Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Karabulut over offensieve inzet van Afghaanse agenten in de periode 2011-2013
Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de Minister-President en de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over offensieve inzet van Afghaanse agenten in de periode 2011–2013 (ingezonden 14 februari 2020).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister van Defensie
(ontvangen 16 maart 2020).
Vraag 1
Herinnert u zich dat de Kamer in 2011 herhaaldelijk is gegarandeerd – zelfs middels
een persoonlijke garantie van de Minister-President – dat door Nederland opgeleide
agenten in Kunduz, Afghanistan niet voor offensieve militaire acties ingezet zullen
worden en, als dit, tegen de afspraken in, toch gebeurt, de Kamer hier eerlijk over
geïnformeerd zal worden, ook als dat ertoe kan leiden dat de missie moet stoppen?1
Antwoord 1
Ja. Daarbij is echter schriftelijk2 en in het plenair debat van 27 januari 2011 gemeld3, dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten
betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan
waren immers voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend.
Vraag 2 en 3
Wat is uw reactie op de bevindingen in de post-missie beoordeling over de Nederlandse
militaire missie in Kunduz van 2011 tot 2013 dat «uit interviews met betrokkenen bij
alle onderdelen van de missie blijkt dat algemeen bekend was dat de Afghaanse agenten
ook ingezet werden in offensieve operaties tegen de Taliban of andere gewapende groeperingen»
en dat «hoewel Nederlandse betrokkenen bij Afghaanse commandanten aankaartten dat
dit tegen de gemaakte afspraken was, ze niet (konden) voorkomen dat agenten offensief
werden ingezet en er dus niet aan de wens van de Kamer kon worden voldaan.»4
Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, waarom en op basis van welke gegevens betwist
u deze?
Antwoord 2 en 3
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 418 van 24 januari 2011) waren de cursisten gedurende de opleiding en instructie op de
trainingscentra niet actief in de praktijk. De aansluitende praktijkbegeleiding van
de Afghaanse civiele politie door Nederlandse Police Operational Mentoring and Liaison Teams(POMLT’s) richtte zich geheel op civiele politietaken. Het strikte opleidings- en
trainingskarakter van de missie was verzekerd. De aanwijzingen die hierover aan de
Nederlandse militairen werden verstrekt, zijn aan ISAF bekend gesteld als randvoorwaarden
voor de Nederlandse inzet.
De civiele politie (Afghan Civilian Police en Afghan Anti Crime Police) behoort volgens Afghaanse regelgeving niet ingezet te worden voor offensieve militaire
taken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Afghaanse gendarmerie (ook een politieonderdeel).
De opleiding die de civiele politie ontving, was daar ook niet op gericht. De regering
kon en kan echter niet volledig uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten
betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan
waren voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend. De bevindingen van de post-missie
beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw
op.
Er moet, zoals gesteld in het plenair debat op 27 januari 2011, onderscheid worden
gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet
geen aanwijzing.
Vraag 4, 5, 6 en 9
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken, geconfronteerd met de conclusies
in de post-missie beoordeling over offensieve inzet van door Nederland getrainde agenten,
in het debat over Afghanistan op 6 februari jl. antwoordde dat de Kamer in 2011 is
gemeld «dat niet uit te sluiten viel dat door ons getrainde agenten ook betrokken
zouden zijn bij offensieve acties»?5
Bedoelt u hiermee wellicht de antwoorden op vragen van de het toenmalige Kamerlid
Van Bommel, dat het niet valt uit te sluiten dat Afghaanse agenten worden geconfronteerd
met gewapend geweld en in dat geval handelend kunnen optreden, uit zelfverdediging
en ter bescherming van de bevolking?6
Bent u het eens dat in antwoorden op deze vragen niet wordt gesteld dat niet uit te
sluiten is dat Afghaanse agenten offensief worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich de bevindingen in de eindevaluatie over de missie in Kunduz over
de inzet van door Nederland opgeleide agenten, in het bijzonder dat na navraag zou
zijn gebleken dat (tegen de afspraken in) buiten Kunduz ingezette agenten niet zijn
ingezet voor offensieve acties?7
Antwoord 4, 5, 6 en 9
Uw Kamer is meerdere malen gemeld dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat
incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties
in Kunduz tegen de Taliban, onder andere in de eerder genoemde brief van 24 januari
2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 418) en tijdens het plenair debat op 27 januari 2011.
In brieven van 13 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011,
nr. 3625) en 15 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3649) is aanvullend gesteld dat het niet viel uit te sluiten dat de Afghan Uniformed Police(AUP) werd geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kon de AUP, conform de
Afghaanse Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter
bescherming van de bevolking.
Vraag 7
Herinnert u zich de bevindingen in de eindevaluatie over de missie in Kunduz over
de inzet van door Nederland opgeleide agenten, in het bijzonder dat na navraag zou
zijn gebleken dat (tegen de afspraken in) buiten Kunduz ingezette agenten niet zijn
ingezet voor offensieve acties?8
Antwoord 7
De betreffende eindevaluatie ging in op onvolkomenheden in het plaatsingsproces van
door Nederland opgeleide Afghaanse agenten en onderofficieren. Uw Kamer is hierover
voor het eerst geïnformeerd op 17 oktober 2012 (Kamerstuk 27 925, nr. 467). Het agentvolgsysteem bracht destijds aan het licht dat vooral onderofficieren en
in mindere mate agenten die de Nederlandse basisopleiding hadden gevolgd, kennelijk
buiten Kunduz waren geplaatst. De Nederlandse betrokkenheid bij de eerstvolgende onderofficiersopleiding
is om die reden opgeschort en de Afghaanse autoriteiten is om opheldering gevraagd.
Uw Kamer is vervolgens op 17 januari 2013 (Kamerstuk 27 925, nr. 469) geïnformeerd dat langs verschillende lijnen informatie boven tafel is gehaald.
Vraag 8 en 10
Waarom is de Kamer in deze eindevaluatie niet geïnformeerd dat niet uit te sluiten
is dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet? Waarom is de Kamer in dit document
niet geïnformeerd, zoals de post-missie beoordeling wel doet, dat Afghaanse agenten
offensief zijn ingezet?
Is de Kamer ooit gemeld dat door Nederland getrainde agenten betrokken zijn (geweest)
bij offensieve acties? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit mogelijk tegen de achtergrond
van de bevindingen in de post-missie beoordeling over de militaire missie in Kunduz?
Antwoord 8 en 10
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 1 tot en met 6 en 9 was uw Kamer ten tijde
van de eindevaluatie reeds bekend met het gegeven dat de regering niet volledig kon
uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire
operaties in Kunduz tegen de Taliban. De bevindingen van de post-missie beoordeling
over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Zoals gemeld in het plenair debat van 27 januari 2011 moet onderscheid worden gemaakt
tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.