionaliseringstrajecten
op maat en gepersonaliseerde begeleiding van starters te kunnen realiseren. Hieraan
werk ik samen met de VO-raad.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat van de goede voornemens om nieuwe leraren te begeleiden in de
praktijk vaak niets terecht komt, aldus het eindrapport? Hoe verhoudt deze conclusie
uit het eindrapport zich tot de doelstelling uit het sectorakkoord voortgezet onderwijs
aangaande «het aantal startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd»?4
Antwoord 3
Helaas moeten we constateren dat het met de begeleiding van startende leraren in het
vo nog steeds veel beter kan en moet. Dat vind ik een zorgelijke en onwenselijke situatie.
De aanpak is kennelijk te vrijblijvend geweest waardoor de doelstelling uit het sectorakkoord
nog niet is behaald. Daarom werk ik aan wettelijke eisen voor strategisch HRM beleid.
Ik verwacht dat deze eisen onder andere zullen leiden tot meer en betere begeleiding
van starters. Ook dienen betrokken partijen hun verantwoordelijkheid te nemen. Dit
gebeurt nog onvoldoende. Hierover ga ik in gesprek met de VO-raad en andere betrokken
partijen.
Vraag 4
Is met de eindrapportage meer duidelijkheid gekomen over de oorzaak van de terugval
van het percentage startende docenten in het voortgezet onderwijs dat aangeeft dat
zij begeleid worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Nee, de oorzaak van de terugval van het percentage starters dat aangeeft dat zij begeleid
wordt is niet duidelijk geworden op basis van dit onderzoek. Dit onderzoek was gericht
op het onderzoeken van de effecten van begeleiding van startende leraren tijdens de
driejarige inductie fase.
Vraag 5
In hoeverre speelt het lerarentekort een rol in het al dan niet goed kunnen begeleiden
van startende leraren?
Antwoord 5
Het lerarentekort speelt hierin uiteraard een rol. Echter, ik verwacht van scholen
dat zij ondanks het lerarentekort oog blijven houden voor de personeelszorg en daarbij
ook de begeleiding van startende leraren borgen. Elke goede leraar die uitvalt vanwege
tekortschietende begeleiding is er één te veel, zeker bij tekortvakken. Ik werk aan
een specifieke aanpak voor de tekortenvakken in het vo. Dit kan niet zonder goede
begeleiding van de startende leraren.
Vraag 6
In hoeverre en op welke manier neemt u de aanbevelingen die gedaan worden in de eindrapportage,
mee in uw beleid ten aanzien van de begeleiding van startende leraren? En welke nadere
actie(s) onderneemt u om de begeleiding van startende leraren te verbeteren?
Antwoord 6
Ik neem de aanbevelingen zoveel mogelijk mee in bestaande beleidstrajecten. Voor goede
begeleiding van startende leraren is strategisch HRM beleid essentieel. Dit is de
verantwoordelijkheid van scholen zelf. Samen met de VO-raad zet ik in op verbetering
van strategisch HRM beleid zodat niet alleen de startende leraren beter worden begeleid
maar leraren ook tijdens hun verdere loopbaan zich kunnen blijven ontwikkelen. De
genoemde wettelijke eisen voor strategisch HRM beleid dragen hieraan bij.
Daarnaast verwacht ik veel van de ontwikkelingen rond Samen Opleiden en Professionalisering
waarin steeds meer scholen en opleidingen in partnerschappen nauw samenwerken zodat
de opleiding tot leraar beter aansluit op de praktijk. Er zijn de afgelopen jaren
extra middelen ingezet voor Samen Opleiden en Professionaliseren gericht op een toename
van het aantal partnerschappen. Ik verwacht dat door de toename van het aantal partnerschappen
en verbetering van de infrastructuur ook meer startende leraren begeleid worden.
Vooralsnog ben ik er geen voorstander van om een wegingsfactor voor contextfactoren
in financieringsmodellen in te voeren. De partnerschappen hebben sinds dit schooljaar
een nieuw financieringsmodel. Ik wil eerst bezien wat de effecten hiervan zijn.
Momenteel wordt de regeling voor de Regionale Aanpak Lerarentekort voortgezet in de
regeling Regionale Aanpak Personeelstekort. Binnen deze regionale samenwerkingsverbanden
wordt de verbetering van de begeleiding van de startende leraar vaak als speerpunt
gekozen. Wij monitoren deze ontwikkelingen.
Tot slot heeft ook de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) veel aandacht voor professionalisering
van leraren. Scholen uit o.a. Den Haag, Utrecht, Amsterdam, Rotterdam en Tilburg investeren
in het equiperen van leraren en lerarenteams om nóg beter les te geven in een grootstedelijke
context. Dit geldt voor alle leraren; dus ook voor de startende leraren. Juist in
deze context zien wij leerlingen uit gezinnen met een lage SES. De Erasmus Universiteit
Rotterdam en de Vrije Universiteit voeren een interdisciplinair onderzoek uit naar
welke factoren ten grondslag liggen aan lesgeven in een grootstedelijke context. Wij
monitoren de resultaten van de GKA.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.