Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, Voordewind en De Roon over het bericht dat de VN een zwarte lijst gepubliceerd heeft van bedrijven die zakendoen in Israëlische nederzettingen
Vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Voordewind (ChristenUnie) en De Roon (PVV) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het bericht dat de VN een zwarte lijst gepubliceerd heeft van bedrijven die zakendoen in Israëlische nederzettingen (ingezonden 14 februari 2020).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) en van Minister Kaag (Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen 6 maart 2020).
Vraag 1
Kent u het bericht «VN publiceert lijst van bedrijven met banden Israëlische nederzettingen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Welke redenen liggen ten grondslag aan het op dit moment en op deze wijze publiceren
van een dergelijke lijst door de VN Mensenrechtenraad?
Antwoord 2
De VN Mensenrechtenraad heeft de Hoge Commissaris in 2016 opdracht gegeven een database
in te stellen van bedrijven die actief zijn in Israëlische nederzettingen in de door
Israël bezette gebieden. De Hoge Commissaris heeft na een proces van informatie verzamelen
en hoor en wederhoor met bedrijven, besloten de lijst openbaar te maken conform deze
opdracht.
Vraag 3
In hoeverre acht u deze redenen of argumenten valide?
Antwoord 3
Aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database
te creëren, is het kabinet van mening dat deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen
gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad. Zie ook de antwoorden
op eerdere Kamervragen hierover van het lid Karabulut d.d. 27 september 2019, met
kenmerk 2019D37963.
Vraag 4
In hoeverre bent u het eens met het officiële narratief van de Raad dat het hier «geen
juridisch oordeel over de activiteiten van de bedrijven» betreft?
Antwoord 4
Het kabinet heeft geen reden om er een andere kwalificatie aan te geven.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het hier minstens gaat om een sterke (internationaal-)politieke veroordeling en daarmee een bruikbaar handvat voor verdere initiatieven
van de beweging voor Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS-beweging)?
Antwoord 5
Het rapport van de Hoge Commissaris stelt nadrukkelijk dat geen juridische kwalificatie
wordt gegeven aan de betrokkenheid van bedrijven bij specifieke activiteiten. De Hoge
Commissaris geeft slechts invulling aan het verzoek van de Mensenrechtenraad om feitelijk
vast te stellen of bedrijven betrokken zijn bij activiteiten die ten goede komen aan
nederzettingen. Het rapport bevat geen oproep tot een boycot, sancties of andere maatregelen.
Het valt niet uit te sluiten dat anderen deze lijst wel gaan gebruiken voor een dergelijke
oproep. Het standpunt van het kabinet over BDS is uw Kamer bekend.
Vraag 6 en 7
Is het niet ongewenst een dergelijke lijst te maken gezien het feit dat het niet juridisch
verboden is om zaken te doen in betwiste gebieden?
In hoeverre vindt u het rechtvaardig en terecht dat deze lijst alleen het Israëlisch-Palestijnse
vraagstuk betreft, en dat andere betwiste gebieden wederom ongemoeid worden gelaten?
Antwoord 6 en 7
De database was een van de onderdelen in een bredere resolutie over Israëlische nederzettingen
waarin gesteld wordt dat deze in strijd zijn met het internationaal recht. Dat is
in lijn met het standpunt van het kabinet en de EU. Nederland was, samen met de EU,
tegelijkertijd geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld
is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland
en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven
over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten
ligt. Om die redenen onthielden Nederland en de overige EU-lidstaten die destijds
zitting hadden in de MRR zich in 2016 van stemming op de betreffende resolutie.
Vanwege het bekende Nederlandse standpunt over nederzettingen ontmoedigt het kabinet
al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet
gebied. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van
dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.
Het is niet de eerste keer dat er in de VN-Mensenrechtenraad een lijst wordt gepresenteerd
met bedrijven. Vorig jaar presenteerde de Independent International Fact Finding Mission on Myanmar ook een lijst met bedrijven, in een rapport over economische belangen van het Myanmarese
leger.
Vraag 9 en 10
Deelt u de mening dat bedrijven die actief zijn in de Palestijnse gebieden een belangrijke
bijdrage leveren aan economische vooruitgang, werkgelegenheid, en waardevolle intermenselijke
contacten, en daarom alle steun verdienen?
Deelt u de mening dat publicatie van de lijst daarom juist contraproductief is of
kan zijn als het gaat om perspectieven op vrede en verzoening?
Antwoord 9 en 10
Nederzettingen zijn in strijd met het internationaal recht en een obstakel voor vrede.
Uit onderzoek van de Wereldbank in 2017 kwam naar voren dat opheffen van Israëlische
restricties op de Westelijke Jordaanoever voor een economische groei van ongeveer
33% kan zorgen in 2025.
Het kabinet is daarom niet van mening dat de nederzettingen en bedrijven die daar
actief zijn een positieve bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling of verzoening.
Vraag 11
Beaamt u dat publicatie van deze lijst door de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland
momenteel ook lid van is, in strijd is met het kabinetsstandpunt dat Nederland geen
boycots tegen Israël steunt?
Antwoord 11
Nee. Publiceren van feitelijke informatie is geen oproep tot een boycot.
Vraag 8 en 12
Wat zijn volgens u de (potentieel) negatieve effecten van publicatie van deze lijst
voor de betreffende bedrijven, zoals Booking.com, bijvoorbeeld als het gaat om het
in een kwaad daglicht stellen van deze bedrijven?
Wilt u in VN-verband op ferme wijze afstand nemen van publicatie van deze lijst, en
zich inzetten voor zuivering van de goede naam en faam van de betreffende ondernemingen?
Antwoord 8 en 12
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensenrechten
te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij
internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan
internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale
Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen
welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet
verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten
en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze
risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit
komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Het kabinet gaat niet speculeren over de mogelijke effecten van de lijst.
Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Vraag 13
Zet u zich er daarbij voor in dat deze publicatie niet kan leiden tot resoluties van
de VN-Veiligheidsraad?
Antwoord 13
Het kabinet is niet bekend met initiatieven of voornemens om deze kwestie te verwerken
in een resolutie bij de Veiligheidsraad.
Vraag 14
Wilt u genoemde zorgen over de publicatie van deze lijst delen tijdens de Raad Buitenlandse
Zaken d.d. 17 februari, en hierover in het bijzonder het gesprek aangaan met EU-lidstaten
die eveneens lid zijn van de VN-Mensenrechtenraad?
Antwoord 14
Het kabinet overlegt met de Europese partners over de gezamenlijke inzet in het Midden-Oosten
Vredesproces en de gezamenlijke inzet in de VN Mensenrechtenraad. Daarbij komt ook
het rapport met daarin de lijst van bedrijven actief in Israëlische nederzettingen
aan de orde.
Vraag 15
Bent u bereid u des te meer in te zetten voor het materieel schrappen van agendapunt
7 van de agenda van de VN-Mensenrechtenraad?
Antwoord 15
De Nederlandse inzet is gericht op het tegengaan van disproportionele aandacht voor
Israël in de VN, conform de motie Van der Staaij.
Toelichting
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid De Roon (PVV),
ingezonden 14 februari 2020 (vraagnummer 2020Z02992).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.