Schriftelijke vragen : De inkomensongelijkheid die door statistische keuzes kleiner lijkt dan hij is
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de inkomensongelijkheid die door statistische keuzes kleiner lijkt dan hij is (ingezonden 5 maart 2020).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Statistische keuzes vegen helft inkomensongelijkheid
onder het tapijt»? Wat is uw reactie hierop?1
Vraag 2
Klopt het dat de 33,4 miljard euro vermogenswinst van de Quote 500 in de afgelopen
twee jaar door het CBS wordt gezien als vermogenstransactie en niet als inkomen?
Vraag 3
Klopt het dat van het rendement van 28,5 procent op de AEX alleen de 4,6 procent dividend
als inkomen wordt gezien door het CBS?
Vraag 4
Waarom ziet het CBS dividend wel, en vermogenswinst niet als inkomen? Hoe ging het
CBS hier in voorgaande jaren mee om en is dit omwille van taakstellingen van de kabinetten
Rutte als te inventariseren statistiek komen te vervallen?
Vraag 5
Bent u het met de schrijver van het artikel eens dat de koopkracht van bezitters wel
degelijk stijgt als hun beleggingen of huizen in waarde stijgen? Onderschrijft u de
stelling dat zij de groei van hun vermogen kunnen aanwenden om meer bezit te verwerven
en dit door verhuur en dividend te gelde kunnen maken en dat dit door de huidige rentestand
zeer sterk wordt bevorderd?
Vraag 6
Kunt u uitleggen wat de ratio is achter de aftrek van rentebetalingen op het inkomen,
waardoor het inkomen lager lijkt dan het in werkelijkheid is? Zijn er belemmeringen
om deze als aftrekbare kosten op te voeren?
Vraag 7
Wat vindt u ervan dat enerzijds rentebetalingen van het inkomen worden afgetrokken
en anderzijds de vermogenswinst niet wordt gezien als inkomen, waardoor op twee verschillende
manieren het inkomen lager lijkt dan het is?
Vraag 8
In hoeverre is het gebruikelijk dat statistiekbureaus rentebetalingen van het inkomen
aftrekken en vermogenswinsten niet tellen als inkomen?
Vraag 9
Wat is uw reactie op de berekeningen van de schrijver van het artikel waaruit blijkt
dat als rentebetalingen niet van het inkomen worden afgetrokken en vermogenswinsten
wel worden meegenomen, de directe belastingen niet progressief zijn maar dat de hoogste
bezitsklasse een lager belastingtarief betaalt dan de lagere bezitsklassen?
Vraag 10
Wat vindt u van het feit dat als de lokale lasten en de indirecte belastingen, belastingen
op verbruik, worden meegenomen in de berekeningen, de hoogste bezitsklasse bijna 9
procent minder belasting betaalt dan de bezitsklassen daaronder? Deelt u de mening
dat er hiermee geen sprake is van een progressief maar van een regressief belastingstelsel?
Vraag 11
Klopt het dat indirecte en lokale heffingen veel zwaarder drukken op lagere bezitsklassen
dan op hogere? Kunt u dit kwantificeren voor mensen met een minimuminkomen, een modaal
inkomen en een dubbelmodaal of hoger inkomen?
Vraag 12
Kunt u, gezien uw antwoord op bovenstaande vraag, aangeven of de bewering «Het meer
indirect maken van de belastingen is echter niet per definitie extra nadelig voor
de lage inkomens» nog juist is en kunt u dit cijfermatig beargumenteren?2
Indieners
-
Gericht aan
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Gericht aan
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Indiener
R.M. Leijten, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.