Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Dik-Faber, Sienot, Agnes Mulder, Van der Lee en Van Raan over de Gedragscode Zon op Land
Vragen van de leden Dik-Faber (ChristenUnie), Sienot (D66), AgnesMulder (CDA), Van der Lee (GroenLinks) en Van Raan (PvdD) aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Milieu en Wonen, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Infrastructuur en Waterstaat over de Gedragscode Zon op Land (ingezonden 22 november 2019).
Antwoord van MinisterWiebes (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de ministers
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Milieu en Wonen en van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 4 maart 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 1113.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de «gedragscode zon op land» die op 13 november 2019 is
aangeboden aan leden van de vaste Kamercommissies voor Economische Zaken en Klimaat
en Binnenlandse Zaken?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het feit dat een brede coalitie van organisaties de gedragscode voor
zon op land heeft opgesteld en ondertekend?
Antwoord 2
Ik ben blij om te zien dat een brede coalitie zich gezamenlijk in een gedragscode
uitspreekt over de wijze waarop men zonnevelden in de toekomst, samen met de decentrale
overheden, wil gaan ontwikkelen. In mijn reactie op de moties van Dik-Faber (Kamerstuk
32 813, nr. 204 en 34 682, nr. 20) verwijs ik ook al naar deze gedragscode als een verdere doorwerking van de voorkeurvolgorde
zon in de werkwijze van de zonsector.
Vraag 3
Deelt u de mening dat de code bijdraagt aan de belangen van cultureel erfgoed, landschap,
natuur, omwonenden en grondeigenaren? Zo ja, waarom?
Antwoord 3
Ja, door de brede coalitie die deze code heeft ondertekend, verwacht ik dat deze zal
bijdragen aan de belangen van cultureel erfgoed, landschap, natuur, omwonenden en
grondeigenaren. Holland Solar vertegenwoordigt een groot gedeelte van de zonsector.
De concrete toezeggingen van de sector dat het bevoegd gezag het voortouw heeft bij
het proces om samen met de omgeving te komen tot zoekgebieden, en dat samen gezorgd
wordt voor participatie, de benadering van grondeigenaren en het ontwerp en beheer
van de zonneparken, sluiten aan bij de genoemde belangen. Wel zal er per locatie nog
maatwerk nodig zijn, zodat aangesloten kan worden op de kenmerken en identiteit van
een gebied. Ontwerp en inpassingen zijn hierbij belangrijke instrumenten. Iets waar
de code ook ruimte voor laat.
Vraag 4
In hoeverre sluit de gedragscode aan bij de uitvoering van de moties-Dik-Faber c.s.
(Kamerstukken 32 813, nr. 204 en 34 682, nr. 20) over de zonneladder, en daarmee bij de uitgangspunten voor de Regionale Energiestrategie
(RES) en de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
De sector legt zich met deze gedragscode vast op de principes achter het kabinetsbeleid
dat we eerder hebben geformuleerd in reactie op de moties vanuit uw Kamer over de
zonneladder. Het is goed te zien dat de sector de voorkeursvolgorde die naar aanleiding
hiervan is opgesteld in de eigen gedragscode heeft overgenomen. Zoals is aangegeven,
is de code een van de doorwerkingen van de genoemde moties en sluit het goed aan bij
de voorkeursvolgorde, die voortkomt uit de afwegingprincipes van de NOVI. In de voorkeursvolgorde
ligt de voorkeur in de eerste plaats bij zonnepanelen op daken, vervolgens bij gronden
met een andere primaire functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties,
vuilnisbelten, binnenwateren of bermen van spoor- en autowegen.
In het kader van het RES-proces monitoren Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen
op welke wijze deze voorkeursvolgorde is toegepast en wat de nationale effecten zijn
op landschap, natuur- en landbouwgronden. In lijn hiermee geeft de code aan dat het
lokaal bevoegd gezag het voortouw heeft in dit proces om te komen tot zoekgebieden
voor grootschalig zon-PV. Hier wordt in het RES-proces per regio vorm aan gegeven.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u het feit dat beschermde natuurgebieden (Natura2000-gebieden, Nationale
Parken en reeds ingerichte Natuurnetwerk Nederland gebieden) met deze code in principe
worden uitgesloten als inpassingslocatie voor zon op land?
Antwoord 5
De code geeft aan dat Nationale Parken en Natura 2000-gebieden buiten beschouwing
worden gelaten als mogelijke locatie voor zon op land. In de kabinetsbrief naar aanleiding
van de moties Dik-Faber wordt ruimte gelaten voor lokale maatwerkoplossingen in deze
gebieden, mits zonnevelden op land (en overigens ook op water) verantwoord kunnen
worden ingepast binnen de huidige wettelijke- en andere kaders. Die kaders zijn landschappelijke
en ruimtelijke inpassingseisen en vigerend natuurbeleid, zoals de instandhoudingsdoelen
voor beschermde diersoorten. De verwachting is dat deze kaders voldoende waarborg
bieden voor bescherming van waardevolle natuur. Door middel van monitoring in het
kader van de RES zal dit worden gevolgd.
Voor gebieden behorende bij het Natuurnetwerk hanteert de zonsector een «Nee-tenzij»
principe. De sector sluit deze dus niet uit, maar zet in op maatregelen waarmee het
initiatief positief uitpakt voor de relevante lokale natuurwaarden en landschappelijk
beleving. Dit sluit aan bij de kansen die bijvoorbeeld Wageningen University en Researchcentrum
zien voor het verhogen van de biodiversiteit bij zonneparken. In de brief naar aanleiding
van de moties van Dik-Faber heb ik ook aangegeven dat er in praktijk weinig aandacht
is voor het verbeteren van de biodiversiteit rond zonneparken. Ik ben dan ook blij
om te zien dat deze kansen door de zonsector worden gezien en omarmd.
Vraag 6
Bent u bereid om bevoegde gezagen zoals gemeenten en provincies te wijzen op het belang
om de code te gebruiken bij het vaststellen van beleid voor zon op land (locatiekeuze,
de eisen aan vormgeving, participatie omwonenden) en het opstellen van de RES'en?
Antwoord 6
Via het Nationaal Programma RES (NP RES) brengen we deze gedragscode onder de aandacht
van de RES’en. De reeds opgestelde voorkeursvolgorde zon is al opgenomen in de Handreiking
1.1 voor de RES’en en vormt onderdeel van het appreciatiekader voor de RES’en. In
dit kader wordt de toepassing ervan ook gemonitord.
Vraag 7
Bent u bereid om de inpassingsplannen voor de RES'en die in de aankomende tijd gemaakt
worden, mede te beoordelen aan de hand van deze gedragscode?
Antwoord 7
In mijn brief van 25 november 2019 over het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan
(INEK) (Kamerstuk 32 813, nr. 406) heb ik u geïnformeerd over de RES en de appreciatie daarvan onder coördinatie van
het NP RES. Iedere regio biedt op 1 juni 2020 zijn concept-RES aan het NP RES aan
voor een kwantitatieve doorrekening (het 35 TWh doel) en een kwalitatieve waardering
(afwegingskader) op de thema’s maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak, efficiëntie
van het energiesysteem en ruimtelijke inpassing. Het PBL voert zowel de doorrekening
als de kwalitatieve waardering uit. Onderdeel van dit afwegingskader is onder andere
de toepassing van de voorkeursvolgorde zon en de wijze van participatie in het RES-proces.
Met deze punten sluit dit afwegingskader goed aan de bij de principes van de code
van de zonsector.
Overigens worden er door de RES’en geen formele inpassingsplannen gemaakt. De decentrale
overheden vertalen de afspraken die op regionale schaal zijn gemaakt in de RES in
hun eigen omgevingsbeleid. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat medio 2021 in
een groot deel van de regio’s de RES-en zijn verwerkt in het omgevingsbeleid van provincies,
gemeenten en waterschappen. Inzet is dat op 1 januari 2025 alle te realiseren projecten
planologisch zijn vergund met het oog op de realisatie van het 35 TWh-doel in 2030.
Vraag 8
Bent u bereid om de overheden die rijksgronden aanbesteden (Rijkswaterstaat en Rijksvastgoedbedrijf)
voor zonneprojecten mee te geven dat de gedragscode leidend dient te zijn bij de locatiekeuze
en bij de beoordeling van biedingen door ontwikkelaars?
Antwoord 8
De rol van het Rijk in het decentraal gestuurde omgevingsstelsel is vaak beperkt tot
grondeigenaar of beheerder. Het in gebruik geven van Rijksvastgoed vindt altijd plaats
binnen de vigerende planologische bestemming. De vastgoedhoudende diensten van het
Rijk kunnen wel aangeven wat wel/niet kan op een locatie, of welke functies de voorkeur
hebben in combinatie met hun taakuitoefening, maar kunnen zelf geen ruimtelijke afwegingen
maken.
In het lopende pilotprogramma «Hernieuwbare energie op Rijks(waterstaats)gronden»
wordt veel geïnvesteerd in de samenwerking met de decentrale overheden en het zorgvuldig
omgaan met de belangen van de omgeving. Dat zal ook tot uitdrukking komen in de project-specifieke
eisen en vormgeving van de individuele pilots die (op onderdelen) passen bij de principes
van de gedragscode. De locatiekeuzes voor zonneprojecten op rijksgronden zullen altijd
in samenspraak met het decentrale bevoegd gezag gemaakt worden. Zij maken immers de
ruimtelijke keuzes. Dit krijgt nadere invulling via de RES’en, waarbij de voorkeursvolgorde
zon een van de kaders is. Overigens lenen juist rijksgronden zich vaak heel goed voor
meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld langs bestaande infrastructuur.
Vraag 9
Bent u bereid de uitgangspunten van de gedragscode mee te nemen in het ruimtelijke
en stimuleringsbeleid voor zon op land? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Ja, de uitgangspunten van de gedragscode zijn op dit moment via de voorkeursvolgorde
zon al onderdeel van het ruimtelijk beleid zon op land. Via dit ruimtelijk beleid
zal het kabinet samen met de decentrale overheden en alle andere partijen die aangesloten
zijn bij de RES’en zorgen voor een zo goed mogelijke uitvoering van deze principes.
De keuzes die hieruit volgen worden vervolgens verwerkt in het ruimtelijk beleid.
De sector legt zich vast op deze principes in haar eigen Gedragscode. Zo geven overheden
en sector gezamenlijk invulling aan de breed gedragen wens om zon-PV primair hun plek
te laten vinden op daken, gevels en restgronden. Omdat voor de realisatie van grootschalige
zon-PV projecten een vergunning nodig is, is het beleid voor ruimtelijke ordening
samen met de gedragscode van de sector op deze wijze sturend bij de realisatie van
zon-PV projecten.
Het kabinet heeft tevens in de brief naar aanleiding van de moties Dik-Faber aangegeven
dat in de SDE++ de relatieve rangschikking van systemen met eigen verbruik zal verbeteren
ten opzichte van systemen zonder eigen verbruik. Dakgebonden systemen hebben daarbij
in de regel meer eigen verbruik dan grondgebonden systemen. Bijlage 1 van de op 17 februari
2020 verstuurde brief over de SDE++ laat zien dat in de nieuwe systematiek gebouwgebonden
zon-pv beter scoort dan de dan grondgebonden zon pv-systemen.
Vraag 10
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Zorg voor het Landschap» dat het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) heeft gepubliceerd?2
Antwoord 10
Ja.
Vraag 11 en 12
Deelt u de conclusie in het rapport dat de zorg voor het landschap nog onvoldoende
is gewaarborgd in het huidige omgevingsbeleid om de ruimtelijke opgave in goed afgestemde
en maatschappelijk breedgedragen banen te leiden?
Bent u bereid om de aanbevelingen in het rapport (het waarborgen van landschappelijke
waarden in bestaande en nieuwe regelgeving, het leggen van een verband tussen de opgaven
voor landbouw, klimaat en energie en meervoudig ruimtegebruik, het beter regelen van
de verschillende claims op de ruimte en het aanwijzen van waardevolle landschappen)
op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11 en 12
In het ontwerp van Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de zorg voor behoud en versterking
van onze landschappen aangemerkt als een nationaal belang dat aanvullende aandacht
vraagt. De Minister voor Milieu en Wonen zal u voorjaar 2020, in de toegezegde brief
over de keuzes in de NOVI, informeren over de wijze waarop hier verder invulling aan
wordt gegeven, mede in relatie tot het signalenrapport «Zorg voor het Landschap» van
het Planbureau voor de Leefomgeving.
Vraag 13
Deelt u de conclusie van het PBL dat mede vanwege de groeiende weerstand van lokale
bewoners tegen de komst van grote zonneparken, het raadzaam is dat er eisen worden
gesteld aan landschappelijke inpassing, meervoudig ruimtegebruik en maatschappelijke
meerwaarde? Komt de gedragscode voor zon op land volgens u hier voldoende aan tegemoet?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 13
Ja, ik deel de conclusie dat er eisen nodig zijn om een zorgvuldige ruimtelijke inpassing
van zon-PV op land te stimuleren. Met de voorkeursvolgorde zon – die voortkomt uit
de afwegingprincipes van de NOVI – geeft het kabinet hier invulling aan. Omdat de
gedragscode voor zon op land deze uitgangspunten heeft overgenomen, sluit deze hier
goed op aan.
De decentrale overheden zijn via de RES’en aan zet om nieuwe mogelijkheden voor opwekking
van duurzame energie te zoeken. Dat doen zij nadrukkelijk in overleg met de lokale
omgeving en rekening houdend met de lokale kenmerken (bijvoorbeeld natuurkwaliteit
en landschappelijke of landbouwkundige waarden) en kwaliteiten van gebieden om zo
tot maatschappelijk gedragen keuzes te komen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen -
Mede namens
R.W. Knops, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.