Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wiersma over het bericht ‘Multinationals niet langer grootste banenmotor, politie grootste werkgever‘
Vragen van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Multinationals niet langer grootste banenmotor, politie grootste werkgever» (ingezonden 18 februari 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 20 maart 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Multinationals niet langer grootste banenmotor, politie
grootste werkgever»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3, 4 en 5
Wat vindt u van de conclusie dat multinationals niet langer de grootste banenmotor
zijn? Hoe plaatst u dit in internationaal perspectief?
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat multinationals niet langer de grootste
banenmotor zijn?
Hoe verklaart u de afname van de banen binnen de multinationals, in het licht dat
deze bedrijven meestal wel nog behoorlijk winstgevend zijn en het goed doen?
Kunt u een analyse geven van wat er is gebeurd met deze banen en hoe zich deze ontwikkeling
verhoudt tot het aantal verplaatste banen naar het buitenland?
Antwoord 2, 3, 4 en 5
Het Volkskrant artikel noemt bij de opsomming van grootste werkgevers in de (semi)publieke
en private sectoren, zeer verschillende bedrijven en organisaties in Nederland die
een grote diversiteit in bedrijfs- en marktomstandigheden kennen. De werkgelegenheid
die de genoemde bedrijven en organisaties creëren, reflecteert een diversiteit aan
nationale en internationale ontwikkelingen in de verschillende bedrijfstakken.
Dat multinationals niet langer de grootste banenmotor zouden zijn, herken ik niet.
Naast de bedrijven die in de Volkskrant-top 10 van grootste werkgevers genoemd staan,
zijn er nog heel veel andere multinationaal opererende bedrijven. Nederland telde
begin 2019 zo’n 1,8 miljoen bedrijven waaronder zo’n 24 000 multinationals. Deze multinationals
verschaffen ongeveer 21% van de totale werkgelegenheid. Dit is vergelijkbaar met het
aandeel van multinationals in de werkgelegenheid in de OESO-landen.2
Het CBS geeft aan dat – behalve het binnenlandse MKB en grootbedrijf – vooral ook
de buitenlandse multinationals in Nederland in de periode 2010–2016 meer banen hebben
gecreëerd. De werkgelegenheid nam in die periode met meer dan 10 procent toe bij Nederlandse
MKB-multinationals en de buitenlandse multinationals. Wel is volgens het CBS bij de
grote Nederlandse multinationals het aantal banen licht afgenomen in de periode 2010–2016.
Dat heeft te maken met de internationale economische concurrentie waar Nederlandse
bedrijven zich steeds meer focussen en specialiseren op de meer hoogwaardige activiteiten
in de waardeketen. Binnen de Nederlandse economie realiseerden de grote Nederlandse
multinationals in de periode 2010–2016 de hoogste arbeidsproductiviteitsgroei en droegen
zo bovenmatig bij aan onze welvaart.
Een recente publicatie van het CPB3 laat zien dat in Nederland er ieder jaar rond de 10 à 15% van de banen (1 à 1,5 mln
banen) verdwijnen en er ieder jaar ook rond de 10 à 15% bijkomen; in de afgelopen
periode van hoogconjunctuur kwamen er meer banen bij dan verdwenen. Het verplaatsen
van banen naar het buitenland of het vanuit het buitenland terug naar Nederland verplaatsen
van banen zijn, net als werkgelegenheidsgroei door start ups en groei van bedrijven
en werkgelegenheidsafname door bedrijfsinkrimpingen en bedrijfssluitingen, uitingen
van het dynamische economische proces van baancreatie en baandestructie. In verhouding
tot deze totale werkgelegenheidsdynamiek spelen het verplaatsen van banen naar het
buitenland of het vanuit het buitenland terug naar Nederland verplaatsen, slechts
een zeer bescheiden rol van enkele procenten in het totaal van deze werkgelegenheidsdynamiek.
Vraag 6
Bent u in de afgelopen periode met deze bedrijven in gesprek geweest over hun rol
en betekenis voor Nederland en de werkgelegenheid?
Antwoord 6
Voor de uitvoering van mijn beleid gericht op duurzame economische groei ben ik continu
met het Nederlandse bedrijfsleven en alle andere relevante stakeholders in gesprek.
Hierbij kijk ik steeds hoe deze bedrijven bijdragen aan de kabinetsdoelen op verdienvermogen,
verduurzaming, innovatiekracht en digitalisering van Nederland.
Vraag 7, 8, 9 en 10
Hoe faciliteert Nederland op dit moment de komst van de zogenoemde «banenkanonnen»?
Hoeveel van deze schaarse banenkanonnen kent Nederland?
Welke stappen zet u zodat meer van deze bedrijven zich zullen vestigen in Nederland?
Wat doet Nederland op internationaal terrein om bedrijven aan Nederland te binden?
Hoe heeft deze ontwikkeling invloed op toekomstige economische groei?
Antwoord 7, 8, 9 en 10
Nederland behoort tot de top van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën
in de wereld. Nederland staat in de ranglijst van het World Economic Forum op de 4de plek wereldwijd en is daarbij als meest concurrerende economie van Europa genoemd.
Nederland is ook één van de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld.
Met mijn bedrijvenbeleid zet ik erop in, deze toppositie te behouden, uitmondend in
een bedrijvenpopulatie met hoge toegevoegde waarde, innovatie en banen. Mijn beleid
is er niet specifiek op gericht om zogenoemde banenkanonnen te creëren, maar een klimaat
waarin alle bedrijven optimaal kunnen functioneren en groeien. In mijn recente brief
over de groeistrategie voor Nederland op de lange termijn4 zet ik uiteen wat Nederland nodig heeft om aantrekkelijk te blijven om te wonen,
werken en ondernemen. Dat vergt een goed geschoold arbeidsaanbod en inzet op arbeidsproductiviteit
door innovatie, naast investeringen in de toekomstbestendige infrastructuur voor transities
naar CO2-neutrale, circulaire en digitale economie en een gunstig ondernemers- en vestigingsklimaat
dat inspeelt op de toekomstige bedrijvigheid.
Ook blijft onverkort belangrijk dat Nederland een aantrekkelijke plaats moet blijven
om te wonen, werken en ondernemen, zeker in het licht van de mondiale strijd om talent.
Met betrekking tot het aantrekken van buitenlandse bedrijven zal ik uw Kamer binnenkort
informeren over de nieuwe Invest in Holland strategie (brief Minister van EZK aan
de Tweede Kamer «naar meer focus in de acquisitie van buitenlandse bedrijven»). Deze
zet uiteen hoe het acquisitiebeleid, nog meer dan voorheen, focust op het aantrekken
van juist die buitenlandse bedrijven die Nederland innovatiever en duurzamer maken
en bijdragen aan de verdere digitalisering van ons land, in lijn met de duurzame groeiambities
van dit kabinet en de doelstellingen van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid.
Vraag 11
Welke effecten hebben deze ontwikkelingen op het Nederlandse vestigingsklimaat?
Antwoord 11
De kwaliteit van het vestigingsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde om buitenlandse
bedrijven, die kunnen bijdragen aan de versterking van de Nederlandse innovatie-ecosystemen
en de verduurzaming en digitalisering van de Nederlandse economie, aan te kunnen trekken.
Ik houd oog op hoe de beoordeling van het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt
en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. Uit verschillende internationale ranglijsten
blijkt dat Nederland nu een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Om te zorgen dat
Nederland ook in de toekomst aantrekkelijk blijft als vestigingsplaats voor vestiging
van buitenlandse bedrijven, worden beschikbaarheid van geschikt personeel en een stabiel
en concurrerend fiscaal stelsel vaak als aandachtspunten genoemd. Het kabinet heeft
het voornemen om verder te laten onderzoeken welke andere specifieke elementen in
ons vestigingsklimaat nodig zijn om aantrekkelijk te zijn voor deze specifieke groep
van buitenlandse bedrijven. Het is mijn streven om uw Kamer begin 2021 over de inzichten
uit dit onderzoek te informeren.
Vraag 12 en 13
Kunt u een overzicht geven van de nieuwe groeikoers en daarmee het aantal banen in
de hightechsector? Hoe en waarmee kan Nederland beleidsmatig de nieuwe groeiers, zoals
ASML, VDL Groep en Booking.com het beste helpen om verder te groeien?
Zijn er eventuele knelpunten in beleid die deze nieuwe groeiers tegenwerkers? Zo ja,
welke zijn dit? En is de Minister ook bereid om voorwaarden te stellen op basis van
wederkerigheid, zodat het wederzijdse commitment aan Nederland ook wordt verstevigd?
