Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 337 Wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met het Nationaal Preventieakkoord en evaluatie van de wet
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik dank de leden van
de commissie voor hun inbreng en spreek de hoop uit dat het wetsvoorstel met deze
beantwoording van de gestelde vragen op korte termijn kan worden geagendeerd voor
plenaire behandeling. Hieronder ga ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, graag in op de vragen en opmerkingen van de leden van de verschillende
fracties. Ik ga daarbij uit van de volgorde van de vragen in het verslag, waarbij
in een aantal gevallen naar antwoorden op samenhangende vragen wordt verwezen.
1. INLEIDING
De leden van de CDA-fractie vragen hoe en door wie de uitvoering van de afspraken
uit het Nationaal Preventieakkoord – zoals het stoppen met alcoholreclame langs amateursportvelden
– worden gemonitord en wanneer de Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) monitort de uitvoering
van de afspraken uit het Nationaal Preventieakkoord. Op aangeven van de ondertekenaars
van het akkoord zijn meetbare indicatoren geformuleerd. Dit geldt ook voor de afspraak
om geen alcoholreclame meer toe te staan bij (amateur-) sportvelden. Daarnaast monitort
het RIVM de ontwikkeling van de leefstijlindicatoren. Voor de zomer ontvangt uw Kamer
de eerste rapportage over de voortgang van de acties uit het Nationaal Preventieakkoord
in 2019 en de ontwikkeling van de leefstijlindicatoren.
De leden van de SP-fractie vragen om een totaal-overzicht van de baten voor de overheid
als het gaat om alcoholgebruik en alle daarmee direct verband houdende facetten. De
leden ontvangen graag een overzicht van de daarbij horende financiële baten die ten
behoeve komen van de overheid.
In de Maatschappelijke kosten-baten analyse van beleidsmaatregelen om alcoholgebruik
te verminderen van het RIVM uit 2018, zijn de kosten en baten van alcoholgebruik in
Nederland in 2013 gekwantificeerd.1 De baten voor de overheid bestaan uit de opbrengst van accijnzen over de verkoop
van alcohol. In 2013 bedroegen deze baten: € 1,04 miljard.
Tegenover deze financiële baten staan ook uitgaven voor de overheid die samenhangen
met alcohol. Zo zijn alleen de kosten van politie en justitie die samenhangen met
alcoholconsumptie al minimaal € 1,2 miljard in datzelfde jaar, aldus de schatting
van het RIVM.
Deze leden vragen ook hoe de baten zich verhouden ten opzichte van de investeringen
in preventie om alcoholgebruik terug te dringen. Hoeveel wordt besteed aan alcoholpreventie
op jaarbasis?
De financiële verplichtingen die ik in 2019 ben aangegaan voor de uitvoering van het
deelakkoord «problematisch alcoholgebruik» van het Nationaal Preventieakkoord2 bedragen € 7 miljoen van de circa € 27 miljoen aan totale financiële verplichtingen
die ik in 2019 ben aangegaan voor activiteiten uit het Nationaal Preventieakkoord.3 Zoals aangegeven in mijn brief van 21 oktober 2019 komt het budget voort uit de middelen
die vanuit het Regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor het Nationaal Preventieakkoord
en voor effectieve interventies.4 De financiële verplichtingen waarover in het akkoord afspraken zijn gemaakt, betreffen
deels nieuwe acties en deels een intensivering van goedlopende programma’s. Daarnaast
ben ik in 2019 voor ruim € 4,5 miljoen verplichtingen aangegaan ten behoeve van alcoholpreventie.
Voorts vragen deze leden of de opvatting is dat de nu voorgestelde wijzigingen van
de Drank- en Horecawet de handhaving gaan verbeteren. Wat zijn precies de verwachtingen
hierbij?
Eén onderdeel van het wetsvoorstel heeft specifiek tot doel het toezicht te verbeteren.
Daarmee doel ik op de voorgestelde regel om het 16- en 17-jarige testkopers tijdens
toezichtsonderzoek in supermarkten, horeca en sportkantines toe te staan om alcoholhoudende
drank aanwezig te hebben. Die voorgestelde regel vereenvoudigt het toezicht op de
naleving van het verbod op het verstrekken van alcoholhoudende dranken aan minderjarigen
en het vergroot de acceptatie van handhaving.
Op dit moment is het een 16- of 17-jarige testkoper die in opdracht van en in samenwerking
met een toezichthouder een pseudo-aankoop doet van een alcoholhoudend drankje, verboden
om – in horeca en sportkantines – dat drankje aan te nemen en – vanuit winkels – naar
buiten te gaan met de alcoholhoudende drank. Als dat wel is toegestaan ten behoeve
van toezicht kan de overtreding onomstotelijk worden vastgesteld. Dat vergroot de
aanvaardbaarheid van de sanctie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het wetsvoorstel geen maatregelen
bevat om reclame voor alcoholhoudende dranken en de beschikbaarheid daarvan in algemene
zin te beperken. Daarnaast vragen deze leden of de regering van plan is om, in aanvulling
op het onderhavige wetsvoorstel gebruik te maken van de mogelijkheid in de huidige
wet om bij algemene maatregel van bestuur in het belang van de volksgezondheid regels
te stellen met betrekking tot de inhoud van reclame voor alcoholhoudende drank, de
doelgroepen waarop zodanige reclame is gericht, alsmede de tijd en wijze waarop en
de plaats waar reclame wordt gemaakt.
Blootstelling aan alcoholmarketing vergroot de kans dat (jonge) mensen alcoholhoudende
drank gaan drinken en – als ze dat al doen – nog meer alcoholhoudende drank gaan drinken.
In het Nationaal Preventieakkoord heb ik daarom afspraken gemaakt over het terugdringen
van alcoholreclame.5 De concrete maatregelen die we zijn overeengekomen, zijn: het stopzetten van de signing
langs amateursportvelden, het stopzetten van alcoholmarketing op social media die
gericht is op minderjarigen, het verrichten van onderzoek naar het bereik en de beïnvloeding
van jongeren door alcoholmarketing en het evalueren van de Reclamecode voor alcoholhoudende
dranken. Dat onderzoek en die evaluatie kunnen leiden tot eventuele vervolgacties.
De regering wil de voltooiing van deze beide maatregelen afwachten, voordat zij eventuele
vervolgstappen (via wetgeving) bepaalt.
Ook vragen deze leden, gelet op het feit dat de sportsector voor grote sportevenementen
met een plan komt om de koppeling tussen sport en alcohol minder vanzelfsprekend te
maken, welke plannen er zijn voor het Holland Heineken House tijdens de Olympische
Spelen van 2020.
Tijdens de Olympische Spelen van 2020 in Tokyo zal het Holland Heineken House onderdeel
zijn van het TeamNL Tokyo Center. Het TeamNL Tokyo Center is een centrum waar het
Nederlandse bedrijfsleven zich tijdens de Spelen kan presenteren. Heineken zal bij
grote sportevenementen, zoals de Olympische Spelen, meer inzetten op 0.0 dranken.
In het TeamNL Tokyo Center zal dit onder meer zichtbaar zijn aan de bar, op de tap
en in het design.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom er geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid
in de huidige wet om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met
betrekking tot alcoholreclame. Ook vragen deze leden of de regering van plan is om
alsnog voorstellen in die richting te doen.
Blootstelling aan alcoholmarketing vergroot de kans dat (jonge) mensen alcoholhoudende
drank gaan drinken en – als ze dat al doen – nog meer alcoholhoudende drank gaan drinken.
In het Nationaal Preventieakkoord heb ik daarom afspraken gemaakt over het terugdringen
van alcoholreclame.6 De concrete maatregelen die we zijn overeengekomen, zijn: het stopzetten van de signing
langs amateursportvelden, het stopzetten van alcoholmarketing op social media die
gericht is op minderjarigen, het verrichten van onderzoek naar het bereik en de beïnvloeding
van jongeren door alcoholmarketing en het evalueren van de Reclamecode voor alcoholhoudende
dranken. Dat onderzoek en die evaluatie kunnen leiden tot eventuele vervolgacties.
De regering wil de voltooiing van deze beide maatregelen afwachten, voordat zij eventuele
vervolgstappen bepaalt.
2. DE WIJZIGING OP HOOFDLIJNEN
Ad I. Prijsacties met meer dan 25% korting zijn niet langer toegestaan
De leden van de VVD-fractie vragen of er onderzoek is dat aantoont dat problematische
drinkers zich laten tegenhouden door de prijs van alcohol. Kopen zij voornamelijk
(sterke) drank met korting? Indien deze gegevens niet voor handen zijn, wat maakt
dat het kabinet denk dat de korting dit beoogde gevolg kan hebben?
De regering wil met deze voorgenomen maatregel voorkomen dat consumenten zich door
prijsacties laten overhalen om meer alcoholhoudende drank te kopen dan zij van plan
waren. Met het Sheffield alcoholpolicy model7 is het te verwachten effect van verschillende prijsmaatregelen in het Verenigd Koninkrijk
in beeld gebracht. Daaruit volgt dat van het voorgestelde verbod op kortingen van
meer dan 25% een effect verwacht mag worden, maar dat een totaalverbod op kortingen
of minimum unit pricing een aanzienlijk groter effect zullen hebben op het consumptiegedrag
en de gezondheid van consumenten. De regering beschouwt dit voorgestelde verbod op
kortingen van meer dan 25% als een waardevolle stap die samen met de acties uit het
Preventieakkoord zowel problematisch alcoholgebruik terugdringt, als de bewustwording
van het eigen drinkgedrag en de effecten daarvan doet toenemen.
Deze leden vragen ook of de regering in de voorbereiding onderzoek heeft laten doen
naar de verwachte effecten van het maximeren van de korting. Zo ja, wie heeft dit
onderzoek gedaan en wat waren de belangrijkste uitkomsten? Zo nee, waarom niet en
kan het kabinet alsnog een dergelijke analyse maken?
Ik laat in 2020 een nulmeting uitvoeren naar (de schijn van) kortingen bij de verkoop
van alcoholhoudende drank en de daarbij horende gedragseffecten, waaronder de grensoverschrijdende
gedragseffecten. Vervolgens zal ik twee jaar na inwerkingtreding van de maatregel
opnieuw een effectonderzoek laten doen.
Voorts vragen deze leden hoe het kabinet de effecten van deze maatregel op de markt
gaat monitoren.
Zoals hierboven reeds aangegeven, ben ik voornemens om in 2020 een nulmeting te laten
uitvoeren naar (de schijn van) kortingen bij de verkoop van alcoholhoudende drank
en de daarbij horende gedragseffecten, waaronder de grensoverschrijdende gedragseffecten.
Vervolgens zal ik twee jaar na inwerkingtreding van de maatregel opnieuw een effectonderzoek
laten doen.
De leden van de VVD-fractie vragen ook of het kabinet de Kamer voor de plenaire behandeling
van het wetsvoorstel een handhavingsplan kan sturen.
De NVWA ontwikkelt in 2020 haar interventiebeleid ten aanzien van haar nieuwe toezichtstaken
met betrekking tot verkoop op afstand en prijsacties. Gedurende dit voorbereidende
jaar zal de NVWA de sector hierover informeren. De NVWA zal haar interventiebeleid
minimaal een maand voor de aanvang van de nieuwe toezichtstaken publiceren in de Staatscourant.
Verzending van dit nieuwe interventiebeleid aan uw Kamer voorafgaand aan de plenaire
behandeling van het onderhavige wetsvoorstel is waarschijnlijk niet haalbaar. Uiteraard
wil het kabinet de Kamer informeren zodra dit beleid is gepubliceerd.
Deze leden vragen ook of de NVWA als daar aanleiding voor is de prijs van een verstrekker
gaat monitoren. Hoe komt die aanleiding tot de toezichthouder? Wie kunnen signalen
melden?
Als uit de prijsactie zelf niet blijkt hoeveel korting er wordt gegeven, doordat de
normale prijs niet wordt weergegeven, kan het nodig zijn de prijs te monitoren om
vast te kunnen stellen of er op een bepaald moment sprake is van een korting van meer
dan 25%. De precieze handhavingsaanpak zal nog ontwikkeld worden door de NVWA. Het
toezicht zal deels plaats vinden op basis van meldingen en signalen. Deze kunnen door
eenieder ingediend worden, ook door gemeenten.
Voorts vragen deze leden hoe een melding in zijn werk gaat of daarvoor al structuren
bij de toezichthouder zijn of dat die speciaal voor dit onderwerp worden geïmplementeerd.
Als deze moeten worden geïmplementeerd, wanneer kan dit gereed zijn? Zijn hier kosten
mee gemoeid? Als de bestaande structuur kan worden gebruikt, vraagt dit extra capaciteit
om de bestaande structuur ook te kunnen blijven gebruiken voor de oorspronkelijke
taak?
De NVWA beschikt over een klantcontactcentrum waar meldingen digitaal of telefonisch
binnenkomen en verwerkt worden, waarna ze voorgelegd worden aan de inspecteurs. Het
klantcontactcentrum zal ook de meldingen voor dit dossier in ontvangst nemen. De regering
is bereid de NVWA een structureel budget toe te kennen voor de extra benodigde capaciteit
voor de uitvoering van de nieuwe taken, waaronder ook de verwerking van meldingen.
De leden van de PVV-fractie vragen waaruit blijkt dat het begrenzen van de prijsacties
voor alcoholhoudende producten bewezen effectief is, nu in het regeerakkoord is opgenomen
dat de maatregelen die worden genomen op het gebied van preventie bewezen effectief
moeten zijn.
De regering wil met deze voorgenomen maatregel voorkomen dat consumenten zich door
prijsacties laten overhalen om meer alcoholhoudende drank te kopen dan zij van plan
waren. Met het Sheffield alcoholpolicy model8 is het te verwachten effect van verschillende prijsmaatregelen in het Verenigd Koninkrijk
in beeld gebracht. Daaruit volgt dat van het voorgestelde verbod op kortingen van
meer dan 25% een effect verwacht mag worden, maar dat een totaalverbod op kortingen
of minimum unit pricing een aanzienlijk groter effect zullen hebben op het consumptiegedrag
en de gezondheid van consumenten. De regering beschouwt dit voorgestelde verbod op
kortingen van meer dan 25% als een waardevolle stap die samen met de acties uit het
Preventieakkoord zowel problematisch alcoholgebruik terugdringt, als de bewustwording
van het eigen drinkgedrag en de effecten daarvan doet toenemen.
