Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Geurts over de wijziging van de salmonellabestrijding bij pluimvee
Vragen van het lid Geurts (CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de wijziging van salmonellabestrijding bij pluimvee (ingezonden 30 januari 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 9 maart
            2020).
         
Vraag 1
            
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dieren van pluimveehouders onnodig vervroegd
               worden geslacht nadat deze in eerste instantie positief zijn getest, maar waar bij
               second opinion blijkt dat er geen sprake is van salmonellabesmetting?
            
Antwoord 1
            
Ja. Echter, op dit moment is nog een twistpunt met de Europese Commissie met welke
               zekerheid gesteld mag worden dat er geen sprake is van salmonellabesmetting na een
               negatieve hertest.
            
Vraag 2
            
In hoeverre is het vervroegd slachten van dieren, al voordat met zekerheid is te zeggen
               dat er sprake is van salmonellabesmetting, proportioneel te noemen?
            
Antwoord 2
            
Nederland heeft tot nu toe verdedigd dat onze aanpak effectief is, de voedselveiligheid
               waarborgt en voorkomt dat gezonde dieren onnodig vroegtijdig gedood worden en daarmee
               dat onze aanpak proportioneel is. De EU-regelgeving laat echter geen ruimte voor de
               routinematige hertest die Nederland bij elke eerste positieve testuitslag op salmonella
               bij vermeerderingsdieren uitvoert. De EU-regelgeving schrijft voor dat vermeerderingsdieren
               bij een geconstateerde besmetting meteen uit productie genomen moeten worden. Dat
               is zo overeengekomen bij de totstandkoming van de uitvoeringsverordening voor vermeerderingsdieren
               in 2010. Er was toen niet voldoende vertrouwen dat het hertesten goed in staat is
               om een salmonellabesmetting in een koppel altijd accuraat aan te tonen. Dat is een
               risico voor de voedselveiligheid.
            
Het is nu aan Nederland om de Europese Commissie en andere lidstaten te overtuigen,
               vooral door te laten zien dat het met hertesten wel goed mogelijk is om besmette koppels
               te herkennen en dat het huidige strenge EU-voorschrift niet nodig is. Dat biedt de
               mogelijkheid om de Europese regelgeving ter discussie te stellen, die nu geen ruimte
               laat voor een routinematige hertest bij alle eerste positieve testuitslagen.
            
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft eind 2019 aan Wageningen
               University and Research (WUR) gevraagd om de verschillende bestrijdingsaanpakken te
               vergelijken en een wetenschappelijk onderbouwde evaluatie te maken van de mate waarin
               het hertesten een salmonellabesmetting in een koppel, accuraat kan aantonen. Ik heb
               gevraagd om de eerste resultaten uiterlijk april te mogen ontvangen.
            
Vraag 3
            
Op welke wijze heeft u zich ingezet om binnen de Europese regelgeving op dit vlak
               ruimte te behouden voor de Nederlandse werkwijze en te voorkomen dat dit besluit genomen
               moest worden?
            
Antwoord 3
            
Nederland heeft meermalen aan de Europese Commissie uitgelegd dat onze aanpak tot
               doel heeft om zowel de voedselveiligheid te waarborgen als ook te voorkomen dat gezonde
               dieren onnodig geslacht moeten worden en dat Nederland daarmee volledig handelt in
               de geest van de Europese regelgeving. Er was verder geen speelruimte omdat de hertest,
               die NL standaard in alle gevallen toepast, op grond van Europese regelgeving slechts
               in «uitzonderingsgevallen waarin de bevoegde autoriteit reden heeft om te twijfelen
               aan de juistheid van het resultaat» mag worden toegepast.
            
Vraag 4
            
Kunt u van de afgelopen jaren per jaar aangeven bij hoeveel bedrijven en stallen in
               de eerste controlemonsters besmet bleken te zijn met salmonella? In hoeveel van deze
               gevallen is bij second-opinion door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
               gebleken dat er toch geen sprake was salmonella?
            
Antwoord 4
            
In 2016 waren er 24 stallen verdacht op 8 bedrijven. Bij het onderzoek door de NVWA
               is in 15 stallen op 7 bedrijven geen besmetting met salmonella aangetoond. In 2017
               waren er 2 stallen op 2 bedrijven verdacht. In beide gevallen heeft de NVWA geen salmonella
               kunnen aantonen. In 2018 waren er 5 stallen op 5 bedrijven verdacht. In geen van deze
               stallen is salmonella aangetroffen door de NVWA. In 2019 waren er 16 stallen verdacht
               op 8 bedrijven. In 7 stallen op 4 bedrijven is geen salmonella aangetoond door de
               NVWA.
            
Vraag 5 en 6
            
Hoe groot is de kans dat de eerste testuitslag onjuist is?
Kan er gezien deze kans op een onjuiste eerste uitslag gesproken worden van gerede
               twijfel bij de uitslag van de eerste tests? Hoe kan deze foutmarge worden verklaard?
            
Antwoord 5 en 6
            
Deze vraag is onderdeel van het aan WUR gevraagde vergelijkend onderzoek en ik hoop
               dat het hierover uitsluitsel zal geven. Tot dusverre is niet precies bekend hoe groot
               de kans is op een onjuiste eerste testuitslag. De cijfers in antwoord nr. 4 en ook
               de voortgaande monitoring van bedrijven die een (negatieve) hertest ondergingen, lijken
               erop te wijzen dat dat percentage aanzienlijk is. Echter, daarbij moet ook rekening
               worden gehouden met de mogelijkheid dat de tweede testuitslag misschien onjuist is.
            
In essentie is het de vraag in hoeverre salmonella in het eerste monster betekent
               dat de stal waaruit dat monster afkomstig is, daadwerkelijk besmet is. Het kan namelijk
               voorkomen dat het monster wèl besmet is maar de stal niet. Die situatie kan zijn ontstaan
               doordat bijvoorbeeld een mengmonster van verschillende stallen is onderzocht, nabesmetting,
               «onzorgvuldige» monstername, etc. De hertest beoogt daarover uitsluitsel te geven.
            
Bedrijven die in tweede instantie negatief blijken worden nadien gevolgd om zekerheid
               te bieden dat dat koppel niet onverhoopt toch nog besmet blijkt (dus vals negatief).
            
Vraag 7
            
Welke mogelijkheden zijn er om de foutmarge van de eerste testuitslag substantieel
               te verkleinen en daarmee het onnodig vervroegd slachten te voorkomen?
            
Antwoord 7
            
Het vergelijkend onderzoek door WUR moet daarvoor aanknopingspunten bieden.
Vraag 8
            
Worden er later in de pluimveevleesketen ook nog testen gedaan op salmonellabesmetting
               en als daar dan sprake van blijkt, welke stappen worden dan genomen?
            
Antwoord 8
            
Ja, de Europese regelgeving schrijft gedetailleerd voor wanneer welke testen gedaan
               moeten worden in de gehele pluimveevleesketen in de slachtfase en welke gevolgen verbonden
               moeten worden aan gevonden besmettingen.
            
Vraag 9
            
Is er voor pluimveehouders sprake van gederfde inkomsten als zij hun dieren vervroegd
               moeten slachten? Zo ja, hoe hoog zijn de gederfde inkomsten en hoe verhouden deze
               zich tot de bestrijdingskosten en de Europese cofinanciering aan het Nederlandse salmonellaprogramma?
            
Antwoord 9
            
Er is inderdaad sprake van inkomstenderving voor pluimveehouders indien zij de dieren
               vervroegd moeten slachten. Hoe hoog die is, is moeilijk te zeggen omdat dit mede afhankelijk
               is van het moment in de productiecyclus waarop de besmetting wordt geconstateerd.
               In mijn brief van 27 januari jl. vermelde ik de verwachte Europese cofinanciering.
               Inmiddels heeft de Europese Commissie een bedrag van € 2.255.000 toegekend waarvan
               € 208.000 voor de bestrijdingskosten. Nederland zal komend najaar voor die laatste
               kosten aanvullend budget kunnen aanvragen omdat die kosten naar verwachting hoger
               zullen zijn dan bij de aanvraag in 2019 begroot.
            
Ik wil er overigens op wijzen dat in een Europese context ook de kosten die verbonden
               zijn aan voedselveiligheid en volksgezondheid aandacht krijgen, met name in de lidstaten
               die er niet bij voorbaat van uitgaan dat het standaard hertesten zoals Nederland deed
               de voedselveiligheid afdoende waarborgt.
            
Op dit moment is het ‘t meest belangrijk dat Nederland zich zoals de Europese Commissie
               eist, houdt aan de Europese regelgeving en zo laat zien dat het een betrouwbare handelspartner
               is. Dat biedt Nederland de kans om de Europese Commissie en ander lidstaten ervan
               te overtuigen dat een andere bestrijdingsvoorschift wenselijk is.
            
Vraag 10 en 11
            
Wat bent u voornemens te gaan doen om de Nederlandse werkwijze, met second opinion
               door de NVWA alvorens dieren worden geslacht, alsnog weer mogelijk te maken?
            
Indien dit niet mogelijk is, welke andere aanpakken zijn er mogelijk die vergelijkbare
               waarborgen biedt voor de voedselveiligheid en tegelijkertijd de kans dat dieren onnodig
               voortijdig afgevoerd moeten worden zo klein mogelijk maakt?
            
Antwoord 10 en 11
            
Voor het antwoord op deze vragen wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden op vraag
               2 en 5/6.
            
Vraag 12
            
Kunt u aangeven hoe andere lidstaten omgaan met de EU-voorschriften voor salmonellabestrijding?
Antwoord 12
            
Ik ga ervan uit dat ook de andere lidstaten zich houden aan de Europese voorschriften.
Vraag 13
            
Geldt in andere lidstaten een doormeldplicht in het geval van positieve monsters?
Antwoord 13
            
De veehouder moet de positieve uitslag op het formulier voor VoedselKeteninformatie
               formulier vermelden dat meegaat naar de slachterij. Wanneer pluimvee dat in een andere
               lidstaat is grootgebracht, in Nederland wordt geslacht geldt dat alleen voor de belangrijkste
               typen salmonella, namelijk salmonella enteritidis (Se) en salmonella typhimurium (St).
            
In de fase na de slachterij geldt een «doormeldplicht» bij overschrijding van de norm
               voor Se en St voor vers pluimveevlees, en voor alle salmonellatypen voor al het andere
               pluimveevlees. Daarbij wordt ook verwezen naar de informatieplicht en recall verplichting
               op grond van artikel 19 van de General Food Law. Deze verplichtingen gelden voor alle
               lidstaten. Voor zover bekend houden alle lidstaten die zich daar ook aan.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.