Antwoord 12 en 13
De hightechsector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Zo is de arbeidsproductiviteit
(de toegevoegde waarde per werkzaam persoon) in deze sector twee keer hoger dan het
gemiddelde voor de gehele marktsector en hebben bedrijven gezien hun sterke internationale
focus vaak goede toegang tot belangrijke Europese en mondiale (kennis)netwerken. Van
het totaal aantal werknemers in de marktsector is zo’n 3% werkzaam in de hightech
sector. Het aantal werkzame personen in hightech systemen en materialen (HTSM) is
volgens de CBS Monitor Topsectoren 2018 de afgelopen jaren gegroeid van 458.000 FTE
in 2010 naar 480.000 FTE in 2017. Daarbij moet worden aangetekend dat het potentieel
voor verdere groei wordt belemmerd door een tekort aan goed geschoold personeel. CBS
en werkgeversorganisatie FME schatten dit tekort in op 120.000 FTE tot 2030.
De groeikoers van de hightech sector, die onder andere bepalend is voor het aantal
banen in deze sector, wordt overwegend bepaald door de bedrijven zelf.
Ik help de bedrijven in deze sector op verschillende wijze om door te groeien.
In algemene zin geldt daarvoor als beleidskader de inzet op arbeidsproductiviteitsgroei
zoals beschreven in mijn recente groeibrief, en de versterking van een gunstig ondernemings-
en vestigingsklimaat vanuit het bedrijvenbeleid. In het bijzonder noem ik hier het
missiegedreven topsectoren en innovatiebeleid gericht op de ontwikkeling van nieuwe
kennis en (sleutel)technologieën die onze welvaart in economische en bredere zin versterkt
en waar de hightech sector kansen in kan aangrijpen. Deze kabinetsperiode wordt bijvoorbeeld
ook 65 miljoen euro extra in het Nederlandse startup- en scale-up beleid geïnvesteerd,
onder andere om knelpunten rondom personeel en financiering aan te pakken. Bij het
versterken van de concurrentiekracht gaat de aandacht ook uit naar het borgen van
het Nederlandse belang vanuit het economische veiligheidsperspectief, bedoeld om de
continuïteit van vitale processen te bewaken, ongewenste (geopolitieke) afhankelijkheden
tegen te gaan en te voorkómen dat hoogwaardige data en kennis weglekt die raakt aan
het nationale veiligheidsbelang.
Vraag 14
Kunt u een overzicht geven van de verdeling van de banen tussen de publieke en private
sector en wie daarin werken gedurende de afgelopen tien jaar? Hoe past dit bij de
ambitie van het kabinet voor het versterken van het duurzaam verdienvermogen?
Antwoord 14
In de afgelopen 10 jaar is de verhouding van de werkgelegenheid in personen tussen
de overheid en het bedrijfsleven nagenoeg constant gebleven. Onderstaande tabel laat
ziet dat ongeveer 89% werkzaam is in het brede bedrijfsleven. Het aantal banen in
de private sector is in deze periode toegenomen met 670.000 werkzame personen. In
de publieke sector was er een toename van 26.000 werkzame personen.
Voor de betaalbaarheid van collectieve arrangementen waaronder arbeidsintensieve diensten
zoals zorg en veiligheid, zijn efficiëntie en arbeidsproductiviteitgroei belangrijke
opgaven. Innovatie en digitalisering kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Zoals in mijn recente groeibrief toegelicht, zet het kabinet, om het Nederlandse duurzame
verdienvermogen op peil te houden en te versterken, in op een goed geschoold arbeidsaanbod,
arbeidsproductiviteitsontwikkeling door innovatie, investeringen in de toekomstbestendige
infrastructuur voor transities naar CO2-neutrale, circulaire en digitale economie en een gunstig ondernemers- en vestigingsklimaat
dat inspeelt op de toekomstige bedrijvigheid.
2009
2019
Werkzame personen x 1.000
% van alle werkzame personen
Werkzame personen x 1000
% van alle werkzame personen
Alle economische activiteiten
8.839
9.535
Publieke sector
1.015
11,5
1.041
10,9
Publieke sector + zorg
2.356
26,7
2.512
26,3
Private sector
7.824
88,5
8.494
89,1
Per bedrijfstak
Landbouw, bosbouw en visserij
205
2,3
203
2,1
Nijverheid (geen bouw) en energie
883
10,0
874
9,2
Bouwnijverheid
536
6,1
491
5,1
Handel, vervoer en horeca
2.130
24,1
2.376
24,9
Informatie en communicatie
263
3,0
316
3,3
Financiële dienstverlening
263
3,0
206
2,2
Verhuur en handel van onroerend goed
82
0,9
75
0,8
Zakelijke dienstverlening
1.746
19,8
2.070
21,7
Openbaar bestuur en onderwijs
1.015
11,5
1.041
10,9
Gezondheids- en welzijnszorg
1.341
15,2
1.471
15,4
Cultuur, recreatie, overige diensten
376
4,3
412
4,3
Bron: CBS
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.