Deze leden vragen ook of de ik ervan op de hoogte ben dat er vele winkels zijn waar
er alcoholhoudende dranken worden verkocht en dat er altijd wel ergens een prijsvoordeel
is of zal komen en dat er daarom geen noodzaak is om meer alcoholhoudende dranken
in te slaan dan nodig.
Om te kunnen vaststellen welke gedragseffecten er precies het gevolg zijn van (de
schijn van) kortingen bij de verkoop van alcoholhoudende drank, zal ik in 2020 een
nulmeting laten uitvoeren. Vervolgens zal ik twee jaar na inwerkingtreding van de
maatregel opnieuw een effectonderzoek laten doen.
Voorts vragen deze leden of deze maatregel ertoe kan leiden dat mensen gebruik gaan
maken van de aanbieding 4 halen, 3 betalen. Zo nee, waarom niet?
De precieze gedragseffecten van het verbod op prijsacties van meer dan 25% kennen
we niet. Daarom laat ik alle gedragseffecten van deze maatregel, waaronder – mogelijk
– een toename van prijsacties van 25% of minder, twee jaar na inwerkingtreding van
deze maatregel onderzoeken. Om de resultaten goed te kunnen vergelijken met het gedrag
vóór inwerkingtreding van dit verbod, laat ik in 2020 een nulmeting uitvoeren.
De leden van de CDA-fractie vragen of het beperken van de prijsacties is meegenomen
in de door het RIVM uitgevoerde quickscan naar de impact van het Nationaal Preventieakkoord,
nu deze maatregel niet in het kader van het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken.
Of is de verwachting dat met deze aanvullende maatregel dichter bij de ambities van
het Preventieakkoord gekomen wordt?
Het verbod op (de schijn van) prijsacties van meer dan 25% bij de verkoop van alcoholhoudende
drank is betrokken in de door het RIVM in 2018 uitgevoerde Quickscan naar de mogelijke
impact van het Nationaal Preventieakkoord. In het kader van de Monitor van het Nationaal
Preventieakkoord zal deze maatregel ook gemonitord en doorgerekend worden. Dit verbod
is een zelfstandig voorstel van de regering ter ondersteuning van het Nationaal Preventieakkoord.
De leden van de D66-fractie waarom de regering heeft gekozen voor 25% als het maximale
kortingspercentage. Waarom is niet aangesloten bij de 50% die nu al in de STIVA-code
gehanteerd wordt?
In de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken, een vorm van zelfregulering die van
toepassing is verklaard op alle voor Nederland bestemde reclame, is geregeld dat reclame
waarbij alcoholhoudende drank gratis of tegen minder dan de helft van de normale verkoopprijs
van die drank aan particulieren wordt aangeboden, niet is toegestaan.
De regering kiest voor het percentage van 25% om de prikkel om meer alcoholhoudende
drank te kopen dan men van plan was, te reduceren. Uit het eerdergenoemde onderzoek
in het Verenigd Koninkrijk blijkt dat bij prijsacties met kortingen boven 50% er geen
positieve effecten worden berekend. Dat wordt verklaard uit het feit dat van alle
alcoholverkopen slechts een heel klein deel met deze hoge kortingen zijn. Alleen prijsacties
die leiden tot een «tweede of derde product gratis» worden hiermee voorkomen. Bij
het percentage van 25% is wel een effect te verwachten omdat die prijsacties vaker
voorkomen.
Deze leden vragen ook of de regering met het voorgestelde kortingspercentage het risico
ziet op een verschuiving van «twee voor de prijs van één» naar «vier voor de prijs
van drie».
De precieze gedragseffecten van het verbod op prijsacties van meer dan 25% kennen
we niet. Daarom laat ik alle gedragseffecten van deze maatregel, waaronder – mogelijk
– een toename van prijsacties van 25% of minder, twee jaar na inwerkingtreding van
deze maatregel onderzoeken. Om de resultaten goed te kunnen vergelijken met het gedrag
vóór inwerkingtreding van dit verbod, laat ik in 2020 een nulmeting uitvoeren.
De leden van de SP-fractie ontvangen graag een toelichting op de keuze om het toezicht
op happy hours bij de gemeenten te laten. Hoe staat het met de handhaving door gemeenten
met betrekking tot happy hours? Hoe krijgt dit toezicht vorm en wat zijn de resultaten
daarvan? Hanteren alle gemeente gelijke eisen op het terrein van happy hours en handhaven
alle Nederlandse gemeenten hierop?
Sinds 2013 regelt de Drank- en Horecawet dat bij gemeentelijke verordening – ter bescherming
van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde – kan worden verboden
om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor
gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager
is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende
terras gewoonlijk wordt gevraagd. Met name de afweging of een verbod op happy hours noodzakelijk is in het belang van de openbare orde kan het beste gemaakt worden op
gemeentelijk niveau. Daarom blijft de besluitvorming hierover een bevoegdheid van
gemeenteraden.
Niet in alle gemeenten is ervoor gekozen om een (gedeeltelijk) verbod in te stellen.
In de gemeenten waarin er een dergelijke gemeentelijke verordening van kracht is,
vindt er bijvoorbeeld toezicht plaats op basis van risico-analyses en horecacontroles.
Ook vragen deze leden wat het beperken van kortingsacties betekent voor de structurele
prijzen van alcoholische producten. Is het in theorie wel mogelijk dat er structurele
kortingen op dezelfde alcoholproducten doorgevoerd worden?
De voorgestelde maatregel staat er niet aan in de weg dat er structurele kortingen
op dezelfde alcoholproducten doorgevoerd worden. De voorgestelde maatregel bevat een
verbod op prijsacties die gedurende een maand of korter van kracht zijn. Ik laat in
2020 een nulmeting uitvoeren naar (de schijn van) kortingen bij de verkoop van alcoholhoudende
drank en de daarbij horende gedragseffecten, waaronder de grensoverschrijdende gedragseffecten.
Vervolgens zal ik twee jaar na inwerkingtreding van de maatregel opnieuw een effectonderzoek
laten doen.
Voorts vragen deze leden of ik een eventuele, structurele prijsverlaging wenselijk
vind of dat er voor alcoholhoudende dranken een minimumprijs moet gaan gelden.
Ten aanzien van de prijs wordt met het beperken van prijsacties een eerste stap gezet.
Daarnaast laat ik op dit moment het RIVM onderzoek doen naar de effecten van minimum
unit pricing (MUP). Het onderzoek beschrijft aan de hand van de ervaringen met minimumprijzen
in het buitenland, zoals Schotland, de mogelijkheden van het invoeren van een dergelijke
maatregel in Nederland. Dit onderzoek zal naar verwachting eind 2020 gereed zijn.
Het kabinet beziet eerst wat de mogelijke effecten van deze maatregel in Nederland
kunnen zijn, alvorens het een standpunt inneemt over de vraag of er een minimumprijs
voor alcoholhoudende dranken wenselijk is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze toezicht op de naleving
mogelijk is bij de derde, in de memorie van toelichting beschreven categorie van overige
prijsacties van meer dan 25%. Kan de regering aangeven hoe vaak dergelijke prijsacties
voorkomen?
Bij het toezicht op prijsacties van meer dan 25% die verbonden zijn aan een periode
van maximaal een maand ongeacht of de korting staat aangegeven, zoals acties die worden
aangeduid met «nu» en «laatste kans», kan de NVWA de gebruikelijke prijs vaststellen
door na afloop van de actie te monitoren welke prijs er wordt gevraagd. Ook kan de
NVWA nadere informatie opvragen waaraan medewerking moet worden verleend. Hoe vaak
dergelijke prijsacties voorkomen, zal volgen uit de nulmeting die ik dit jaar zal
laten uitvoeren.
Deze leden vragen ook, gelet op de zorgen van de NVWA over de haalbaarheid van het
toezicht op lokaal opererende ondernemers, wat de regering precies verwacht van gemeenten
in de ondersteuning van de NVWA op dit punt.
De NVWA heeft er haar zorg over uitgesproken dat de groep lokaal opererende ondernemers
zodanig omvangrijk en veranderlijk is, dat de kans groot is dat niet alle bedrijven
in beeld zullen zijn bij het toezicht op de naleving van de regels over verkoop op
afstand en prijsacties. Daarom is het van belang dat gemeenten een signaalfunctie
uitoefenen richting de NVWA. Hierover zullen de NVWA en de VNG in 2020 afspraken met
elkaar maken.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering toe te licht waarom ervoor gekozen
is de bevoegdheid voor het al dan niet aan banden leggen van happy hours in de horeca
een lokale bevoegdheid van gemeenten te laten blijven. Deelt de regering de mening
dat landelijke, eenduidige regelgeving op dit punt gewenst en helderder zou zijn?
Sinds 2013 regelt de Drank- en Horecawet dat bij gemeentelijke verordening – ter bescherming
van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde – kan worden verboden
om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor
gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager
is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende
terras gewoonlijk wordt gevraagd. Met name de afweging of een verbod op happy hours noodzakelijk is in het belang van de openbare orde kan het beste gemaakt worden op
gemeentelijk niveau. Daarom blijft de besluitvorming hierover een bevoegdheid van
gemeenteraden.
Ad II. Regels voor verkoop op afstand van alcoholhoudende dranken
De leden van de VVD-fractie vragen waarop de aanname is gebaseerd dat digitalisering
en striktere regels rondom alcoholhoudende dranken in winkels en horeca, zal leiden
tot een toename in het aantal online aankooppogingen. Hoe heeft het aantal online
aankopen zich over de afgelopen jaren ontwikkeld, in het bijzonder sinds de invoering
van de leeftijdsgrens van 18 jaar? Is er zicht op het aantal online aankopen dat door
jongeren wordt gedaan?
Er kan een algemene trend in online aankopen, en in levensmiddelen in het bijzonder,
ontdekt worden. Zo blijkt uit gegevens van het Centraal Bureau voor Statistiek9 dat in 2017 79% van de mensen van 16 tot 75 jaar online winkelt. Levensmiddelen werden
tot 2006 nauwelijks online gekocht door consumenten. Daarna steeg de online verkoop
gestaag. In 2017 was het aandeel Nederlanders dat online levensmiddelen kocht 29%.
Er is geen reden om aan te nemen dat de online verkoop van alcoholhoudende drank,
mede door jongeren, achter zal blijven. Een andere reden voor een verwachte toename
in online aankooppogingen door jongeren is gelegen in de naleving van de leeftijdsgrens
bij de verschillende verkoopkanalen. De naleving van de leeftijdsgrens in supermarkten
en slijterijen is relatief hoog (respectievelijk 68,9% in 2016 en 73,3% in 2018).10 Dit terwijl de naleving bij thuisbezorgkanalen en webshops erg laag ligt (respectievelijk
9,5% in 2018 en 2,2% in 2016).11 Het aankoop- en aflevermoment liggen immers uiteen bij online aankopen, en bij aankoop
is nog geen «waterdichte» leeftijdscontrole mogelijk. Met het oog op de verdergaande
digitalisering en de toename van de markt met online aanbieders, samen met de lage
nalevingsgrens bij online aankopen, wil de regering niet afwachten tot meer jongeren
online alcohol proberen te kopen. Uit het verkrijgbaarheidsonderzoek van Intraval
(2015)12 naar de aankooppogingen van jongeren blijkt dat als jongeren alcohol online kopen,
dit ook lukt. Daarmee neemt ook de noodzaak van een verbetering van de naleving van
de leeftijdsgrens van dit verkoopkanaal toe. Met de voorgestelde nieuwe regels inzake
verkoop op afstand beoogt de regering zo veel mogelijk tot een sluitende naleving
van de leeftijdsgrens van 18 jaar bij thuisbezorgkanalen te komen.
Deze leden willen ook graag weten wie het leeftijdsverificatiesysteem ontwikkelt dat
op termijn de controle op online verkoop van alcohol gaat regelen. Op welke termijn
is de inwerkingtreding van dit systeem voorzien?
Het Ministerie van BZK beziet thans de mogelijkheden voor digitale identiteitsbewijzen.
Een digitaal identiteitsbewijs zou een door de rijksoverheid uitgegeven identiteitsbewijs
kunnen zijn, mogelijk ook te gebruiken voor het online verifiëren van de leeftijd
van de koper. De ontwikkelingen van een digitale identiteit bevinden zich nog in de
fase van beleidsvorming. Er is dan ook nog geen termijn voor inwerkingtreding van
een dergelijk systeem voorzien.
Voorts vragen deze leden hoe het systeem van de leeftijdsvraag waarmee in de tussentijd
zal worden gewerkt, in de praktijk zal werken.
Het leeftijdsverificatiesysteem zal bestaan uit een leeftijdsvraag bij iedere aankoop
voor afronding van het bestelproces. Voor het beantwoorden van deze leeftijdsvraag
wordt van de koper vereist dat hij actief een handeling bij iedere online aankoop
verricht. Onder een actieve handeling wordt bijvoorbeeld het invullen van een vinkje
of het doorgeven van zijn geboortedatum verstaan. De regering ziet het systeem van
de leeftijdsvraag als een eerste stap om de consument bewust te maken van het feit
dat hij een leeftijdsgebonden product aanschaft, en dus meerderjarig moet zijn.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie waarom het kabinet er niet voor kiest
om een pilot te doen met de leeftijdsvraag.
De regering acht het systeem van leeftijdscontrole (met een leeftijdsvraag) een redelijk
instrument voor ondernemers om transparant te maken dat er een leeftijdsgrens is bij
het verkopen van alcohol en de koper ervan bewust te maken dat hij een leeftijdgebonden
product aanschaft, en dus meerderjarig moet zijn. Deze eerste fase van het leeftijdsverificatiesysteem
leidt tot een systeem van bewustwording, dat uitvoerbaar en handhaafbaar is. Het sluit
aan bij de leeftijdscontroles die al door enkele partijen in de markt uitgevoerd worden.
Er zal daarom voorafgaand aan de invoering van dit instrument geen aparte pilot worden
uitgevoerd. Op het moment dat er een online leeftijdsverificatiesysteem voorhanden
is, zullen voor de inwerkingtreding van dit systeem praktijkproeven worden uitgevoerd.
Nu na inwerkingtreding van het leeftijdsverificatiesysteem het via de telefoon bestellen
van alcohol niet meer is toegestaan, willen deze leden graag weten wat de omvang is
van de verkoop van alcoholhoudende drank via de telefoon. Welke doelgroep bestelt
telefonisch?
Er is geen zicht op de precieze omvang van de verkoop van alcoholhoudende dranken
via de telefoon, en welke doelgroep dit bestelt. Het wetsvoorstel beoogt de naleving
van de leeftijdsgrens bij verkoop op afstand van alcoholhoudende dranken te verbeteren
en daarom wordt geen uitzondering voor telefonische verstrekkers gemaakt. De regering
acht dit proportioneel gelet op de risico’s van niet-naleving van de leeftijdsgrens.
Bovendien bieden veel verstrekkers naast telefonische bestellingen, ook online bestellingen
aan. Voor maaltijdbezorgers gebeurt dit vaak via een platform, waar het leeftijdsverificatiesysteem
op van toepassing is. De verwachting is derhalve dat het merendeel van deze verstrekkers
de mogelijkheid blijft houden om alcoholhoudende dranken te verkopen. Uit de internetconsultatie
en een panelbijeenkomst met individuele ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf,
wijnhandelaren, slijters en enkele supermarktmanagers zijn geen signalen gekomen dat
deze regel niet werkbaar is.
Voorts vragen deze leden hoe straks moet worden gecontroleerd dat er geen telefonische
bestellingen meer uitgevoerd worden. Is dit handhaafbaar en wat zegt de NVWA daarover?
De invoering van het leeftijdsverificatiesysteem in de tweede fase en de uitwerking
daarvan maakt dat de verkoop via bepaalde communicatiemiddelen of combinaties daarvan
in de praktijk niet meer mogelijk zullen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bestellen
van alcoholhoudende dranken via een telefoonverbinding, waarbij voor de aankoop slechts
gebruik gemaakt wordt van dit communicatiemiddel. Immers, daarmee kan niet op een
betrouwbare en eenduidige wijze de leeftijd worden vastgesteld.
De NVWA heeft in de Handhaafbaarheids-, Uitvoerbaarheids-, en Fraudegevoeligheidstoets
(HUF-toets), die is uitgevoerd over het onderhavige wetsvoorstel, aangegeven dat de
nieuwe toezichtstaken ten algemene uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Het toezicht
en de handhaving op het hanteren van een (deugdelijk) leeftijdsverificatiesysteem
in de gevallen waarbij alcoholhoudende drank via een telefoonverbinding wordt verkocht
is echter niet eenvoudig, omdat de groep van lokaal opererende ondernemers omvangrijk
en veranderlijk is, waardoor de kans groot is dat niet alle bedrijven in beeld zijn.
De NVWA kan in deze tweede fase bijvoorbeeld steekproefsgewijs en op basis van signalen
en meldingen door middel van een testkoop controleren of er nog telefonische bestellingen
aangenomen worden. Daarbij is het essentieel dat de gemeenten richting de NVWA hun
signaalfunctie uitoefenen.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie of het de bedoeling is dat elke verkoper zelf
een geborgde werkwijze opstelt.
De Alcoholwet eist een geborgde werkwijze (document) van iedere verstrekker van alcoholhoudende
drank. Het is aan de verstrekker om de geborgde werkwijze op te stellen. Brancheverenigingen
kunnen hierin een voortrekkersrol vervullen door het ter beschikking stellen van voorbeelden
en formats aan hun achterban. Zo hebben enkele brancheverenigingen mij laten weten
hierin te kunnen voorzien.
Deze leden vragen ook of het kabinet kan aangeven aan wat voor type eisen wordt gedacht
die in de lagere regelgeving aan de geborgde werkwijze zullen worden gesteld.
De geborgde werkwijze zal moeten beschrijven hoe de leeftijdsgrens bewaakt wordt bij
de overdracht van alcoholhoudende drank tussen verschillende partijen in de keten,
op welke manier ervoor gezorgd wordt dat de alcoholhoudende drank alleen op het adres
van de geadresseerde afgeleverd wordt, hoe de actuele geborgde werkwijze bekend en
inzichtelijk is voor diegenen die betrokken zijn bij de verkoop van de drank en op
welke wijze de verkoper onderzoek uitvoert naar de kwaliteit en effectiviteit van
de geborde werkwijze. Bovendien moet de verkoper ervoor zorgen dat de geborgde werkwijze
op elk moment actueel en opvraagbaar is voor controle.
Voorts vragen deze leden of er een model document «geborgde werkwijze» gemaakt kan
worden in overleg met de betrokken partijen. Zo nee, waarom niet?
Iedere verstrekker is vrij om een eigen geborgde werkwijze op te stellen. Brancheverenigingen
kunnen het voortouw nemen in het maken van een model document «geborgde werkwijze».
Zoals in een eerder antwoord op een vraag over dit onderwerp is toegelicht, hebben
enkele brancheverenigingen mij laten weten het initiatief hiertoe te willen nemen.
Dit modeldocument kunnen verstrekkers gebruiken voor het opstellen van hun geborgde
werkwijze. Hierdoor kan de regeldruk voor het opstellen van een geborgde werkwijze
voor verstrekkers beperkt blijven. De regering acht het daarom niet nodig dat de overheid
samen met de betrokken partijen een model document ontwikkelt.
Nu de regering alcoholhoudende drank bestempelt als een risicovol product, vragen
de leden van de VVD-fractie of dit een formele term is. Zo ja, wat zijn voorbeelden
van andere risicovolle producten? En wat voor andere eisen, voorwaarden en mogelijke
controle regimes gelden er voor risicovolle producten? Zo nee, wat bedoelt het kabinet
hier met een risicovol product? Gaat van deze benaming nog enige andere juridische
werking uit?
De bestempeling van alcoholhoudende drank als risicovol product is geen formele term
en er gaat ook geen juridische werking vanuit. Wel kan in algemene zin gezegd worden
dat de meeste consumentenproducten in het kader van de Warenwet worden gereguleerd.
Voor tabak en alcoholhoudende drank geldt echter (deels) een apart regime in respectievelijk
de Tabaks- en rookwarenwet en de Drank- en Horecawet. Met de benaming «risicovol product»
wil de regering tot uitdrukking brengen dat er aan het drinken van alcoholhoudende
drank meer risico’s verbonden zijn dan aan het drinken van andere dranken.
Deze leden vragen ook of de eis dat alcoholhoudende drank slechts wordt afgeleverd
op het adres van de geadresseerde of bij een bedrijfsmatig ophaalpunt, betekent dat
het bestellen van boodschappen, inclusief alcoholhoudende drank op het adres van bijvoorbeeld
een vakantiehuisje in eigen land niet langer mogelijk is. Zo nee, hoe moeten wij deze
maatregel dan interpreteren? En betekent het ook dat wanneer een supermarkt thuis
boodschappen aflevert, de ontvanger op het moment van bezorgen niet thuis is, de boodschappen
niet voor de deur achter gelaten mogen worden? En ook niet bij de buren mogen worden
bezorgd? Of dat het opsturen van een fles wijn als cadeautje niet meer mogelijk is?
Het bezorgen van boodschappen inclusief alcoholhoudende drank op het adres van een
vakantiehuisje blijft mogelijk aangezien dan wordt besteld voor het adres van het
vakantiehuisje. Dit kan worden gezien als het tijdelijke adres van degene die besteld.
Hierbij is van belang dat de alcoholhoudende drank bij het vakantiehuisje op de plek
en van bestemming is en bij de persoon of personen voor wie het is bedoeld. Als deze
de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, is het toegestaan de alcoholhoudende drank
daar af te leveren. Hetzelfde geldt voor het opsturen van een fles wijn of andere
alcoholhoudende drank als cadeau. De voorgestelde regelgeving vereist niet dat degene
die bestelt dezelfde persoon is als degene die het bestelde ontvangt.
Dit is anders wanneer boodschappen met alcoholhoudende drank voor de deur of bij de
buren worden achterlaten. Als alcoholhoudende drank bij de buren wordt afgeleverd,
wordt niet voldaan aan het vereiste dat alleen mag worden afgeleverd op het adres
van de geadresseerde. Voor de buren is niet altijd duidelijk dat het gaat om alcoholhoudende
drank en bovendien is er geen ouderlijke verantwoordelijkheid van toepassing op buren.
Als alcoholhoudende drank voor de deur wordt achtergelaten is niet voldaan aan de
geborgde werkwijze omdat de geborgde werkwijze ervoor moet zorgen dat er alleen wordt
afgeleverd aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar
heeft bereikt. Als alcoholhoudende drank voor de deur wordt achtergelaten is niet
duidelijk aan wie het wordt afgeleverd. Hierdoor kan het ook (onbedoeld) in de handen
van minderjarigen terecht komen.
Voorts vragen deze leden op grond waarvan en door wie de conclusie is getrokken dat
het inzetten van fictieve identiteit de enige wijze is waarop de toezichthouder effectief
toezicht kan houden op de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop op afstand.
Om effectief toezicht te kunnen houden op de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop
op afstand moet ook worden gecontroleerd of minderjarigen daadwerkelijk wordt verhinderd
om een bestelling te plaatsen. Het is onwenselijk om hiervoor daadwerkelijk minderjarigen
in te zetten omdat hun gegevens bijvoorbeeld op een website achterblijven en algemeen
bekend kunnen worden om andere ondernemers te waarschuwen. Dit ondermijnt effectief
toezicht en de minderjarige wordt onvoldoende beschermd. Daarom is het wenselijk dat
de toezichthouder verschillende fictieve profielen kan gebruiken om aankooppogingen
te doen. Hierbij is een expliciete bevoegdheid nodig om te voorkomen dat de toezichthouder
zich schuldig maakt aan valsheid in geschrifte. Gelet op het voorgaande ben ik tot
de conclusie gekomen dat de inzet van fictieve identiteit de enige manier is waarop
de toezichthouder effectief toezicht kan houden op het naleven van de leeftijdsgrens
bij verkoop op afstand.
Dit wetsvoorstel regelt dat ook bij online slijterijen geen andere producten dan bij
fysieke slijterijen aangeboden mogen worden. De leden van de PVV-fractie vragen waarom
de regering de wet niet zo aanpast dat ook bij fysieke slijterijen andere producten
verkocht mogen worden.
De regering beoogt met deze aanpassing, waardoor de regels die thans in de huidige
Drank- en Horecawet al gelden voor fysieke slijterijen, ook gaan gelden voor online
slijterijen, een gelijk speelveld tussen beide te creëren. Hierbij is geen overweging
geweest om fysieke slijterijen ook andere producten te laten verkopen. De regering
acht het immers onwenselijk dat mengformules ontstaan van de verkoop van sterk alcoholhoudende
drank met andere producten.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de effectiviteit van de voorgestelde
regels voor verkoop op afstand de komende jaren gemonitord wordt.
Het kabinet hecht eraan om de effecten van de nieuwe regels voor verkoop op afstand
te volgen en zal daarom hiernaar effectonderzoek doen, twee jaar na de invoering van
het wetsvoorstel. Hierbij wordt mede gekeken naar het doenvermogen13, gedragseffecten en (land)grenseffecten. Voorafgaand aan dit onderzoek is het kabinet
voornemens om in 2020 een nulmeting uit te voeren naar de huidige situatie van verkoop
op afstand.
Ook vragen deze leden of regering kan aangeven op welke wijze zij de nadere regels
voor dit systeem in lagere regelgeving wil gaan vastleggen. Welke eisen zullen aan
het leeftijdsverificatiesysteem worden gesteld? In overleg met welke organisaties
en belanghebbenden worden deze regels opgesteld?
Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan het leeftijdsverificatiesysteem.
Dit leeftijdsverificatiesysteem zal bestaan uit een leeftijdsvraag bij iedere aankoop
voor afronding van het bestelproces. Voor het beantwoorden van deze leeftijdsvraag
wordt van de koper vereist dat hij een actieve handeling bij de aankoop verricht.
Hieronder wordt bijvoorbeeld het invullen van een vinkje of het doorgeven van zijn
geboortedatum verstaan. Deze voorgenomen nadere eisen zijn direct bij individuele
ondernemers getoetst in een panelbijeenkomst met deelnemers uit het midden- en kleinbedrijf,
wijnhandelaren, slijters en enkele supermarktmanagers.
Genoemde leden vragen ook welke overgangstermijn de regering redelijk vindt voor de
invoering van het leeftijdsverificatiesysteem.
Op het moment dat er een online leeftijdsverificatiesysteem voorhanden is, zal de
regering bepalen wat een redelijke overgangstermijn voor de invoering hiervan is en
nadere uitspraken hierover kunnen doen.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie welke organisatie controleert of een online
aanbieder een systeem hanteert dat aan de regels voldoet.
De NVWA zal gaan toezien of een online aanbieder een leeftijdsverificatiesysteem hanteert
dat aan de eisen voldoet.
De leden van deze fractie vragen ook hoe de regering wil gaan handhaven op het verbod
om telefonisch alcoholhoudende drank te verkopen als het verplichte leeftijdsverificatiesysteem
wordt ingevoerd. Betekent dit ook dat maaltijden in het vervolg niet meer telefonisch
te bestellen zijn, omdat hier mogelijk ook alcoholhoudende dranken bij besteld kunnen
worden?
De Drank- en Horecawet reguleert de verkoop van alcoholhoudende dranken en bewaakt
de verantwoorde verstrekking van alcohol. De wet stelt geen eisen aan de verstrekking
van uitsluitend maaltijden. De nieuwe regels hebben dan ook geen gevolgen voor het
op afstand (via telefoon en internet) bestellen van enkel maaltijden. De regels zijn
wel van invloed op die bestellingen op afstand waarbij alcoholhoudende dranken, al
dan niet in combinatie met maaltijden, worden besteld.
Als het verplichte leeftijdsverificatiesysteem (in de tweede fase) wordt ingevoerd,
is het bestellen van alcoholhoudende dranken waarbij alleen gebruik wordt gemaakt
van een telefoonverbinding niet meer mogelijk. De NVWA kan bijvoorbeeld steekproefsgewijs
en op basis van signalen en meldingen door middel van een testkoop controleren of
er nog telefonische bestellingen aangenomen worden. Daarbij is het essentieel dat
de gemeenten richting de NVWA hun signaalfunctie uitoefenen.
De leden van de CDA-fractie vragen aan welke eisen deze geborgde werkwijze moet gaan
voldoen.
De geborgde werkwijze zal moeten beschrijven hoe de leeftijdsgrens bewaakt wordt bij
de overdracht van alcoholhoudende drank tussen verschillende partijen in de keten,
op welke manier ervoor gezorgd wordt dat de alcoholhoudende drank alleen op het adres
van de geadresseerde afgeleverd wordt, hoe de actuele geborgde werkwijze bekend en
inzichtelijk is voor diegenen die betrokken zijn bij de verkoop van de drank en op
welke wijze de verkoper onderzoek uitvoert naar de kwaliteit en effectiviteit van
de geborde werkwijze. Bovendien moet de verkoper ervoor zorgen dat de geborgde werkwijze
op elk moment actueel is.
Deze leden vragen ook of de regering voornemens is om zelf voorbeelden van een dergelijke
werkwijze te ontwikkelen die door verkopers gehanteerd kunnen worden?
Een aantal brancheverenigingen heeft mij reeds laten weten dat zij voornemens zijn
voor hun achterban een format van een geborgde werkwijze te ontwikkelen. Ik juich
dit toe en hoop dat ook andere brancheverenigingen dit voorbeeld zullen volgen.
Voorts vragen de leden van deze fractie hoe gehandhaafd kan worden op de regel dat
pakketten met alcoholhoudende drank niet alsnog bij meerderjarige buren mogen worden
afgeleverd.
De verkoper dient in een geborgde werkwijze vast te leggen hoe de controle van de
leeftijdsgrens van 18 jaar wordt geborgd in het proces rondom de bezorging. Daaronder
valt ook het slechts mogen afleveren van alcoholhoudende drank op het adres van de
geadresseerde of bij een distributiepunt. De afspraken die de verkoper hierover maakt
met andere partijen in de keten rondom de bezorging van de alcoholhoudende drank,
maken onderdeel uit van de geborgde werkwijze. De verkoper dient ervoor te zorgen
dat de geborgde werkwijze te allen tijde actueel en opvraagbaar is voor controle door
de toezichthouder. De NVWA ziet toe op het beschikken over een geborgde werkwijze
en de toepassing ervan.
De leden van de D66-fractie vragen naar de effectiviteit van de voorgestelde regels
voor verkoop op afstand, aangezien de maatregelen alleen gelden voor Nederlandse aanbieders.
De regels voor verkoop op afstand zijn van toepassing indien degene die bedrijfsmatig
of anders dan om niet alcoholhoudende drank verkoopt en de particulier die alcoholhoudende
drank koopt beiden in Nederland gevestigd zijn. De regelgeving inzake verkoop op afstand
is niet van toepassing op grensoverschrijdende situaties, omdat bezorging van alcoholhoudende
dranken over het algemeen over korte afstand plaatsvindt. Deze nieuwe regels voor
verkoop op afstand worden door het kabinet nodig geacht om de naleving van de leeftijdsgrens
van 18 jaar bij thuisbezorgkanalen te verbeteren. Het kabinet hecht eraan om de effecten
van deze nieuwe regels te volgen en zal daarom hiernaar effectonderzoek doen, twee
jaar na inwerkingtreding van de wet, en in 2020 een nulmeting uitvoeren naar de huidige
situatie van verkoop op afstand in Nederland.
Ook de regels voor maximale korting gelden niet voor partijen die leveren vanuit het
buitenland. De leden van deze fractie vragen ook of de regering de zorg deelt dat
dit de Nederlandse aanbieders uit de markt zou kunnen prijzen? Maakt dit de Nederlandse
markt niet wel heel aantrekkelijk voor buitenlandse aanbieders? Hoe effectief acht
de regering de gestelde maatregelen als buitenlandse aanbieders ze makkelijk kunnen
omzeilen? Begrijpt de regering de zorg van Nederlandse ondernemers over een toekomstig
gebrek aan gelijk speelveld?
De zorg van Nederlandse ondernemers over een toekomstig gebrek aan gelijk speelveld
is mij bekend. Mijn verwachting is dat dit wetsvoorstel niet tot een grote verandering
zal leiden binnen dat speelveld. Om zicht te krijgen op de precieze gevolgen, laat
ik allereerst in 2020 een nulmeting uitvoeren naar (de schijn van) kortingen bij de
verkoop van alcoholhoudende drank en de daarbij horende gedragseffecten, waaronder
de grensoverschrijdende gedragseffecten. Vervolgens zal ik twee jaar na inwerkingtreding
van de maatregel opnieuw een effectonderzoek laten doen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe het leeftijdsverificatiesysteem er mogelijk
uit gaat zien. Specifiek vragen deze leden welke verwachtingen er zijn omtrent de
werking en betrouwbaarheid van een dergelijk systeem.
Er bestaat thans nog geen online leeftijdsverificatiesysteem waarmee op afstand de
leeftijd van de koper van alcoholhoudende drank op een betrouwbare en eenduidige manier
kan worden geverifieerd. De mogelijke ontwikkelingen van een digitale identiteit bevinden
zich nog in de fase van beleidsvorming. In die beleidsvorming zullen ook praktijkproeven
een plek krijgen om de werking en betrouwbaarheid te testen.
Deze leden van deze fractie vragen een nadere toelichting op de paragraaf in de memorie
van toelichting over artikel 5:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin wordt
aangegeven dat de verkoper een toezichthouder zou kunnen ontmaskeren door om zijn
legitimatiebewijs te vragen. Ook wordt aangegeven dat als een toezichthouder wordt
gevraagd het legitimatiebewijs te tonen hij of zij dat niet hoeft te laten zien. Het
is toch de bedoeling dat een verkoper bij twijfel over de leeftijd altijd een legitimatiebewijs
vraagt? Hoe is het kunnen en mogen weigeren van het laten zien van een dergelijk legitimatiebewijs
dan niet juist een bewijs of aanwijzing dat er iets speelt?
Artikel 5:12 van de Awb gaat over het legitimatiebewijs dat is afgegeven door het
bestuursorgaan waarvoor de toezichthouder werkzaam is. Dit legitimatiebewijs voldoet
aan het wettelijke model dat hiervoor is vastgesteld in de Regeling model legitimatiebewijs
toezichthouders Awb. Dit legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en
vermeldt diens naam en hoedanigheid. Artikel 5:12 Awb vereist dat de toezichthouder
desgevraagd dit legitimatiebewijs toont. Deze toonplicht geeft ondertoezichtgestelden
de mogelijkheid om in voorkomend geval te controleren of zij daadwerkelijk met toezichthouders
te maken hebben.
Het gaat in deze paragraaf dus niet om een paspoort, identiteitskaart, vreemdelingendocument
of rijbewijs, maar om een specifiek legitimatiebewijs voor toezichthouders dat is
bedoeld om hen als zodanig kenbaar te maken. Bij het gebruik van een fictieve identiteit
hoeft de toezichthouder zich niet door het tonen van dit legitimatiebewijs als zodanig
kenbaar te maken.
Bij de verkoop van alcoholhoudende drank moet de verkoper inderdaad vragen om een
identiteitsbewijs, zoals een identiteitskaart, paspoort of rijbewijs, als de koper
niet onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De paragraaf uit de memorie
van toelichting waarnaar wordt verwezen heeft echter geen betrekking op een dergelijk
identiteitsbewijs.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer het leeftijdsverificatiesysteem
operationeel zal zijn. En zijn dergelijke systemen nu al voorhanden, of moeten deze
nog ontworpen worden?
Er bestaat nog geen online leeftijdsverificatiesysteem voor verkoop op afstand. BZK
beziet thans de mogelijkheden voor digitale identiteitsbewijzen. Een digitaal identiteitsbewijs
zou een door de rijksoverheid uitgegeven identiteitsbewijs kunnen zijn, mogelijk te
gebruiken voor het online verifiëren van de leeftijd van de koper. De ontwikkelingen
van een digitale identiteit bevinden zich nog in de fase van beleidsvorming. Er is
dan ook nog geen termijn voor inwerkingtreding van een dergelijk systeem voorzien.
Deze leden vragen ook of er ervaringen zijn in andere landen met leeftijdsverificatiesystemen.
Er zijn, voor zover mij bekend, geen andere landen die ervaring hebben met online
leeftijdsverificatiesystemen, waarvan de effectiviteit is bewezen.
Voorts vragen de leden van genoemde fractie waarom er niet voor is gekozen om verstrekkers
proactief de eis op te leggen dat zij deze geborgde werkwijze voorleggen aan de toezichthouder,
alvorens zij alcoholhoudende dranken op afstand mogen verkopen.
Er is niet ervoor gekozen om verstrekkers proactief de eis op te leggen dat zij de
geborgde werkwijze voorleggen aan de toezichthouder alvorens zij alcoholhoudende dranken
op afstand mogen verkopen, omdat hiermee niet meer dan met het huidige voorstel tot
«achteraf toetsen van de geborgde werkwijze» kan worden voorkomen dat een minderjarige
alcohol kan kopen en verkrijgen. Het vooraf voorleggen van de geborgde werkwijze aan
de toezichthouder brengt een lastenverzwaring voor ondernemers en een grotere toezichtlast
voor de toezichthouder met zich mee. Dit weegt niet op tegen het verkrijgen van een
overzicht van alle verstrekkingspunten. Dit ziet de regering dan ook als niet proportioneel
en effectief voor het toezicht.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe lang de overgangstermijn zal duren waarmee
het leeftijdsverificatiesysteem in werking zal treden. Deelt de regering de mening
dat dit niet lang hoeft te duren, aangezien er al eerder een pilot is geweest met
online leeftijdsverificatie?
Er is nog geen effectief bewezen online leeftijdsverificatiesysteem voorhanden, ondanks
eerder opgedane ervaringen met online leeftijdsverificatie. Zoals eerder aangegeven,
beziet Binnenlandse Zaken thans de mogelijkheden voor digitale identiteitsbewijzen.
Een digitaal identiteitsbewijs zou een door de rijksoverheid uitgegeven identiteitsbewijs
kunnen zijn, mogelijk ook te gebruiken voor het online verifiëren van de leeftijd
van de koper. De mogelijke ontwikkelingen van een digitale identiteit bevinden zich
nog in de fase van beleidsvorming. Er kan thans nog geen inschatting worden gemaakt
van de duur van deze overgangstermijn.
Ad III. Strafbaarstelling volwassenen die alcohol doorgeven aan minderjarigen
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat met het voorstel om het strafbaar
te stellen om als volwassenen een minderjarige alcoholhoudende drank te geven, daarmee
de verantwoordelijkheid bij de verstrekker komt te liggen in plaats van de verkoper.
Het voorstel tot strafbaarstelling van volwassenen die alcoholhoudende drank doorgeven
aan een minderjarige heeft slechts betrekking op het niet-bedrijfsmatig verstrekken.
Bij bedrijfsmatige verstrekking blijft de huidige regelgeving leidend. Daarin is geregeld
dat alcoholhoudende drank niet mag worden verstrekt aan iemand die meerderjarig is
als de drank kennelijk bestemd is voor iemand die de leeftijd van 18 jaar nog niet
heeft bereikt. De verantwoordelijkheid van de verkoper om te controleren of de drank
niet voor een minderjarige is bestemd, blijft dus bestaan. Met dit wetsvoorstel wordt
er echter ook verantwoordelijkheid gelegd bij de meerderjarige die de alcoholhoudende
drank doorgeeft aan een minderjarige.
Deze leden vragen ook hoe hoog de twee boetes zullen worden die bij wederverstrekking
kunnen worden uitgedeeld.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een boete van de eerste categorie (dit is de
categorie met het laagste boetemaximum, € 435) van toepassing is op de boete voor
de volwassene die alcoholhoudende drank doorgeeft aan een minderjarige. Dit maximumbedrag
geldt nu al voor jongeren die alcoholhoudende drank bij zich hebben in voor publiek
toegankelijk plaatsen. De exacte boete wordt bepaald door het OM. Voor veel overtredingen
hanteert het OM vaste boete-tarieven. Voor jongeren die alcoholhoudende drank bij
zich hebben, gebruikt het OM € 95 als vast boetebedrag. Volwassenen zijn over het
algemeen draagkrachtiger. Het kan zijn dat het OM daar rekening mee houdt.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom er zo weinig draagvlak is in de samenleving
voor de minimumleeftijd voor alcoholgebruik van 18 jaar.
De resultaten uit het Intraval-onderzoek van 201614 en het NIX18-onderzoek15 laten mijns inziens onder meer zien dat alcoholgebruik in onze samenleving sociaal
geaccepteerd is. Ik vermoed dat meerderjarigen het vaak moeilijk vinden om alcoholhoudende
drank aan minderjarigen te ontzeggen, wanneer zij alcoholgebruik zelf associëren met
gezelligheid en genieten. Daarnaast is mijn verwachting dat meerderjarigen te weinig
doordrongen zijn van de gezondheidsrisico’s van alcoholgebruik door jongeren: er zijn
wetenschappelijke aanwijzingen dat alcoholgebruik de hersenontwikkeling van jongeren
belemmert en neurologische schade veroorzaakt.16
Deze leden willen ook weten of de twee boetes die in de situatie van wederverstrekking
kunnen worden uitgedeeld enkel geldboetes betreffen en zo ja, om welke bedragen dit
zal gaan.
Zowel voor jongeren die alcoholhoudende drank bij zich hebben op publieke plaatsen
als voor volwassenen die alcoholhoudende drank doorgeven aan minderjarigen, geldt
dat zij alleen een geldboete opgelegd kunnen krijgen. In het wetsvoorstel is opgenomen
dat een boete van de eerste categorie (dit is de categorie met het laagste boetemaximum,
€ 435) van toepassing is op de boete voor de volwassene die alcoholhoudende drank
doorgeeft aan een minderjarige. Dit maximumbedrag geldt nu al voor jongeren die alcoholhoudende
drank bij zich hebben in voor publiek toegankelijk plaatsen. De exacte boete wordt
bepaald door het OM. Voor veel overtredingen hanteert het OM vaste boete-tarieven.
Voor jongeren die alcoholhoudende drank bij zich hebben, gebruikt het OM € 95 als
vast boetebedrag. Volwassenen zijn over het algemeen draagkrachtiger. Het kan zijn
dat het OM daar rekening mee houdt.
Genoemde leden vragen ook hoe wordt gecontroleerd of een minderjarige een alcoholhoudend
drankje of de alcoholvrije variant drinkt.
Toezichthouders kunnen door middel van waarneming bij het inschenken vaststellen of
een minderjarige een alcoholhoudend of alcoholvrij drankje aanneemt. Daarnaast zijn
er ook teststrips verkrijgbaar waarmee kan worden geconstateerd of er alcoholhoudende
drank inzit. Als het om sterke drank gaat, kan dat ook worden vastgesteld met behulp
van zintuiglijke waarneming.
De leden van de CDA-fractie vragen welke boetes komen te staan op de wederverstrekking
van alcohol door een volwassene aan een minderjarige, en wat de boete is die de jongere
in dat geval daarnaast ook krijgt.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een boete van de eerste categorie (dit is de
categorie met het laagste boetemaximum, € 435) van toepassing is op de boete voor
de volwassene die alcoholhoudende drank doorgeeft aan een minderjarige. Dit maximumbedrag
geldt nu al voor jongeren die alcoholhoudende drank bij zich hebben in voor publiek
toegankelijk plaatsen. De exacte boete wordt bepaald door het OM. Voor veel overtredingen
hanteert het OM vaste boete-tarieven. Voor jongeren die alcoholhoudende drank bij
zich hebben, gebruikt het OM € 95 als vast boetebedrag. Volwassenen zijn over het
algemeen draagkrachtiger. Het kan zijn dat het OM daar rekening mee houdt.
De leden van de fractie van D66 vragen zich af of strafbaarstelling een goede oplossing
is voor de problemen rond wederverstrekking. Zij vragen of de regering uitvoeriger
uiteen kan zetten hoe deze maatregel gehandhaafd wordt en niet verwordt tot een papieren
oplossing die in de praktijk weinig verschil maakt?
Tijdens de evaluatie van de Drank- en Horecawet in 2016 hebben onder meer DHW-inspecteurs
verzocht om een wettelijk verbod op wederverstrekking door een meerderjarige in de
publieke ruimte, zoals een sportkantine of een festival.17 Ter voorbereiding op deze voorgestelde maatregel zullen gemeenten in 2020 hun handhavingsbeleid
ten aanzien van het voorgestelde verbod op wederverstrekking vormgeven. Het toezicht
zal plaatsvinden via observaties. Nauwe samenwerking door gemeenten bij die voorbereiding
is bijvoorbeeld mogelijk via diverse netwerkbijeenkomsten bij de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader in te gaan op het feit
dat het aanspreken van verstrekkers en de NIX18-campagne ontoereikend zijn gebleken
waardoor de regering is overgegaan tot het voorstel tot strafbaarstelling van volwassenen
die alcohol doorgeven aan minderjarigen. Is er bijvoorbeeld een uitgebreide evaluatie
gedaan naar de NIX18 campagne?
De NIX18-publiekscampagne is eind 2013 gestart en keert sindsdien elk jaar terug.
De effecten van de publiekscampagne worden telkens in het daaropvolgende jaar in kaart
gebracht door middel van een zogenaamde campagne-effectrapportage. Daarbij wordt onder
meer inzichtelijk gemaakt welk percentage van de ouders en welk percentage van de
overige meerderjarige Nederlanders weten dat alcoholgebruik vóór het 18e levensjaar slecht zijn voor de gezondheid en welke percentages van de ouders en overige
meerderjarige Nederlanders het normaal vinden dat jongeren geen alcohol drinken voor
hun 18e.
Uit de campagne-effectrapportage blijkt helaas een opvallend verschil te bestaan tussen
enerzijds weten dat alcohol slecht is voor minderjarigen en anderzijds het normaal
vinden dat minderjarigen alcoholhoudende drank nuttigen. Dit verschil vormt een belangrijke
legitimatie voor een verbod op wederverstrekking.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe de wetsbepaling met betrekking tot
wederverstrekking gaat worden gecontroleerd en gehandhaafd. Het moment van wederverstrekking
kan immers lastig te registreren zijn.
Ter voorbereiding op deze voorgestelde maatregel zullen gemeenten in 2020 hun handhavingsbeleid
ten aanzien van het voorgestelde verbod op wederverstrekking vormgeven. Het toezicht
zal plaatsvinden via observaties. Nauwe samenwerking door gemeenten bij die voorbereiding
is bijvoorbeeld mogelijk via diverse netwerkbijeenkomsten bij de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten.
Ad IV. Uitzondering strafbaarstelling 16- en 17-jarige testkopers in het kader van
toezicht
Het kabinet stelt dat het wenselijk is dat de inzet van minderjarige testkopers met
voorwaarden wordt omkleed. De leden van de VVD-fractie vragen of dit betekent dat
het aan de gemeentelijke toezichthouders is om die voorwaarden verder in te vullen?
Gelden daarbij minimale eisen of voorwaarden?
Het is in principe aan de gemeentelijke toezichthouders om de voorwaarden voor de
inzet van minderjarige testkopers vorm te geven. Er zijn echter wel kaders waarbinnen
die voorwaarden moeten worden vormgegeven. Zo heeft het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens (EHRM) uit het recht op een eerlijk proces18 afgeleid dat het publieke belang dat is gediend bij de strijd tegen verboden activiteiten
geen rechtvaardiging biedt voor het uitlokken van overtredingen. Van uitlokking is
volgens het EHRM sprake als de overtreder een overtreding begaat terwijl zijn opzet
daarop niet was gericht. Eén van de voorwaarden voor de inzet van minderjarige testkopers
voor toezicht is dus dat zij verkopers niet mogen brengen tot een overtreding, terwijl
hun opzet daarop niet was gericht. Minderjarige testkopers mogen dus niet proberen
een verkoper over te halen om de alcoholhoudende drank aan hen te verkopen, als dit
in eerste instantie wordt geweigerd.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak op dit moment toezichthouders al gebruik
maken van 16- en 17-jarige testkopers.
Uit navraag bij STAP, Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid, volgt dat in ieder
geval Rotterdam en Groningen in 2019 beide tien keer een controle hebben gehouden
met minderjarige testkopers, Utrecht acht keer en Eindhoven drie keer.
Deze leden vragen daarnaast waarom de argumenten om 16- en 17-jarige testkopers in
het kader van toezicht wel uit te zonderen van strafbaarstelling, niet gelden voor
16- en 17-jarige testkopers in het kader van nalevingsonderzoek.
De belangrijkste reden voor het toestaan van minderjarige testkopers in het kader
van toezicht is dat dit de aanvaardbaarheid van de sanctie vergroot. Indien iemand
een boete krijgt omdat niet is gecontroleerd of iemand de leeftijd van 18 heeft bereikt,
terwijl die persoon wel die leeftijd heeft, kan de sanctie als bureaucratisch worden
ervaren. Als de alcoholhoudende drank daadwerkelijk aan een minderjarige is verkocht,
zal dit ertoe leiden dat de sanctie in meer gevallen als passend wordt ervaren. Ook
kan er in de procedure tegen de boete discussie ontstaan over de vraag of iemand al
dan niet onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Als er sprake was van een
minderjarige testkoper hoeft deze discussie niet gevoerd te worden.
Er is een goed beschreven methode waarbij minderjarige testkopers worden ingezet bij
onderzoek. Deze methode wordt vaak toegepast in nalevingsonderzoek. Bij de nalevingsonderzoeken
in opdracht van het Ministerie van VWS wordt gebruikgemaakt van deze methode, ook
in de aankomende nalevingsonderzoeken in 2020 en 2022. De minderjarige testkopers
mogen de drank dan echter niet aanpakken als zij in een horecagelegenheid zijn of
deze mee naar buiten nemen als zij die gekocht hebben in een supermarkt, omdat zij
dan een strafbaar feit plegen. Deze methode kan toegepast blijven worden.
Een uitzondering maken op dit strafbaar feit voor minderjarigen die meewerken aan
een nalevingsonderzoek kan slechts als dit met de nodige bureaucratie wordt omgeven.
Voorkomen moet worden dat jongeren, om te zorgen dat ze geen boete krijgen, stellen
dat ze de alcoholhoudende drank bij zich hebben, omdat ze meedoen aan een nalevingsonderzoek.
Het moet voor de toezichthouders dus vooraf kenbaar zijn dat er sprake is van een
nalevingsonderzoek. Daarom zou er op zijn minst een meldingsplicht moeten komen voor
dergelijke onderzoeken. Ook zou overwogen moeten worden of er nadere eisen aan de
nalevingsonderzoeken gesteld moeten worden om misbruik te voorkomen. Eén en ander
is niet proportioneel.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom
de voorgestelde uitzondering op de strafbaarstelling niet van toepassing is op testkopers
van 16 en 17 jaar die worden ingezet bij wetenschappelijk onderzoek naar de mate van
naleving van de leeftijdsgrens door verstrekkers. Zou het niet veel onduidelijkheid
kunnen voorkomen om de uitzondering ook van toepassing te verklaren op nalevingsonderzoek?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de bovenstaande vraag
van de CDA-fractie.
Ad V. Uitzondering 14- en 15-jarige vmbo-leerlingen in het kader van horecastage
De leden van de CDA-fractie vragen of 14- en 15-jarige vmbo-leerlingen die een horeca
gerelateerde opleiding doen alleen in het horecarestaurant van de school mogen oefenen
met het serveren van alcoholhoudende dranken, of dat die met deze uitzondering van
de strafbaarstelling ook gaat gelden voor het bedrijf waar de jongere stage loopt.
In de Alcoholwet wordt mogelijk gemaakt dat de leerlingen van bepaalde opleidingen
als 14- of 15-jarige alcoholhoudende drank mogen verstrekken in het kader van hun
opleiding. Dit betekent dat de uitzondering van de strafbaarstelling voor 14- en 15-jarige
VMBO-leerlingen in het kader van horecastage ook geldt tijdens een stage bij een restaurant
of andere horeca.
Ad VI. Grondslag voor onafhankelijke positie en vergoeding Landelijke Examencommissie
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verantwoordingsstructuur van de Landelijke
commissie sociale hygiëne als zelfstandig bestuursorgaan in elkaar zit. Rapporteert
zij aan het agentschap of aan de Minister?
In het komende jaar zal de Lcsh worden vormgegeven en worden ondergebracht bij het
Agentschap CIBG. Het doel daarbij is om gebruik te kunnen maken van de kennis en faciliteiten
met betrekking tot registers van het CIBG. Op grond van de Kaderwet zbo’s dient de
Lcsh ieder jaar een jaarverslag te maken. Dat jaarverslag wordt aan de Minister en
aan beide kamers der Staten-Generaal toegezonden.
Voorts vragen deze leden of het klopt dat de inschrijvingskosten dus voor rekening
van de inschrijver komen. Hoe hoog zullen die kosten voor een individuele inschrijver
zijn? En hoe wordt voorkomen dat die kosten rechtstreeks doorbelast worden aan de
consument?
Het is juist dat de inschrijvingskosten in de toekomst voor rekening van de inschrijver
zullen zijn. Thans worden de kosten uit algemene middelen door het Ministerie van
VWS betaald.
Op dit moment wordt bekeken wat de opbouw zal zijn van de kosten na het onderbrengen
van de taken van de Lcsh bij het CIBG. Uitgangspunt zal daarbij zijn dat tegen een
kostprijsdekkend tarief zal worden gewerkt en dat kosten uitsluitend terecht komen
bij degenen, die ook baat hebben bij de inschrijving in het register. Deze uitgangspunten
worden bij retributies in het algemeen gehanteerd. De tarieven worden gepubliceerd
en zo nodig geïndexeerd in de ministeriële regeling, die thans wordt voorbereid. De
regering acht dit een redelijk systeem vergeleken met financiering uit algemene middelen.
De regering verwacht niet dat de inschrijver zijn kosten vervolgens doorberekent aan
de consument, aangezien het om relatief geringe inschrijfkosten gaat.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de financiële kosten zullen worden voor het
verkrijgen van een inschrijving in het register van de Lcsh.
Op dit moment wordt bekeken wat de opbouw zal zijn van de kosten na het onderbrengen
van de taken van de Lcsh bij het CIBG. Uitgangspunt zal daarbij zijn dat tegen een
kostprijsdekkend tarief zal worden gewerkt en dat mogelijke kosten uitsluitend terecht
komen bij degenen, die ook baat hebben bij de inschrijving in het register. Deze uitgangspunten
worden bij retributies in het algemeen gehanteerd. De tarieven worden gepubliceerd
en zo nodig geïndexeerd in de ministeriële regeling, die thans wordt voorbereid.
Ad VII. Intrekken Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet
De leden van de VVD-fractie vragen waarom is gekozen om gemeenten via de DHW de bevoegdheid
te geven om te kunnen sturen waar wel en geen horecagelegenheden komen. Is het toekomstige
omgevingsplan daar niet het uitgelezen instrument voor? Wordt het niet onduidelijk
voor gemeenten en ondernemers dat straks via verschillende regels gestuurd kan worden
op bestemmingen?
Het huidige bestemmingsplan en het toekomstige omgevingsplan zijn hét instrument voor
gemeenten om de locaties van slijterijen en horeca te bepalen.
Daarnaast hebben sommige gemeenten de wens om eisen te kunnen stellen aan de minimale
vloeroppervlakte voor horeca en slijterijen. De regering wil gemeenten een verordende
bevoegdheid geven op basis waarvan zij die minimale vloeroppervlakte kunnen vaststellen,
indien zij dat wenselijk achten. Gemeenten die dergelijke eisen als onnodige regeldruk
ervaren, hoeven ze dus niet vast te stellen. Een minimale vloeroppervlakte bepaalt
niet zozeer de locatie van horeca en slijterijen, maar de minimum-omvang ervan.
Deze leden vragen ook waarom de eisen voor de minimale vloeroppervlakte via gemeentelijke
verordening geregeld moeten worden. Waarom is dat geen onderdeel van de onderliggende
regelgeving gebleven?
Tijdens de evaluatie van de Drank- en Horecawet in 2016 is gebleken dat gemeenten
en alcoholverstrekkers de oppervlakte-eis als onnodige regeldruk ervaren. Tegelijkertijd
is uit de internetconsultatie bij het onderhavige wetsvoorstel gebleken dat verschillende
gemeenten toch waarde hechten aan de eisen voor minimale vloeroppervlakte voor horeca
en slijterijen. Daarom stelt de regering gemeentelijk maatwerk voor: bij gemeentelijke
verordening kunnen eisen worden gesteld aan de minimumvloeroppervlakte van een slijtlokaliteit
of horecalokaliteit.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering erop tegen is dat in slijterijen
bedrijfsactiviteiten worden ontplooid die niet tot het slijtersbedrijf behoren.
Het toestaan van andersoortige bedrijfsactiviteiten in slijterijen kan leiden tot
een stijging van het aantal verkooppunten van alcoholhoudende drank. Dat acht de regering
onwenselijk.
Voorts vragen deze leden waarom het slijterijen niet vrij staat om tijdens betaalde
proeverijen beperkt bijpassende producten te verkopen zoals het kaasje bij de wijn
die geproefd wordt.
Het toestaan van andersoortige bedrijfsactiviteiten in slijterijen kan leiden tot
een stijging van het aantal verkooppunten van alcoholhoudende drank. Dat acht de regering
onwenselijk.
De leden van de CDA-fractie vragen of de ministeriële regeling met het vereiste dat
de slijtlokaliteit van andere bedrijfsactiviteiten gescheiden wordt door een verbindingsruimte
volledig hetzelfde zal zijn als de huidige regels.
Bij ministeriële regeling zullen inderdaad de regels uit het huidige Besluit eisen
inrichtingen Drank- en Horecawet worden overgenomen ten aanzien van de vereiste dat
de slijtlokaliteit van andere bedrijfsactiviteiten gescheiden wordt door een verbindingsruimte.
Deze leden vragen daarnaast waarom deze vereiste niet in het Bouwbesluit opgenomen
kan worden.
Het Bouwbesluit bevat algemene eisen over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en
bruikbaarheid van bouwwerken in de fysieke omgeving. Het ligt niet voor de hand om
het sterk met het gebruik samenhangende vereiste van het scheiden van een slijtlokaliteit
met andere bedrijfsactiviteiten door een verbindingsruimte in dit besluit op te nemen,
omdat deze eis specifiek geldt voor inrichtingen waar een DHW-vergunning voor wordt
aangevraagd. Daarnaast geldt dat deze eis gesteld wordt met het oog op het opwerpen
van drempels voor alcoholaankoop, dit is geen oogmerk van de bouwregelgeving. Daarom
wordt deze eis uit het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet gehandhaafd
en opgenomen in de ministeriële regeling op grond van dit wetsvoorstel. In het Bouwbesluit
is geregeld dat de strengere eisen op grond van de Drank- en Horecawet in aanvulling
op de bouwregelgeving gelden zodat hiertussen geen conflict of onduidelijkheid voor
de exploitant kan ontstaan.
De leden van de fractie van D66 vragen een reactie op het feit dat bedrijven in de
open lucht, zoals pretparken op elk horecapunt een SVH-gecertificeerde medewerker
moeten hebben staan, terwijl bijvoorbeeld overdekte beursgebouwen dit probleem niet
hebben.
SVH-gecertificeerde medewerkers hebben kennis en inzicht over de invloed van alcoholgebruik
al dan niet in combinatie met andere verdovende middelen. Ook komt in de cursus kennis
over de geldende wet- en regelgeving aan de orde. Door de combinatie van deze kennis
weten SVH-gecertificeerde medewerkers bijvoorbeeld dat personen in kennelijke staat
van dronkenschap niet bediend mogen worden en ook hoe deze mensen het beste benaderd
kunnen worden.
Voor dergelijke situaties is het van belang dat de SVH-gecertificeerde medewerkers
altijd in de buurt zijn en snel kunnen ingrijpen. Daarom is in de wet het criterium
opgenomen dat in elke inrichting waarin een slijtersbedrijf of horecabedrijf is gevestigd,
een SVH-gecertificeerde medewerker aanwezig moet zijn. De inrichting waarin een horeca-
of slijtersbedrijf is gevestigd omvat – naast de horeca- of slijtlokaliteit – ook
de keuken, voorraadruimtes, toiletten en andere ruimtes die voor de bedrijfsvoering
van het slijters- of horecabedrijf nodig zijn. Voor zowel een pretpark als een beursgebouw
geldt dus dat er bij elke afzonderlijke inrichting een SVH-gecertificeerde medewerker
aanwezig moet zijn. Gelet op de afstanden die binnen een pretpark of beursgebouw afgelegd
kunnen worden, is het ook wenselijk dat op elk horecapunt een SVH-gecertificeerde
medewerker aanwezig is.
De leden van de SP-fractie ontvangen graag een overzicht van de eisen die momenteel
gelden in de Drank- en Horecawet als het gaat om de inrichting, de eisen die op dit
terrein gaan gelden bij het Besluit bouwwerken leefomgeving en de verschillen tussen
beide besluiten. Gaan er bijvoorbeeld nieuwe eisen gelden of vervallen bepaalde bestaande
eisen?
Op basis van artikel 10 van de Drank- en Horecawet dienen inrichtingen te voldoen
aan de eisen in het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet. Dit besluit stelt
een aantal extra eisen specifiek voor inrichtingen waarvoor een DHW-vergunning wordt
aangevraagd. Deze eisen zijn aanvullend op de algemene inrichtingseisen uit het Bouwbesluit.
Het gaat hier om de volgende eisen voor een inrichting, waarin het horecabedrijf wordt
uitgeoefend:
– Er dient tenminste één horecalokaliteit aanwezig te zijn met een vloeroppervlakte
van minstens 35m2
– Een horecalokaliteit heeft een hoogte van tenminste 2,40 m van de vloer af gemeten.
Nieuw te bouwen horecagelegenheden moeten volgens het Bouwbesluit een hoogte hebben
van 2,60m.
– Een horecalokaliteit heeft een goed werkende mechanische ventilatie-inrichting die
rechtstreeks de buitenlucht in verbinding staat en een luchtverversingscapaciteit
van 3,8 x 10–3 m3/s per m2 vloeroppervlakte heeft.
– Een horecalokaliteit heeft een voorziening voor elektriciteit, opdat op veilige wijze
beschikt kan worden over energie.
– Een horecalokaliteit beschikt over een drinkwatervoorziening, zodat er voor consumptie
en hygiëne geschikt water aanwezig is.
– In de onmiddellijke nabijheid van een horecalokaliteit zijn tenminste twee volledig
van elkaar gescheiden toiletgelegenheden aanwezig.
– De toiletruimten zijn niet rechtstreeks toegankelijk vanuit een horecalokaliteit.
Voor een inrichting waar een slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, zijn de volgende eisen
opgenomen in het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet:
– Een inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend heeft tenminste één slijtlokaliteit
met een vloeroppervlakte van tenminste 15m2.
– Een slijtlokaliteit heeft aan alle zijden gesloten wanden met een hoogte van tenminste
2,40 m van de vloer afgemeten.
– Een slijtlokaliteit staat niet rechtstreeks in verbinding met een neringruimte: een
ruimte waarin bepaalde activiteiten worden uitgevoerd, niet zijnde een horecalokaliteit
of een slijtlokaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan een proeflokaal voor alcoholhoudende
dranken of een supermarkt.
– Een verbindingslokaliteit heeft aan alle zijden gesloten wanden met een hoogte van
ten minste 2,40 m van de vloer afgemeten.
– Een verbindingslokaliteit bestemd of mede bestemd voor bezoekers, heeft een loopafstand
tussen de toegang naar de slijtlokaliteit en de toegang naar de neringruimte van tenminste
2,00 m.
– Een verbindingslokaliteit uitsluitend bestemd voor personeel van het slijtersbedrijf,
heeft een loopafstand tussen de toegang naar de slijtlokaliteit en de toegang naar
de neringruimte van ten minste 1,00 m.
Bovenstaande regels die gelden voor inrichtingen waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend,
zijn aanvullend op de meer algemene voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Vanuit
de VNG is gevraagd om de regeling te schrappen, omdat de specifieke eisen voor inrichtingen
onnodig aanvullend zijn op het Bouwbesluit 2012. De regering is voornemens om aan
dit verzoek te voldoen.
De opvolger van het Bouwbesluit 2012 onder de Omgevingswet, het Besluit bouwwerken
leefomgeving (hierna: Bbl), zal naar verwachting in 2021 in werking treden. In dit
besluit zijn de bruikbaarheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 voor de niet-woonfuncties
gedereguleerd. Het gaat hier onder meer om eisen aan de aanwezigheid en het aantal
toiletten en de plafondhoogte. Hier is voor gekozen zodat ontwikkelaars bij utiliteitsgebouwen
meer vrijheid krijgen en dus beter kunnen inspelen op wat in een bepaald segment van
de markt of een specifieke regio gewenst is. De verwachting is dat in de utiliteitsbouw
specifieke regels over bijvoorbeeld de aanwezigheid van toiletten niet nodig zijn,
deze zullen altijd aangebracht worden omdat het gebouw anders onbruikbaar is. Tegen
evident ongewenste en ongezonde situaties kan zo nodig opgetreden worden op basis
van de zorgplicht in het Bbl. Onder de Omgevingswet en het Bbl worden de aansluitplichten
op nutsvoorzieningen (zoals elektriciteit en drinkwater) lokaal in het omgevingsplan
geregeld.
Eisen aan de (brand)veiligheid, gezondheid en duurzaamheid van bouwwerken zijn en
blijven landelijk geregeld in het Bbl en gelden daarmee dus ook voor gebouwen die
nu nog onder de specifieke eisen van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet
vallen. Het gaat hier bijvoorbeeld om eisen aan de ventilatievoorziening en aan vluchtroutes.
Het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet bevat één specifieke eis waar de
regering wezenlijk belang aan hecht. Het betreft hier het scheiden van de slijtlokaliteit
met andere bedrijfsactiviteiten door een verbindingslokaliteit. Omdat het Bouwbesluit
generieke eisen aan inrichtingen, onafhankelijk van de functie stelt, bevatten dit
Besluit en het toekomstige Bbl geen eisen voor deze scheiding van functies, wat ertoe
leidt dat bij het schrappen van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet
er geen regels meer gelden voor de tussenruimte tussen de slijtlokaliteit en de andere
ruimte. Om die reden wordt alleen deze eis uit het Besluit eisen inrichtingen DHW
gehandhaafd en opgenomen in het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel wordt de algemene
regel opgenomen dat een slijtlokaliteit niet rechtstreeks in verbinding mag staan
met een ruimte die gebruikt wordt voor andere doeleinden. Bij ministeriële regeling
zullen regels worden gesteld aan de minimale ruimte die er tussen een slijtlokaliteit
en de andere ruimte moet zijn. Hiervoor zullen de regels uit het huidige Besluit eisen
inrichtingen DHW worden overgenomen.
Overigens geeft de regering met dit wetsvoorstel gemeenten expliciet de bevoegdheid
om een vloeroppervlakte eis vast te stellen, zodat lokaal maatwerk mogelijk is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen dat door het laten vervallen van de vloeroppervlakte-eis
het voor retailers heel eenvoudig wordt om naast/in hun zaak een klein café te maken,
waardoor in de praktijk toch mengvormen mogelijk worden gemaakt en het aantal verkooppunten
van alcohol zal toenemen. Zij vragen de regering waarom er niet voor is gekozen om
de vloeroppervlakte-eis voor horecalokaliteiten van minimaal 35 m2 te handhaven.
Uit de evaluatie van de Drank- en Horecawet blijkt dat gemeenten en alcoholverstrekkers
de oppervlakte eis van 35 m2 als onnodige regeldruk ervaren. Gemeenten reguleren met het bestemmingsplan zelf
de locaties van verkooppunten. Daarnaast blijft verantwoord alcoholschenken voorop
staan, ongeacht de vloeroppervlakte van een horecalokaliteit. Hier houdt de gemeente
toezicht op. De regering acht een minimale vloeroppervlakte-eis in de wet daarom geen
proportionele maatregel om te behouden.
Hierbij is van belang dat de huidige eis van 35 m2 al geen grote drempel opwerpt. Vanuit economisch oogpunt zal een horecalokaliteit
ook een minimaal aantal m2 vloeroppervlakte nodig hebben om winstgevend te kunnen zijn. De regering acht de
maatregel dan ook niet in strijd met de ambities van het Nationaal Preventieakkoord.
Wel geeft de regering met dit wetsvoorstel gemeenten expliciet de bevoegdheid om een
vloeroppervlakte eis vast te stellen, zodat lokaal maatwerk mogelijk is. De regering
erkent dat niet uit te sluiten is dat het loslaten van deze eis tot meer verkooppunten
van alcoholhoudende dranken of horeca in winkels kan leiden, maar dit rechtvaardigt
echter niet een landelijke eis. Gemeenten kunnen immers nu al de locaties van verkooppunten
bepalen. Daarbovenop biedt de nieuwe bevoegdheid gemeenten de ruimte om regels te
stellen inzake een vloeroppervlakte eis. Zo kan een gemeente ook een hogere vloeroppervlakte-eis
opleggen.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het vervallen van de minimumvloeroppervlakte-eis
voor horecagelegenheden niet strijdig is met de ambitie van het Nationaal Preventieakkoord
om het aantal locaties waar alcohol kan worden verkocht te doen afnemen. De leden
van de SGP-fractie vragen de regering hier nogmaals op te reflecteren en nadrukkelijk
te bezien op welke wijze het verdwijnen van de vloeroppervlakte-eis kan worden ondervangen
of dat het schrappen van de bepalingen op dit punt wordt teruggedraaid.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag van
de ChristenUnie-fractie.
Ad VIII. Opheffen verbod op toegang slijterij door minderjarige zonder begeleiding
21+
De leden van de SP-fractie vinden het niet wenselijk dat de toegang voor minderjarigen
tot slijterijen door middel van deze wijziging wordt uitgebreid. De leden vragen nogmaals
om een toelichting hierop en vragen ook in het licht van het doel om alcoholgebruik
door jongeren te minimaliseren en dan ook het minimaliseren van het in contact komen
met alcohol.
Het verbod op toegang tot een slijterij door een minderjarige zonder 21+ begeleiding
leidt in de praktijk tot lastige situaties, waarbij bijvoorbeeld een jonge ouder een
kind buiten moet laten staan. De regering komt met het opheffen van dit verbod tegemoet
aan het verzoek van gemeenten om deze eis te schrappen en sluit aan bij de regels
voor horecabedrijven, waar er ook geen wettelijke leeftijdsgrens voor binnentreden
geldt terwijl daar ook sterke drank wordt verkocht. Verder geven gemeenten aan dat
de eis primair bedoeld was om verstrekking en wederverstrekking aan minderjarigen
in slijterijen te voorkomen. Met het strafbaar stellen van wederverstrekking in dit
wetsvoorstel is dit geborgd en kan het verbod op toegang tot slijterij door minderjarigen
zonder 21+ begeleiding komen te vervallen. Uitgangspunt van de regering blijft dat
er geen alcoholhoudende drank verstrekt wordt aan minderjarigen.
3. REGELING IN EUROPESE EN INTERNATIONALE CONTEXT
De leden van de PVV-fractie vragen of ik de mening deel dat met het beperken van prijsacties
op alcoholhoudende dranken het (in de grensregio’s) zal lonen om alcoholhoudende drank
over de grens in te slaan. Zo nee, waarom niet?
Om de grensoverschrijdende effecten van het voorgestelde verbod op prijsacties te
kunnen vaststellen, zal ik dit jaar een nulmeting laten uitvoeren en zal ik twee jaar
na inwerkingtreding van de maatregel een effectonderzoek laten doen.
Gelet op het feit dat een halve liter bier ongeveer 49 cent kost, vragen de genoemde
leden of ik echt verwacht dat risico- en probleemdrinkers baat zullen hebben bij het
verdwijnen van de Wilde Wijn Dagen.
De regering wil met deze voorgenomen maatregel voorkomen dat consumenten zich door
prijsacties laten overhalen om meer alcoholhoudende drank te kopen dan zij van plan
waren. Met het Sheffield alcoholpolicy model19 is het te verwachten effect van verschillende prijsmaatregelen in het Verenigd Koninkrijk
in beeld gebracht. Daaruit volgt dat van het voorgestelde verbod op kortingen van
meer dan 25% een effect verwacht mag worden, maar dat een totaalverbod op kortingen
of minimum unit pricing een aanzienlijk groter effect zullen hebben op het consumptiegedrag
en de gezondheid van consumenten. De regering beschouwt dit voorgestelde verbod op
kortingen van meer dan 25% als een waardevolle stap die samen met de acties uit het
Preventieakkoord zowel problematisch alcoholgebruik terugdringt, als het gedrag van
consumenten probeert te veranderen waarbij alcoholgebruik minder normaal wordt gevonden.
De leden van de SP-fractie vragen om een nader inzicht in het aantal situaties waarbij
er sprake is van een grensoverschrijdende verkoop op afstand van alcohol. Is er bijvoorbeeld
inzicht in de kosten die hiermee gepaard gaan?
Er is thans geen zicht op het aantal situaties waarbij er sprake is van grensoverschrijdende
verkoop op afstand van alcoholhoudende drank en de kosten die hiermee gepaard gaan.
De nulmeting die het kabinet dit jaar laat uitvoeren naar de huidige situatie van
verkoop op afstand kan hierin meer duidelijkheid geven. Deze nulmeting gaat vooraf
aan het effectonderzoek naar de effecten van de nieuwe regels op verkoop op afstand,
dat twee jaar na ingang van de wet wordt uitgevoerd.
Daarnaast vragen de genoemde leden of er gemonitord gaat worden wat de gevolgen voor
deze grensoverschrijdende verkoop zijn na ingang van de voorgestelde wijzigingen van
de wet.
Het kabinet hecht er belang aan om de effecten van de nieuwe regels inzake verkoop
op afstand te volgen en zal daarom hiernaar effectonderzoek doen, twee jaar na invoering
van de voorgestelde wijzigingen van de wet. Hierbij wordt mede gekeken naar het doenvermogen,
gedragseffecten en (land)grenseffecten, waaronder ook de gevolgen voor de grensoverschrijdende
verkoop. Hieraan voorafgaand vindt in 2020 een nulmeting plaats naar de huidige situatie
van verkoop op afstand.
4. GEVOLGEN VOOR UITVOERING EN HANDHAVING
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet op overzichtelijke wijze inzichtelijk
maken welke toezichttaken, indien onderhavig wetsvoorstel wordt aangenomen, bij gemeenten
komen te liggen en welke bij de NVWA? Zijn er nog andere toezichthouders actief? Zo
ja welke en op welke onderdelen van de wet?
Met het toezicht op de naleving van zowel de vigerende Drank- en Horecawet, als van
de voorgestelde nieuwe maatregelen zijn inderdaad de NVWA en de gemeenten belast.
Er komen geen andere toezichthouders bij. Het onderhavige wetsvoorstel belast de NVWA
met twee nieuwe toezichtstaken: het toezicht op de naleving van het verbod op kortingen
van meer dan 25% en van de regels met betrekking tot verkoop op afstand. Daarnaast
worden buitengewone opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) van gemeenten verantwoordelijk
voor het toezicht op de naleving van het verbod op wederverstrekking.
Genoemde leden vragen ook hoeveel boetes er in de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst
per jaar, zijn opgelegd door gemeenten in hun toezichthoudende taak op de naleving
van de wet.
In 2016 heeft het meest recente onderzoek plaatsgevonden naar de stand van zaken van
het lokaal toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet.20 Uit dat onderzoek volgt onder meer dat 94,4% van de gemeenten toezicht hield op de
Drank- en Horecawet. Dat onderzoek bevat een uitgebreid overzicht van de aantallen
boetes, bestuurlijke waarschuwingen en schorsingen en intrekkingen die gemeenten in
2013, 2014, 2015 en in het eerste kwartaal van 2016 hebben opgelegd. Het totaal aan
opgelegde boetes ging in die jaren van 30 (2013) naar 148 (2014), 223 (2015) en 93
(alleen eerste kwartaal 2016).
In het Nationaal Preventieakkoord zijn concrete acties afgesproken om de handhaving
door gemeenten van de leeftijdsgrens en de regels omtrent dronkenschap te versterken.21 Voorbeelden van dergelijke acties zijn: de reeds tot stand gekomen handreiking voor
gemeenten voor de handhaving van de Drank- en Horecawet (zie www.handreikingdhw.nl) en het bevorderen door de VNG dat gemeenten jaarlijks de handhavingscijfers verstrekken,
zodat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de handhaving landelijk
in kaart kan brengen.
Deze leden vragen daarnaast in hoeveel gevallen de NVWA in de afgelopen 5 jaar (per
jaar) handhavend heeft opgetreden. In hoeveel gevallen zijn er overtredingen gemonsterd?
En in hoeveel gevallen is er overgegaan tot het opleggen van een boete? Op welke elementen
van de wet vond die handhaving plaats?
De vigerende Drank- en Horecawet belast de NVWA met het toezicht op de naleving van
een beperkt aantal normen, zoals het verbod op overtreding van de leeftijdsgrens in
vervoersmiddelen die bestemd zijn voor personenvervoer, in legerplaatsen en in tax free-zones op vliegvelden. Dit toezicht vindt plaats op basis van meldingen. De afgelopen
vijf jaar heeft de NVWA nauwelijks meldingen ontvangen. Er zijn geen boetes opgemaakt.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of het klopt dat het niet noodzakelijk is
dat de NVWA in een beleidsregel invulling gaat geven aan de nieuwe toezichtstaken.
Zo ja, als die beleidsregels er niet komen, hoe moet dan duidelijk worden hoe het
toezicht eruit gaat zien en of de NVWA voldoende toegerust is die taak te kunnen vervullen?
Zijn er nog andere manieren dan een beleidsregel om inhoud te geven aan de toezichttaak?
Als een beleidsregel noodzakelijk is, wanneer moet zo’n beleidsregel klaar zijn?
Het is niet noodzakelijk dat de NVWA beleidsregels ontwikkelt. In dat geval zal in
elk individueel geval moeten worden gemotiveerd waarom voor een bepaalde maatregel
is gekozen. Om dit te voorkomen zal de NVWA haar specifieke interventiebeleid neerleggen
in een beleidsregel. Deze beleidsregel zal uiterlijk één maand voor inwerkingtreding
van het onderhavige wetsvoorstel worden gepubliceerd in de Staatscourant. In het specifieke
interventiebeleid wordt neergelegd wanneer welke maatregel zal worden ingezet zoals
de schriftelijke waarschuwing, bestuurlijke boete of last onder dwangsom.
Daarnaast zal de NVWA toezichtsmethoden ontwikkelen. Informatie over het toezicht
en de nieuwe wet- en regelgeving zullen in de loop van dit jaar op de website van
de NVWA worden geplaatst.
Zowel het kabinet als de NVWA hebben zorgen over het toezicht op lokaal opererende
ondernemers voor zowel de prijsacties als de verkoop op afstand. De leden van de VVD-fractie
vragen wat het kabinet doet met die zorg? Is die zorg in de ogen van de NVWA weggenomen
door de signaalfunctie van de gemeenten nog eens te benadrukken? Zo nee, wat is er
nog meer nodig? Zo ja, waarom neemt slechts het benadrukken van een signaalfunctie
die, in de ogen van de VVD fractie terechte zorg, ineens weg?
De NVWA heeft er haar zorg over uitgesproken dat de groep lokaal opererende ondernemers
zodanig omvangrijk en veranderlijk is, dat de kans groot is dat niet alle bedrijven
in beeld zullen zijn bij het toezicht op de naleving van de regels over verkoop op
afstand en prijsacties. Daarom is het van belang dat gemeenten een signaalfunctie
uitoefenen richting de NVWA. Hierover zal de NVWA in 2020 – bij de voorbereiding op
de nieuwe toezichtstaken – afspraken maken met de VNG.
De leden van deze fractie vragen ook welke capaciteit er bij de NVWA beschikbaar is
voor de oude en nieuwe taken zoals omschreven in onderliggend wetsvoorstel. Krijgt
de NVWA ruimte voor extra formatie? Zo ja, is dit bedrag voldoende voor de geraamde
FTE in de HUF toets? Zo nee, welke taken gaat de NVWA in dat geval minder doen? Waar
komt de 1,3 miljoen vandaan?
Het onderhavige wetsvoorstel heeft financiële en personele gevolgen voor de NVWA vanwege
de extra toezichtstaken die eruit voortvloeien. De NVWA zal de benodigde structurele
extra capaciteit, zoals ingeschat in haar handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en
fraudegevoeligheidstoets (HUF-toets) bij het onderhavige wetsvoorstel, verkrijgen.
Dit wordt meegenomen in de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport voor 2021 en zal dan zichtbaar gemaakt worden.
Voorts vragen de genoemde leden wat er wordt bedoeld als er staat dat slijterijen
proeverijen kunnen organiseren buiten de dagen en tijden waarop de slijterij normaal
gesproken open is. Kan een slijterij die niet open is op zondag per definitie geen
proeverijen organiseren op zondag?
Een cursus of betaalde proeverij kan georganiseerd worden buiten de dagen en tijden
waarop de slijterij normaal gesproken open is. Dit impliceert dat een slijterij die
niet open is op zondag wél een proeverij kan organiseren op zondag, mits voldaan wordt
aan drie cumulatieve eisen: 1) er dient een gemeentelijke verordening te zijn vastgesteld
op basis van artikel 25e, 2) de cursus die gerelateerd is aan alcoholhoudende drank
of de betaalde proeverij moet worden gehouden op een moment dat het bij of krachtens
de Winkeltijdenwet de slijterij is toegestaan zijn winkel te openen en 3) het moment
van de cursus of betaalde proeverij moet vallen buiten de reguliere openingstijden
van de desbetreffende slijterij.
De leden van de VVD-fractie vragen verder waarom hier is gekozen voor de systematiek
van een «kan bepaling»?
Tijdens gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gaf een aantal
gemeenten aan dat er de wens was om proeverijen in slijterijen toe te staan. Door
de «kan bepaling» wordt ruimte gegeven aan gemeenten om lokaal maatwerk te verrichten
op dit terrein en daarmee wordt de mogelijkheid geboden om betaalde proeverijen en
cursussen onder bepaalde voorwaarden toe te staan. De regering wil gemeenten met deze
wijziging dus niet verplichten tot het toestaan van proeverijen, maar wil de organisatie
ervan ook niet in de weg staan. De beslissing hiertoe komt bij de gemeente te liggen.
De leden van deze fractie wijzen het kabinet erop dat staat beschreven dat slijtlokaliteiten
tijdens die proeverijen geen andere levensmiddelen of producten mogen verkopen, maar
dat dit in de toekomst kan wijzigen gelet op het thans in voorbereiding zijnde initiatiefwetsvoorstel
op dit punt.
Ik wacht de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel af.
De leden van de PVV-fractie vragen zich af of de extra capaciteit van de NVWA tijdig
is aangetrokken.
De NVWA heeft reeds een voortvarende start gemaakt met het invullen van de extra capaciteit
die benodigd is tijdens de voorbereidingen van de nieuwe handhavingstaken in 2020.
Met de werving ten behoeve van de benodigde capaciteit voor het toezicht vanaf 2021
zal de NVWA tijdig starten.
De leden van de SP-fractie vragen om een evaluatie van het toezicht op de naleving
van de leeftijdsgrens door de gemeenten in de afgelopen jaren.
In 2016 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de stand van zaken van het lokaal toezicht
op de naleving van de Drank- en Horecawet.22 Uit dat onderzoek volgt onder meer dat 94,4% van de gemeenten toezicht hield op de
Drank- en Horecawet en dat in de 371 ondervraagde gemeenten het aantal leeftijdsgrenscontroles
per kwartaal uiteenloopt van 0 tot 150. Ook staat er in dat onderzoek een uitgebreid
overzicht van de aantallen boetes, bestuurlijke waarschuwingen en schorsingen en intrekkingen
die gemeenten in 2013, 2014, 2015 en 2016 hebben opgelegd. Dat overzicht geeft een
stijgende trend weer. Deze cijfers zijn overigens uitgesplitst naar soort verstrekker,
zoals supermarkten, slijters, horeca en sportkantines, maar geven niet weer waarvoor
de verschillende boetes zijn opgelegd.
Nu toezichthouders van gemeenten er extra taken bij krijgen, vragen de genoemde leden
of dit het toezicht voor de gemeenten makkelijker maakt.
Boa’s van gemeenten worden verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het
verbod op wederverstrekking. Tijdens de evaluatie van de Drank- en Horecawet in 2016
hebben boa’s verzocht om een wettelijk verbod op wederverstrekking door een meerderjarige
in de publieke ruimte, zoals een sportkantine of een festival om er nog beter op toe
te kunnen zien dat de leeftijdsgrens nageleefd wordt.23
Daarnaast hoeven gemeentelijke toezichthouders niet langer toezicht te houden op de
naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop op afstand. Het toezicht hierop wordt met
dit wetsvoorstel bij de NVWA neergelegd. Dit maakt het toezicht voor de gemeenten
gemakkelijker.
Deze leden vragen ook of het wenselijk is dat het toezicht op alcoholverkoop bij de
gemeenten blijft? Kan dit niet beter bij de NVWA worden belegd?
Ik acht het wenselijk dat het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet bij
de gemeenten blijft. Op gemeentelijk niveau kan de beste risicoanalyse gemaakt worden
van de naleving bij bijvoorbeeld supermarkten, slijters, horeca en sportkantines.
Voor zover het toezicht van belang is in verband met de openbare orde vind ik ook
dat een lokale toezichthouder onmisbaar is.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het noodzakelijk acht om ook in
wet- en regelgeving aanscherpingen te treffen om de handhaving door gemeenten te verbeteren.
Welke sancties kan de regering treffen indien gemeenten niet voldoen aan hun wettelijke
verplichting om een preventie- en handhavingsplan vast te stellen en uit te voeren?
Het initiatiefwetsvoorstel Voordewind, Van der Staaij, Bouwmeester en Uitslag op basis
waarvan sinds 2013 in de Drank- en Horecawet is geregeld dat de gemeenteraad een preventie-
en handhavingsplan dient op te stellen, voorziet niet in dergelijke sancties bij het
uitblijven van vaststelling of uitvoering van het plan. Tegelijkertijd volgt uit de
Gemeentewet dat, indien de raad het preventie- en handhavingsplan niet, niet tijdig
of niet naar behoren tot stand brengt, gedeputeerde staten daarin kunnen voorzien
ten laste van de gemeente.
Om het gemeenten gemakkelijker te maken om een dergelijk plan voor te bereiden en
toe te passen, is er kort geleden een online handreiking handhaving tot stand gekomen:
www.handhavingDHW.nl
5. GEVOLGEN VOOR REGELDRUK
De leden van de VVD-fractie vragen bij wie de kosten voor de vermeerdering van de
regeldruk met circa € 350.000 terecht komen.
De kosten voor de vermeerdering van de regeldruk als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel
komen terecht bij de online aanbieders van alcoholhoudende drank. De uiteindelijke
noodzakelijke aanpassingen van de webshops aan de regels uit de lagere regelgeving
worden in kaart gebracht in de toelichting bij die lagere regelgeving.
6. ADVISERING EN CONSULTATIE
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uitgebreid kan toelichten wat de
toegevoegde waarde is van het bijschrijven van alle eigenaren, bestuurders en bedrijfsleiders
is op de DHW vergunning? Kan het kabinet de overweging dat het schrappen van de bijschrijvingen
het optreden tegen ondermijning zou bemoeilijken nader toelichten?
Uit gesprekken met de vier grote gemeenten bleek dat het schrappen van de bijschrijvingen
het optreden tegen ondermijning zou bemoeilijken. Het bijschrijven van alle eigenaren,
bestuurders en bedrijfsleiders op de DHW-vergunning zorgt ervoor dat een onmiddellijk
leidinggevende vooraf wordt getoetst op zijn of haar levensgedrag. Dankzij die toetsen
kan – en moet – er tijdens openingstijden in horeca en slijterijen altijd een leidinggevende
aanwezig zijn die binnen de afgelopen vijf jaar niet onherroepelijk is veroordeeld
tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden, die in staat is
om overig personeel en klanten op normen en waarden aan te spreken, die overlast kan
voorkomen, die de zaak sluit als het sluitingstijd is en die bezoekers die dronken
zijn geworden geen alcoholhoudende dranken meer schenkt.
Optreden tegen verschillende vormen van ondermijning, denk aan witwassen, drugshandel
en wapenhandel, zou zonder de verplichte bijschrijving moeilijker worden. Het schrappen
van de verplichte bijschrijving van onmiddellijk leidinggevenden op de DHW-vergunning
zou bijvoorbeeld niet kunnen voorkomen dat een voormalig leidinggevende van een horeca-inrichting
waarvan de vergunning vanwege ernstige overtredingen is ingetrokken, elders als onmiddellijk
leidinggevende aan de slag zou mogen gaan.
Bovendien is de verplichte bijschrijving een voorwaarde om tijdens toezicht te kunnen
controleren of de aanwezige leidinggevende daartoe ook daadwerkelijk bevoegd is. Het
is onwenselijk dat er tijdens toezicht niemand aanspreekbaar is, omdat een aanspreekbare
leidinggevende noodzakelijk is bij onderzoek naar schijnconstructies. Daarnaast lopen
ondernemers op basis hiervan niet het risico om de dagelijkse gang van zaken over
de laten aan een leidinggevende met een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf van meer dan zes maanden binnen de afgelopen vijf jaar.
Genoemde leden vragen ook in hoeveel gevallen ondermijning door de bijschrijvingen
is voorkomen.
Het is lastig vast te stellen hoeveel gevallen van ondermijning door bijschrijvingen
zijn voorkomen, omdat gemeenten deze aantallen niet bijhouden. Op basis van gesprekken
met de vier grote gemeenten kan gesteld worden dat er in de vier grote gemeenten tientallen
direct leidinggevenden per jaar niet door de screening komen, omdat zij van slecht
levensgedrag zijn. Daarbij dient aangetekend te worden dat dit aantal vertekend is,
doordat ondernemers bij een voorgenomen weigering van een leidinggevende wegens slecht
levensgedrag er regelmatig voor kiezen de aanvraag tot bijschrijving in te trekken,
waardoor er geen weigering geregistreerd wordt. Daarnaast heeft de toets ook een preventieve
werking, eigenaren zullen bij voorbaat bedrijfsleiders checken om te voorkomen dat
een aanvraag negatief beoordeeld zal worden.
De leden van deze fractie vragen ook of het kabinet heeft overwogen om de VOG onderdeel
te laten uitmaken van het registratieproces in het openbare register? Zo ja, waarom
is daar toch vanaf gezien? Zo nee waarom niet? En wil het kabinet deze optie nog eens
overwegen?
De regering heeft overwogen om de VOG onderdeel te laten uitmaken van het registratieproces
in het openbare register en is tot de conclusie gekomen om dit niet te doen. De toets
op het al dan niet verstrekken van de VOG is lichter dan de toets op zedelijkheidseisen
en levensgedrag die nu worden toegepast en kan daardoor ontoereikend zijn. Bovendien
is er de mogelijkheid voor de burgemeester om zaken bij de levensgedragtoets te betrekken
die niet bekend zijn bij Justitie en daardoor buiten de VOG zouden vallen, zoals eerdere
intrekkingen van een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet.
De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte of het klopt dat op bijvoorbeeld festivalterreinen
en in pretparken en andere terreinen die niet ommuurd of overkapt zijn bij elke horecagelegenheid
een SHV gecertificeerde medewerker moet staan? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe moet de
wet voor dit soort terreinen of parken dan geïnterpreteerd worden?
SVH-gecertificeerde medewerkers hebben kennis en inzicht over de invloed van alcoholgebruik
al dan niet in combinatie met andere verdovende middelen. Ook komt in de cursus kennis
over de geldende wet- en regelgeving aan de orde. Door de combinatie van deze kennis
weten SVH-gecertificeerde medewerkers bijvoorbeeld dat personen in kennelijke staat
van dronkenschap niet bediend mogen worden en ook hoe deze mensen het beste benaderd
kunnen worden.
Voor dergelijke situaties is het van belang dat de SVH-gecertificeerde medewerkers
altijd in de buurt zijn en snel kunnen ingrijpen. Daarom is in de wet het criterium
opgenomen dat in elke inrichting waarin een slijtersbedrijf of
horecabedrijf is gevestigd, een SVH-gecertificeerde medewerker aanwezig moet zijn.
De inrichting waarin een horeca- of slijtersbedrijf is gevestigd omvat – naast de
horeca- of slijtlokaliteit – ook de keuken, voorraadruimtes, toiletten en andere ruimtes
die voor de bedrijfsvoering van het slijters- of horecabedrijf nodig zijn. Voor zowel
een pretpark als een beursgebouw geldt dus dat er bij elke afzonderlijke inrichting
een SVH-gecertificeerde medewerker aanwezig moet zijn. Gelet op de afstanden die binnen
een pretpark of beursgebouw afgelegd kunnen worden, is het ook wenselijk dat op elk
horecapunt een SVH-gecertificeerde medewerker aanwezig is.
De leden van de SP-fractie vragen of de vrees voor meer verkooppunten door het schrappen
van het Besluit eisen inrichtingen gegrond is. Wat zijn in dat kader de verwachtingen?
De regering verwacht weinig tot geen nieuwe verkooppunten van alcoholhoudende drank
als gevolg van het schrappen van het Besluit eisen inrichtingen DHW en in het bijzonder
de voorgeschreven minimale vloeroppervlakte-eisen van horeca en slijterijen. Vanuit
economisch oogpunt zal een horeca- of slijtlokaliteit een minimaal aantal m2 vloeroppervlakte nodig hebben om winstgevend te kunnen zijn. Bovendien lijken de
huidige minimumoppervlakte-eisen weinig drempels op te werpen voor nieuwe horeca en
slijterijen.
Overigens geeft de regering met dit wetsvoorstel gemeenten expliciet de bevoegdheid
om een vloeroppervlakte eis vast te stellen, zodat lokaal maatwerk mogelijk is.
Genoemde leden vragen ook waarom het uitbreiden van de regels voor prijsacties en
verkoop op afstand naar verstrekkers en aanbieders die zich buiten Nederland bevinden
niet is geregeld in het voorliggende wetsvoorstel.
In het wetsvoorstel zijn geen regels opgenomen voor verstrekkers van alcoholhoudende
drank die zich in het buitenland bevinden en in Nederland alcoholhoudende drank (laten)
afleveren. Ten eerste vindt de bezorging van alcoholhoudende drank over het algemeen
slechts plaats over korte afstand. Ik verwacht daarom dat er niet veel grensoverschrijdende
aflevering van alcoholhoudende drank plaatsvindt. Ten tweede wordt de handhaving van
eventuele eisen aan grensoverschrijdende verkoop op afstand van alcoholhoudende drank
belemmerd door het briefgeheim. Ook pakketjes vallen onder dit grondrecht. Deze kunnen
daarom niet zomaar worden opengemaakt om te controleren of er alcoholhoudende drank
in zit. Controle bij verzending is niet mogelijk als dit over de grens plaatsvindt
omdat ik daar geen rechtsmacht heb.
Overigens heb ik in de memorie van toelichting toegezegd dat ik er belang aan hecht
om de effecten van de nieuwe regels voor verkoop op afstand te volgen. Daarom zal
ik na twee jaar een effectonderzoek doen waarbij mede wordt gekeken naar de grenseffecten.
Met het oog op dat effectonderzoek laat ik binnenkort een nulmeting uitvoeren naar
de grensoverschrijdende verkoop op afstand van alcoholhoudende drank.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom er in dit wetsvoorstel niet meer regels
voor alcoholverstrekking op en in vaar- en voertuigen zijn opgenomen.
Naar aanleiding van opmerkingen in de internetconsultatie ben ik op de hoogte gebracht
van het feit dat sommige gemeenten problemen ervaren met de verstrekking van alcoholhoudende
drank op en in vaar- en voertuigen. Momenteel onderzoek ik de aard en omvang van deze
problemen. Hiervoor ben ik in gesprek met de gemeenten die deze problemen ervaren.
Na afloop van deze gesprekken zal ik onderzoeken welke oplossingen er mogelijk zijn.
Deze zijn niet voor de hand liggend omdat vaar- en voertuigen zich gemakkelijk door
verschillende gemeenten kunnen verplaatsen. Dit maakt het toezicht en de eventuele
vergunningverlening complex. Om te voorkomen dat het onderhavige wetsvoorstel vertraging
op zou lopen, heb ik dit onderwerp hierin niet meegenomen.
Leden van deze fractie vragen ook welke partijen hebben verzocht om het schrappen
van het verbod op toegang tot slijtlokaliteiten voor minderjarigen zonder begeleiding
van een persoon van 21 jaar of ouder. Wat waren hun precieze bezwaren op dit punt?
Een aantal gemeenten heeft gevraagd om het verbod op toegang tot een slijterij door
een minderjarige zonder 21+ begeleiding te schrappen. In de praktijk leidt het verbod
tot lastige situaties, waarbij bijvoorbeeld een jonge ouder een kind buiten moet laten
staan.
De leden van de fractie van de SP vragen ook welke partijen hebben verzocht om het
stellen van regels om daarmee een gelijk speelveld te creëren tussen online en fysieke
slijterijen. Wat waren hun precieze bezwaren op dit punt?
De Vereniging Drankenhandel Nederland heeft verzocht om het stellen van regels om
een gelijk speelveld te creëren tussen online en fysieke slijterijen. In fysieke slijterijen
mag volgens de huidige Drank- en Horecawet naast sterk en zwak alcoholhoudende drank,
alleen alcoholvrije dranken en aan het slijterbedrijf gerelateerde producten, zoals
bepaald in het Besluit aanvulling omschrijving slijtersbedrijf, worden verkocht. Voor
online slijterijen was dit niet geregeld, waardoor er thans websites zijn die levensmiddelen
en sterk alcoholhoudende drank tegelijk aanbieden. Consumenten kunnen deze producten
in één keer bestellen en afrekenen en krijgen deze dan ook gezamenlijk afgeleverd.
De regering vindt dit een onwenselijke situatie en hecht er belang aan dat de regels
die thans in de huidige wet al gelden voor fysieke slijterijen ook gaan gelden voor
online slijterijen om hiermee een gelijk speelveld tussen beiden te creëren. Hiermee
wordt voorkomen dat er mengformules ontstaan die de aanschaf van sterk alcoholhoudende
drank toegankelijker maken.
Ten slotte vragen de leden van deze fractie welke partijen hebben verzocht om het
toestaan van betaalde proeverijen in slijtlokaliteiten. Wat waren hun precieze bezwaren
op dit punt?
Tijdens gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gaf een aantal
gemeenten aan dat het verbod op proeverijen in slijterijen het ondernemerschap voor
slijters onnodig beperkt maakt, terwijl het gaat om een activiteit die nauw samenhangt
met de verkoop van (sterk) alcoholhoudende drank. Om tegemoet te komen aan de wens
om ondernemerschap voor deze slijters gemakkelijker te maken, is er geregeld dat bij
gemeentelijke verordening betaalde proeverijen in slijterijen kunnen worden toegestaan,
mits deze plaatsvinden op dagen en tijden waarop de desbetreffende slijterij normaal
gesproken gesloten is.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport