Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en De Groot over rechtswetenschappelijke onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
Vragen van de leden Groothuizen en De Groot (beiden D66) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn (ingezonden 24 januari 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 9 maart
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1689.
Vraag 1
Heeft u het rechtswetenschappelijke onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European
nature conservation law» bestudeerd?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoeveel dieren (in duizendtallen) zijn er de afgelopen drie jaren in Nederland door
katten gedood en welke diersoorten betreft dat?
Antwoord 2
Het is niet bekend hoeveel dieren in Nederland door katten worden gedood. De prooidieren
van katten kunnen zowel kleine zoogdieren als vogels zijn.
Vraag 3
Welke impact heeft dat op de (wild)stand van die diersoorten in de natuur en is er
reden tot zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 3
Met de zes-jaarlijkse rapportage op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn
wordt gerapporteerd over maatregelen en effecten ten aanzien van vogels en ten aanzien
van de landelijke staat van instandhouding van habitattypen en soorten. Voor de staat
van instandhouding wordt een oordeel gegeven over de populatiegrootte van elke soort
en de waargenomen trend daarbij. De eisen ten behoeve van verslaglegging zijn tussen
de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vergelijkbaar gemaakt.
Er is geen één soort waarbij achteruitgang alleen aan predatie door katten kan worden
toegeschreven. In duingebieden bij grote steden kunnen grond-broedende vogels slachtoffer
worden van katten. Dit gebeurt niet alleen door katten, maar ook door roofvogels,
vossen, kleine roofdieren of zelfs egels. Bij weidevogels is predatie een groter probleem.
Ook daar is de kat daarbij slechts één van de vele predatoren. Het voorkomen van predatie
bij weidevogels heeft in toenemende mate prioriteit bij beschermingsmaatregelen van
het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Van de tuinvogels is de merel regelmatig
slachtoffer van katten maar de recente achteruitgang van de populatie van de merel
is echter primair toe te schrijven aan een ziekte (het Usutuvirus). Ook hierbij speelt
dat de landelijke status geen reden geeft tot ingrijpen.
Vraag 4
Beschouwt u de kat als inheems in de zin van de Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn)?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De Habitatrichtlijn beoogt onder meer wilde diersoorten van communautair belang in
een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. Deze wilde diersoorten
zijn soorten die bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam zijn. De huiskat (Felis catus) is geen inheemse wilde diersoort van communautair belang.
De in Nederland zeldzaam voorkomende wilde kat (Felis Silvestris) valt wel onder het beschermingsregime van de Habitatrichtlijn (bijlage IV).
Vraag 5
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 22, sub b, en
artikel 12, vierde lid, van de Habitatrichtlijn? Kunt u daarbij in het bijzonder bij
beide artikelen ingaan op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u
een dergelijke uitvoering voldoende? Zo ja, waarom?
Antwoord 5
In artikel 22, sub b, van de Habitatrichtlijn is bepaald dat lidstaten er op toe zien
dat de opzettelijke introductie in de vrije natuur van een niet-inheemse soort aan
voorschriften wordt gebonden. In artikel 3.34 van de Wet natuurbescherming is ter
implementatie hiervan een algemeen verbod opgenomen om dieren uit te zetten. Huiskatten
zijn gehouden dieren en leven niet in het wild/de vrije natuur. Het houden van huisdieren,
en deze buiten laten lopen, is niet te scharen onder het opzettelijk introduceren
of uitzetten in de vrije natuur.
De monitoring als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de Habitatrichtlijn ziet
op dieren van beschermde soorten van communautair belang die bij toeval worden gedood.
Als het bij toeval doden van dieren van deze soorten een significante weerslag heeft
op de betrokken soort, kan dat aanleiding zijn om instandhoudingsmaatregelen te treffen.
Het is niet mogelijk om vast te stellen dat het incidenteel doden van dieren door
katten een significante weerslag heeft op beschermde soorten, waardoor er geen aanleiding
is om maatregelen te treffen.
Vraag 6
Hoe legt u de term «opzettelijk» uit, gebruikt in artikel 12, eerste lid van de Habitatrichtlijn,
en in artikel 5 van de Vogelrichtlijn?
Antwoord 6
Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn jurisprudentie bepaald dat aan de in artikel
12, lid 1, sub a, van de richtlijn voorkomende voorwaarde inzake opzet slechts is
voldaan indien degene die de handeling heeft verricht de vangst of de dood van een
specimen van een beschermde diersoort heeft gewild, althans de mogelijkheid van die
vangst of dood heeft aanvaard. De Europese Commissie geeft op basis van die jurisprudentie
van het Hof van Justitie de volgende definitie: «opzettelijke» handelingen zijn handelingen
van een persoon die weet, in het licht van de relevante wetgeving dat van toepassing
op de betreffende soort, en de algemene informatie die de overheid geeft, dat zijn
handeling hoogstwaarschijnlijk leidt tot een overtreding tegen een soort, en hij die
overtreding heeft gewild, of, indien dat laatste niet het geval is, hij bewust de
voorzienbare gevolgen van zijn handeling aanvaardt. In dit laatste geval is er sprake
van voorwaardelijk opzet.
Vraag 7
Welke diersoorten, genoemd in bijlage IV, onder a, van de Habitatrichtlijn lopen in
het bijzonder een risico op het bij toeval vangen of doden door katten en hoe heeft
u het toezichtsysteem dat de Habitatrichtlijn vereist zodanig ingericht dat juist
deze diersoorten adequaat worden beschermd tegen dergelijk vangen en doden?
Antwoord 7
Uit onderzoek op Schiermonnikoog naar het gedrag en de predatie door verwilderde katten
is gebleken dat met name kleine zoogdieren (haas, konijn) door een kat worden gepredeerd.
Deze soorten worden niet genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn. De diersoorten
genoemd in bijlage IV, onder a, van de Habitatrichtlijn lopen slechts een sporadisch
risico om door een kat te worden gevangen of gedood. Verder verwijs ik u naar mijn
antwoord bij 5.
Vraag 8 en 9
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 2 en artikel
5 van de Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn)? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan
op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u een dergelijke uitvoering
voldoende? Zo ja, waarom?
Op welke wijze geeft u gehoor aan de resultaatverplichting, zoals verwoord in verschillende
uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), om soorten waarvoor
een of meer Natura 2000-gebieden zijn aangewezen te beschermen of te herstellen? In
hoeverre houdt u daarbij rekening met het vangen en doden van diersoorten door katten?2
Antwoord 8 en 9
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn verplicht lidstaten tot het nemen van alle nodige
maatregelen om de populatie van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op
een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke
en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve
eisen. Artikel 5 van de Vogelrichtlijn en artikel 12, eerste lid, van de Habitatrichtlijn
verplichten lidstaten tot het treffen van de nodige maatregelen voor de instelling
van een systeem van strikte bescherming van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten
(Vogelrichtlijn) en de in bijlage IV, letter a) van de Habitatrichtlijn, vermelde
diersoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Ter implementatie van deze bepalingen
bepaalt artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dat de provincies tezamen zorgdragen
voor het nemen van de nodige natuurmaatregelen, onder meer in de vorm van de realisatie
van het Natura 2000-netwerk en het Natuurnetwerk Nederland en het voeren van actief
soortenbeleid. Het is daarbij in beginsel aan provincies om – indien zij dat nodig
achten – in hun beleid rekening te houden met het vangen en doden van dieren door
katten.
Er zijn geen onderzoeken die aantonen dat (predatie door) loslopende huiskatten en
verwilderde katten van invloed zijn op de gunstige staat van instandhouding van soorten
die op grond van Habitat- en Vogelrichtlijn dienen te worden beschermd. Ik ben daarom
van mening dat de uitvoering voldoet.
Vraag 10
Maakt u bij de bescherming van inheemse diersoorten onderscheid tussen de huiskat
(met eigenaar) en de verwilderde huiskat? Zo ja, waaruit blijkt dat onderscheid? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 10
Nee. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de (verwilderde) huiskat geen beschermde
soort is (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Voor wat betreft de bescherming van andere
soorten maakt het in beginsel niet uit of deze soorten negatieve effecten ervaren
van huiskatten of verwilderde katten. Bij het eventueel nemen van maatregelen kunnen
de verschillen tussen huiskatten en verwilderde katten uiteraard wel een rol van betekenis
spelen.
Vraag 11
Hoe is in Nederland de (landelijke) ontheffing van Trap-Neuter-Return-programma’s
geregeld? Op welke manier verhoudt die ontheffing zich tot de juiste uitvoering van
de relevante bepalingen in de Habitat- en Vogelrichtlijn?
Antwoord 11
Bij Trap-Neuter-Return methode worden verwilderde katten gevangen, gesteriliseerd
en weer terug geplaatst op de plek waar ze zijn gevangen. Voor het terugplaatsen is
een ontheffing nodig op grond van artikel 3.34 van de Wet natuurbescherming (dit is
de implementatie van art 22 sub b van de Habitatrichtlijn – zie mijn antwoord op vraag
5). Dit is een bevoegdheid van de provincies. Er is geen landelijke ontheffing.
Afhankelijk van de specifieke lokale problematiek wordt er door sommige provincies
ontheffing verleend voor afschot van verwilderde katten, als andere alternatieven
geen oplossing bieden.
Vraag 12
Deelt u de mening van het Nederlandse kantoor van de Europese Commissie dat tegen
het laten loslopen van katten niet hoeft te worden opgetreden? Zo ja, waarom en welke
alternatieven ziet u dan om aan de Europese verplichtingen te voldoen? Zo nee, welke
mening bent u dan wel toegedaan?3
Antwoord 12
Ja, die mening deel ik. Er zijn geen onderzoeken die aantonen dat (predatie door)
loslopende huiskatten en verwilderde katten van invloed zijn op de gunstige staat
van instandhouding van soorten die op grond van Habitat- en Vogelrichtlijn dienen
te worden beschermd. Een verbod op het laten loslopen van huiskatten acht ik derhalve
niet nodig.
Vraag 13
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uitgebreid beantwoorden?
Antwoord 13
Voor zover mogelijk heb ik dat hierboven gedaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.