Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de schriftelijke beantwoording op vragen gesteld tijdens het Algemeen Overleg Staatdeelnemingen van 21 november 2019 over Schiphol, Havenbedrijf Rotterdam (HvR) en NS
28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid
Nr. 321 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 maart 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 6 december 2019 over de schriftelijke
beantwoording op vragen gesteld tijdens het Algemeen Overleg Staatdeelnemingen van
21 november 2019 over Schiphol, Havenbedrijf Rotterdam (HvR) en NS (Kamerstuk 28 165, nr. 307).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 januari 2020 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 13 maart 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Blz.
–
Inleiding
2
–
Algemeen
2
–
Wijze van goedkeuring
3
–
Informatievoorziening Tweede Kamer
5
–
Schiphol & Hobart Airport
5
–
Havenbedrijf Rotterdam & Pecém
7
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de schriftelijke
beantwoording op vragen gesteld tijdens het algemeen overleg Staatdeelnemingen van
21 november 2019 over Schiphol, Havenbedrijf Rotterdam (HvR) en NS. De leden van de
VVD-fractie zien geen aanleiding tot het stellen van vragen naar aanleiding van deze
beantwoording.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het buitenlands
investeringsbeleid van de staatsdeelnemingen Schiphol en het Havenbedrijf Rotterdam
(hierna HbR) in 2018 en 2019 en de goedkeuring die de Minister van Financiën hiervoor
gegeven heeft. Deze leden stellen voorop dat zij niet ten principale negatief staan
tegenover buitenlandse investeringen van Nederlandse staatsdeelnemingen maar hebben
wel enkele vragen over deze specifieke buitenlandse investeringen en het beleid van
toetsing van (buitenlandse) investeringen in het algemeen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Financiën, waarin hij twee buitenlandse investeringen van Schiphol
en Havenbedrijf Rotterdam onderbouwt.
Algemeen
De leden van de D66-fractie delen de mening dat het verbreden van activiteiten van
Nederlandse staatsdeelnemingen naar het buitenland altijd ondersteunend moet zijn
aan de borging van de publieke belangen die deze ondernemingen in Nederland dienen.
In de brief wordt een aantal voorbeelden gegeven van publieke belangen, zoals leereffecten,
het genereren van rendementen die ten goede komen aan de Nederlandse activiteiten
of het genereren van kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Deze leden menen dat
vooral de tweede en derde voorbeelden vaag omschreven zijn. Immers, elke rendabele
investering in het buitenland zou in principe onder het publieke belang «het genereren
van rendementen die ten goede komen aan de Nederlandse activiteiten», kunnen vallen.
Klopt dit? Tegen deze achtergrond hebben deze leden moeite met het beoordelen van
de vraag of investeringen voldoen aan het «publieke belang».
Per staatsdeelneming zijn, indien van toepassing, goedkeuringsdrempels vastgesteld
voor (des)investering en overname/participatie. Allereerst vernemen de leden van de
D66-fractie graag waarom er een verschil gemaakt wordt in de hoogte van goedkeuringsdrempels
tussen (des)investering en overname/participatie. De goedkeuringsdrempels voor buitenlandse
investeringen liggen, volgens deze leden, vanzelfsprekend lager dan voor binnenlandse
investeringen. Graag ontvangen deze leden, in tabelvorm, een overzicht van alle goedkeuringsdrempels
die gehanteerd worden voor buitenlandse investeringen per staatsdeelneming voor zowel
(des)investering als overname/participatie. Ook vernemen deze leden graag of de goedkeuringsdrempels
voor de gehele staatsdeelneming gelden. Vallen dochterondernemingen hier ook onder
of vallen deze pas vanaf een bepaald percentage aan aandelen van de moederonderneming
(de staatsdeelneming) onder de investeringsgoedkeuringsdrempel van de staatsdeelneming?
Hoewel de leden van de SP-fractie niet in alle gevallen tegen alle buitenlandse investeringen
door Nederlandse staatsdeelnemingen zijn, zijn zij wel van mening dat hier uiterst
terughoudend mee dient te worden omgegaan. Wij hebben nu eenmaal met een situatie
te maken waarin ook buitenlandse staatsbedrijven in Nederland opereren. De leden van
de SP-fractie vinden het bijvoorbeeld ongewenst dat de NS op delen van het Nederlandse
spoor moet «concurreren» met (dochters van) buitenlandse staatsdeelnemingen, terwijl
de NS weer in het buitenland actief is. De leden van de SP-fractie vragen zich af
of het publieke belang gediend is bij deze kunstmatige vorm van opgelegde marktwerking.
Deze leden vragen de Minister per buitenlandse investering van Nederlandse staatsdeelnemingen
of deze ondersteunend is aan de borging van de publieke belangen die deze ondernemingen
in Nederland dienen. Ook willen deze leden graag per buitenlandse investering weten
of deze mogelijke risico’s voor het publieke belang kunnen meebrengen en of de Minister,
net als de leden van de SP-fractie, van mening is dat buitenlandse investeringen geen
risico’s voor het Nederlandse publieke belang mogen inhouden.
Wijze van goedkeuring
De leden van de D66-fractie zien in tabel 5.4 van het Jaarverslag Staatsdeelnemingen
20181 een verdeling van bevoegdheden omtrent investeringsbesluiten. De algemene vergadering
van aandeelhouders (AvA), waar het Ministerie van Financiën als aandeelhouder onderdeel
van is, neemt, indien de raad van commissarissen (RvC) het investeringsvoorstel van
de raad van bestuur (RvB) heeft goedgekeurd, het investeringsbesluit. Het gaat hierbij
enkel om investeringen die een waarde boven de goedkeuringsdrempel vertegenwoordigen
en/of die afwijken van het vastgestelde strategische plan (hetzij ingrijpend hetzij
principieel). Voor de beoordeling hanteert de staat als aandeelhouder een kader met
vier onderdelen dat beschreven staat in tabel 5.5 van het jaarverslag, waarbij per
onderdeel twee criteria gehanteerd worden. Deze leden vernemen graag of deze, in totaal,
acht criteria alle criteria zijn of dat er ook andere criteria zijn die niet beschreven
worden in de tabel. Worden buitenlandse investeringsvoorstellen aan de hand van hetzelfde
kader beoordeeld, of is hiervoor een apart kader met andere criteria opgesteld? Ook
constateren deze leden dat het «publiek belang» gehanteerd wordt als onderdeel van
het criterium «strategische rationale en publiek belang» en derhalve slechts een onderdeel
vormt van een van de acht gehanteerde criteria voor investeringsvoorstellen. Klopt
deze constatering? Ervan uitgaande dat hetzelfde kader gebruikt wordt voor buitenlandse
investeringsvoorstellen, vragen deze leden hoe de Minister deze beperkte rol ziet
voor «publiek belang» in de criteria ter beoordeling van investeringsvoorstellen van
staatsdeelnemingen, zeker nu de Minister in zijn brief stelt dat: «het verbreden van
activiteiten naar het buitenland altijd ondersteunend zal moeten zijn aan de borging
van de publieke belangen die deze ondernemingen in Nederland dienen».
Over de werking van het kader en de criteria hebben de aan het woord zijnde leden
ook enkele vragen. Kan de Minister schetsen hoe een beoordeling, de argumentatie en
de vastlegging van het besluit omtrent een investeringsvoorstel precies verloopt vanaf
het moment dat een voorstel binnenkomt? Zo lezen deze leden in het jaarverslag dat
de staat «allereerst nut en noodzaak van de investering toetst», «ten tweede verwacht
[...]», «ten derde weegt [...]» etc. Klopt het dat de toetsing volgordelijk verloopt?
Daarmee bedoelen deze leden dat er dus pas gekeken wordt naar het rendement, aan de
hand van de criteria (1) rendementen en dividendinkomsten en (2) financieel model,
wanneer de investering door de eerste toets van strategie en publiek belang, aan de
hand van de criteria (1) strategische rationale en publiek belang en (2) stakeholderanalyse
investering, is goedgekeurd? Daarnaast vernemen deze leden graag wat bedoeld wordt
met het criterium «stakeholderanalyse investering». Deze leden vragen zich ook af
of investeringsvoorstellen ook beoordeeld worden op basis van OESO-richtlijnen voor
maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tevens vernemen deze leden graag of, en zo
ja, hoe duurzaamheid en bijvoorbeeld de doelstellingen zoals geformuleerd in het Parijsakkoord,
onderdeel zijn van de beoordeling van investeringen. Over het publieke belang staat
in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2018 geschreven dat «de investering ondersteunend
moet zijn aan het publieke belang dat de onderneming dient. In ieder geval mag de
investering dit publieke belang niet schaden.» Deze leden hebben met lichte verbazing
de tweede zinsnede gelezen. Immers, hier lijkt te staan dat buitenlandse investeringen
die geen baat voor het publieke belang opleveren toch goedgekeurd kunnen omdat deze
het publieke belang niet schaden. Graag horen deze leden een dragende motivatie voor
het opnemen van deze zin in het jaarverslag.
De leden van de D66-fractie lezen dat voor de beoordeling van (buitenlandse) investeringsvoorstellen
de Minister van Financiën soms een extern adviseur inschakelt om de voorstellen extra
te toetsen. Graag ontvangen deze leden meer informatie over de wijze waarop een dergelijke
adviseur toetst. Gebruikt deze hetzelfde kader als de Staat of worden hiervoor andere
kaders gehanteerd? Kan de Minister voorbeelden geven van extern adviseurs die ingeschakeld
zijn en op welk onderdeel van het kader meegekeken werd? Ook vernemen deze leden graag
hoe vaak er extern adviseurs geconsulteerd zijn voor investeringsvoorstellen van staatsdeelnemingen,
per jaar, sinds het verschijnen van de laatste Nota Deelnemingenbeleid 20132. Kan de Minister hierbij een onderscheid maken tussen het inschakelen van extern
adviseurs voor binnenlandse investeringen en buitenlandse investeringen? Deze leden
kunnen zich immers voorstellen dat de Minister van Financiën zich, met name bij buitenlandse
investeringen, goed wil laten adviseren over het wel of niet goedkeuren van een investeringsvoorstel
nu de buitenlandse investeringsmarkt een minder bekend terrein is.
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoe het daadwerkelijke goedkeuren van investeringsvoorstellen
verloopt. Immers, aan de hand van het kader wordt besloten of het Ministerie van Financiën
als aandeelhouder wel of niet over gaat tot het goedkeuren van de investering. Klopt
het dat het uiteindelijk aan de Minister van Financiën is om wel of geen goedkeuring
te geven aan investeringen? Kan de Minister aangeven hoeveel buitenlandse investeringsvoorstellen
boven de goedkeuringsdrempel sinds zijn aantreden aan hem zijn voorgelegd en hoeveel
hiervan door de Minister goedgekeurd zijn?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat voor buitenlandse
investeringen lagere investeringsdrempels gelden dan voor binnenlandse, maar zij zouden
liever zien dat buitenlandse investeringen per definitie moeten worden voorgelegd
aan de aandeelhouder, oftewel de Minister van Financiën. Zij vragen de Minister of
hij bereid is dit tot beleid te maken.
Informatievoorziening Tweede Kamer
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de informatievoorziening aan
de Tweede Kamer aangaande buitenlandse investeringen van staatsdeelnemingen. Risico
is een inherent onderdeel van investeringen en door (in het buitenland) te investeren
loopt de Staat als aandeelhouder van de staatsdeelneming het risico om geld te verliezen.
Buitenlandse investeringen worden vermeld in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen. Maar
het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2018 verscheen op 25 juni 2019. Klopt het dat de
Tweede Kamer pas in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2019, hetgeen waarschijnlijk
weer rond juni verschijnt, op de hoogte gesteld zou worden van een goedgekeurd (buitenlands)
investeringsvoorstel van boven de goedkeuringsdrempel, dat genomen is op 26 juni 2019?
Klopt het dat er geen investeringsplafond gehanteerd wordt voor (buitenlandse) investeringen
en er potentieel een groot financieel risico gepaard kan gaan voor de Nederlandse
Staat met deze investering? Hoe verhoudt het slechts eenmaal per jaar informeren van
de Tweede Kamer in dergelijke situaties zich tot artikel 105 van de Grondwet en de
Comptabiliteitswet? Hoe kan de Kamer haar controlerende taak op de Minister uitvoeren
nu de argumentatie om bepaalde investeringsvoorstellen goed te keuren en de weging
van de criteria niet ex post naar de Kamer gestuurd wordt (de facto zoals verzocht
wordt in de aangehouden motie-Sneller3)?
Schiphol & Hobart Airport
Over de specifieke investeringen van Schiphol en het Havenbedrijf hebben de leden
van de D66-fractie ook nog enkele vragen. Allereerst over met de investering van Schiphol
in Hobart Airport (Tasmanië, Australië). Kan de Minister bevestigen dat de totale
buitenlandse portefeuille van Schiphol vóór de investering in Hobart Airport de volgende
zaken betrof: (1) Een minderheidsbelang in Groupe ADP, ook wel Aéroports de Paris,
en daarmee in Paris-Charles de Gaulle, Paris-Orly en Paris-Le Bourget, (2) een minderheidsbelang
in Brisbane Airport Corporation en daarmee in de luchthaven van Brisbane en (3) een
joint venture partnerschap met betrekking tot de ontwikkeling, uitbreiding en activiteiten
in Terminal 4 op JFK International Airport? Kan de Minister per buitenlandse activiteit
aangeven hoe groot het aandeel van Schiphol is, wat het originele investeringsbedrag
was en hoeveel de marktwaarde is van deze belangen? Hoe keek de Minister naar de spreiding
van deze buitenlandse activiteiten? Op welke datum werd de Minister op de hoogte gesteld
van het voornemen van Schiphol om een belang te nemen in Hobart Airport? Voor de volgende
vragen hebben de aan het woord zijnde leden zich gebaseerd op openbare bronnen om
derhalve een indicatie te krijgen van het bedrag dat samenhangt met de participatie
van Schiphol in Hobart Airport. Deze leden vernemen wel graag van de Minister waarom
in de brief geen bedrag genoemd wordt dat gemoeid is met deze aankoop, ondanks dat
hier expliciet om was gevraagd tijdens het algemeen overleg staatdeelnemingen van
21 november 20194.
Klopt het dat Schiphol samen met de Queensland Investment Corporation (QIC) een 70%
belang neemt in Hobart Airport, waarbij Schiphol een belang van 35% van de aandelen
neemt? Zo ja, waarom heeft de Minister deze percentages niet opgenomen in zijn brief?
Klopt het dat dit consortium van Schiphol en QIC dit belang overneemt van Macquarie
Infrastructure and Real Assets (MIRA) en Tasplan Super, die gezamenlijk sinds 2007
eigenaar waren van Hobart Airport? Klopt het dat MIRA zijn gehele aandeel (50,1%)
verkoopt en dat Tasplan Super 19,9% verkoopt en 30% van de aandelen in bezit houdt?
Klopt het dat MIRA in 2007 350,5 miljoen Australische Dollars heeft betaald voor zijn
50,1% aandeel van Hobart Airport5? Indien dit niet het geval is, kan de Minister het correcte bedrag dat MIRA heeft
betaald voor Hobart Airport geven? Kan de Minister bevestigen dat sinds de aankoop
in 2007 MIRA en Tasplan Super meer dan 150 miljoen Australische Dollar hebben geïnvesteerd
in Hobart Airport6? Zo nee, kan de Minister een exacter bedrag noemen? Klopt het dat het totaal geïnvesteerde
bedrag van MIRA en Tasplan Super sinds 2007 daarmee op minimaal 500,5 miljoen Australische
Dollar komt (tegen de wisselkoers van 23 december 2019, ruim 310 miljoen euro)? Klopt
de hypothetische berekening dat daarmee een 1% aandeel in Hobart Airport, indien geen
dividend is uitgekeerd in de periode 2007–2019, MIRA en Tasplan Super bij een Return
On Investment (ROI) van 0%, 3,1 miljoen euro heeft gekost? Klopt het dat het 35% aandeel
dat Schiphol heeft verworven dus minimaal 108,6 miljoen euro heeft gekost, maar dat
dit bedrag waarschijnlijk hoger ligt daar een 0% ROI onwaarschijnlijk is in de huidige
markt?
Dan over de redenen van Schiphol om in Hobart Airport een aandeel te nemen. Zo schrijft
de Minister in zijn brief dat «Schiphol niet betoogd heeft dat deze investering een
direct positief effect heeft op de netwerkkwaliteit van de luchthaven in Nederland».
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoe zij dit moeten plaatsen in het gehanteerde
kader ter beoordeling van investeringsvoorstellen. De twee argumenten die Schiphol
volgens de brief naar voren heeft gebracht zijn het rendement dat behaald kan worden
ten behoeve van de «grote investeringsagenda» van Schiphol alsmede de leereffecten.
Daar dit de enige twee argumenten zijn die aangedragen zijn in de brief, vragen deze
leden zich af of hier sprake is van een uitputtende lijst, of dat er ook andere redenen
gegeven zijn door Schiphol. Ten aanzien van het rendement wordt aangegeven dat «de
investering volgens Schiphol een verantwoorde risico-rendementsverhouding heeft».
Graag ontvangen deze leden meer informatie over deze precieze verhouding. Ondanks
dat de voornoemde leden verheugd zijn dat de Minister van mening is dat er sprake
is van een verantwoord risico-rendementsverhouding, kunnen deze leden zich voorstellen
dat er meerdere investeringsmogelijkheden zijn die een dergelijke verhouding kennen.
Een dergelijk argument kan in hun ogen dus niet het primaire argument zijn voor de
investering in Hobart Airport. Het doorslaggevende argument moet dus te verwachten
leereffecten zijn. Graag ontvangen deze leden meer informatie over deze leereffecten.
Moeten de aan het woord zijnde leden hierbij denken aan pilots? Kan de Minister dan
allereerst aangeven waarom bepaalde pilots niet uitgevoerd zouden kunnen worden op
Schiphol zelf, of op 1 van de andere luchthavens in het buitenland waarin Schiphol
een belang heeft? Ten tweede vragen deze leden zich af in hoeverre Schiphol met slechts
een 35% aandeelhouderschap zou kunnen regelen dat bepaalde pilots uitgevoerd worden
in Hobart, hetgeen tot leereffecten zou moeten leiden voor Schiphol? Zou het hiervoor
niet noodzakelijk zijn een meerderheidsbelang te verwerven in Hobart?
De Minister schrijft dat hij op basis van de onderbouwing van Schiphol en zijn weging
hiervan de investering heeft goedgekeurd. Maken de aan het woord zijnde leden hieruit
op dat de Minister geen gebruik heeft gemaakt van een extern adviseur? Zo nee, waarom
niet? Tot slot vernemen de leden of er ook gesproken is met de overige drie medeaandeelhouders
van Schiphol, zijnde de gemeentes Amsterdam en Rotterdam en de eerdergenoemde Groupe
ADP, nu deze gesprekken met medeaandeelhouders wel expliciet benoemd worden bij het
door het HbR verwerven van een 30%-belang in de haven van Pecém (Brazilië)? Indien
deze gesprekken met medeaandeelhouders niet zijn gevoerd, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister ten aanzien van de investering van Schiphol
in Tasmanië of hij kan aantonen dat voor de winstgevendheid van Schiphol en de financiering
van toekomstige investeringen andere inkomsten noodzakelijk zijn. Waaruit blijkt dat
Schiphol geld tekort zal komen voor de nodige investeringen in de toekomst, zo vragen
deze leden. Om welke investeringen gaat het dan precies? Hoe groot is het tekort dat
zou ontstaan wanneer Schiphol deze investering in Tasmanië niet zou doen? En hoe groot
zou het probleem zijn als deze investering niet leidt tot rendement, maar juist tot
verlies, wat bij investeringen immers altijd een risico is. De investering heeft volgens
Schiphol een verantwoorde risico-rendementsverhouding, zo stelt de Minister in de
brief. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister dit oordeel van Schiphol deelt
en hoe hij dit heeft beoordeeld.
Havenbedrijf Rotterdam & Pecém
Dan over de aankoop van het 30%-belang door het HbR in de haven van Pecém. De leden
van de D66-fractie merken op dat ook hier geen bedragen genoemd worden, maar dat er
wel goedkeuring door de Minister verleend is. Dit tweede is te verklaren nu de goedkeuringsdrempel
voor buitenlandse (des)investeringen en buitenlandse overname/participatie voor het
HbR op 0 euro ligt. Wel vernemen deze leden graag waarom ook hier geen bedrag is genoemd
dat gemoeid is met deze buitenlandse investering, zeker nu het HbR hier wel uitspraken
over doet (ongeveer 75 miljoen euro)7. Deze leden vernemen graag alsnog het bedrag dat met deze aankoop gemoeid is. Mocht
de Minister dit niet willen geven, dan horen deze leden graag waarom niet, waarbij
ook wordt ingegaan op de vraag waarom het HbR hier wel bedragen over naar buiten brengt.
Daarnaast vernemen deze leden graag in hoeverre de Minister deze investeringen in
lijn acht met het «internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen» zoals verwoord
in de hierboven aangehaalde OESO-richtlijnen en zoals ook van andere Nederlandse bedrijven
die in het buitenland investeren wordt verwacht. Deze leden constateren dat er in
het jaarverslag Staatdeelnemingen 2018 geschreven staat dat ook het risicoprofiel
van landen meegewogen wordt en dat «concentratie van investeringen in landen met een
verhoogd risicoprofiel voorkomen moet worden». Het risicoprofiel, gemeten door middel
van de kredietwaardering van Brazilië»s overheidsschuld (als proxy), valt volgens
de drie kredietbeoordelaars, S&P (BB-), Fitch (BB-) en Moody’s (Ba2), in de zogeheten
categorie «Non-investment grade speculative»8. De «ratings» zijn bij de diverse agentschappen al van kracht vanaf het begin van
2018. Deze leden vernemen graag hoe in de weging van deze investering van HbR door
deelname in de haven Pecém precies gekeken is naar het risicoprofiel van Brazilië.
Zeker nu het HbR al sinds 2012 door middel van een joint venture betrokken is bij
de ontwikkeling van een nieuwe haven in Porto Central9, dat tevens in Brazilië ligt. Los van het risicoprofiel ontvangen deze leden ook
graag een beschouwing van de Minister over de spreiding van deze internationale investeringen.
Aangaande mogelijk corruptie bij betrokken partijen in Brazilië hebben de leden van
de D66-fractie ook nog enkele vragen. Zo lezen deze leden in een artikel uit het NRC
Handelsblad van 13 oktober 201810 dat ook het HbR zich dusdanig zorgen maakte over de risico’s van corruptie in Brazilië
dat er een onderzoek is uitgevoerd «naar mogelijke corruptie bij betrokken partijen».
Kan de Minister aangeven welke partij dit onderzoek heeft uitgevoerd? Kan de Minister
daarnaast aangeven of ook hij dit onderzoek heeft ontvangen en indien dit het geval
is, is hij bereid dit onderzoek met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt door een woordvoerder van het HbR gesteld «er geen sprake was
van corruptie bij betrokken partijen en dat in de contracten speciale anti-corruptieregelingen opgenomen zijn». Kan de Minister aangeven wat voor een regelingen dit precies
betreft en deze aan de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
In 2019 kwamen de Nederlandse bedrijven Boskalis en Arcadis in opspraak over hun directe
en indirecte bijdrage aan de vernietiging van het regenwoud en biodiversiteit in Brazilië,
voornamelijk in de Centro-Norte Corredor. Kunt u bevestigen dat de deelnamen van het
HbR in de haven van Pecém losstaat van de activiteiten van Boskalis en Arcadis in
Brazilië, en dat de haven in Pecém niet zal bijdragen aan boskap en verdere vernieling
van het Amazonegebied in Brazilië?
De leden van de D66-fractie constateren dat de argumentatie ter goedkeuring van de
buitenlandse investering van het HbR door deelname in de haven Pecém die gebruikt
wordt in de brief, weinig ingegaan wordt op de reden om nou juist in Pecém een belang
te nemen. Immers, internationale ervaring opdoen, relevante marktkennis ontwikkelen
en de reputatie van de Rotterdamse haven in het buitenland versterken had bijvoorbeeld
ook gekund door een belang te nemen in een andere haven. Ook de redenatie dat de participatie
in Pecém de Nederlandse havengemeenschap en maritieme sector kansen biedt en dat het
Nederlandse (haven)bedrijfsleven van deze investering kan profiteren, zijn geen onderscheidende
redenen om nou juist een belang te nemen in de haven van Pecém. In mei 2019 heeft
PSA International bijvoorbeeld de Halterm Container Terminal in Halifax (Canada) overgenomen11. Hypothetisch gezien had ook het HbR deze overname kunnen doen en zou ook deze overname
kunnen bijdragen aan het op doen van internationale ervaring, het ontwikkelen van
relevante marktkennis, de versterking van de reputatie van de Rotterdamse haven in
het buitenland, het bieden van kansen aan de Nederlandse havengemeenschap en maritieme
sector en het kunnen profiteren van het Nederlandse (haven)bedrijfsleven van een dergelijke
investering. Graag vernemen deze leden dus onderscheidende redenen voor het HbR om
een belang te nemen in de haven van Pecém. Immers, met een dergelijke argumentatie
vragen deze leden zich of niet elke buitenlandse investering in een buitenlandse haven
goedgekeurd zou kunnen worden. Waar trekt de Minister precies de grens als een dergelijke
argumentatie als overtuigend wordt gezien? Ook vernemen deze leden graag of voor dit
investeringsvoorstel gebruik is gemaakt van externe adviseurs. Tot slot vernemen deze
leden graag meer informatie over het risico-rendementsprofiel van deze investering,
nu deze in de brief geclassificeerd wordt als «goed».
II Reactie van de Minister
Inleiding
Onlangs heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over een aantal zaken met betrekking
tot staatdeelnemingen, onder andere over twee investeringen van Schiphol en Havenbedrijf
Rotterdam (HbR)12. De leden van de D66-fractie en de leden van de SP-fractie hebben naar aanleiding
van deze brief een aantal vragen gesteld, hoofdzakelijk over buitenlandse investeringen
van staatsdeelnemingen in het algemeen en meer specifiek over de investeringen van
Schiphol en HbR. Hierna ga ik eerst in op een aantal algemene vragen over dit thema
en de wijze waarop ik voorstellen van deelnemingen beoordeel. Hierna komt de informatievoorziening
aan de Tweede Kamer aan bod. Tot slot ga ik over tot de beantwoording van de vragen
over de twee investeringen van respectievelijk Schiphol en HbR.
Voordat ik bovengenoemde onderwerpen nader bespreek, wil ik graag nog een aantal opmerkingen
van algemene aard maken over het model van een staatsdeelneming. De principiële keuze
bij staatsdeelnemingen is dat we taken en verantwoordelijkheden op afstand van de
overheid hebben geplaatst. De uitvoering is ondergebracht in een private vennootschap,
waarin de staat participeert. In de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 201313 (hierna: Nota Deelnemingen) wordt gedefinieerd op welke wijze de staat als aandeelhouder
bijdraagt aan
de borging van publieke belangen. Het model van een staatsdeelneming is wezenlijk
anders dan dat van overheidsuitvoering. Als aandeelhouder leg ik verantwoording af
over de wijze waarop ik mijn aandeelhouderschap invul, de (verantwoording over) de
bedrijfsvoering is aan de onderneming zelf. Voor mij als aandeelhouder is mijn formele
zeggenschap gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek en de statuten van de betreffende
ondernemingen. Het is aan de onderneming om – onder toeziend oog van de Raad van Commissarissen
en met mijn betrokkenheid op de achtergrond – een strategie te ontwikkelen die in
lijn is met de publieke belangen die met de onderneming zijn gemoeid, die de onderneming
in staat stelt om zichzelf te financieren, die voldoende rekening houdt met sterktes,
zwaktes, kansen en bedreigingen en die de onderneming tevens in staat stelt om op
veranderingen te reageren. Deze strategie vormt de basis voor investeringen van staatsdeelnemingen.
Staatsdeelnemingen beseffen dat het publieke aandeelhouderschap een grote maatschappelijke
verantwoordelijkheid met zich meebrengt. De context van een staatsdeelneming wordt
ook gedefinieerd door ontwikkelingen in markten en sectoren waarin deze (soms concurrerende)
ondernemingen actief zijn, wat hen ertoe dwingt om in deze omstandigheden slagvaardig
te kunnen opereren. Het leveren van een bijdrage aan de publieke belangen, waarbij
staatsdeelnemingen zich enerzijds verhouden tot een (deels) private omgeving en anderzijds
tot een publieke aandeelhouder, is een complex speelveld. De staatsdeelnemingen vullen
deze uitdagende taak naar mijn mening goed in.
Daarnaast wordt in 2020 de beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid uitgevoerd. De opzet
van deze evaluatie is naar uw Kamer gezonden. Hierin worden alle facetten van de uitvoering
van de Nota Deelnemingenbeleid 2013 in de periode 2013–2019 geëvalueerd. In deze evaluatie
besteed ik tevens aandacht aan de buitenlandse activiteiten van staatsdeelnemingen.
Uw Kamer wordt eind 2020 over de uitkomsten van deze evaluatie geïnformeerd 14.
Algemene vragen over buitenlandse investeringen
De leden van de D66 fractie vragen naar het beoordelingsproces van investeringen en
de rol van de aandeelhouder daarbij. Zij vragen tevens naar de gehanteerde criteria
en de rol van het publiek belang daarin, of deze criteria ook gelden voor buitenlandse
investeringen en de volgordelijkheid in de weging van criteria. Ook zijn er vragen
gesteld over de relatie tussen publiek belang en rendement. Daarnaast vragen deze
leden of voorstellen voor buitenlandse investeringen aan de hand van hetzelfde kader
worden beoordeeld als binnenlandse investeringen.
De leden van de D66-fractie vragen naar een schets van hoe de beoordeling, argumentatie
en vastlegging van een besluit omtrent een investeringsvoorstel en hoe het daadwerkelijk
goedkeuren van investeringsvoorstellen verloopt. De statuten van de staatsdeelnemingen
bepalen boven welke drempel investeringen formeel aandeelhoudersgoedkeuring behoeven.
Echter, het moment dat een investering wordt voorgelegd is niet het moment dat het
denkproces over de strategische logica van investeringen begint. Dit proces begint
al bij de totstandkoming van de ondernemingsstrategie. De strategie van een onderneming
geeft de visie van het bestuur weer op de langetermijnkoers. Als aandeelhouder toets
ik of de ondernemingsstrategie in lijn is met het te borgen publieke belang. Hierbij
wordt ook het beleidsdepartement betrokken. Zoals opgenomen in de Nota Deelnemingen
wil dat niet zeggen dat de activiteiten beperkt moeten blijven tot het publieke belang
in enge zin. Er kunnen gegronde redenen zijn om bredere activiteiten te ontplooien.
Kostenefficiëntie of een veranderende omgeving zijn daarvan voorbeelden15. De strategie moet haalbaar zijn en in voldoende mate ingaan op kansen en bedreigingen.
Deelnemingen kunnen door een veranderende omgeving worden genoodzaakt hun activiteiten
(liefst anticiperend) aan te passen en te innoveren. Daarnaast moet de strategie de
onderneming in staat stellen om zichzelf te kunnen blijven financieren en het normrendement
– dat per deelnemingen specifiek is vastgesteld – te behalen. Als aandeelhouder wil
ik worden betrokken bij de totstandkoming of wijziging van de strategie van een staatsdeelneming,
die in de regel wordt vastgesteld door de Raad van Commissarissen.
De strategische koers van de onderneming is de basis voor de investeringsvoorstellen
die daaruit voortvloeien. Het initiatief voor investeringsplannen ligt bij het bestuur
van de onderneming. Het is aan het bestuur om de juiste initiatieven te ondernemen
om de publieke taken naar behoren te kunnen uitvoeren en tegelijkertijd de financiële
continuïteit van de onderneming te waarborgen. Als het bestuur een investeringsplan
heeft dat goedkeuring van de aandeelhouder behoeft, is een tijdige betrokkenheid van
de aandeelhouder in het belang van de onderneming en van mij als aandeelhouder. Op
die manier wordt immers voorkomen dat de onderneming te veel tijd en middelen stopt
in plannen die bij voorbaat niet op steun van de aandeelhouder kunnen rekenen. Door
het reguliere contact is er op het ministerie over het algemeen een goed beeld van
actuele ontwikkelingen, waaronder mogelijke investeringsvoorstellen. Door deze doorlopende
interactie tussen de deelneming en mijn ministerie is het aantal investeringsvoorstellen
dat ik formeel moet afkeuren zeer beperkt. De deelneming gaat zelf over de formulering
van het voorstel en neemt daarin alle relevante facetten mee. Het voorstel bestaat
in de regel uit een strategische onderbouwing in tekst en een cijfermatige weergave
daarvan in de business case. Pas als een voorstel – nadat de Raad van Commissarissen
goedkeuring heeft verleend – daadwerkelijk ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het
ministerie, wordt het volledige beoordelingsproces doorlopen.
Bij de beoordeling van investeringsvoorstellen ga ik uit van de informatie die de
deelneming mij verschaft. Bij de beoordeling van (zowel binnenlandse als buitenlandse)
investeringsvoorstellen die staatsdeelnemingen ter goedkeuring voorleggen, worden
op hoofdlijnen de volgende onderwerpen betrokken: 1) strategie en publiek belang,
2) rendement, 3) risico-analyse en risico-beheersingsmaatregelen en 4) implementatie,
welke weer verder zijn verfijnd naar de acht criteria waarnaar de leden van de D66-fractie
verwijzen. Deze criteria vormen de basis en zijn uiteraard wel veer verder verfijnd
en concreter gemaakt ten behoeve van de beoordeling. De leden van de D66-fractie vragen
of het klopt dat het publiek belang slechts één van de acht criteria is waaraan wordt
getoetst. Het klopt dat dit slechts één van criteria is, maar dat zegt niets over
het relatieve belang van dit onderdeel van de beoordeling. In de Nota Deelnemingen
neemt de bijdrage van de staatsdeelnemingen aan de borging van de publieke belangen
immers een centrale plaats in. Graag wil ik hierbij nog opmerken dat de andere onderdelen
van het kader niet geheel los kunnen worden gezien van publiek belang. Investeringen
die zijn voorzien van een goede strategische onderbouwing met oog voor het publiek
belang, moeten immers nog steeds gedegen worden beoordeeld op (financiële) risico’s.
Als deze risico’s niet goed worden beheerst, kan de investering de onderneming en
daarmee ook de publieke belangen schaden.
De leden van de D66-fractie vragen of de toetsing volgordelijk verloopt. De criteria
worden volgordelijk langsgelopen, maar uiteraard vindt er uiteindelijk een weging
van het totaal plaats. Het doel van het beoordelingskader is niet om elke situatie
volledig af te dekken, maar dient ter ondersteuning bij het beoordelingsproces. Omdat
elke investering haar bijzonderheden kent, blijft het beoordelen van dergelijke voorstellen
maatwerk. Bij de meeste investeringsvoorstellen worden vragen voorgelegd aan de deelneming.
Over het algemeen wordt ook het beleidsdepartement waartoe de deelneming zich verhoudt,
geconsulteerd. De leden van de D66-fractie vernemen graag of het uiteindelijk aan
de Minister van Financiën is om wel of geen goedkeuring te geven aan investeringen.
Dat is alleen het geval voor die investeringen die op basis van statuten goedkeuring
van de aandeelhouder behoeven.
De leden van de D66-fractie vragen of dit beoordelingskader ook voor buitenlandse
investeringen wordt gebruikt, of dat hiervoor een ander kader geldt. Het beoordelingskader
geldt voor zowel binnenlandse als voor buitenlandse investeringen. Wel zijn er in
het kader elementen opgenomen die alleen op buitenlandse investeringen van toepassing
zijn. Zo hebben potentiële risico’s van buitenlandse investeringen voor de Nederlandse
activiteiten mijn aandacht. Daarnaast stel ik waar nodig bijzondere eisen aan de vormgeving
of inrichting van buitenlandse activiteiten (bijvoorbeeld juridische en financiële
afscherming). De mate waarin de kernactiviteiten in Nederland op orde zijn en het
eventuele track record dat de deelneming heeft opgebouwd in het buitenland weeg ik
ook mee in het totaaloordeel over de investering. Om het belang dat ik hecht aan een
solide onderbouwing van buitenlandse investeringen te onderstrepen, heb ik in 2018
de vereisten uit de Nota Deelnemingen en mijn aandachtspunten daarbij (nogmaals) bij
de deelnemingen onder de aandacht gebracht. Die brief die ik in dit verband aan de
deelnemingen heb gestuurd heb ik voor de volledigheid bijgevoegd16.
De leden van D66-fractie hebben gevraagd of elke rendabele investering in het buitenland
op goedkeuring zou moeten kunnen rekenen omdat dit rendement ten goede komt aan de
Nederlandse activiteiten.
Staatsdeelnemingen zijn geen investeringsmaatschappijen. Louter nastreven van financieel
rendement is geen doel van een staatsdeelneming en niet voldoende om een investeringsvoorstel
positief te beoordelen. Het is ook niet de bedoeling dat staatsdeelnemingen omwille
van het nastreven van financieel rendement verzeild raken in activiteiten die niet
ondersteunend zijn aan de Nederlandse belangen en daar geen raakvlakken mee hebben.
Wel vind ik dat ook het financiële rendement moet worden meegewogen, zeker als het
gaat om activiteiten waarin de deelneming bewezen goed is. Financieel weloverwogen
investeringen met een onderbouwde strategische logica zijn in het belang van de onderneming
en diens (financiële) continuïteit. De mate waarin de deelnemingen de zaken in Nederland
op orde hebben en daarnaast of de deelneming een goed (financieel) track record kan
overleggen t.a.v. eerdere buitenlandse investeringen, zijn ook relevant bij de beoordeling
van (buitenlandse) investeringen. De leden van de D66-fractie hebben daarnaast gevraagd
of buitenlandse investeringen die geen baat voor het publieke belang opleveren toch
goedgekeurd kunnen worden, omdat deze het publieke belang niet schaden. Het niet schaden
van de Nederlandse publieke belangen is op zichzelf uiteraard geen argument om een
investering goed te keuren.
De leden van de D66-fractie vragen naar de aantallen voorgelegde (des)investeringsvoorstellen
die betrekking hebben op buitenlandse investeringen sinds mijn aantreden en hoeveel
daarvan ik heb goedgekeurd. De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over
de bijdragen van deze investeringen aan het publiek belang en of ik het met deze leden
eens ben dat buitenlandse investeringen geen risico’s voor het Nederlandse publieke
belang mogen inhouden.
Sinds mijn aantreden heb ik 24 voorstellen voor buitenlandse investeringen die ter
goedkeuring waren voorgelegd beoordeeld. De helft (twaalf) van deze voorstellen heeft
betrekking op Duitse activiteiten van TenneT. TenneT staat voor een grote investeringsagenda
in zowel Nederland als Duitsland. Al deze investeringen van TenneT zijn goedgekeurd.
In sommige gevallen ging het om een uitbreiding van reeds bestaande (en eerder goedgekeurde)
voorstellen. Deze investeringsagenda houdt verband met de opgave om het elektriciteitsnet
uit te breiden en gereed te maken voor de energietransitie. Dit onderwerp wordt nader
uitgelicht in de brief die ik mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat
afgelopen najaar aan uw Kamer heb gestuurd17. Van de twaalf overige voorstellen gaat het in twee gevallen om een goedgekeurde
desinvestering (waarbij buitenlandse activiteiten zijn afgestoten). In vier gevallen
gaat het om een goedkeuring op een bieding (bijvoorbeeld op een concessie) die uiteindelijk
niet winnend bleek of waar de deelneming zich uiteindelijk zelf heeft teruggetrokken.
Deze vier voorstellen zijn daarmee uiteindelijk niet tot de uitvoeringsfase gekomen.
Van de resterende zes voorstellen heb ik er vijf goedgekeurd. De leden van de SP-fractie
vragen voorts om per investering te rapporteren over de bijdrage aan het publiek belang.
Zowel over de kernpunten van (wijzigingen van) de strategie als over individuele investeringsvoorstellen
rapporteer ik in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen, dat elk jaar verschijnt.
De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over de risico’s van buitenlandse
investeringen. De leden van de D66-fractie vragen of er een investeringsplafond gehanteerd
wordt voor (buitenlandse) investeringen en of er potentieel een groot financieel risico
gepaard kan gaan voor de Nederlandse staat met deze investeringen.
Alle investeringen, zowel in het binnenland als in het buitenland, kennen risico’s
voor de staatsdeelnemingen. Dat is inherent aan de aard van het bedrijfsmatig uitoefenen
van een onderneming. Een goede beoordeling van de risico’s die met een investering
gepaard gaan, beperkt zich dus niet tot buitenlandse investeringen. In alle gevallen
moeten de belangrijkste risico’s en beheersmaatregelen worden opgenomen in het voorstel
dat wordt beoordeeld. Hierbij is tevens relevant dat de discontovoet die wordt gebruikt
voor het doorrekenen van de business case adequaat moet zijn onderbouwd gegeven het
risicoprofiel van de investering. Uiteraard ben ik het met de leden de SP-fractie
eens dat de Nederlandse publieke belangen niet in gevaar mogen komen als gevolg van
(buitenlandse) investeringen. Zoals eerder benoemd geldt er in de regel een lagere
goedkeuringsdrempel voor buitenlandse investeringen dan voor binnenlandse investeringen.
In de risico-analyse worden ook de potentiële gevolgen van de investering voor de
solvabiliteit van de onderneming, in het geval bepaalde risico’s zich zouden manifesteren,
meegenomen. Specifiek voor buitenlandse investeringen stel ik bijzondere eisen aan
de vormgeving of inrichting van deze activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan
juridische en financiële afscherming van de Nederlandse activiteiten, of een maximum
aan het in het buitenland te investeren vermogen. Hiermee worden de risico’s voor
de continuïteit van de dienstverlening in Nederland gemitigeerd. De financiering van
investeringen van staatsdeelnemingen loopt niet via de rijksbegroting, aangezien staatsdeelnemingen
investeringen in de regel zelf financieren. De risico’s voor de staat zijn daarmee
indirect. In het algemeen zijn deze risico’s niet of zeer beperkt gematerialiseerd
en hebben de staatdeelnemingen vooral in positieve zin bijgedragen aan de overheidsfinanciën.
De gerealiseerde winsten van staatsdeelnemingen komen immers (deels) toe aan de staat
middels dividenduitkeringen, die ten gunste van de rijksbegroting komen. Over de boekjaren
2016 tot en met 2018 bedroegen de dividenden van de staatsdeelnemingen die ik in portefeuille
heb (exclusief de financiële instellingen die door NLFI worden beheerd) elk jaar tussen
de € 700 miljoen en € 900 miljoen.
De leden van de SP-fractie vragen zich daarnaast af of het publiek belang gediend
is als staatsdeelnemingen als NS in het buitenland opereren. De strategie van Abellio
is erop gericht bij te dragen aan het realiseren van de doelstellingen van NS. Als
aandeelhouder vind ik het belangrijk de risico’s van buitenlandse activiteiten van
NS te beperken en ervoor te zorgen dat ze geen negatieve effecten hebben op de dienstverlening
op het Nederlandse spoor. Uw Kamer is in 2017 geïnformeerd over de afspraken die daarover
met NS zijn gemaakt.18
De leden van de D66-fractie vragen naar de drempels voor aandeelhoudersgoedkeuring,
meer specifiek het onderscheid tussen (des)investeringen en overnames of participaties.
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd of ik er voorstander van ben dat buitenlandse
activiteiten in alle gevallen voorgelegd dienen te worden aan de aandeelhouder.
Drempels waarboven goedkeuring van de aandeelhouder nodig is, zijn in de regel vastgelegd
in de statuten van de staatsdeelnemingen. Volgens de standaard die voor statuten van
staatsdeelnemingen is ontwikkeld, wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen investeringen
die aansluiten bij de huidige bedrijfsactiviteiten (zowel qua aard als geografie)
en branchevreemde en/of buitenlandse investeringen. Zoals leden van de D66-fractie
terecht stellen, gelden er voor investeringen in het buitenland of branchevreemde
activiteiten doorgaans lagere goedkeuringsdrempels dan voor binnenlandse investeringen.
In de regel is de buitenlandse drempel de helft van de binnenlandse drempel. Voor
de meeste deelnemingen geldt er tevens een onderscheid tussen investeringen enerzijds
en overnames of participaties anderzijds (ook hier geldt als vuistregel dat de drempel
voor overnames of participaties de helft is van reguliere investeringen). De rationale
voor het lager vaststellen van drempels voor het nemen van aandelen, is dat dit in
veel gevallen van ingrijpender aard is voor (de identiteit of het karakter van) de
onderneming dan het doen van een (reguliere) investering. In veel gevallen gaan buitenlandse
investeringen gepaard met het verwerven van aandelen, waardoor automatisch de «laagste»
drempel van toepassing is, vaak een vierde van de drempel voor reguliere investeringen
in Nederland. Ik zie – gelet op het model waarvoor we bij een staatsdeelnemingen hebben
gekozen – geen meerwaarde van het generiek vaststellen van een drempel waarbij alle
buitenlandse investeringsvoorstellen van staatsdeelnemingen per definitie aan de aandeelhouder
dienen te worden voorgelegd. Ik vind dat deze substantieel lagere drempels voor buitenlandse
investeringen voldoende recht doen aan de aard van dit soort investeringen.
De leden van de D66-fractie vragen naar een overzicht van de goedkeuringsdrempels
per deelneming. Hieronder vindt u de gevraagde tabel.
Goedkeuringsdrempels voor aandeelhouder per deelneming1
Deelneming
Goedkeuringsdrempel
BNG Bank
Investering: een derde van het eigen vermogen
Overname/participatie: een derde van het eigen vermogen
COVRA
Investering: Nederland € 5 mln.; buitenland € 1 mln.
Overname/participatie: € 1 mln.
FMO
Er zijn geen investeringsdrempels vastgelegd in de statuten van FMO. Wel staat in
het directiebesluit van FMO dat de aandeelhoudersvergadering om goedkeuring zal worden
gevraagd bij beslissingen boven de € 360 miljoen.
Gasunie
Investering: Nederland € 100 mln.; Duitsland gereguleerd € 100 mln. Duitsland ongereguleerd en
overig buitenland € 50 mln.
Overname/participatie: Nederland € 50 mln.; buitenland € 25 mln.
HbR
Investering: € 50 mln.; buitenland: € 0
Overname/participatie: Nederland: een derde van de balanswaarde van de bestaande deelnemingen; buitenland:
€ 0
Holland Casino
Investering: Nederland € 10 mln.; buitenland: € 5 mln.
Overname/participatie: Nederland: € 5 mln, buitenland: € 2,5 mln.
Invest-NL
T/m 2021
Investering: € 100 mln.
Overname/participatie: € 100 mln.
2022
Investering: € 150 mln.
Overname/participatie: € 150 mln.
Vanaf 2023
Investering: € 200 mln.
Overname/participatie: € 200 mln.
Nederlandse Loterij
Investering: Nederland € 5 mln.; buitenland € 1 mln.
Overname/participatie: Nederland € 2,5 mln.; buitenland € 0,5 mln.
NS
Investering: Nederland € 200 mln.; buitenland € 100 mln.
Overname/participatie: Nederland € 100 mln.; buitenland € 50 mln.
Concessies: Nederland € 100 mln.; buitenland € 50 mln.
NWB Bank
Investering: een derde van het eigen vermogen
Overname/participatie: een derde van het eigen vermogen
Schiphol
Investering: Nederland € 200 mln.; buitenland € 100 mln.
Overname/participatie: Nederland € 100 mln.; € 50 mln.
Tennet
Investering: Nederland € 200 mln.; Duitsland gereguleerd € 200 mln. Duitsland ongereguleerd en
overig buitenland € 100 mln.
Overname/participatie: Nederland € 100 mln.; buitenland € 50 mln.
UCN
Investering: € 5 mln.
Overname/participatie: € 5 mln.
X Noot
1
Voor Air France – KLM, KLM en Thales is geen drempel voor aandeelhoudersgoedkeuring
opgenomen in de statuten. Hiervoor gelden waar relevant uiteraard wel de wettelijke
bepalingen omtrent aandeelhoudersgoedkeuring bij investeringen.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie naar reikwijdte van de drempels en of deze
ook voor dochterondernemingen gelden, of dat dit pas vanaf een bepaald percentage
aandelen aan de orde is. De drempels waarboven goedkeuring noodzakelijk is, gelden
voor het niveau waarop de staat als aandeelhouder participeert. Eventuele investeringen
door dochtermaatschappijen vallen hieronder voor zover er in de statuten van de moedervennootschap
is bepaald dat voor het uitoefenen van stemrecht in de dochtermaatschappij op investeringsbeslissingen
waarvoor op moederniveau goedkeuring vereist zou zijn, ook goedkeuring van de aandeelhouder
van de moedervennootschap is vereist. Van een dochtermaatschappij is grofweg sprake
als een rechtspersoon of een of meerdere dochtermaatschappijen meer dan de helft van
de stemrechten in de algemene vergadering kunnen uitoefenen (zie artikel 2:24a BW).
Een dergelijke «doorgrijpbepaling» is onderdeel van de standaard die sinds enkele
jaren wordt gehanteerd voor deelnemingen. Voor het overgrote deel van de deelnemingen
geldt dan ook dat een dergelijke bepaling in de statuten is opgenomen.
De leden van de D66 vragen naar de stakeholderanalyse, het betrekken van de OESO-richtlijnen
voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en of ook de doelstellingen zoals geformuleerd
in het Parijsakkoord onderdeel zijn van de beoordeling van investeringen.
Bij de stakeholderanalyse wordt aan de deelnemingen gevraagd om waar relevant de belangrijkste
effecten op stakeholders weer te geven. Dit kan bijvoorbeeld gaan om informatie over
de impact die een investering kan hebben op de tarieven voor eindgebruikers. Een ander
voorbeeld van zaken die hierbij aan de orde kunnen komen is de vraag over een traject
voor een milieueffectrapportage wordt doorlopen en eventuele bijzonderheden daarbij.
Hierbij kan gedacht worden aan implicaties voor de planning van het investeringsvoorstel
als gevolg van inspraakprocedures.
Deze leden vragen tevens of OESO-richtlijnen onderdeel zijn van de beoordeling. Namens
het kabinet heeft een aantal ministers (waaronder ik) een brief gestuurd naar alle
grote ondernemingen in Nederland. Tot deze groep behoren ook de meeste staatsdeelnemingen.
Het kabinet verwacht dat deze ondernemingen de richtlijnen expliciet onderschrijven.
Als aandeelhouder verwacht ik dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen
in hun eigen sector. Ik heb onlangs een inventarisatie gedaan van de activiteiten
van staatsdeelnemingen op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)
en ik kijk zelf ook naar hoe ik dit thema kan verankeren in mijn aandeelhouderschap,
waaronder het beoordelen van investeringen. Ik zal u daarover later dit jaar informeren.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzoekt tweejaarlijks de inhoud
en kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving van ongeveer 500 grote in Nederland
actieve bedrijven. De goede score die de veel staatsdeelnemingen behalen op deze Transparantiebenchmark
laat mijns inziens zien dat deelnemingen op het gebied van transparante verslaggeving
verantwoordelijkheid nemen.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de doelstellingen van het Parijsakkoord
en duurzaamheid bij de beoordeling van investeringen worden meegewogen. Dit kabinet
staat een ambitieus klimaatbeleid voor, de presentatie van het Klimaatakkoord afgelopen
jaar markeerde daarin een belangrijk moment20. Staatsdeelnemingen hebben hierin een grote rol te spelen. De staatsdeelnemingen
bereiden zich al volop voor op de energietransitie en zijn ook al aan de slag met
concrete projecten, bijvoorbeeld waar het gaat over de voor de transitie noodzakelijke
infrastructuur. Belangrijke ontwikkelingen zoals het Klimaatakkoord hebben uiteraard
ook mijn aandacht waar het mijn beleid als aandeelhouder betreft, waaronder het kader
waaraan ik investeringsvoorstellen toets. Bij grote investeringsprojecten van staatsdeelnemingen
in de energietransitie vindt ook veel interactie met de beleidsministeries plaats.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen gesteld over externe adviseurs.
Zoals opgenomen in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 201321, was één van de overwegingen bij het centrale model (aandeelhouderschap van staatsdeelnemingen
zo veel mogelijk centraliseren bij het Ministerie van Financiën), dat er op die wijze
veel kennis intern wordt opgebouwd. Hierdoor kan worden bespaard op de kosten voor
externe adviseurs. Uitgangspunt is dat ik mij als aandeelhouder baseer op de gegevens
die de onderneming ter beschikking stelt. Indien niet alle relevante kennis en expertise
voor de beoordeling bij het ministerie aanwezig is, kan een externe adviseur worden
betrokken om te adviseren over specifieke onderdelen. Dit is in de regel eerder aan
de orde bij grote, complexe investeringen en transacties. De leden van de D66-fractie
vragen of deze adviseurs hetzelfde kader als de staat gebruiken of dat hiervoor andere
kaders gehanteerd. Het komt nooit voor dat de hele toets wordt uitbesteed aan een
externe adviseur, de verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beoordeling ligt immers
bij mij als aandeelhouder. Zoals eerder aangestipt, verdient elke investering maatwerk
en dat geldt in het bijzonder voor eventueel te betrekken extern advies. Extern advies
wordt in de regel betrokken bij specifieke onderdelen die relevant zijn bij het voorstel
dat voorligt. Uiteraard kan de deelneming ook zelf externe adviseurs betrekken bij
de totstandkoming van het investeringsvoorstel. Waar dat van meerwaarde kan zijn,
kunnen deelnemingen overwegen of gevraagd worden om (delen van) deze adviezen te delen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe vaak er extern advies is ingewonnen bij investeringsvoorstellen,
uitgesplitst naar binnenlandse en buitenlandse voorstellen. Zij geven daarbij aan
zich te kunnen voorstellen dat extern advies vaker wordt ingehuurd bij beoordeling
van investeringsvoorstellen in buitenlandse activiteiten. De leden van de D66-fractie
vragen daarnaast om enkele voorbeelden te geven van adviseurs die zijn ingeschakeld
en op welke onderdelen van het kader deze adviseurs hebben meegekeken. Voor zover
ik dat heb kunnen nagaan is er sinds verslagjaar 2014 in ieder geval zeventien keer
door mijn ministerie een externe adviseur betrokken bij het beoordelen van een investeringsvoorstel,
waarbij het in negen gevallen om een investeringsvoorstel in een buitenlandse activiteit
gaat. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat er in de regel vaker voor
buitenlandse dan voor binnenlandse investeringen extern advies wordt ingehuurd. De
adviezen die ik heb ingewonnen zijn zeer divers. Zo heb ik bijvoorbeeld extern advies
betrokken bij een investering in een pijpleiding door Gasunie. Deze toets zag onder
andere op reguleringsrisico’s. Een ander voorbeeld is financieel advies bij de beoordeling
van enkele binnenlandse investeringen door Holland Casino.
Informatievoorziening aan Tweede Kamer
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over goedgekeurde
investeringsvoorstellen en hoe deze werkwijze zich verhoudt tot artikel 105 van de
Grondwet, de Comptabiliteitswet en de controlerende taak van de Kamer.
Conform het budgetrecht behoeven begrotingswetten parlementaire goedkeuring. De financiering
van investeringen van staatsdeelnemingen loopt niet via de rijksbegroting. Deze investeringen
worden door de deelnemingen zelf gefinancierd. In sommige gevallen trekt een deelneming
additioneel vreemd vermogen aan voor een investering. In het geval van investeringen
door staatsdeelnemingen vinden er geen uitgaven plaats in het kader van de rijksbegroting.
Geraamde dividenden van staatsdeelnemingen maken wel onderdeel uit van de rijksbegroting.
Ook eventuele te verstrekken leningen aan deelnemingen of een versterking van het
eigen vermogen maken onderdeel uit van de rijksbegroting, die daarin als uitgaven
worden opgenomen. In het geval dat er (bijvoorbeeld ten behoeve van een investering)
eigen vermogen zou worden gestort, dan zou dit tevens vallen onder de reikwijdte van
artikel 4.7 CW 2016, eerste lid onder b. Bij dergelijke beslissingen wordt het parlement
vooraf betrokken door middel van een voorhangprocedure.
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer vindt niet enkel achteraf plaats. De Nota
Deelnemingen schetst een integraal beeld van het beleid op staatsaandeelhouderschap.
Deze Nota Deelnemingen geeft (ex ante) een weergave van de wijze waarop de staat als
aandeelhouder zijn rol vervult. Het goedkeuren van investeringsvoorstellen die statutair
aandeelhoudersgoedkeuring behoeven, maar ook zaken zoals bijvoorbeeld het benoemen
van bestuurders en commissarissen, zijn voorbeelden van aandeelhoudersbevoegdheden
die in de Nota Deelnemingen nader worden uitgediept. De leden van de D66-fractie vragen
hoe de Kamer haar controlerende taak kan uitvoeren. Ik leg als aandeelhouder verantwoording
af over de wijze waarop ik mijn aandeelhouderschap in staatsdeelnemingen invul, waaronder
de investeringsvoorstellen die ik in de hoedanigheid van aandeelhouder heb goedgekeurd.
In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen rapporteer ik jaarlijks (mede namens
collega-bewindslieden waar het beleidsdeelnemingen betreft) over de invulling van
de rol van aandeelhouder van staatsdeelnemingen, waaronder goedgekeurde investeringsvoorstellen.
In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2019 zal onder andere worden ingegaan
op de investeringen van staatsdeelnemingen die ik in 2019 heb goedgekeurd. Dit jaarverslag
zal voor het zomerreces van 2020 aan uw Kamer worden aangeboden. In de regel wordt
dit jaarverslag door uw Kamer geagendeerd voor het Algemeen Overleg Staatsdeelnemingen.
Hierbij wens ik tevens graag terug te komen op de aangehouden motie van het lid Sneller22 (D66) waarnaar de leden van deze fractie in de vraagstelling verwijzen. Enkele principiële
punten bij het model van een staatsdeelneming en de verantwoording over hoe ik mijn
aandeelhouderschap invul, heb ik eerder in deze beantwoording uiteengezet. Zoals ik
ook bij het VAO Staatsdeelnemingen op 18 december jl. heb aangegeven, heb ik een aantal
kanttekeningen bij deze motie. Om toch recht te doen aan hetgeen waartoe deze motie
oproept, ben ik voornemens om uw Kamer gelijktijdig met het verschijnen van het Jaarverslag
Beheer Staatsdeelnemingen tevens te informeren over investeringsvoorstellen die ik
in het jaar waarin het jaarverslag verschijnt tot dan toe heb goedgekeurd. Daarnaast
ben ik voornemens om gelijktijdig met de brief over staatsdeelnemingen die ik in het
begin van het jaar aan uw Kamer stuur, ook investeringsvoorstellen die ik heb goedgekeurd
sinds het verschijnen van het laatste Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen mee te
nemen. Het is uiteraard aan de heer Sneller als indiener van de motie om deze alsnog
in stemming te brengen. Mocht de motie alsnog in stemming worden gebracht, dan kan
ik het oordeel hierover – mits ik deze mag interpreteren zoals ik hierboven uiteen
heb gezet – aan de Kamer laten.
Participatie Schiphol in Hobart Airport
De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de investering van Schiphol
in Hobart Airport.
Allereerst zijn er vragen gesteld over de samenstelling van de buitenlandse portefeuille
van Schiphol. Vóór de investering in Hobart Airport bestond de buitenlandse portefeuille
van Schiphol uit een minderheidsbelang in Groupe ADP (8%) en Brisbane Airport (19,61%).
In onderstaande tabel is de aanschafwaarde en een inschatting van de huidige marktwaarde
weergegeven. Hieruit volgt dat de waarde van het belang in Groupe ADP sinds 2008 met
ca. € 856 mln. (+159%) is gestegen. De waarde van het belang in Brisbane Airport is
sinds 1997 gestegen met ca. € 1,17 mld. (+719%).
International participatie
Omvang deelneming
Aanschafwaarde
Schatting huidige marktwaarde
Groupe ADP
8%
€ 538 mln.
€ ~1,4 mld.1
Brisbane Airport
19,61%
€ 163 mln.2
€ ~1,3 mld.3
X Noot
1
Gebaseerd op een aandelenprijs van € 176 (31 december 2019).
X Noot
2
Totaal van alle aankopen sinds 1997.
X Noot
3
Gebaseerd op de aandelenprijs ten tijde van de laatste aankoop door Schiphol medio
2019.
Verder exploiteert Schiphol Terminal 4 van John F. Kennedy Airport in New York op
grond van een concessieovereenkomst. Tevens levert Schiphol managementondersteuning
aan Reina Beatrix International Airport op Aruba en assisteert het, op verzoek van
de Nederlandse overheid, bij de wederopbouw van Prinses Juliana International Airport
op St. Maarten. De leden van de D66-fractie vragen hoe ik de spreiding zie. De activiteiten
kennen een relatief brede geografische spreiding. Deze spreiding draagt bij aan de
(risico)diversificatie van de inkomsten en leveren daarmee, in combinatie met het
verwachte rendement, een positieve bijdrage aan de financiële soliditeit van de onderneming.
De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de recente aankoop door Schiphol
van een belang in Hobart Airport. Zij vragen of het klopt dat het consortium van Schiphol
en Queensland Investment Corporation (QIC) dit belang overneemt van Macquarie Infrastructure
and Real Assets (MIRA) en Tasplan Super. Dat klopt. Schiphol heeft met QIC 70% van
de aandelen in Hobart Airport verkregen van MIRA (50,1%) en Tasplan Super (19,9%).
Zowel Schiphol als QIC houden als gevolg van de transactie een belang van 35%. De
overige 30% van de aandelen is in bezit gebleven van Tasplan Super. De D66-fractie
heeft bovendien gevraagd wanneer ik op de hoogte ben gesteld van het voornemen van
Schiphol om een belang in Hobart Airport te nemen en welk bedrag Schiphol hiervoor
betaald heeft. Op 20 augustus 2019 zijn mijn ambtenaren door Schiphol geïnformeerd
over het voornemen van Schiphol om een bindend bod uit te brengen. Op 18 september
2019 heb ik met het investeringsvoorstel ingestemd. Schiphol heeft omgerekend € 184 mln.
betaald voor de aandelen in Hobart Airport. Dit bedrag is niet eerder met uw Kamer
gedeeld omdat Schiphol dit als concurrentiegevoelige informatie beschouwt. Als gevolg
van verplichtingen die gelden voor de publicatie van de jaarrekening dient Schiphol
deze informatie echter achteraf alsnog openbaar te maken. De leden van de D66-fractie
informeren naar de bedragen geïnvesteerd door de vorige aandeelhouders en de rendementen
daarop. Ik beschik niet over deze informatie.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de twee argumenten voor de investering,
namelijk financieel rendement en leereffecten, als uitputtend moeten worden beschouwd.
Daarnaast vragen de leden van D66 naar de invulling van de te verwachten leereffecten.
In algemene zin verwacht Schiphol veel toe te kunnen voegen aan de verdere ontwikkeling
van Hobart Airport door de ervaring die Schiphol heeft als luchthavenexploitant. Schiphol
ziet, onder andere, potentie in het aantrekken van internationale vluchten samen met
de lokale overheid, het opschalen van inkomsten uit andere dan luchtvaartactiviteiten
(winkels, horeca, vastgoed etc.) en het uitbreiden van de terminals. Bij deze uitbreidingen
wil Schiphol ook aandringen op duurzame keuzes voor Hobart Airport in lijn met de
ambities van de lokale overheid. Duurzaamheid is een belangrijke factor bij het nemen
van beslissingen en Schiphol ziet hier ook een toegevoegde waarde door de ervaring
die zij met deze onderwerpen heeft. Wat betreft de leereffecten geldt dat op kleinere
luchthavens zoals Hobart Airport het eenvoudiger is om innovaties op kleine schaal
te testen voordat deze op Schiphol Airport in gebruik worden genomen. Het is niet
noodzakelijkerwijs nodig een meerderheidsbelang te hebben om pilots uit te kunnen
voeren. Daarnaast heeft Schiphol het voornemen om posities binnen het managementteam
en de verdere organisatie van Hobart Airport in te vullen met werknemers van Schiphol
Group. Hierdoor doen deze werknemers waardevolle ervaring op, hetgeen de groep verder
versterkt. Het bijzondere karakter van Hobart Airport (zoals: uitsluitend gebruik
voor binnenlands verkeer, unieke regulering met betrekking tot de bescherming van
biodiversiteit, etc.) versterken die kennis binnen Schiphol verder.
De leden van de SP-fractie vragen naar de noodzaak van de investering in Hobart Airport
om eventuele tekorten voor toekomstige investeringen te voorkomen. Zij vragen zich
af hoe groot het tekort is dat zou ontstaan als Schiphol deze investering in Tasmanië
niet zou doen en hoe groot het probleem zou zijn als deze investering leidt tot verlies.
In de eerste plaats dient opgemerkt te worden dat Schiphol over het algemeen een goed
track record heeft met buitenlandse deelnemingen, wat mede blijkt uit bovenstaande
tabel. Daarnaast is de omvang van de investering in Hobart Airport niet van dien aard
is dat deze op zichzelf grote tekorten kan voorkomen dan wel voor financiële problemen
bij Schiphol kan zorgen indien de investering tot verlies zou leiden. In plaats daarvan
dient deze investering in samenhang bekeken te worden met de andere buitenlandse deelnemingen
en het licht van de uitgebreide binnenlandse investeringsagenda van Schiphol Group. Een investeringsagenda die mede gekoppeld is aan het verder
verduurzamen van de luchtvaart. Enkele voorbeelden hiervan zijn, de nieuwe pier en
terminal op Schiphol, de investeringen in de regionale luchthavens, het verbeteren
van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en innovatie initiatieven ten aanzien
van biobrandstof en elektrisch taxiën. Om deze investeringen effectief te kunnen financieren
en aan de vereiste kredietwaardigheid (minimaal A-credit rating) te kunnen blijven
voldoen is het noodzakelijk dat er voldoende perspectief is ten aanzien van de inkomsten
van de luchthaven. Omdat het toegestane rendement op luchthavenactiviteiten op Schiphol
is gereguleerd, en daarmee begrensd, kijkt Schiphol voor dit perspectief ook naar
investeringen in het buitenland. De investering in de luchthaven Hobart en de ontwikkeling
hiervan versterkt derhalve de financiële robuustheid van de onderneming op de lange
termijn.
Ook zijn er vragen gesteld over de wijze waarop ik het investeringsvoorstel van Schiphol
heb beoordeeld. Zo hebben de leden van D66-fractie en de SP-fractie om nadere informatie
over de beoordeling van de risico-rendementsverhouding verzocht. Bij mijn beoordeling
heb ik van belang geacht dat Schiphol aangaf dat het verwachte rendement (equity IRR)
ruim boven het normrendement van Schiphol zou liggen. Daarbij zijn de risico’s volgens
Schiphol klein. Australië vormt een stabiele thuismarkt met een licht reguleringsregime.
Schiphol is, door het aandeelhouderschap in Brisbane Airport, bekend met de Australische
markt. Het aantal passagiers in Australië en op Tasmanië groeit snel en Schiphol verwacht
dat deze groei doorzet. Tenslotte staat de investering in Hobart Airport niet in de
weg van andere investeringen op de luchthavens in Nederland.
De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de betrokkenheid van externe
adviseurs bij de beoordeling van deze investering. Investeringen worden ter goedkeuring
aan mij voorgelegd door middel van een investeringsvoorstel dat wordt opgesteld door
de betreffende deelneming. Zoals eerder in deze beantwoording toegelicht, ga ik bij
de beoordeling in beginsel uit van de informatie die de deelneming mij verschaft.
De deelneming kan zich daarvoor laten bijstaan door een externe adviseur en Schiphol
heeft dat ook gedaan. Zoals eerder benoemd, huurt het ministerie soms een externe
adviseur in indien dat relevant is voor een specifiek onderdeel van de beoordeling.
In dit geval was dat niet aan de orde.
Ten slotte heeft de D66-fractie gevraagd of ik met de drie medeaandeelhouders van
Schiphol over de investering in Hobart Airport heb gesproken. Ik kan bevestigen dat
op ambtelijk niveau gesproken is met de gemeente Amsterdam en Rotterdam. Ook is er
een informatiesessie geweest op Schiphol met mijn ministerie en de twee gemeenten.
De algemene vergadering van aandeelhouders heeft goedkeuring gegeven voor de voorgenomen
transactie.
Participatie HbR in haven van Pecém
De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen gesteld over de investering door
HbR in de haven van Pecém te Brazilië.
In de interactie over dit investeringsvoorstel, hebben de medeaandeelhouder (de gemeente
Rotterdam), HbR zelf en mijn ministerie eerst uitvoerig gesproken over de internationale
strategie van HbR. De primaire taak van HbR ziet op het goed laten functioneren van
de haven in Rotterdam. Buitenlandse activiteiten kunnen daarbij van nut zijn. Waar
mogelijk kan door middel van buitenlandse aanwezigheid worden getracht om handelsstromen
met Rotterdam te bevorderen. Door aanwezigheid in internationale markten kan HbR leren
en kennis opbouwen over deze markten en die vervolgens ten faveure van de Rotterdamse
haven inzetten bij de verdere ontwikkeling van het Rotterdamse cluster. Bovendien
kunnen er kansen ontstaan voor de Nederlandse havengemeenschap en maritieme sector,
een belangrijke pijler van de nationale economie. HbR heeft het belang van de Rotterdamse
aanwezigheid in het buitenland en specifiek Pecém zeer concreet kunnen onderbouwen,
met verklaringen van sectororganisaties en individuele ondernemingen uit de maritieme
sector. Uiteraard geldt ook voor HbR dat buitenlandse activiteiten (waaronder ook
consultancy-activiteiten), bijdragen aan het verdienvermogen van het bedrijf.
De leden van de D66-fractie vragen naar de hoogte van de investering. Zoals ik in
het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2018 heb gemeld, betreft het een investering
van omgerekend € 75,3 miljoen, waarmee een minderheidsbelang is verkregen van 30%
in CIPP, het havenbedrijf van Pecém26. Deze leden vernemen daarnaast graag onderscheidende redenen voor het HbR om een
belang te nemen in de haven van Pecém. Over de overwegingen daarvoor heb ik uw Kamer
reeds eerder geïnformeerd27. De haven van Pecém, gelegen in de deelstaat Ceará heeft een aanzienlijke logistieke
potentie. In dat kader was HbR al op consultancy-basis betrokken bij de haven van
Pecém. HbR zag het potentieel van de haven van Pecém en er ontstond een mogelijkheid
door de concrete vraag vanuit Ceará om partner te worden. HbR zag hierdoor een kans
om kennis op het gebied van havenontwikkeling en havenbeheer naar deze groeimarkt
te brengen en waar mogelijk handel met Rotterdam te bevorderen. Het feit dat een dergelijke
participatie de banden met bestaande klanten in de haven van Rotterdam zou versterken
en/of voor hun tot kansen in Brazilië zouden kunnen leiden, speelde ook een belangrijke
rol. De betrokkenheid van HbR is in dit kader te zien als een soort kwaliteitskeurmerk
voor andere stakeholders. Uiteraard was ook de bedrijfseconomische potentie van deze
havenontwikkeling ook een belangrijke overweging.
Deze propositie in Pecém verschilt van het door deze leden aangehaalde voorbeeld in
Halifax (Canada), onder andere omdat het in dat geval gaat om een containerterminal
en niet om een havencomplex. De operatie van containerterminals behoort niet tot de
expertise van HbR en HbR is dan ook niet geïnteresseerd in het overnemen van dit soort
operaties in het buitenland. Dit markeert een belangrijk punt: er is mij veel aan
gelegen dat deelnemingen zich niet bezighouden met zaken die niet binnen hun competenties
vallen. Het verzeild raken in (buitenlandse) activiteiten die geen raakvlak hebben
met waar HbR goed in is, zou leiden tot onverantwoorde risico’s en geen waardevolle
bijdrage leveren aan de Nederlandse activiteiten.
De leden van de D66-fractie wensen nadere toelichting op mijn beoordeling van het
risico-rendementsprofiel van deze investering. Deze leden vernemen tevens graag hoe
in de weging van deze investering van HbR door deelname in de haven Pecém precies
gekeken is naar het risicoprofiel van Brazilië. Bij de beoordeling van projecten wordt
er gekeken of de projectrisico’s, in dit geval de risico’s die samenhangen met de
exploitatie van de haven Pecém, afdoende in de businesscase zijn verwerkt. Het landenrisico
maakt daar onderdeel vanuit. Dit landenrisico is meegenomen in een extra opslag in
de vermogenskostenvoet die is gehanteerd bij het doorrekenen van de businesscase.
De te hanteren vermogenskostenvoet en risico-opslagen zijn tot stand gekomen in samenwerking
met Deloitte Brazil. Het rendement komt daardoor uit op een percentage dat in lijn
is met de internationale rating agencies en is gebaseerd op internationaal geaccepteerde
kengetallen voor investeringen in Infrastructuur in Brazilië. De leden van de D66-fractie
vragen daarnaast of het spreiden van internationale investeringen onderdeel is van
mijn overwegingen. Dat is inderdaad een overweging. Idealiter is er sprake is van
een adequate spreiding tussen kansen en regio’s/landen, zeker waar het gaat over landen
met een verhoogd risicoprofiel. Overigens heeft HbR recent met mijn goedkeuring besloten
zich terug te trekken en niet te investeren in de ontwikkeling van Porto Central,
tevens in Brazilië. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de commerciële propositie
voor HbR als investeerder niet haalbaar bleek. Tot op heden was enkel het potentieel
van deze havenontwikkeling met een lokale partner onderzocht. Het project Porto Central
gaat overigens door, maar HbR zal alleen nog optreden als adviseur op het gebied van
havenmanagement en -ontwikkeling, beide terreinen waarop de kernkwaliteiten van HbR
liggen. Doordat HbR niet zal investeren in deze havenontwikkeling, is de zorg met
betrekking tot mogelijke onwenselijke concentratie van de internationale investeringen
door HbR voor deze casus niet aan de orde.
De leden van de D66-fractie vragen of deze investering wel in lijn is met onder andere
de OESO-richtlijnen aangaande internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Zoals ik al eerder heb aangegeven, verwacht ik van staatsdeelnemingen een voorbeeldrol
op dit vlak. Het Corporate Social Responsibility-statement van HbR is in dezen relevant.
Dit statement is gebaseerd op de kernactiviteiten van HbR, de belangen en interesses
van de stakeholders en internationale raamwerken, zoals de door u aangehaalde OESO-richtlijnen
en daarnaast ook de Sustainable Development Goals. Daarnaast staan principes van United
Nations Global Compact over mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anti-corruptie
in de bedrijfscode van HbR. Naar aanleiding van vragen van de aandeelhouders, geeft
HbR aan in de transactiedocumenten te zijn overeengekomen dat er overeenkomstig internationaal
gerespecteerde standaarden zal worden gewerkt en dat er na toetreding een nadere analyse
zal worden gemaakt welke acties exact nodig zijn om dit te verzekeren. De betrokkenheid
van HbR kan daarmee bijdragen aan het doorvoeren van deze standaarden bij een haven
als die in Pecém. De aandeelhouders van HbR hebben expliciet gevraagd of er ingeval
van Pecém een due dillegence is uitgevoerd naar de sociale- en omgevingsfactoren.
HbR heeft aangegeven dat de lokale vestiging van het internationale ingenieurs en
adviesbureau Antea dit heeft gedaan. In reactie op vragen van de aandeelhouders, geeft
HbR aan dat dit geen verontrustende zaken heeft opgeleverd, maar wel verbeterpunten
voor de toekomst. Hier gaat het over onder andere het ontwikkelen van een milieumanagementsysteem,
het zoeken naar een permanente oplossing voor de beschikbaarheid van zoetwater en
voldoende aandacht voor de lokale bevolking. Op een nadere vraag van de D66-fractie
over de relatie van deze investering met boskap in het Amazonegebied, kan ik antwoorden
dat Pecém niet in het amazonegebied ligt en HbR dan ook geen aanwijzingen heeft voor
een relatie tussen de haven van Pecém en boskap in het Amazonegebied.
De leden van de D66-fractie vernemen graag of voor dit investeringsvoorstel gebruik
is gemaakt van externe adviseurs. De aandeelhouders hebben geen externe adviseurs
betrokken. HbR heeft zelf wel (lokale) adviseurs ingeschakeld, zoals reeds eerder
in deze beantwoording aan bod kwam.
Ook hebben de leden van de D66-fractie een aantal vragen gesteld over het onderzoek
naar de mogelijkheid van corruptie bij betrokken partijen en over de overeengekomen
anti-corruptieregelingen, of ik dit heb ontvangen en of ik dit wil delen met de Tweede
Kamer. Ook over dit onderwerp hebben de aandeelhouders vragen gesteld bij de beoordeling.
HbR geeft aan voorafgaand aan de daadwerkelijke transactie en de besluitvorming daarover
een uitgebreide en onafhankelijke anticorruptieonderzoeken te hebben laten uitvoeren
door Deloitte Brazil en Control Risks naar sleutelfunctionarissen binnen het havenbedrijf
van Pecém en de betrokken overheidsorganisaties. Deze onderzoeken vallen onder de
uitvoeringsverantwoordelijkheid van HbR, ik heb deze niet ontvangen. Ik kan deze dus
niet aan uw Kamer sturen en zou dat vanuit mijn rol als aandeelhouder ook niet passend
vinden.
Uiteraard hebben de medeaandeelhouder en ik ons wel door HbR laten informeren over
de belangrijkste uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken. HbR geeft aan dat uit
de onderzoeken geen concrete vervolgingen of veroordelingen zijn gebleken. Wanneer
bij zittende functionarissen alsnog van verdenkingen en/of concrete vervolgingen of
veroordelingen blijkt, voorziet het gemaakte afsprakenkader in een stappenplan waarmee
uiteindelijk het ontslag van de betrokken functionarissen kan worden afgedwongen.
Voor de toekomst is in de aandeelhoudersovereenkomst afgesproken dat voorafgaand aan
nieuwe benoemingen opnieuw dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd. Tot slot geeft
HbR aan dat de organisatie van het havenbedrijf Pecém op instigatie van HbR na de
toetreding door een onafhankelijk organisatieadviesbureau is doorgelicht en zijn diverse
organisatorische en procedurele aanpassingen doorgevoerd gericht op (onder meer) het
voorkomen van fraude en corruptie. HbR heeft het recht gedurende haar aandeelhouderschap
opnieuw onafhankelijke audits uit te laten voeren mocht daar aanleiding toe zijn.
Tot slot vragen de leden van de D66 fractie naar de relatie van de haven van Pecém
tot activiteiten van Boskalis en Arcadis in Brazilië. Dit heb ik moeten nagaan bij
de onderneming. HbR geeft aan dat voor zover zij kan overzien Boskalis niet betrokken
was bij de haven van Pecém.
Wel heeft Arcadis een onderzoek uitgevoerd naar opslag- en kadecapaciteit en logistieke
bottlenecks in de haven van Pecém.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier