Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de wijziging woonplaatsbeginsel
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de wijziging woonplaatsbeginsel (ingezonden 3 februari 2020).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 10 maart
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1810.
Vraag 1
Kent u het artikel «Oproep: stel wijziging woonplaatsbeginsel uit» van Binnenlands
Bestuur en het bericht over het Kamerdebat over de wijziging van het woonplaatsbeginsel
op de website van Jeugdzorg Nederland?1 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat op basis van de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel Jeugdwet
door jeugdzorgorganisaties verwacht mocht worden dat er een woonplaatstool of andere
geautomatiseerde woonplaatstoets komt, vanwege onder andere de citaten «Het is daarbij wel van cruciaal belang dat de instellingen inzicht krijgen in de registratie
van woonplaats van jeugdigen en de geschiedenis van de woonplaatsen van verblijf van
jeugdigen. Wanneer instellingen afhankelijk blijven van gemeenten, blijft de huidige
informatie-asymmetrie in stand» en «Cruciale randvoorwaarde voor het nieuwe woonplaatsbeginsel inclusief een vereenvoudiging
en het verminderen van administratieve lasten voor zorgaanbieders en gemeenten, is
de mogelijkheid voor zorgaanbieders en gemeenten om de woonplaats van een jeugdige
conform de BRP te toetsen»?3
Antwoord 2
Nee, ik deel de mening niet. De aangehaalde citaten in vraag 2 staan in de Uitvoeringstoets
woonplaatsbeginsel Jeugdwet. Naar aanleiding van deze Uitvoeringstoets is er nader
onderzocht of het mogelijk en nodig zou zijn dat jeugdzorgaanbieders in de BRP kunnen
checken welke gemeente verantwoordelijk is. Uit dit nadere onderzoek is naar voren
gekomen dat er diverse redenen zijn waarom dit niet wenselijk en niet mogelijk is:
Allereerst is er de principiële reden dat in de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor
de uitvoering van de Jeugdwet bij gemeenten ligt. Gemeenten moeten zelf vaststellen
welke gemeente is aangewezen voor de verstrekking van de jeugdhulp en de betaling
daarvan.
Een tweede reden is dat er ernstige privacy-bezwaren zijn tegen raadpleging van de
BRP door aanbieders. Het zou dan gaan om dubbele verstrekking van gegevens voor hetzelfde
doel. Overbodige verwerking van persoonsgegevens is in strijd met de beginselen van
noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Een derde reden heeft te maken met beheer: Bij een tool voor aanbieders moeten duizenden
aanbieders geautoriseerd worden om in de BRP te kijken. Dit zorgt voor te veel uitvoeringslasten
en te veel beheerkosten.
Om de informatie-asymmetrie tussen gemeenten en aanbieders te voorkomen -zoals terecht
is benoemd in de Uitvoeringstoets- is in de wet een betaalplicht, onderzoekplicht
en informatieplicht voor gemeenten opgenomen. Deze plichten van de gemeenten verstevigt
de positie van aanbieders. Het verzekert hen van tijdige informatie over de verantwoordelijke
gemeente en tijdige betaling voor
geleverde jeugdhulp. Gemeenten zijn dus verplicht om te betalen en als later blijkt
dat de verantwoordelijkheid elders ligt, kunnen de kosten verrekend worden met de
andere gemeente.
Vraag 3
Hoe wordt bij de implementatie en uitvoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel exact
tegemoet gekomen aan de hierboven geciteerde «cruciale randvoorwaarden», nu een woonplaatstool
die jeugdzorgorganisaties direct toegang geeft tot de Basisregistratie Personen (BRP)
er onder andere vanwege privacyoverwegingen niet komt?
Antwoord 3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4, 5
Is het inbouwen van een woonplaatscheck in het standaardberichtenverkeer, zoals bepleit
door het Ketenbureau i-Sociaal Domein, hiervoor een goede oplossing
Begrijpt u dat aanbieders een sterke voorkeur hebben voor geautomatiseerde vaststelling
van het woonplaatsbeginsel (bijvoorbeeld binnen het standaardberichtenverkeer) omdat
de informatieplicht van gemeenten nog steeds zorgt voor afhankelijkheid van de gemeente
(ten opzichte van de aanbieder) voor het verkrijgen van de juiste informatie?
Antwoord 4, 5
Ik begrijp heel goed dat aanbieders graag gebruik maken van een of andere wijze van
automatisering. Ik vind een zo eenvoudig en eenduidig mogelijke implementatie belangrijk.
Om aanbieders tegemoet te komen zijn er plichten voor gemeenten in de Jeugdwet opgenomen.
Op verzoek van aanbieders laat ik nog een haalbaarheidsonderzoek doen naar de mogelijkheden
van geautomatiseerde vaststelling van de woonplaats. Ik houd voor een automatische
oplossing een slag om de arm omdat daarvoor mogelijk vergelijkbare bezwaren bestaan
die ook geconstateerd zijn bij de woonplaatstool.
Vraag 6
Wat gebeurt er als de termijn van twee weken, de termijn waarvan u aangaf dat gemeenten
hierbinnen duidelijkheid moeten geven over de verantwoordelijke gemeente, niet gehaald
wordt? Is dan de aangeschreven gemeente automatisch verantwoordelijk of moet een aanbieder
naleving van de informatieplicht in het slechtste geval zelf afdwingen via de rechter?
Hoe wenselijk en haalbaar is dat en hoe beoordeelt u de administratieve last die dit
oplevert?
Antwoord 6
Ik zie een samenhang tussen deze vraag en de motie Peters die is ingediend bij het
wetsvoorstel wijziging woonplaatsbeginsel (TK 2019–2020, 35 219, nr. 10). De motie Peters vraagt namelijk om de plichten van de gemeenten zodanig vorm te
geven dat het in alle gevallen uiteindelijk aan de gemeenten is om onderling uit te
zoeken welke gemeente de factuur moet betalen. Ik ga met de VNG en gemeenten) afspreken
dat gemeenten binnen redelijke termijn aan de plichten voldoen en zo snel mogelijk
aanbieders informeren bij welke gemeente zij facturen kunnen indienen. Mocht dat niet
binnen een redelijke termijn bekend zijn, dan spreek ik af dat de aangesproken gemeente
de facturen betaalt en dat de gemeente nagaat welke gemeente verantwoordelijk is.
Blijkt een andere gemeente verantwoordelijk, dan zal er onderling verrekend worden.
De aanbieder kan in de tussentijd starten met het leveren van jeugdhulp en is verzekerd
van betaling. Ik verwacht dat gemaakte afspraken met de VNG en gemeenten voldoende
zijn om gemeenten aan te sporen zich te houden aan de plichten.
Vraag 7
Heeft u kennisgenomen van de tekst onder het kopje «Voorwaarden om rechtmatig financiële
verantwoordelijke gemeente vast te stellen» van de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel
Jeugdwet en leest u ook dat daarin wordt uitgegaan van een oormerk in het BRP dat
duidelijk maakt of een inschrijving in het BRP een verblijf in een accommodatie (dus
bijvoorbeeld een jeugdzorglocatie) betreft?4
Antwoord 7
Ja. Gemeenten kunnen in eigen (lokale) systemen gegevens, afkomstig uit de BRP, koppelen
aan informatie uit andere bronnen en in dat kader is dit in de Uitvoeringstoets benoemd
als een vinkje. Wellicht kan dit een mogelijke optie zijn om na te gaan waar een jeugdige
verblijft.
We gaan in een haalbaarheidsonderzoek toetsen in hoeverre we zo automatisch mogelijk
kunnen laten vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Hierbij worden de mogelijkheden
van de BRP betrokken. Want ik wil dit voor aanbieders en gemeenten zo eenduidig en
eenvoudig mogelijk regelen. Maar zoals ook in het antwoord op vraag 4 en 5 staat,
is gebruik van de BRP zeer complex vanuit privacy en beheerperspectief.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.