Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over antwoorden op vragen commissie over de beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg umc’s
32 864 Academische zorg
Nr. 12
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 maart 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 9 december
2019 over de beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg umc’s (Kamerstuk
32 864, nr. 11).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 januari 2020 aan de Minister voor Medische Zorg
voorgelegd. Bij brief van 9 maart 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II. Reactie van de Minister
4
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de beschikbaarheidbijdrage
kapitaallasten academische zorg universitair medische centra (umc’s). Zij hebben hierover
nog enkele vragen. Kan de Minister toelichten wat de verwachte kosten als gevolg van
de geprognosticeerde instandhoudingsinvesteringen en vervangende nieuwbouw bij umc’s
zullen zijn? Kan voorts worden toegelicht of de bedragen die de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) vanaf 2020 in stappen aan de umc’s toebedeelt, kostendekkend zullen zijn?
De Minister schrijft dat er voor 2020 een bedrag van € 40.252.972 door de NZa wordt
verdeeld over de umc’s. Kan worden toegelicht welk bedrag er is gereserveerd voor
2020 voor de beschikbaarheidbijdrage voor het Antoni van Leeuwenhoek (AvL) en het
Prinses Maxima Centrum (PCM)? Deze ziekenhuizen zijn geen umc’s, maar ontvangen wel
een beschikbaarheidbijdrage. Daar zijn de leden van de VVD-fractie het mee eens; deze
ziekenhuizen verrichten namelijk ook onderzoek en leveren topreferente zorg. Kan de
Minister toelichten of er ziekenhuizen zijn die wellicht in de (nabije) toekomst ook
voor een beschikbaarheidbijdrage in aanmerking gaan komen? Zo ja, welke?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Minister
om de NZa een aanwijzing te geven over de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage
voor de bekostiging van kapitaallasten voor academische zorg voor umc’s. Deze leden
hebben hier nog een enkele vraag bij.
Zij vragen of het vastgoed van de umc’s op een eenduidige wijze gewaardeerd word.
Wordt het vastgoed daarnaast door een en dezelfde organisatie gewaardeerd? Welke verschillen
zijn er in de staat van het vastgoed? De huidige verdeling van kapitaallasten is afhankelijk
van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg (BBAZ). Umc’s geven
aan de oorspronkelijke verdeling te willen gebruiken. De leden van de CDA-fractie
vragen voor wie dat voordelig is en waarom dat het geval is. Kan de Minister een overzicht
geven van de verschillen in percentages?
Genoemde leden vragen wie ten koste van wie betaalt, met betrekking tot vervangende
nieuwbouw. Deze leden vragen tevens waarop vervangende nieuwbouw is gebaseerd (zoals
aantallen studenten en samenwerkingen).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Medische Zorg over de beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg umc’s.
Bij het lezen van de brief misten de genoemde leden een nadere toelichting op de keuze
om destijds in 2013 een andere bekostigingswijze van deze kapitaallasten door te voeren
en nu per 2020 weer over te gaan op de oorspronkelijke verdeling. Zij hebben mede
daarom nog enkele vragen voor de Minister.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de publieke taken van academische ziekenhuizen
bestaan uit topreferente en innovatieve zorg, wetenschappelijk onderwijs, onderzoek
en de opleiding van medisch specialisten. Hoe zijn de kapitaallasten van de academische
ziekenhuizen (gezamenlijk) relatief en absoluut over deze verschillende publieke taken
verdeeld?
Genoemde leden lezen voorts dat de kapitaallasten voor publieke taken aanvullend worden
bekostigd met een beschikbaarheidsbijdrage en niet volledig uit de tarieven voor de
zorgproductie. Dit lijkt te impliceren dat de umc’s hun publieke taken wel deels moeten
bekostigen uit de tarieven voor zorgproductie. Genoemde leden vragen of dit klopt.
Gaat het dan slechts om de tarieven voor de productie van topreferente en innovatieve
zorg, of ook om tarieven voor productie van andere zorg? In hoeverre is er aldus werkelijk
sprake van een level playing field voor umc’s ten opzichte van algemene ziekenhuizen voor wat betreft de kapitaallasten
die samenhangen met de (reguliere) zorgproductie?
De leden van de D66-fractie ontvangen voorts graag nadere toelichting van de Minister
op de keuze om in 2013 een andere bekostigingswijze van de kapitaallasten voor publieke
taken van umc’s door te voeren, en nu per 2020 weer aan te knopen bij de oorspronkelijke
verdeling van voor 2013, overeenkomstig het oude Decentrale Huisvesting Academische
Ziekenhuizen (DHAZ)-kader. Om welke redenen geven de acht umc’s er nu met elkaar de
voorkeur aan om de oorspronkelijke verhouding van de kapitaallasten zoals ooit ten
tijde van de opstelling van het convenant DHAZ als basis is vastgesteld, te gebruiken
voor de verdeling per 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023? Liggen hier (absolute)
financiële motieven aan ten grondslag, of waren zij het bijvoorbeeld oneens met de
onderlinge verdeling van de bijdrage? Genoemde leden lezen in de brief over de situatie
tot 2020 het volgende: «De huidige situatie is er één waarin voor algemene ziekenhuizen
en umc’s een level playing field geldt voor kapitaallasten die samenhangen met zorgproductie,
maar waarin umc’s ook voldoende worden gecompenseerd voor kapitaallasten die samenhangen
met hun publieke taken.» Als dit inderdaad zo is, waarom heeft de Minister nu dan
toch besloten de verdeling van de vergoeding voor de kapitaallasten te wijzigen? Ligt
dit puur aan de voorkeur van de umc’s zelf? Waarom is ervoor gekozen de kapitaallasten
per 1 januari 2020 niet langer afhankelijk te laten zijn van de hoogte van de BBAZ?
Wat was de ratio om deze koppeling vanaf 2013 wel te maken? Waarom is destijds niet
gelijk gekozen om aan te sluiten bij de oude verdeling, gebaseerd op het DHAZ-convenant?
Klopt het dat de umc’s de komende jaren relatief veel zullen moeten investeren in
vervangende nieuwbouw en de instandhoudinginvesteringen? Zo ja, speelt dit een rol
in de thans gemaakte keuze? Tot slot vernemen de leden van de D66-fractie graag hoe
de hoogte van de nieuwe beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten academische zorg
zich verhoudt tot de bijdrage in de jaren hiervoor.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief en hebben hierover de
volgende vragen. In een eerdere inbreng over deze beschikbaarheidbijdrage1 constateerden deze leden dat er door de gewijzigde beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten
academische zorg naast de UMC’s en het Antoni van Leeuwenhoek nu ook andere partijen
(het PMC) in aanmerking kwamen voor deze beschikbaarheidbijdrage. Tegelijkertijd constateerden
deze leden dat de beschikbare middelen voor de beschikbaarheidbijdrage niet (structureel)
zouden worden verhoogd. In de beantwoording geeft de Minister inderdaad aan dat «er
eenmalig een extra bedrag wordt toegevoegd aan de beschikbare financiële middelen».
Betekent dit dat voor volgend jaar de beschikbare financiële middelen dus lager uitvallen
en betekent dit daarmee dat er per in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage
komende instelling vanaf volgend jaar een lager bedrag beschikbaar zal zijn? Wat betekent
dit voor de betreffende instellingen en waarom wordt er gekozen voor een eenmalige
toevoeging?
In voorliggende brief staat «voor de kapitaallasten (afschrijvingskosten en rentekosten)
van zorgaanbieders die zijn belast met publieke taken kan een compensatie nodig zijn
in aanvulling op de opbrengsten uit in rekening gebrachte tarieven voor die zorg».
Het lijkt de leden van de SP-fractie logisch dat deze instellingen voor deze publieke
taken een beschikbaarheidbijdrage ontvangen. Eerder deden genoemde leden het voorstel
om het vastgoed van ziekenhuizen te deprivatiseren. Graag horen zij waarom hier niet
voor wordt gekozen, ook/juist om zo de uitvoering van publieke taken te beschermen.
II Reactie van de Minister
Ik heb de beantwoording van de vragen per fractie ingedeeld en een nummering aangebracht
in de vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
1.
Kan de Minister toelichten wat de verwachte kosten als gevolg van de geprognosticeerde
instandhoudingsinvesteringen en vervangende nieuwbouw bij umc’s zullen zijn? Kan voorts
worden toegelicht of de bedragen die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanaf 2020
in stappen aan de umc’s toebedeelt, kostendekkend zullen zijn?
Antwoord
Umc’s zijn zelf verantwoordelijk voor hun businessplan omtrent geplande nieuwbouw/verbouw
en instandhouding. Ten tijde van de totstandkoming van het DHAZ-convenant is een prognose
gegeven voor 40 jaren (tot en met 2043).2 Van deze prognose is in de tussentijd geen update gemaakt of beschikbaar gesteld
aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) of de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa). Een betere inschatting dan omschreven in de voorhangbrief3 is niet te geven. Aangezien de beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten van umc’s
een maximumbedrag is, is het voor de zorgaanbieders een kader waarbinnen de investeringen
plaats moeten vinden. Het is aan de zorgaanbieder om met dit gegeven kader kostendekkend
te investeren. De NZa of VWS heeft geen signalen ontvangen dat dit niet mogelijk zou
zijn. De jaarlijkse stappen zijn bedoeld om toe te groeien naar de situatie waarbij
er in die situatie met de beschikbaarheidbijdrage de volledige twintig jaar (vanaf
2003) aan kapitaallasten voor de investeringen voor de publieke functies wordt bekostigd
(bij een afschrijvingstermijn van 5%=20 jaar). Op basis van de prognoses uit 2003,
die de umc’s nog steeds de beste nadering van de te verwachten realisatie vinden,
wordt verwacht dat deze methodiek kostendekkend zal zijn.
2.
De Minister schrijft dat er voor 2020 een bedrag van € 40.252.972 door de NZa wordt
verdeeld over de umc’s. Kan worden toegelicht welk bedrag er is gereserveerd voor
2020 voor de beschikbaarheidbijdrage voor het Antoni van Leeuwenhoek (AvL) en het
Prinses Maxima Centrum (PCM)? Deze ziekenhuizen zijn geen umc’s, maar ontvangen wel
een beschikbaarheidbijdrage. Daar zijn de leden van de VVD-fractie het mee eens; deze
ziekenhuizen verrichten namelijk ook onderzoek en leveren topreferente zorg.
Antwoord
Het genoemde bedrag betreft de beschikbaarheidbijdrage voor de kapitaallasten die
samenhangen met het leveren van academische zorg door umc’s (BBKAZ). Het PMC ontvangt
geen BBKAZ, maar krijgt een integrale beschikbaarheidbijdrage voor topreferente zorg
via de beschikbaarheidbijdrage academische zorg (BBAZ) waarin de kapitaallasten zijn
meegenomen. Voor het Antoni van Leeuwenhoek (AVL) verandert er niets. Het AVL ontvangt
op basis van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg een kostendekkende vergoeding
voor de kapitaallasten die samenhangen met het leveren van topreferente zorg. De verantwoordelijkheid
voor het per zorgaanbieder vaststellen van (de hoogte van) de beschikbaarheidbijdrage
voor kapitaallasten ligt bij de NZa. Ik ben voornemens om de NZa op 13 maart 2020
de aanwijzing toe te sturen zodat zij vervolgens haar beleidsregels voor de BBKAZ
kan vaststellen.
3.
Kan de Minister toelichten of er ziekenhuizen zijn die wellicht in de (nabije) toekomst
ook voor een beschikbaarheidbijdrage in aanmerking gaan komen? Zo ja, welke?
Antwoord
Om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage academische zorg moeten
ziekenhuizen aan alle drie de toelatingscriteria voldoen, zoals omschreven in de Aanwijzing
hervorming beschikbaarheidbijdrage academische zorg.4 De BBKAZ is gebonden aan het DHAZ convenant en derhalve alleen beschikbaar voor umc’s.
Om de instandhoudingsinvestering voor academische zorg te kunnen realiseren zijn de
umc’s langlopende financiële verplichtingen aangegaan, waardoor het nagenoeg onmogelijk
is dit kostenniveau te beïnvloeden. Dat brengt met zich dat het totaal te verdelen
bedrag voor umc’s niet over meer partijen kan worden verdeeld zonder dat de umc’s
minder vergoeding zullen ontvangen om aan hun verplichtingen te voldoen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
1.
Zij vragen of het vastgoed van de umc’s op een eenduidige wijze gewaardeerd wordt.
Wordt het vastgoed daarnaast door een en dezelfde organisatie gewaardeerd? Welke verschillen
zijn er in de staat van het vastgoed?
Antwoord
De wijze van waardering van vastgoed volgt uit de regels voor de jaarverslaggeving.
Het vastgoed wordt door de zorgaanbieders zelf gewaardeerd in de jaarrekening. Er
bestaat geen derde partij die dat voor hen doet. Toetsing vindt plaats door een externe
accountant. Over de staat van het vastgoed bij de verschillende umc’s bestaat geen
duidelijk beeld bij het Ministerie van VWS of de NZa. Het is de verantwoordelijkheid
van de umc’s zelf die staat bij te houden. Aangezien de umc’s in verschillende perioden
zijn gebouwd, zullen hierdoor verschillende inspanningen met betrekking tot het onderhoud
worden gevraagd. De meeste umc’s hebben lange termijn onderhoudsplannen, waarbij afhankelijk
van het jaar van nieuwbouw de benodigde renovaties en onderhoudswerkzaamheden zijn
gepland. Deze onderhoudsplannen zijn onderdeel van de DHAZ-systematiek en daarmee
ook van de BBKAZ.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 4 februari 2020 (Kamerstuk
31 016, nr. 279) heb aangegeven zal ik, mede in het kader van de motie van het lid Van den Berg (Kamerstuk
34 767, nr. 47), de komende periode nader onderzoek laten doen naar mogelijke knelpunten rond de
eenduidige waardering van zorgvastgoed en u hier voor de begrotingsbehandeling 2021
over informeren.
2.
De huidige verdeling van kapitaallasten is afhankelijk van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage
academische zorg (BBAZ). Umc’s geven aan de oorspronkelijke verdeling te willen gebruiken.
De leden van de CDA-fractie vragen voor wie dat voordelig is en waarom dat het geval
is. Kan de Minister een overzicht geven van de verschillen in percentages?
Antwoord
Het is de bedoeling dat ieder umc een beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten
krijgt die past bij de uitvoering van de opgedragen publieke taken waarvoor een beschikbaarheidbijdrage
academische zorg wordt verkregen. De beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten wordt
vastgesteld op grond van de voornoemde staat van onderhoud en plannen en leidt met
voornoemd uitgangspunt tot volgende verschuiving ten opzichte van de huidige verdeling:
3.
Genoemde leden vragen wie ten koste van wie betaalt, met betrekking tot vervangende
nieuwbouw. Deze leden vragen tevens waarop vervangende nieuwbouw is gebaseerd (zoals
aantallen studenten en samenwerkingen).
Zoals in het vorige antwoord al is aangegeven is het de bedoeling dat ieder umc een
beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten krijgt die past bij de uitvoering van
de opgedragen publieke taken waarvoor een beschikbaarheidbijdrage academische zorg
wordt verkregen. De beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten wordt vastgesteld
op grond van de voornoemde staat van onderhoud en plannen en leidt tot een juiste
onderlinge verdeling van de middelen die beschikbaar zijn. De BBKAZ is een beschikbaarheidbijdrage
voor kapitaallasten die noodzakelijk zijn om de umc’s in staat te stellen de academische
zorg te leveren en te garanderen (last resort). De kapitaallasten voor de werkplaatsfunctie
ten behoeve van de faculteit van de umc’s worden nog steeds op basis van de DHAZ-systematiek
vergoed door het Ministerie van OCW. Investeringen in renovatie en nieuwbouw in de
medisch specialistische zorg zijn zelfstandige beslissingen van de ziekenhuizen en
umc’s. De onderhoudskosten en afschrijvingen worden betaald uit de tarieven die bij
de zorgverzekeraars in rekening worden gebracht. Deels op basis van vrije prijsonderhandelingen,
deels op basis van gereguleerde tarieven en deels uit het kapitaaldeel in beschikbaarheidbijdragen.
De planning en besluitvorming van nieuwbouw van een umc is een complex en langdurig
proces. De keuzes worden gemaakt op basis van uitvoerig onderzoek naar, onder meer,
lange termijn ontwikkelingen in de zorg, het onderwijs en het onderzoek, alsmede naar
de mogelijkheden van de locatie en de bereidheid van financiers te voorzien in de
benodigde middelen.
4.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
1.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de publieke taken van academische ziekenhuizen
bestaan uit topreferente en innovatieve zorg, wetenschappelijk onderwijs, onderzoek
en de opleiding van medisch specialisten. Hoe zijn de kapitaallasten van de academische
ziekenhuizen (gezamenlijk) relatief en absoluut over deze verschillende publieke taken
verdeeld?
Antwoord
De verdeling van de kapitaallasten over de genoemde taken is niet precies te bepalen,
omdat er sprake is van geïntegreerde bedrijfsvoering. Medisch specialisten voeren,
binnen hun functie, de vijf kerntaken van de umc’s, (topreferente) patiëntenzorg,
onderwijs, onderzoek, opleiding en innovatie) uit. Dat betekent dat ook het gebruik
van ruimten, veelal, tegelijkertijd, voor deze taken wordt, gebruikt. Een medisch
specialist in een umc behandelt een patiënt, die vaak is betrokken in een onderzoek
naar die behandeling, terwijl de behandeling ook onderdeel is van het onderwijs aan
studenten (coassistenten) en de opleiding van gespecialiseerde zorgprofessionals (zoals
aio’s en gespecialiseerde verpleegkundigen).
2.
Genoemde leden lezen voorts dat de kapitaallasten voor publieke taken aanvullend worden
bekostigd met een beschikbaarheidsbijdrage en niet volledig uit de tarieven voor de
zorgproductie. Dit lijkt te impliceren dat de umc’s hun publieke taken wel deels moeten
bekostigen uit de tarieven voor zorgproductie. Genoemde leden vragen of dit klopt.
Gaat het dan slechts om de tarieven voor de productie van topreferente en innovatieve
zorg, of ook om tarieven voor productie van andere zorg?
Antwoord
De publieke taken en zorgproductie zijn niet zodanig van elkaar te scheiden dat een
onderscheid gemaakt kan worden in het vastgoed dat daarvoor wordt gebruikt. Zie ook
het antwoord op de eerste vraag van de leden van de D66-fractie. Daardoor zijn ook
de kosten voor het in stand houden van vastgoed voor die publieke taken en de zorgproductie
niet scherp af te bakenen. Bovendien wordt bij het ontvangen van inkomsten uit het
in rekening brengen van tarieven voor zorg geen onderscheid gemaakt naar topreferente,
innovatieve of «andere» zorg. Daarom vindt een inschatting van de kosten voor het
vastgoed voor de uitvoering van publieke taken plaats op basis van het DHAZ en is
het niet uitgesloten dat de kapitaallasten voor die publieke taken deels worden gefinancierd
uit opbrengsten uit «andere» zorg.
3.
In hoeverre is er aldus werkelijk sprake van een level playing field voor umc’s ten
opzichte van algemene ziekenhuizen voor wat betreft de kapitaallasten die samenhangen
met de (reguliere) zorgproductie?
Antwoord
De beschikbaarheidbijdrage moet worden beschouwd als een compensatie aan de umc’s
van de door de overheid opgedragen publieke taken. Die beschikbaarheidbijdrage moet
voldoende zijn om die publieke taken te kunnen uitvoeren. De beschikbaarheidbijdrage
mag niet zodanig zijn dat sprake is van onrechtmatige staatssteun. Daarom is bij de
totstandkoming van het DHAZ-convenant kritisch gekeken naar de middelen die beschikbaar
moeten worden gesteld om die publieke taken te kunnen vervullen. De insteek voor het
verstrekken van een beschikbaarheidbijdrage voor de kapitaallasten voor publieke taken
van umc’s zou met de criteria «niet te veel» en «niet te weinig» tot gevolg moeten
hebben dat umc’s niet bevoordeeld worden boven algemene ziekenhuizen. De kapitaallasten
die samenhangen met de reguliere zorgproductie moeten worden bekostigd uit de opbrengst
van de in rekening gebrachte tarieven voor die productie, net als bij andere ziekenhuizen.
4.
De leden van de D66-fractie ontvangen voorts graag nadere toelichting van de Minister
op de keuze om in 2013 een andere bekostigingswijze van de kapitaallasten voor publieke
taken van umc’s door te voeren, en nu per 2020 weer aan te knopen bij de oorspronkelijke
verdeling van voor 2013, overeenkomstig het oude Decentrale Huisvesting Academische
Ziekenhuizen (DHAZ)-kader. Om welke redenen geven de acht umc’s er nu met elkaar de
voorkeur aan om de oorspronkelijke verhouding van de kapitaallasten zoals ooit ten
tijde van de opstelling van het convenant DHAZ als basis is vastgesteld, te gebruiken
voor de verdeling per 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023? Liggen hier (absolute)
financiële motieven aan ten grondslag, of waren zij het bijvoorbeeld oneens met de
onderlinge verdeling van de bijdrage?
Antwoord
Voorafgaand aan de keuze van de Minister voor een bekostigingswijze van kapitaallasten
heeft de NZa advies uitgebracht over het convenant DHAZ. Op grond van dit convenant,
dat geldt sinds 2004, konden en kunnen de umc’s beschikken over een jaarlijks investeringskader
(voor instandhoudinginvesteringen en vervangende nieuwbouw). In dat advies was echter
geen rekening gehouden met de middelen die waren toegekend in het kader van de systematiek
op grond van de regeling Planning Bouwvolume Academische ziekenhuizen (de zogenoemde
PBA-middelen). Dat was een investeringskader van de umc’s voor planning en bouw geldend
voorafgaand aan het DHAZ. Om te voorkomen dat een beschikbaarheidbijdrage zou moeten
worden vastgesteld alleen op basis van DHAZ terwijl voor hetzelfde al PBA-middelen
waren toegekend, is het advies van de NZa over DHAZ wel gevolgd, maar met dien verstande
dat daarbij expliciet rekening gehouden moest worden met de toegekende PBA-middelen.
Bij de invoering van de beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg in
2013 was de gedachte dat er een normatieve relatie zou bestaan tussen de uitgevoerde
publieke taken in het kader van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg en de
daarmee gemoeid gaande kapitaallasten. In het kader van de beëindiging van het bouwregime
op basis van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de overgang naar prestatiebekostiging
werd in de tarieven voor reguliere zorg immers ook een normatieve component opgenomen
voor kapitaallasten. Gebleken is dat de huidige normatieve verdeling van de kapitaallastenvergoeding
(naar rato van het aandeel in de beschikbaarheidbijdrage academische zorg) leidt tot
een verdeling van kapitaallastenvergoeding tussen umc’s die geen recht doet aan het
in de antwoorden op de vragen 2 en 3 van deze fractie geformuleerde uitgangspunt.
In overleg met de umc’s is derhalve besloten om in de nieuwe situatie aan te sluiten
bij het convenant DHAZ, zodat de vergoedingen die zien op kapitaallasten voor academische
zorg meer in relatie worden gebracht met de te verwachten kosten als gevolg van de
verwachte instandhoudinginvesteringen en vervangende nieuwbouw bij de individuele
umc’s. De omvang van de beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten speelt bij deze keuze
hierbij geen rol: de omvang blijft op totaalniveau voor alle umc’s gezamenlijk ongewijzigd
(zie hiervoor het antwoord op vraag 9).
5.
Genoemde leden lezen in de brief over de situatie tot 2020 het volgende: «De huidige
situatie is er één waarin voor algemene ziekenhuizen en umc’s een level playing field
geldt voor kapitaallasten die samenhangen met zorgproductie, maar waarin umc’s ook
voldoende worden gecompenseerd voor kapitaallasten die samenhangen met hun publieke
taken.» Als dit inderdaad zo is, waarom heeft de Minister nu dan toch besloten de
verdeling van de vergoeding voor de kapitaallasten te wijzigen? Ligt dit puur aan
de voorkeur van de umc’s zelf?
Antwoord
Zoals hiervoor is geschetst levert de huidige methodiek onzekerheid op voor de umc’s
als de compensatie voor kapitaallasten voor publieke taken geënt wordt op het aandeel
in de beschikbaarheidbijdrage academische zorg die bovendien pas een jaar later wordt
vastgesteld. Die financiële onzekerheid heeft als ongewenst effect dat investeringen
en innovaties worden uitgesteld. Belangrijk is dat zo snel mogelijk zicht is op de
omvang van zorgkosten. De terugkeer naar de DHAZ-verdelingsmethodiek heeft dus voordelen
voor alle betrokken partijen. Voor de umc’s als totaal is met de BBAZ en de BBKAZ
een onderling level playing field gecreëerd.
6.
Waarom is ervoor gekozen de kapitaallasten per 1 januari 2020 niet langer afhankelijk
te laten zijn van de hoogte van de BBAZ?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 3 en 4.
7.
Wat was de ratio om deze koppeling vanaf 2013 wel te maken? Waarom is destijds niet
gelijk gekozen om aan te sluiten bij de oude verdeling, gebaseerd op het DHAZ-convenant?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 4 en 5.
8.
Klopt het dat de umc’s de komende jaren relatief veel zullen moeten investeren in
vervangende nieuwbouw en de instandhoudinginvesteringen? Zo ja, speelt dit een rol
in de thans gemaakte keuze?
Antwoord
De NZa gaat ervan uit dat de prognoses die de umc’s via de NFU aan het Ministerie
van VWS of de NZa levert nog up to date zijn of in ieder geval voldoen. Dit zijn in
ieder geval de meest recente cijfers om een antwoord op de vraag te kunnen geven.
9.
Tot slot vernemen de leden van de D66-fractie graag hoe de hoogte van de nieuwe beschikbaarheidbijdrage
voor kapitaallasten academische zorg zich verhoudt tot de bijdrage in de jaren hiervoor.
Antwoord
De totale omvang van beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten voor umc’s blijft
gelijk. De verdeling tussen de umc’s wordt anders. De bijdrage voor kapitaallasten
is gelijk aan deze bijdrage in voorgaande jaren, met dien verstande dat door de NZa
een berekening is gemaakt van de noodzakelijke duurzame hoogte van deze bijdrage.
Die berekening brengt met zich dat deze beschikbaarheidbijdrage tot 2023 jaarlijks
met circa € 40.000 euro wordt verhoogd. Daarnaast wordt de BBKAZ conform de reguliere
systematiek van de beschikbaarheidbijdragen jaarlijks geïndexeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
1.
In een eerdere inbreng over deze beschikbaarheidbijdrage5 constateerden deze leden dat er door de gewijzigde beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten
academische zorg naast de UMC’s en het Antoni van Leeuwenhoek nu ook andere partijen
(het PMC) in aanmerking kwamen voor deze beschikbaarheidbijdrage. Tegelijkertijd constateerden
deze leden dat de beschikbare middelen voor de beschikbaarheidbijdrage niet (structureel)
zouden worden verhoogd. In de beantwoording geeft de Minister inderdaad aan dat «er
eenmalig een extra bedrag wordt toegevoegd aan de beschikbare financiële middelen».
Betekent dit dat voor volgend jaar de beschikbare financiële middelen dus lager uitvallen
en betekent dit daarmee dat er per in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage
komende instelling vanaf volgend jaar een lager bedrag beschikbaar zal zijn? Wat betekent
dit voor de betreffende instellingen en waarom wordt er gekozen voor een eenmalige
toevoeging?
Antwoord
Allereerst moet onderscheid worden gemaakt tussen de beschikbaarheidbijdrage bedoeld
in de Aanwijzing hervorming beschikbaarheidbijdrage academische zorg en de beschikbaarheidbijdrage
voor kapitaallasten academische zorg zoals bedoeld in de voorhangbrief.6 Door aan te sluiten bij het convenant DHAZ worden de vergoedingen die zien op kapitaallasten
meer in relatie gebracht met de te verwachten kosten als gevolg van de geprognosticeerde
instandhouding-investeringen en vervangende nieuwbouw bij de umc’s. Jaarlijks zal
daarom de beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten academische zorg voor de umc’s
in gelijke stappen worden verhoogd tot aan het verwachte structurele eindniveau in
2023. Voor 2020 wordt verwacht dat de NZa een bedrag van € 40.252.972 verdeeld over
de umc’s. De jaarlijkse stap die erbij komt, prijspeil 2020, bedraagt € 45.804. De
BBKAZ inclusief de jaarlijkse stap wordt elk jaar geïndexeerd met de materiële index.
Deze verdeling geldt voor de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023. Het AvL is niet betrokken
bij het convenant DHAZ. Het ontvangt in navolging van het verkrijgen van zijn BBAZ
ook een vergoeding voor kapitaallasten op basis van de beschikbaarheidsbijdrage BBAZ.
Dit zal niet wijzigen. Het Prinses Máxima Centrum (PMC) is ook niet betrokken bij
het convenant DHAZ. Het ontvangt een vergoeding voor de kapitaallasten voor zover
het research betreft via de BBAZ, de overige kapitaallasten worden voor deze zorgaanbieders
vergoed uit de opbrengsten van in rekening gebrachte tarieven. De middelen en de eenmalige
verhoging bedoeld in het «Verslag van een schriftelijk overleg» waarover de geachte
leden van de SP-fractie spreken betreffen de beschikbaarheidbijdrage voor academische
zorg voor enkel de umc’s. Er vindt dus geen herverdeling plaats, noch is er sprake
van een eenmalige toevoeging.
2.
In voorliggende brief staat «voor de kapitaallasten (afschrijvingskosten en rentekosten)
van zorgaanbieders die zijn belast met publieke taken kan een compensatie nodig zijn
in aanvulling op de opbrengsten uit in rekening gebrachte tarieven voor die zorg».
Het lijkt de leden van de SP-fractie logisch dat deze instellingen voor deze publieke
taken een beschikbaarheidbijdrage ontvangen. Eerder deden genoemde leden het voorstel
om het vastgoed van ziekenhuizen te deprivatiseren. Graag horen zij waarom hier niet
voor wordt gekozen, ook/juist om zo de uitvoering van publieke taken te beschermen.
Antwoord
Om de uitvoering van publieke taken te garanderen is het niet nodig om de zorgaanbieders
die met die uitvoering worden belast te deprivatiseren. Bij umc’s lopen die publieke
en private taken door elkaar dan wel zijn deze zodanig nauw met elkaar verbonden dat
deze in de praktijk niet dan wel slecht van elkaar zijn af te bakenen en daarmee te
scheiden. Bovendien mag worden betwijfeld of de bedoelde publieke taken wel afzonderlijk
zijn uit te voeren zonder dat ook de andere zorgproductie wordt geleverd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg